TsT O O O CO s m soul 3 3 Voor de Jeugd. HoeveeL Fouten zitten in dez.e TEEKEWlNq 1 m 3 (Q m en 44e Jaar gang No. 4 Voor den Zondag. Meester zeg het. Naar huis. Letterkundige bijdragen. Onder de Loupe van het Buitenland. c M CP (0 N O CO a? o co T TT sa CD co CD (O O o co CD N rf* o 3 CD =r CD CD CD c C c/3 CD 3 CD 3 CO CD 3 eerbied Gods heilige schreden na te speuren in natuur en historie; dient eveneens aan de kunst de haar toekomende plaats ingeruimd te worden in de verheerlijking, door alles wat is, van dien God, Die Zichzelf ook geopenbaard heeft als: De Opperste Kunstenaar. (Dr J. W. Kolfcert Jz. in „Stemmen des Tijds".) Beste meisjes en jongens! Jullie hebt natuurlijk allen wel gelezen Tan de Lichtweek in Amsterdam ter eere Tan den beroemden uitvinder Edison. Wat zal dat een schitterend gezicht zijn, •1 die verlichte zuilen en etalages. Nu ik had best eens een kijkje in Amsterdam "willen nemen, en. jullie zeker ook wel. Dat is nog eens iets anders dan de olie lampen, die men hier en daar op het platte land nog wel vindt, hoewel de mensehen •r vroeger ook best tevreden mee waren. Een groot deel van Zeeland krijgt nu gelukkig electrisch licht alweer een ver betering bij het gas. Men heeft dan alleen nog maar aan een knopje te draaien en behoeft ook niet meer maar lucifers te zoeken, die nogal eens vaak Terdwenen zijn. Denken jullie er aan, dat we deze week het laatste prijsraadsel hebben? Dus dat jullie allen voor Donderdag de briefjes instuurt. Ik zal dezen keer wel wat meer prijzen beschikbaar moeten stellen, want er zijn mu zooveel nichtjes en neefjes. Nu ik zal m'n best eens voor jullie doen. De volgende week zal ik dan meteen de lonten van de teekening meedeelen. Hartelijke groeten van Tante Dollie. Oplossingen van de raadsels van Dahlia: 1 De zon. II. Op de landkaart Hier volgen de laatste prijs raadsels: L Voor de grooteren. Mijn geheel bestaat uit 44 letters: 44. 5. 15. 23. 12. 15. 38. 37. 31. 27. gebruikte men bij «uderwetsche lampen. 25. 22. 40. 32. 3. 18 een maam, die men deze week Teel hoort Thomas Edison is een be roemd 13. 40. 29. 16. 9. 18. 3. 20. 24. De petroleum 41. 5. 4. 44. ie uit de 43. 11. 19. 39. 7. 26. 20. 33. 15. 30. 14. 38. 17. 15. 7. 9. 1. is een bron Tan licht en kracht Het 36. 42. 10. wordt door de electriciteit verdreven. Een 6. 1. 35. 21. schittert in het donker. 2. 34. zijn medeklinkers. IL Voor de kleineren. Mijn geheel bestaat uit 27 totters: In een woud zijn 18. 11. 3. 21. 17 2 Een 24. 25. 23. 6. is een heel klein vaartuig. Een hond is een 13. 1. 14. 9. De 10. 19. 12. 5. 22. 27. is onder pan boom. Een 7. 20. 12. 16. gebruikt de meester toor de klas. 24. 9. 26. 27. 8. 15. zijn een sieraad Toor meisjes. 4. is een noot die men niet kan eten. gevoelen in dat groote ziekenhuis. Met schaamte dacht ze er nu aan, dat ze niet altijd even gewillig was geweest, wanneer ze voor moeder iets doen moest. Boodschap pen, ja, die wilde ze altijd wel doen, omdat ze zoo graag buiten was, maar in huis hel pen vond ze heusch zoo prettig niet. Maar, nam ze zich voor, als moeder nu weer thuis was, zou ze alles even graag doen, wat het ook was. Plotseling begon Bertha over al haar leden te beven. Wat was dat? Hoor de ze daar gerucht in 'de stille straat? Ja, 'twas zoo. 'tWaren langzame, onzekere pas sen, die al nader en nader 'kwamen. Voor de deur van hun huisje hielden ze stil. Bertha begreep het 'tWas vader. Angstig lag ze te luisteren. Wat zou er nu gebeuren? Met een smak werd de deur open gegooid. Nu stond vader in de kamer. Even bleef het stil en toen hoorde Bertha vader zeggen: „Nou nog mooier. Waar is mijn vrouw?" „Ga zitten, buurman de Gunst," hoorde ze juffrouw Punt antwoorden, „ga zitten, dan zal ik je alles vertellen." „Alles vertellen," stamelde vader, „alles vertellen? Is is er dan wat met haar gebeurd?" „Ja, er is wat met haar gebeurd." 't Klonk heel ernstig en Bertha hield den adem in, om toch maar geen woord te missen. r „je vtouw is vanmiddag ziek geworden," ging buurvrouw voort, „heel ernstig ziek. We hebben den dokter gehaald en die heeft gezorgd, dat ze direct naar het ziekenhuis is gebracht, 'k Zou nu maar 'dadelijk naar bed gaan, dan ben je morgen tenminste in staat om voor je kinderen te zorgen." Hoe durfde buurvrouw, dacht Bertha. O, wat zou vader nu wel boos worden. Maar neen, vader werd niet boos. *t Scheen wel alsof hij geschrokken was, wamt zijn stem klonk heel anders toen hij vroeg: „Is het heel erg met haar, buurvrouw?" „Dat weten we nog niot," was het ant woord. „Morgenochtend mogen we naar haar toe, dan zul je het wel hooren." Zonder verder maar één woord te spre ken ging buurvrouw nu weg. De deur sloot ze zachtjes achter zich. _TL _U TEPEIN TE HUIR TEBEVRAqEN -LHIENAAJT Ol II I BERTHA. 3.) -*>- Ze dacht aan moeder. Zou moeder nu ook aan haar denken? Of zon ze daar te ziek toot zijn? En wat zon moeder zich vreemd Vader stommelde nog wat door de kamer. Bertha beefde bij de gedachte dat hij mis schien naar boven zou komen. Maar neen, 'twerd stil beneden en even later zag ze het licht, .dat door een kier van de kamer deur scheen, uitgaan. Toen eerst viel Ber tha in een onxnstigen slaap. 'tWas nog heel vroeg in den morgen, toen Bertha alweer wakker werd. Een druk kend gevoel had haar doen ontwaken, maar toch wist ze zich niet dadelijk te herin neren wat er gebéurd was. Maar plotseling zat ze met een schok overeind. Nu wist ze alles weer. Van beneden was een kla gend geluid tot baar doorgedrongen, 't Was de kleine Dora, die huilde. Moest ze nn naar beneden gaan? O, ze zag er erg tegen op, want beneden was vader. Bertha keek eens naar Gato. Die sliep nog rustig. Zou ze haar wakker maken? Maar opeens stapte ze het bed uit, heel zachtjes, om de anderen. Zij was immers de oudste? Zij moest zu'sje tech helpen, nu moeder er niet was? Toen ze beneden kwam, lag de kleine Dora zachtjes te snikken. Angstig keek Ber tha naar de bedstede. Ze slaakte een zucht van verlichting, toen ze zag dat vader nog sliep. Nu boog ze zich over het ledrkantje van de kleine Dora. Dadelijk zag ze wat er aan scheelde, 't Kleintje had twee vingers in haar mondje gestoken en dat was altijd het feeken dat ze dorst had. Bertha vulde dus een kopje mét water en liet haar drin ken. Toen stopte ze zusje nog eens lekker toe. i Ze keek eens op het klokje hoe laat het was. Pas zes uur. Zou ze nog eön poosje naar bed gaan? Nee, dat zou ze toch maar niet doen. 't Was beter om' op te blij ven. Moeder stond ook altijd vroeg op. Tra nen kwamen in haar oogen, toen ze aan moeder dacht Die arme moeder! Hoe zou het met haar zijn. Zachtjes, om niemand wakker te maken, kleedde ze zich aan. Toen knielde ze neer in een hoekje van de kamer om haar mor gengebed te doen. En "daarbij werd moeder niet vergeten. Vol vertrouwen vroeg ze den Heere moeder weer beter te maken en te geven dat ze spoedig thuis mocht komen. Toen juffrouw de Gunst begonnen was haar kinderen van den Heiland te vertellen, had vooral Bertha daarnaar met blijdschap geluisterd. En ook op de Zondagsschool had ze altijd de grootste aandacht, meer dan Cato, die dikwijls zat te draaien en te spelen. En sinds de juffrouw op de Zondagsschool had gezegd dat wij met al onze zorgen en met al onze vreugde tot den Heiland mogen gaan, en Hem alles, alles, vertellen, had Bertha dat geregeld gedaan. En zou ze Hem dan nu niet van het verdriet vertellen, dat over haar was gekomen? Zij had immers nu juist zoo groote behoefte aan Zip. hulp? Moedig stond ze Weer op. Ze geloofde het vast: de Heere zou haar helpen. Ze haalde het brood uit de kast en begon boterham men te snijden. Dat was een moeilijk werk, want er waren maar twee kleine brooden. Eerst moffit voor vader gezorgd. Die at zoo veel en moest altijd een groot stuk hebben. De rest verdeelde ze onder de zusjes. Zelf nam ze maar een klein stukje. Terwijl ze zoo bezig was, hoorde ze ge rucht achter zich in de bedstede. Ze keerde zich om. Vader was wakker en lag naar haar te kijken. „Bertha," zei vader, „kom eens hier." Bertha ging dadelijk. Ze was niets bang nu, want vaders stem had zoo vriendelijk geklonken. Vader had al een heelen tijd wakker ge legen, zonder dat Bertha het gemerkt had. Eerst herinnerde hij rich niets van het gebeurde van den vorigen dag. Maar ter wijl hij naar de bedrijvige Bertha keek, stond alles hem weer helder voor den geest Hoe schaamde hij zich nul Zijn vrouw, die altijd zoo goed en geduldig voor hem was, ziek, erg ziek geworden, en naar het ziekenhuis gebracht door vreemden, terwijl hij, haar man, bezig was het weinige geld' dat ze hadden, op te maken. Nu stond zijn kind voor hem, zijn oudste, en keek hem' vra gend aan. „Bertha," zei vader, „ik zie dat je al bezig bent met moeders werk te doen. Dat is heel goed van je. Straks zal ik naar school gaan, en vragen of jij, zoolang moeder ziek is, thuis mag blijven." Bertha schrok, maar ze durfde niets zeg gen. O, ze zou immers veel liever naak" school gaan? Denk eens, den heelen dag bij vader blijven, en moeders werk te moeten doen. De tranen sprongen haar in de oogen, maar dapper drong ze ze terug. Ze was immers de oudste. i (Wordt vervolgd). o o -s 5T r*- m o. C r- 1> n Om CD P or c co J» 3 a- 3 ÖND&LAD En Jezus antwoordende, zeide tot hem: Simon, ik heb u wat te zeg gen. En hij sprak: Meester, zeg het. Luk. 7:40. Gij kent de geschiedenis. Jezus is gekomen aan den maaltijd in het huis van Simon, den Farizeër. Een vrouw, een zondares, komt tot groote ver ontwaardiging van Simon, om de voeten van den Heiland te zalven. Als Jezus ge weten had, wie hem aanraakte, oordeelt de Farizeër, zou Hij haar zeker niet in zijn nabijheid hebben geduld. En dan wendt de Heiland zich tot hem: „Simon, Ik heb u wat te zeggen." Dat woord is op den man af. Dat woord geldt Simon persoonlijk. En zie nu de Farizeër. „Meester zeg het." Dat schijnt zoo oppervlakkig heel vrien delijk van Simon. Hij verklaart zich bereid, om naar Jezus te luisteren. Maar inderdaad is hij zoo tamelijk onverschillig. Jezus is hem tegengevallen. Hij had gedacht, met een groot profeet te doen te hebben, maar zie, de Heiland weet niet eens wie Hem aangeraakt heeft. En, och, in de schatting van Simon staat Jezus eigenlijk tamelijk laag. Nu ja, hij heeft Hem in zijn huis genoodigd, maar hij heeft het niet noodig geacht, Hem een kus te geven, Zijn hoofd te zalven, Zijn voeten te wasschen. Simon is zoo tamelijk met zichzelf inge- -nomen. Hij is een Farizeër. Hij is rijk in deug den, meent hij. Hij is geacht en geëerd. Het staat met hem wel goed. „Simon, Ik heb n wat te zeggen." Én hij, toegevend aan zijn eigen zelfvol daanheid, hij, de gastheer, die tegen zijn Gast niet opzettelijk onbeleefd wil zijn, geeft ten antwoord: Meester, zeg het. i Simon kon niet doen, alsof het woord van den Heiland hem niet aanging. Neen, hij voelt het, het geldt hem. Hij moet luiste ren. Wat er nu komt, is voor hem be stemd. En in koude beleefdheid, maar innerlijk önontroerd, hoewel Jezus tot hem spreekt, antwoordt hij: Meester, zeg het. 0, dat is wel het allerergste, als we zóó tegenover Jezus staan. Dan zijn we inwen dig zoo koud. Dan is bij voorbaat reeds uitgemaakt, dat het spreken van Jezus geen uitwerking zal hebben, als tenminste niet een Goddelijk genadewonder tusschenbeide komt. „Simon, Ik heb u wat te zeggen." Zoo spreekt Jezus tot een ieder onzer. Niemandonzer kan doen, alsof het hem niet aangaat. Jezus spreekt zoo tot een ieder van ons in het huis Gods, onderde prediking. Wanneer de pelgrim doolt door ongastvrij e dreven, Grijpt hem een nieuwe heimwee aan naai vaderlalnidsche kust Daar, in den vriendenkring, zal hij eerst waarlijk leven, Daar wacht hem eigen haard en lang ontbeerde rust'. 0 troost, o vreugd, als hij don blijden dag ziet blauwen. Die hem tot de afreis roept! Het anker woardt gelicht, De koelte vult het zeil. Gezegende lan- dauwen, Goddank, hij heeft in 'teind uw kusten in 't gezicht Waarom dan 'klopt uw borst zoo weinig van verlangen Naar 'tHemelsch Vaderland, gij arme Ka ravaan, Die zwoegt door 'tstof des doods met tra nen op de wangen? Wat trekt uw hart dan toch in 't Land der vreemden aan? Houd moed! geloof en hoop! Haast Wordt de 'kust gevonden: Maar kort is de overtocht. Uw hulkjen wankelt niet: Uw Vader zit aan 't roer. De rust van zorg en zonden, De groote Zaligheid verbeidt u in 't ver schiet 0, Stuurman op den stroom van dood en leven beide, Weikt Gij de zielzucht op naar de Eeuwge Lustwarand 1 Geef ons Uwe Engten mee tot vriendelijk geleide, En roep ons 't welkom toe in 't ware Vaderland 1 Ten Kate. Hij spreekt zoo onder de lezing van Gods Woord. Hij spreekt zoo eiken dag. Hij spreekt zoo tot u en tot mij. Laat het antwoord van den Farizeër, schijnbaar zoo volkomen gepast, niet het onze zijn. „Meester, zeg het." Én dat antwoord houdt dan reeds in, dat wij in onze zelfgenoegzaamheid ons er toch niets van zullen aantrekken. Dat we koud zijh en ongevoelig. Dat wij wel hooren, hoe Jezus tot ons spreekt, maar dat wij aan zijn spreken geen behoefte hebben. Wie als; de Farizeër in neerbuigende vrien delijkheid Jezus verlof tot spreken geeft, is ganschelijk ongevoelig. Nu zijn wij van nature allen zulke Fari zeeërs. Wij denken den Heiland niet noodig te hebben. Wij staan zoo boog in eigen schatting. 1 Gelukkig wij, als wij leerden, een tolle- naar te zijn. Als de Heiland onze oogen opende voor eigen zonde en schuld. Als d n de roepstem Gods tot ons komt, 1 dan, ja dan antwoorden wij: Meester, zeg hei. Maar wij doen het anders dan Simon. Wij doen het, terwijl we ons eerbiedig n«er- I buigen en met de bede in Jjet hixt: Spreek i Heere, uw i,..-.!,!-.».„„r*.m. now*,. door G. BRUGMANS. Prof. Blok heeft eens gezegd, dat, zoowel voor volken ais voor individuen niets zoo leerzaam en belangwekkend is als het ken nisnemen van hetgeen anderen over hen zeggen en denken. Wanneer wij belangstelling koiesteren voor hetgeen door buitenlanders in verschillende tijden over ons, Nederlanders, gezegd en ge schreven is, vraagt een lange rij boekeo onze aandacht. Het is alsof de lage landen aan de zee en hunne bewoners steeds in bijzondere mate de aandacht van het bui tenland getrokken hebben. Van het vele noemen wij slechts: Reuiarques sur l'Etat des Provinces-Unies des Pays-Bas, door W. Tempi e; Lettres sur la Hiollande, la Hol- lande dans le Monde, Instantanés aux Pays- Bas; Paul Verlaine's Quinze Jours en Hod- lande; Holland und die Hollander; The Dutch drawn to the Life. i Ilet was een zeer gelukkige gedachte die mej. Brugmans er toe gebracht heeft de stof die hier verspreid ligt, te verzamelen en tot een geheel te rangschikken.- Want al getuigt niet elke beoordeeling van de zoo noodige objectiviteit, al krijgen we me nige stekelige opmerking te incasseeren, de opinie van den buitenlander interesseert ons tcch wel. „Onder de loupe van het buiten land" is dan ook een boek, dat voor allen die weten willen hoe over Nederland en den Nederlander geoordeeld wordt, interessante lectuur vormt „Hoe hebben de buitenlanders der ver schillende tijden over den Nederlander als mensch geoordeeld?-' vraagt de schrijfster in het eerste hoofdstuk van haar boek; en zij antwoordt: „Hun oordeel hangt ten nauw ste samen met den groei en de ontwikkeling van ons gemeenebest, dat beurtelings be wondering en naijver afdwingt, al naarmate het zijn naburen in meerdere of mindere mate hindert en tot slachtoffer maakt van zijn practijken." Onwillekeurig wordt ge hier bij herinnerd aan hetgeen Voltaire schreef: Holland verdient daarom te meer belang stelling, omdat bet een geheel nieuw soort van staat is, een staat, die groot en machtig is geworden zonder dat hij zelfs do middelen bezat om in het onderhoud van een twintig ste deel van zijn inwoners te voorzien".

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1929 | | pagina 9