IN DE BRANDING.
Uit het Zeeuwsch Verleden
Uit de Historie van Axel.
Onder de asch van den Vesnvins.
Voor de Jeugd.
„Ons Vogelboekje"
voor Herman:. Ze wil zijii ziel booi-devoj
dragen van schoon© beelden, het eene aj
heerlijker dan het ander, de voorraad moet
onuitputtelijk zijn als de nacht komt.
O, het ia wel heerlijk, naast hem te mogen
lonrea, maar het is ook zóó moeilijk I Dat
beseft ze ten volle.
En steun-zoe'ken. bij Grod doet ze niet
wil zo niet.
Spoedig bemerkt ze, dat al het uitwendige,
ai haar goede hulpi, voor hem het voornaam-
a(ta niet is. Zij wilde Hermans leven, alsof
het een ledig vat was, volgieten met heer
lijkheid van buiten. Doch zijn hart was reeds
vol, van schatten, die duizend maal meer
waardo hebben dan het kostelijkste;, dat za
zedf brengen fconl
Elsboth wil van God en den Bijbel niet
weten; ze was "blij, toen Herman, vóór hun
huwelijk nog, heel dien godSdienstigen bal-
Udt, waarmee zijd jonge leven bezwaard
Waa, volkomen losliet. c
Maar hem had het niet losgelaten! De
Bijbal, die gedurende al de jaren van hun
huwelijk gesloten bleef, wordt nu door hem
geopend. „Wat heeft hem 'bewogen," vraagt
Elabeth zich af, „een boek, dat hem in zijn
jenigd zoo hopeloos aan 't tobben bracht,
Weer voor den dag te halen?"
Ear Herman? Hij weet wed zeker, dat God
de bron van al zijn steun moet worden.
„Wiet den Naam des Hoeren loven 'om het
taooia in de natuur en wat er nog meer
aan schoonheid is, maar niettegenstaande
da _voel grootere mate van leolijkhoid en
sjeohtbeid I Dat allemaal ooglijk onder de
flOgen zien en dan komen tot het lofgezang,
««nadat je door alle donkerheid heen den
Naam ziet lichten 1"
O, als hij dit maar kon, dan zou hij
het uiet eens meer beangstigend vinden,
dat hij heelemaal hulpeloos wordt. Want dan
is er steun onder de moeilijkste omstandige
heden; dan is er kracht om alles, alles te
dragen. t
Die steun en die kracht wordt hem gel-
schonken; het donker waarin hjji leeft, opent
wijde vergezichten! „Ik zie Hem zoo duide
lijk, Elsbeth, het wordt alles goed"
Maar Elsbeth is nog zoo ver van hem
af. Ze wil niet achterblijven, ze wil bij hem
zijW en ze kan alleen maar bij hem zijn, als
za dienzelfden weg loopt. En dienzelfden
wog loopen, kan ze nog niet. Nu is zij het,
die in het donker doolt; nu is hij het.
die zeggen moet en waarschuwen: „Elsbeth,
Elsbeth, probeer het toch te zienl"
Doch de kentering komt; ook zij vindt den
weg, den eenigen weg.
Op een morgen leest hij als eiken
dag uit den Bijbel. Zijn stem hapert niet,
als hij leest: Kon Hij, die de oogen
der blinden geopend heeft, niet maken, dat
ook deze niet gestorven ware?
Dan barst Elsbeth in snikken uit.
Herman houdt op met lezen. Er is zulk
een groot mededoogen op zijn gezicht; zijn
handen wachten, roerloos gespreid over hef
opengeslagen boek; zijn handen hebben hun
sprake: „Hoe lief heb ik U.... hoe lief
heb ik U
Elsbeth blijft maar snikken. Al haar twijfel
en haar verlangen schokt in dat snikken op.
„Kon Hij, die de oogen der blinden heeft
geopend, niet maken, ja, wat maken, Els
beth? Vul "het zelf in 1 Dat Herman niet
blind was geworden?
Neen, o neen, dat durft ze nauwelijks
meer zeggen. Hij heeft in zijn blindheid
licht gezien, zoo klaar als een mensch, die
ziet, nooit kan ontdekken. Hij heeft krachten
gekregen, die met gewone menschelijke maat
niet gemeten kunnen worden. Hij draagt een
stuk levensleed zoo geduldig als hij vroeger
nooit had kunnen doen.
Haar opstandige gedachten zijta nu voor
goed het zwijgen opgelegd.
En hij hij is weer kind geworden in
het huis des Vaders. De angst is weg;
vrede is er, gn vertrouwen. „Heb Ik ji niet
gezegd, dat, zoo gij gelooft, gij de heerlijkheid
Gods zien zult?"
Ook over zijn leven is het licht gedaald,
waarvan een oude blinde mevrouw getuigde,
toen hij haar vroeg of het heel zwaar was,
dat volkomen blind-zijn. „Neen," zei ze.
„Voor mij niet; voor een man is het misl-
achien zwaarder, de betrekkelijke hulpeloos
heid vooral; maar het is binnen in mij
zoo licht geworden. U weet niet, hoe men
vanzelf al het innerlijk licht, ik bedoel het
licht uit de eeuwige wereld van God in zijn
leven gaat trekken, als men eenmaal gehoor
zaam geworden is.... want dat moet men
eerst worden."
De .oogen zijn toegedekt; de nacht is
gedaald, diep en dicht.
Maar in dien nacht is een licht ontstoken,
het is geen sombere duisternis meer. Gods
hand houdt de zijne omvat; zijn wankele
schreden hebben zéker doel.
„Die in het licht gaan, zien Hem niet;
zij moeten uit het donker komen.
Het is nacht geworden.
Maar Gode zij dank een lichte nacht
In dit boek teekent de schrijfster men
sch en, in wier leven leed, angst, duisternis
kwam. Daar js Jimmie, een man in den
schoonsten bloei van zijn leven, maar in zijn
geest een 'kind, niet verder gekomen dan een
kind van een jaar; Ditje, die niemand heeft
op de wereld, en daarom onbeschermd door
het leven moet; Vriendje, die zóó aan het
dwalen raakte, dat hg geen licht en geen
uitweg meer zag; Daan, het kind dat nergens
voor deugde, die in 'de gevangenis terecht
kwam
Er is zóóveel duisternis in hun leven! Er
is leed, waarmee het koude nuchtere ver
stand geen weg weet; zoo zwóar, dat het
geloof aan God bij sommigen ondermijnd
wordt.
Te weinig bemoeien wij ons met de el
lende, waarin pnze naaste leeft; te vaak is
er minachting, veelszins een koud en hoog
hartig voorbijgaan. Wij Warm in onze huizen,
terwijl daarbuiten iemand ronddoolt in den
nacht 1 i
Herman heeft lief; ja, zelfs het leed van
den nacht en den strijd heeft hij lief. En het
„mogen" liefhebben is voor hem een „moe
ten" liefhebben geworden.
De sfeer waarin dit verhaal ons brengt,
is die der daadwerkelijke navolging van
Christus. De schrijfster luistert naar Hem.
Die alle leed der wereld gedragen heeft,
Die ons leerde en nog altijd leert: lief te heb
ben. Hij alleen is het Licht, dat nachten van
angst en leed en duisternis verheldert, dat
de donkere nacht tot een lichte nacht maken
kan.
En dan, ook hier weer, als in Wilma's an-
4ore boeken, de kreet: de weg naar de
vrijheid moet opengehouden, de toegang tot
God mag niet toegemuurd worden. Dat geldt
ook voor Daan, den stervensmoede. Zóó ziet
de blinde het, als hij bij zijn bed zit, en zegt:
„Nu ben je naar het licht, dat God in. je
leven gelaten had, heengetrokken; nu ga
je genezen." Daan buigt zich voor God;
er is evenwicht gekomen.
In Wilma's hart is groote liefde tot al
wat lijdt. Somtijds voert dit tot opvattingen
die wij als onschriftuurlijk verwerpen moe
ten. Zoo rijzen nog wel meerdere bezwaren:
meer belijndheid op enkele punten ware het
geheel zeker ten goede gekomen. En ook
het groot aantal personen In dit verhaal
brengt zijn bezwaren. Maar dit sluit niet uit
dat deze schrijfster, die menschen en dingen
zoo scherp heeft waargenomen, #ns veel te
zeggen heeft.
Dat Wilma in haar natuurvisie ook thans
subliem is, behoeft nauwelijks gezegd.
A. L. VAN OYEN.
Vrij naar het Duitseh'.
1)
Op de akkers heeft bet ijverige land
volk het goudgele graan gemaaid. In lange
reiën staan, de volle schoven in de heete
zomerzon te drogen. Als een blauwzijden
doek welft zich de wolkenlooze hamel over
de wijde velden en het is alsof voortdurend
de bede omhoog stijgt: „Geef ons heden
ons dagelijksch brood".
Aan de groote spoorwegbrug die over
de breede rivier ligt staat heit kleine roode
baanwachtershuisje. Als een zwaluwnest
kleeft het aan de geweldige ijzeren peilers,
daar waar de breede bogen hunne einde-
looze armen over de lage weiden begin
nen uit te breiden. Van hieruit heeft men
een prachtig uitzicht over de zilveren stroofm
en het stille vlakke land. Hier zit dikwijls
op de hooge vensterbank tusschen bloeiende
geraniums en andere bloemen de kleine
Elsje, het eeniga dochtertje van den baan
wachter.
Het venster is gToot en breed en mien
heeft van hieruit een uitzicht over de heele
wereld naar Elsje meent. Aan beide zijden
van het water strekken zich de prachtige
groene weiden uit en daarachter, waar het
land een weinig hooger ligt zijn de gol
vende korenvelden waarvan Elsje zooveel
houdt Immers zij bieden in elk jaargetijde
een anderen aanblik.
Dok in dezen Juli-middag klautert Elsje
weer op haar geliefde vensterbank. Haar
gezicht is smal en bleek. Zij is als klein
kind veel ziek geweest en lichamelijk veel
achter bij andere kinderen van haar ouder
dom. Elsje heeft geen moeder meer en daar
om moet zij hoewel ze nqg slechts twaalf
jaar oud is veel in huis helpen. Haar groot
moeder verzorgt wel de huishouding, maar
die kan niet veel meer doen, daar ze oud
is en gebrekkig.
Het mooiste oogenblik van den dag is
voor Elsje als haar vader na afloop van zijn
dienst naar huis komt. O, zij houdt zooveel
van haar vader. Reeds in de verte ziet zij
hem altijd komen en dan ijlt ze hem tege
moet zoo vlug als haar zwakke boenen
haar dragen kunnen. Eu over het bruin
gebrande gezicht van haar vader komt ean
blijde glimlach als hij zijn klein blond meisje
in zijn sterke armen sluiten kan.
Steeds schuiner vallen de zonnestralen
en zij kleuren 't wachtershuisje en de brug
gebogen purperrood. Over de weiden ligt
een gouden glans en over het breede water
glijden langzaam en rustig de voorbijvarende
schepen.
Elsje drukt haar neusje plat tegen de
vensterruit, want het wordt tijd dat haar
vader komt. Dan keert zij zich langzaam
tot haar grootmoeder die in den leuning
stoel zit te breien.
„Grootmoeder, wij hebben vandaag op
school den tekst geleerd: „Och, dat gij naar
mijne geboden geluisterd hadt; zoo zou uw
vrede geweest zijn als een rivier."
De oude vrouw knikt en legt haar brei
werk, langzaam in haar schoot.
„Als een rivier" zegt zij zacht; „als een
rivier, dat kan men goed begrijpen Elsje
als men naar beneden ziet op het stille
rustige water in den avond. Dat is ook
een beeld des vredes. Het vloeit en vloeit
altijd verder, zonder onrast en zonder haast
Want het weet, dat het eenjmaal uitmon
den zal, jui de groote oneindige zee.
Elsje had stil geluisterd en zag peinzend
naar het stil wegvloeiende water. Maar plot
seling keek zij op en luisterde.
„'Daar komt iemand de trap op, groot
moeder. Maar het is vader niet."
„Nu ga dan eens even naar de deur
Els en kijk wie daar is."
Elsje spreng van de vensterbank en ging
vlug naar de buitendeur.
Toen ze 'den grendel wegschoof, stond
daar een kloek jongmensch op den drempeL
Hij had een ontevreden norsch gezicht en
zag er weinig verzorgd uit Zonder iets
te zeggen schoof hij het kind op zij en
trad de kamer binnen.
a Avond, grootmoeder, kunt ge nij wal
te oten geven? Ik heb hongerI"
.rootmoeder liet van schrik h r brei
werk op den grond vallen en zat ee.. oogen
blik sprakeloos.
„O Karei, waar kom je zoo plotseling
vandaan? En wat zie je er slecht uit 1"
Hij lachte hard en nam onuitgenoodigd op
een stoel plaats.
„Ja, als men altijd op straat sjouwen moet,
dan wordt men er niet beter op. Ik ben
half Duitschland doorgetrokken, schots en
scheef, zonder zin af verstand."
De oude vtouw stond op.
„En nu heeft het heimwee je eindelijk
naar huis gedreven?"
Hij schudde het borstelig© hoofd. „Ik
wou eens een keer genoeg te eten hebben.
Men wordt het moe altijd genadebrood ta
eten, zoo van huis tot huis."
„Maar waarom heb je dan niet gewerkt,
Karei?"
„Omdat ik nergens behoorlijk werk krij
gen kon. Ik heb het menigmaal geprobeerd."
*-! putT* O N CD
c 2 P
Co 09 ct>
p t
CO uq CO 2 tri
fc- P tj GQ CD JT|
Tf- r~, r~ k.> o. «-*-
09 M c n
8 t"' 5 B: S>
- r, T rr'B h
co
HS 3
S Pu
"S B u g H.S'8
P-s* I «5'S-E g 2 £*2
Oi S'S. g- n> £- jjfp, g-<§
8 i Ho wtTÊ-o
OP- X 9p. g <p <3 CP - X r
2 S'S1' 1N f
V pj
O
S-B
- SS 3 °S £- 2
et3: o «Si 5 h S S
ït
c-s.
N
2 P 3
PL, n p p
<2>
■s.ll 1
pi 3* 2
l-p
2 0
O ts-
„Hoe kan dat? Nu de oogst in vollen
gang is, en er overal naar arbeiders ge
zocht wordt?"
„Dat bevalt mij niet grootmoeder. Zoo
don geheelen dag gebukt staan in do gloeien
de zon, ik bedank er voor."
„Je moest je schamen Karei, dat je terug
gekomen bent, precies zooals je jaren ge
leden weggegaan bent Omdat je mijn klein
zoon zijt zal ik je avondeten geven en kan
je vannacht hier blijven. Maar morgen vroeg
werk gezocht, boor je. Er is hier bij de
boeren werk in overvloed.
(Wordt vervolgd.)
Door A. M. Wessels.
XCVIIL
I.
Als er onder onze Zeeuwsche steden één
stad is, die een rijke historie heeft, dan
zeker Axel. Har© historie is zeer interes
sant, maar ook op deze Zeeuwsch-Vlaam-
sche stad is van toepassing, wat van
zoovele Zeeuwsche steden moest getuigd
worden: „Opgaan, Blinken en Verzinken".
Axel heeft een groot grondgebied. De ge
meente bevat de Polders Visscher, Groote
Noord, Oude Egelantier, Capelle, Smit en
Koegors, Amelia, Buth en Sparks. Zooals
zien allemaal typische namen.
De oorsprong van Axel verliest zich in de
nevelen der oudheid. Sommigen hebben ge
meend, dat dp stad door de Noormannen
zou gesticht zijn, omdat de naam bij die
volken bekend was. Anderen meenen, dat
Axiel of Axla een burcht beteekent. Nog
een andere meening is, dat de naam Axel
tweeledig zou zijn, n-L van Ake (water)
en Sele (verblijf).
Omstreeks 936 wordt Axia in de Kronie
ken van St. Bavo te Gent vermeld.
Volgens Sanderus liep hier de groote heer
baan langs, welke Ordburg (Oostburg) met
Antwerpen verbond, terwijl in het begin der
negende eeuw een Godshuis gesticht en
een haven gegraven zou zijn.
In 1108 schijnt het reeds een vrij wel
varende plaats te zijn geweest, terwijl zij
in het jaar 1188 reeds als een stad wordt
genoemd, die in 1213 van Gravin Johanna
van Vlaanderen en haar eersten gemaal,
Terrand van Portugal veel voorrechten ver
kreeg
Het spreekt vanzelf, dat Axel deze voor
rechten gaarne aangreep om v'ooruit te ko
men en haar gezag als stad jn het Vlaan-
derenland te vestigen. Zij wist van Graaf
Guy van Dampierre, een keur van 49 arti
kelen te verkrijgen, waardoor zij als stadje
een grooten voorsprong kreeg.
In 1229 was de plaats „ville Axla" reeds
zeer toegenomen. Maar zoo als vaak bij
vooruitgang, dankbaarheid zoek is, zoo was
het ook bij de machtige edelen van Axel.
Inplaats van dankbaar te zijn, dat hun
gebied zich uitbreidde, wilden zij het 'Axel-
ische grondgebied nog vergrooten, en lieten
zij zich in Vlaanderen niet weinig gelden- Het
spreekt van zelf, dat de stad zelve ook bij
deze veeten en twisten betrokken werd,
zoodat de straten van Axel (voorzoover
zij den naam van straat mochten dragen)
meermalen het tooneel van heftigen strijd
waren.
In het najaar vas. 1248 werd de stad
geplunderd en verbrand. Dit was een groote
tegenslag, maar moedig bouwden de Axe
laars hun stad weer op. Dit hielp echter
niet veel-
In den strijd der gemeenten en de „Kerels
van Vlaanderen" tegen de oppermacht van
den door Frankrijk geholpen Graaf, welke
het land in de 14e eeuw beroerde, hadden
de Vier Ambachten (vooral dat van Axel)
veel te lijden.
Anno 1350 werd Axel deerlijk door de
Gentenaren geplunderd, die bij het verlaten
der stad ook nog de „roóSe haan" op de
daken zetten, zoodat de vlammen ongeveer
de halve stad vernielden, juist toen er wees
kans was op opleving.
Het jaar tevoren, in 1349, had de stad
het privilege ontvangen om een wekelijk-
Eafcs markt fe houden, welke vergunning
op den öden Januari 1389, toen de wel
vaart zich weder wat begon te verheffen,
door Philips den Stouten bevestigd werd.
De vischhandel kwam tot bloei, terwijl
de zoutnering niet minder opgang maakte,
wat hieruit blijkt, dat er in dieu tijd meer
dau 50 zoutkeeten waren. De bloei was zelfs
zoo toegenomen, dat Axel in dien tijd een
eigen munt liet slaan, welk geld ia den om
trek zeer gewild was.
Met Biervliet beweerde ook deze stad
tolvrijheid op de Honte te hebben. Over
deze zaak ontstond een proces, dat gerui-
men tijd vorderde, totdat in 1518 hierin
uitspraak werd gedaan.
(Wordt vervolgd.)
Een jaar voor den brand van: Rome werd
Pcmpeji door een geweldige aardbeving go-
schokt, maar do bewoners vatten weer gauw
moed en bouwden hun stad weer schooner
en prachtiger op. Zestien jaren gingen voor
bij, toen viel de meest vernietigende slag,
die ooit een stad heeft getroffen, .sedert
Sodom en Gomorra door vuur uit den hemel
werden verteerd.
De 24ste Augustus van het jaar 79 brak
aan. De Vesuvius had zich zoo lang stil
gehouden, maar nu kende zijn woede geen
grenzen. In den loop van enkele uren be
groef hij Pompeji en nog twee andere ste
den, Herculanum en Stabiae onder een regen
van puimsteen en asch en onder een stroom
gloeiende lava en heete modder.
Pas vijftig jaar geleden begon de navor-
sching van den nieuwen tijd met ernst de
bedolven stad op te graven, en nu heeft
men het reeds voor meer dau de helft ge
daan. Tegenwoordig kan de vreemdeling on
gehinderd door haar straten rijden, de oude
winkels en baden inzien en de prachtige
muurschilderingen in de paleizen der aan
zienlijken bewonderen. De zuilen van den
tempel van Jupiter, die zoo lang in ondoor-
dringbaren nacht begraven waren weipen
nu weer in de verblindende zon hun scha
duw op dezelfde steenen zerken van het
Forum als te voren. De Weg der Graven
is opengelegd en jonge cypressen schieten
omhoog tusschen de graf teekenen.
De ongelukkigen, die levend onder den
aschregen werden begraven, zijn lang tot
stof vergaan; toch zijn er nog en in de
musea kunnen wij hen met verwrongen lede
maten, het gelaat op den grond gedrukt,
zien liggen precies in de houding, die zij
innamen, toen zij neervielen, en de asch
hen bedekte. Want zoo bleven zij als in
een gietvorm 1800 jaren liggen 1 Hun stof
werd weer aarde, maar de ontstane ledige
ruimte bleef bestaan, en als men gips in
zulke holten giet, dan verkrijgt men een
levendig afbeeldsel van die menschen in
het oogenblik van hun doodl Hier ligt een
vrouw, die voor haar huis is neergestort
en krampachtig een buidel van goud en zil
ver met beide handen omklemd houdt; ginds
een man, wiens hoofd zwaar op de elle
bogen is neergevallen en daar een hond, die
zich ineen heeft gerold, voordat hij slikte.
Zoo is de slapende stad tot nieuw leven
ontwaakt en de dooden zrjn. teruggekeerd
uit het rijk der schaduwen.
Onverbiddelijk heeft de spade alle gehei
men van Pompeji onthuld; de asch heeft
alles getrouw bewaard, tot zelfs de vluch
tige invallen, die op de hoeken van huizen
werden geschreven. Op een huis werd aan
gegeven, dat het vanaf den eersten Juli te
huur was: „Mogelijke huurders worden ver
zocht, zich tot den slaaf Primus te wenden".
Op een anderen hoek raadt een grappen
maker een kennis aan: „Loop heen en hang
je op!" Een burger schrijft vau zijn vriend:
„Ik hoor tot mijn leedwezen, dat je gestor
ven bent. Vaarwel!" Een andere mum-
draagt de vriendelijke aanmaning: „Hier is
geen plaats voor luilakken, maak, dat je
wegkomt, jij, deugnietI" Het merkwaardigst
zijn echter de woorden Sodom en Gomor
ra, die stellig door een Jood tegen een
huis werden ingekrast. Zelfs de schrijfoefe
ningen der schooljongens zijn nog tegen
een mum te herkennen, pogingen in het
Grieksche alphabet, hetgeen bewijst, dat de
Grieksche taal een deel van het onderwijs
uitmaakte. Oudere jongens hebben, precies
als zij nu nog doen, verzen van voor
name dichters ingekrast, en eens vindt men,
met houtskool geschreven en nog maar voo*
de helft leesbaar: „Verheug u op het vuur,
Christen!" Zoo spotte men met de mar
telaars, die, met teer overgoten, in den
tuin van Nero als fakkels werden verbrandl
Wie weet hoe kort daarop deze spotters
zelf door de vmige lava werden gegrepen!
Beste Meisjes en Jongens 1
Dat is een heel werk geweestl
In geen tijden had ik zooveel briefjes
te beantwoorden, maar ze waren bijna al
lemaal prachtig op tijd, dus kon ik er
YToeg aan beginnen- De fouten van de tee-
kening van verleden week zal ik een vol
genden keer wel plaatsen en dan ook d#a
uitslag van de prijzen vermelden-
Hartelijke groeten van
TANTE D0LLD3.
Oplossingen Taïi prijferaadsels:
14 Sept. L Als de nood op het hoogst
is redding vaak nahijl. Oinderd.: hond, ge
hoor, Koos, spin, vest, breinaalden, land
tong, abdis, ijk.
H. De Zeeuw is onze huisvriend. Onderd.:
zee, huis, voer, reds, einde, .nieuw.
28 Sept. 1. Alle paden, des Heeren zrjkl
goedertierenheid en waarheid. Onderd.: da
del, talenten, wijnpers, ziener. Goliath, her
der, Hosea, Samuël, eed, e. a
II. Loof den Heer want Hij is goed.
Onderd.: offers, wan., engel, Herodias, Rh<*
de, heet, v. g.
12 Oct. I. Hot ontzet van Leiden en
Alkmaar wordt ieder jaar nog gevierd. On
derd. Ondergang, JamArond's, vloot, ont
zette, heir, Valdez, water, vrede;, Alkmaar,
Leiden, i. a.
II. October heeft een en dertig dagen. On
derd.: October, garage, nederig, eend, theey
een, heft. f
26 Oct. L Thomas Edison, uitvinder der
Electrischa gloeilamp. Onderd.: patemtoüiei,
Edison, lamp, mode, electricitait, ster, h. h.
II. In October worden de boomen kaal.
Onderd.: boomen, kano, dier, bord, kralen,a
ln *t vervolg hoop ik zooveel mogelijk
elke week een afbeelding van een vogel
te geven. Jullie moogt dan raden welke
vogel het is.
Op die manier krijgen we wat meer ken
nis van de vogelenwereld en zal tevens
naar ik hoop worden bereikt dat we in de
vogels meer behang gaan stellen. Hierboven
de eerste afbeelding. Hoe heet deze vogel?
Ierseke. „Fruitjongetje." Nu, je bent
je naam wel waard; dat vinden je vrien
den zeker wel fijn. „Slaapmutsje en Sneeuw
klokje." Jullie zijn hartelijk welkom in onze
babbelhoek'. Slaapmutsje is toch geen slaapt
kousje, hoop ik? Ja, 'tis wel een gezellig
werkje om de raadsels te raden. „Heide
bloempje en Vergeet mij niet.'* Zoo, nu
weet ik ook hoe oud jullie zijn. Ik dacht wel
dat het zooiets was. Zitten jullie op school
naast elkaar? „Mulderinnetje." Nu is het
in orde met de raadsels. Ja, je hebt zeker
een goede moeder, fijn dat za er zoo goed
voor gezorgd heeft, hé?
Nieuwdorp. „Dagbloem en Wilde Win
gerd." Dank je wel voor het raadsel; 'k
zal het wel kunnen gebruiken. Gemakkelijk
dat je broers de briefjes nu meenemen,
dan hoef je ook geen port te betalen. Da
ansicht is prachtig. „Bloemenmeisje.'* Ik
heb het gezien van de raadsels; 't hinderde
niets. Vind je het niet jammer, dat Mub
derinnetje nog steeds in Ierseke is? „Boerin
netje." Jij bent ookhartelijk welkom. Het