IN DE BRANDING. Uit het Zeeuwsch Verleden Uit de Historie van Axel. Onder de asch van den Vesnvins. Voor de Jeugd. „Ons Vogelboekje" voor Herman:. Ze wil zijii ziel booi-devoj dragen van schoon© beelden, het eene aj heerlijker dan het ander, de voorraad moet onuitputtelijk zijn als de nacht komt. O, het ia wel heerlijk, naast hem te mogen lonrea, maar het is ook zóó moeilijk I Dat beseft ze ten volle. En steun-zoe'ken. bij Grod doet ze niet wil zo niet. Spoedig bemerkt ze, dat al het uitwendige, ai haar goede hulpi, voor hem het voornaam- a(ta niet is. Zij wilde Hermans leven, alsof het een ledig vat was, volgieten met heer lijkheid van buiten. Doch zijn hart was reeds vol, van schatten, die duizend maal meer waardo hebben dan het kostelijkste;, dat za zedf brengen fconl Elsboth wil van God en den Bijbel niet weten; ze was "blij, toen Herman, vóór hun huwelijk nog, heel dien godSdienstigen bal- Udt, waarmee zijd jonge leven bezwaard Waa, volkomen losliet. c Maar hem had het niet losgelaten! De Bijbal, die gedurende al de jaren van hun huwelijk gesloten bleef, wordt nu door hem geopend. „Wat heeft hem 'bewogen," vraagt Elabeth zich af, „een boek, dat hem in zijn jenigd zoo hopeloos aan 't tobben bracht, Weer voor den dag te halen?" Ear Herman? Hij weet wed zeker, dat God de bron van al zijn steun moet worden. „Wiet den Naam des Hoeren loven 'om het taooia in de natuur en wat er nog meer aan schoonheid is, maar niettegenstaande da _voel grootere mate van leolijkhoid en sjeohtbeid I Dat allemaal ooglijk onder de flOgen zien en dan komen tot het lofgezang, ««nadat je door alle donkerheid heen den Naam ziet lichten 1" O, als hij dit maar kon, dan zou hij het uiet eens meer beangstigend vinden, dat hij heelemaal hulpeloos wordt. Want dan is er steun onder de moeilijkste omstandige heden; dan is er kracht om alles, alles te dragen. t Die steun en die kracht wordt hem gel- schonken; het donker waarin hjji leeft, opent wijde vergezichten! „Ik zie Hem zoo duide lijk, Elsbeth, het wordt alles goed" Maar Elsbeth is nog zoo ver van hem af. Ze wil niet achterblijven, ze wil bij hem zijW en ze kan alleen maar bij hem zijn, als za dienzelfden weg loopt. En dienzelfden wog loopen, kan ze nog niet. Nu is zij het, die in het donker doolt; nu is hij het. die zeggen moet en waarschuwen: „Elsbeth, Elsbeth, probeer het toch te zienl" Doch de kentering komt; ook zij vindt den weg, den eenigen weg. Op een morgen leest hij als eiken dag uit den Bijbel. Zijn stem hapert niet, als hij leest: Kon Hij, die de oogen der blinden geopend heeft, niet maken, dat ook deze niet gestorven ware? Dan barst Elsbeth in snikken uit. Herman houdt op met lezen. Er is zulk een groot mededoogen op zijn gezicht; zijn handen wachten, roerloos gespreid over hef opengeslagen boek; zijn handen hebben hun sprake: „Hoe lief heb ik U.... hoe lief heb ik U Elsbeth blijft maar snikken. Al haar twijfel en haar verlangen schokt in dat snikken op. „Kon Hij, die de oogen der blinden heeft geopend, niet maken, ja, wat maken, Els beth? Vul "het zelf in 1 Dat Herman niet blind was geworden? Neen, o neen, dat durft ze nauwelijks meer zeggen. Hij heeft in zijn blindheid licht gezien, zoo klaar als een mensch, die ziet, nooit kan ontdekken. Hij heeft krachten gekregen, die met gewone menschelijke maat niet gemeten kunnen worden. Hij draagt een stuk levensleed zoo geduldig als hij vroeger nooit had kunnen doen. Haar opstandige gedachten zijta nu voor goed het zwijgen opgelegd. En hij hij is weer kind geworden in het huis des Vaders. De angst is weg; vrede is er, gn vertrouwen. „Heb Ik ji niet gezegd, dat, zoo gij gelooft, gij de heerlijkheid Gods zien zult?" Ook over zijn leven is het licht gedaald, waarvan een oude blinde mevrouw getuigde, toen hij haar vroeg of het heel zwaar was, dat volkomen blind-zijn. „Neen," zei ze. „Voor mij niet; voor een man is het misl- achien zwaarder, de betrekkelijke hulpeloos heid vooral; maar het is binnen in mij zoo licht geworden. U weet niet, hoe men vanzelf al het innerlijk licht, ik bedoel het licht uit de eeuwige wereld van God in zijn leven gaat trekken, als men eenmaal gehoor zaam geworden is.... want dat moet men eerst worden." De .oogen zijn toegedekt; de nacht is gedaald, diep en dicht. Maar in dien nacht is een licht ontstoken, het is geen sombere duisternis meer. Gods hand houdt de zijne omvat; zijn wankele schreden hebben zéker doel. „Die in het licht gaan, zien Hem niet; zij moeten uit het donker komen. Het is nacht geworden. Maar Gode zij dank een lichte nacht In dit boek teekent de schrijfster men sch en, in wier leven leed, angst, duisternis kwam. Daar js Jimmie, een man in den schoonsten bloei van zijn leven, maar in zijn geest een 'kind, niet verder gekomen dan een kind van een jaar; Ditje, die niemand heeft op de wereld, en daarom onbeschermd door het leven moet; Vriendje, die zóó aan het dwalen raakte, dat hg geen licht en geen uitweg meer zag; Daan, het kind dat nergens voor deugde, die in 'de gevangenis terecht kwam Er is zóóveel duisternis in hun leven! Er is leed, waarmee het koude nuchtere ver stand geen weg weet; zoo zwóar, dat het geloof aan God bij sommigen ondermijnd wordt. Te weinig bemoeien wij ons met de el lende, waarin pnze naaste leeft; te vaak is er minachting, veelszins een koud en hoog hartig voorbijgaan. Wij Warm in onze huizen, terwijl daarbuiten iemand ronddoolt in den nacht 1 i Herman heeft lief; ja, zelfs het leed van den nacht en den strijd heeft hij lief. En het „mogen" liefhebben is voor hem een „moe ten" liefhebben geworden. De sfeer waarin dit verhaal ons brengt, is die der daadwerkelijke navolging van Christus. De schrijfster luistert naar Hem. Die alle leed der wereld gedragen heeft, Die ons leerde en nog altijd leert: lief te heb ben. Hij alleen is het Licht, dat nachten van angst en leed en duisternis verheldert, dat de donkere nacht tot een lichte nacht maken kan. En dan, ook hier weer, als in Wilma's an- 4ore boeken, de kreet: de weg naar de vrijheid moet opengehouden, de toegang tot God mag niet toegemuurd worden. Dat geldt ook voor Daan, den stervensmoede. Zóó ziet de blinde het, als hij bij zijn bed zit, en zegt: „Nu ben je naar het licht, dat God in. je leven gelaten had, heengetrokken; nu ga je genezen." Daan buigt zich voor God; er is evenwicht gekomen. In Wilma's hart is groote liefde tot al wat lijdt. Somtijds voert dit tot opvattingen die wij als onschriftuurlijk verwerpen moe ten. Zoo rijzen nog wel meerdere bezwaren: meer belijndheid op enkele punten ware het geheel zeker ten goede gekomen. En ook het groot aantal personen In dit verhaal brengt zijn bezwaren. Maar dit sluit niet uit dat deze schrijfster, die menschen en dingen zoo scherp heeft waargenomen, #ns veel te zeggen heeft. Dat Wilma in haar natuurvisie ook thans subliem is, behoeft nauwelijks gezegd. A. L. VAN OYEN. Vrij naar het Duitseh'. 1) Op de akkers heeft bet ijverige land volk het goudgele graan gemaaid. In lange reiën staan, de volle schoven in de heete zomerzon te drogen. Als een blauwzijden doek welft zich de wolkenlooze hamel over de wijde velden en het is alsof voortdurend de bede omhoog stijgt: „Geef ons heden ons dagelijksch brood". Aan de groote spoorwegbrug die over de breede rivier ligt staat heit kleine roode baanwachtershuisje. Als een zwaluwnest kleeft het aan de geweldige ijzeren peilers, daar waar de breede bogen hunne einde- looze armen over de lage weiden begin nen uit te breiden. Van hieruit heeft men een prachtig uitzicht over de zilveren stroofm en het stille vlakke land. Hier zit dikwijls op de hooge vensterbank tusschen bloeiende geraniums en andere bloemen de kleine Elsje, het eeniga dochtertje van den baan wachter. Het venster is gToot en breed en mien heeft van hieruit een uitzicht over de heele wereld naar Elsje meent. Aan beide zijden van het water strekken zich de prachtige groene weiden uit en daarachter, waar het land een weinig hooger ligt zijn de gol vende korenvelden waarvan Elsje zooveel houdt Immers zij bieden in elk jaargetijde een anderen aanblik. Dok in dezen Juli-middag klautert Elsje weer op haar geliefde vensterbank. Haar gezicht is smal en bleek. Zij is als klein kind veel ziek geweest en lichamelijk veel achter bij andere kinderen van haar ouder dom. Elsje heeft geen moeder meer en daar om moet zij hoewel ze nqg slechts twaalf jaar oud is veel in huis helpen. Haar groot moeder verzorgt wel de huishouding, maar die kan niet veel meer doen, daar ze oud is en gebrekkig. Het mooiste oogenblik van den dag is voor Elsje als haar vader na afloop van zijn dienst naar huis komt. O, zij houdt zooveel van haar vader. Reeds in de verte ziet zij hem altijd komen en dan ijlt ze hem tege moet zoo vlug als haar zwakke boenen haar dragen kunnen. Eu over het bruin gebrande gezicht van haar vader komt ean blijde glimlach als hij zijn klein blond meisje in zijn sterke armen sluiten kan. Steeds schuiner vallen de zonnestralen en zij kleuren 't wachtershuisje en de brug gebogen purperrood. Over de weiden ligt een gouden glans en over het breede water glijden langzaam en rustig de voorbijvarende schepen. Elsje drukt haar neusje plat tegen de vensterruit, want het wordt tijd dat haar vader komt. Dan keert zij zich langzaam tot haar grootmoeder die in den leuning stoel zit te breien. „Grootmoeder, wij hebben vandaag op school den tekst geleerd: „Och, dat gij naar mijne geboden geluisterd hadt; zoo zou uw vrede geweest zijn als een rivier." De oude vrouw knikt en legt haar brei werk, langzaam in haar schoot. „Als een rivier" zegt zij zacht; „als een rivier, dat kan men goed begrijpen Elsje als men naar beneden ziet op het stille rustige water in den avond. Dat is ook een beeld des vredes. Het vloeit en vloeit altijd verder, zonder onrast en zonder haast Want het weet, dat het eenjmaal uitmon den zal, jui de groote oneindige zee. Elsje had stil geluisterd en zag peinzend naar het stil wegvloeiende water. Maar plot seling keek zij op en luisterde. „'Daar komt iemand de trap op, groot moeder. Maar het is vader niet." „Nu ga dan eens even naar de deur Els en kijk wie daar is." Elsje spreng van de vensterbank en ging vlug naar de buitendeur. Toen ze 'den grendel wegschoof, stond daar een kloek jongmensch op den drempeL Hij had een ontevreden norsch gezicht en zag er weinig verzorgd uit Zonder iets te zeggen schoof hij het kind op zij en trad de kamer binnen. a Avond, grootmoeder, kunt ge nij wal te oten geven? Ik heb hongerI" .rootmoeder liet van schrik h r brei werk op den grond vallen en zat ee.. oogen blik sprakeloos. „O Karei, waar kom je zoo plotseling vandaan? En wat zie je er slecht uit 1" Hij lachte hard en nam onuitgenoodigd op een stoel plaats. „Ja, als men altijd op straat sjouwen moet, dan wordt men er niet beter op. Ik ben half Duitschland doorgetrokken, schots en scheef, zonder zin af verstand." De oude vtouw stond op. „En nu heeft het heimwee je eindelijk naar huis gedreven?" Hij schudde het borstelig© hoofd. „Ik wou eens een keer genoeg te eten hebben. Men wordt het moe altijd genadebrood ta eten, zoo van huis tot huis." „Maar waarom heb je dan niet gewerkt, Karei?" „Omdat ik nergens behoorlijk werk krij gen kon. Ik heb het menigmaal geprobeerd." *-! putT* O N CD c 2 P Co 09 ct> p t CO uq CO 2 tri fc- P tj GQ CD JT| Tf- r~, r~ k.> o. «-*- 09 M c n 8 t"' 5 B: S> - r, T rr'B h co HS 3 S Pu "S B u g H.S'8 P-s* I «5'S-E g 2 £*2 Oi S'S. g- n> £- jjfp, g-<§ 8 i Ho wtTÊ-o OP- X 9p. g <p <3 CP - X r 2 S'S1' 1N f V pj O S-B - SS 3 °S £- 2 et3: o «Si 5 h S S ït c-s. N 2 P 3 PL, n p p <2> ■s.ll 1 pi 3* 2 l-p 2 0 O ts- „Hoe kan dat? Nu de oogst in vollen gang is, en er overal naar arbeiders ge zocht wordt?" „Dat bevalt mij niet grootmoeder. Zoo don geheelen dag gebukt staan in do gloeien de zon, ik bedank er voor." „Je moest je schamen Karei, dat je terug gekomen bent, precies zooals je jaren ge leden weggegaan bent Omdat je mijn klein zoon zijt zal ik je avondeten geven en kan je vannacht hier blijven. Maar morgen vroeg werk gezocht, boor je. Er is hier bij de boeren werk in overvloed. (Wordt vervolgd.) Door A. M. Wessels. XCVIIL I. Als er onder onze Zeeuwsche steden één stad is, die een rijke historie heeft, dan zeker Axel. Har© historie is zeer interes sant, maar ook op deze Zeeuwsch-Vlaam- sche stad is van toepassing, wat van zoovele Zeeuwsche steden moest getuigd worden: „Opgaan, Blinken en Verzinken". Axel heeft een groot grondgebied. De ge meente bevat de Polders Visscher, Groote Noord, Oude Egelantier, Capelle, Smit en Koegors, Amelia, Buth en Sparks. Zooals zien allemaal typische namen. De oorsprong van Axel verliest zich in de nevelen der oudheid. Sommigen hebben ge meend, dat dp stad door de Noormannen zou gesticht zijn, omdat de naam bij die volken bekend was. Anderen meenen, dat Axiel of Axla een burcht beteekent. Nog een andere meening is, dat de naam Axel tweeledig zou zijn, n-L van Ake (water) en Sele (verblijf). Omstreeks 936 wordt Axia in de Kronie ken van St. Bavo te Gent vermeld. Volgens Sanderus liep hier de groote heer baan langs, welke Ordburg (Oostburg) met Antwerpen verbond, terwijl in het begin der negende eeuw een Godshuis gesticht en een haven gegraven zou zijn. In 1108 schijnt het reeds een vrij wel varende plaats te zijn geweest, terwijl zij in het jaar 1188 reeds als een stad wordt genoemd, die in 1213 van Gravin Johanna van Vlaanderen en haar eersten gemaal, Terrand van Portugal veel voorrechten ver kreeg Het spreekt vanzelf, dat Axel deze voor rechten gaarne aangreep om v'ooruit te ko men en haar gezag als stad jn het Vlaan- derenland te vestigen. Zij wist van Graaf Guy van Dampierre, een keur van 49 arti kelen te verkrijgen, waardoor zij als stadje een grooten voorsprong kreeg. In 1229 was de plaats „ville Axla" reeds zeer toegenomen. Maar zoo als vaak bij vooruitgang, dankbaarheid zoek is, zoo was het ook bij de machtige edelen van Axel. Inplaats van dankbaar te zijn, dat hun gebied zich uitbreidde, wilden zij het 'Axel- ische grondgebied nog vergrooten, en lieten zij zich in Vlaanderen niet weinig gelden- Het spreekt van zelf, dat de stad zelve ook bij deze veeten en twisten betrokken werd, zoodat de straten van Axel (voorzoover zij den naam van straat mochten dragen) meermalen het tooneel van heftigen strijd waren. In het najaar vas. 1248 werd de stad geplunderd en verbrand. Dit was een groote tegenslag, maar moedig bouwden de Axe laars hun stad weer op. Dit hielp echter niet veel- In den strijd der gemeenten en de „Kerels van Vlaanderen" tegen de oppermacht van den door Frankrijk geholpen Graaf, welke het land in de 14e eeuw beroerde, hadden de Vier Ambachten (vooral dat van Axel) veel te lijden. Anno 1350 werd Axel deerlijk door de Gentenaren geplunderd, die bij het verlaten der stad ook nog de „roóSe haan" op de daken zetten, zoodat de vlammen ongeveer de halve stad vernielden, juist toen er wees kans was op opleving. Het jaar tevoren, in 1349, had de stad het privilege ontvangen om een wekelijk- Eafcs markt fe houden, welke vergunning op den öden Januari 1389, toen de wel vaart zich weder wat begon te verheffen, door Philips den Stouten bevestigd werd. De vischhandel kwam tot bloei, terwijl de zoutnering niet minder opgang maakte, wat hieruit blijkt, dat er in dieu tijd meer dau 50 zoutkeeten waren. De bloei was zelfs zoo toegenomen, dat Axel in dien tijd een eigen munt liet slaan, welk geld ia den om trek zeer gewild was. Met Biervliet beweerde ook deze stad tolvrijheid op de Honte te hebben. Over deze zaak ontstond een proces, dat gerui- men tijd vorderde, totdat in 1518 hierin uitspraak werd gedaan. (Wordt vervolgd.) Een jaar voor den brand van: Rome werd Pcmpeji door een geweldige aardbeving go- schokt, maar do bewoners vatten weer gauw moed en bouwden hun stad weer schooner en prachtiger op. Zestien jaren gingen voor bij, toen viel de meest vernietigende slag, die ooit een stad heeft getroffen, .sedert Sodom en Gomorra door vuur uit den hemel werden verteerd. De 24ste Augustus van het jaar 79 brak aan. De Vesuvius had zich zoo lang stil gehouden, maar nu kende zijn woede geen grenzen. In den loop van enkele uren be groef hij Pompeji en nog twee andere ste den, Herculanum en Stabiae onder een regen van puimsteen en asch en onder een stroom gloeiende lava en heete modder. Pas vijftig jaar geleden begon de navor- sching van den nieuwen tijd met ernst de bedolven stad op te graven, en nu heeft men het reeds voor meer dau de helft ge daan. Tegenwoordig kan de vreemdeling on gehinderd door haar straten rijden, de oude winkels en baden inzien en de prachtige muurschilderingen in de paleizen der aan zienlijken bewonderen. De zuilen van den tempel van Jupiter, die zoo lang in ondoor- dringbaren nacht begraven waren weipen nu weer in de verblindende zon hun scha duw op dezelfde steenen zerken van het Forum als te voren. De Weg der Graven is opengelegd en jonge cypressen schieten omhoog tusschen de graf teekenen. De ongelukkigen, die levend onder den aschregen werden begraven, zijn lang tot stof vergaan; toch zijn er nog en in de musea kunnen wij hen met verwrongen lede maten, het gelaat op den grond gedrukt, zien liggen precies in de houding, die zij innamen, toen zij neervielen, en de asch hen bedekte. Want zoo bleven zij als in een gietvorm 1800 jaren liggen 1 Hun stof werd weer aarde, maar de ontstane ledige ruimte bleef bestaan, en als men gips in zulke holten giet, dan verkrijgt men een levendig afbeeldsel van die menschen in het oogenblik van hun doodl Hier ligt een vrouw, die voor haar huis is neergestort en krampachtig een buidel van goud en zil ver met beide handen omklemd houdt; ginds een man, wiens hoofd zwaar op de elle bogen is neergevallen en daar een hond, die zich ineen heeft gerold, voordat hij slikte. Zoo is de slapende stad tot nieuw leven ontwaakt en de dooden zrjn. teruggekeerd uit het rijk der schaduwen. Onverbiddelijk heeft de spade alle gehei men van Pompeji onthuld; de asch heeft alles getrouw bewaard, tot zelfs de vluch tige invallen, die op de hoeken van huizen werden geschreven. Op een huis werd aan gegeven, dat het vanaf den eersten Juli te huur was: „Mogelijke huurders worden ver zocht, zich tot den slaaf Primus te wenden". Op een anderen hoek raadt een grappen maker een kennis aan: „Loop heen en hang je op!" Een burger schrijft vau zijn vriend: „Ik hoor tot mijn leedwezen, dat je gestor ven bent. Vaarwel!" Een andere mum- draagt de vriendelijke aanmaning: „Hier is geen plaats voor luilakken, maak, dat je wegkomt, jij, deugnietI" Het merkwaardigst zijn echter de woorden Sodom en Gomor ra, die stellig door een Jood tegen een huis werden ingekrast. Zelfs de schrijfoefe ningen der schooljongens zijn nog tegen een mum te herkennen, pogingen in het Grieksche alphabet, hetgeen bewijst, dat de Grieksche taal een deel van het onderwijs uitmaakte. Oudere jongens hebben, precies als zij nu nog doen, verzen van voor name dichters ingekrast, en eens vindt men, met houtskool geschreven en nog maar voo* de helft leesbaar: „Verheug u op het vuur, Christen!" Zoo spotte men met de mar telaars, die, met teer overgoten, in den tuin van Nero als fakkels werden verbrandl Wie weet hoe kort daarop deze spotters zelf door de vmige lava werden gegrepen! Beste Meisjes en Jongens 1 Dat is een heel werk geweestl In geen tijden had ik zooveel briefjes te beantwoorden, maar ze waren bijna al lemaal prachtig op tijd, dus kon ik er YToeg aan beginnen- De fouten van de tee- kening van verleden week zal ik een vol genden keer wel plaatsen en dan ook d#a uitslag van de prijzen vermelden- Hartelijke groeten van TANTE D0LLD3. Oplossingen Taïi prijferaadsels: 14 Sept. L Als de nood op het hoogst is redding vaak nahijl. Oinderd.: hond, ge hoor, Koos, spin, vest, breinaalden, land tong, abdis, ijk. H. De Zeeuw is onze huisvriend. Onderd.: zee, huis, voer, reds, einde, .nieuw. 28 Sept. 1. Alle paden, des Heeren zrjkl goedertierenheid en waarheid. Onderd.: da del, talenten, wijnpers, ziener. Goliath, her der, Hosea, Samuël, eed, e. a II. Loof den Heer want Hij is goed. Onderd.: offers, wan., engel, Herodias, Rh<* de, heet, v. g. 12 Oct. I. Hot ontzet van Leiden en Alkmaar wordt ieder jaar nog gevierd. On derd. Ondergang, JamArond's, vloot, ont zette, heir, Valdez, water, vrede;, Alkmaar, Leiden, i. a. II. October heeft een en dertig dagen. On derd.: October, garage, nederig, eend, theey een, heft. f 26 Oct. L Thomas Edison, uitvinder der Electrischa gloeilamp. Onderd.: patemtoüiei, Edison, lamp, mode, electricitait, ster, h. h. II. In October worden de boomen kaal. Onderd.: boomen, kano, dier, bord, kralen,a ln *t vervolg hoop ik zooveel mogelijk elke week een afbeelding van een vogel te geven. Jullie moogt dan raden welke vogel het is. Op die manier krijgen we wat meer ken nis van de vogelenwereld en zal tevens naar ik hoop worden bereikt dat we in de vogels meer behang gaan stellen. Hierboven de eerste afbeelding. Hoe heet deze vogel? Ierseke. „Fruitjongetje." Nu, je bent je naam wel waard; dat vinden je vrien den zeker wel fijn. „Slaapmutsje en Sneeuw klokje." Jullie zijn hartelijk welkom in onze babbelhoek'. Slaapmutsje is toch geen slaapt kousje, hoop ik? Ja, 'tis wel een gezellig werkje om de raadsels te raden. „Heide bloempje en Vergeet mij niet.'* Zoo, nu weet ik ook hoe oud jullie zijn. Ik dacht wel dat het zooiets was. Zitten jullie op school naast elkaar? „Mulderinnetje." Nu is het in orde met de raadsels. Ja, je hebt zeker een goede moeder, fijn dat za er zoo goed voor gezorgd heeft, hé? Nieuwdorp. „Dagbloem en Wilde Win gerd." Dank je wel voor het raadsel; 'k zal het wel kunnen gebruiken. Gemakkelijk dat je broers de briefjes nu meenemen, dan hoef je ook geen port te betalen. Da ansicht is prachtig. „Bloemenmeisje.'* Ik heb het gezien van de raadsels; 't hinderde niets. Vind je het niet jammer, dat Mub derinnetje nog steeds in Ierseke is? „Boerin netje." Jij bent ookhartelijk welkom. Het

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1929 | | pagina 10