a.22 II"1 Uit het Zeeuwsch Verleden Burgertwist en oproer in Ter Goes. Licht in 't donker. Adventisme. Verwachting. Schoonheid en kunst. rr-R-sr^ UJ I* J_ g ^7 O -»-> CJ o a o bo 2 2 - - 9» -. J -J UJ BtOTI j B.S 2 o ®^-S§ a 10 ^3 S 8"Sl-a- |S^ s fl-| g,**9 d 0 2 .2 a .5?"^ <S is g O g'-§Pf 2 gN2 -b 2 M -C -5T IM L' 8 dL *fl-5 Pll§g .C23 1—JT "TT 1 <D 13 .2 -*■o o t-< c S» <D CO Ö0-—rf O TS óis te? CÜD -t=; H tp 'S SN-g'Sg c g» W H <5 N tt" Ul O B :=f 5 5 B |®5 s- 2 3 B 1 k^|U? PO be O 12? 3 -<s qj (C d o g-ö «5 eo cd H o 5 r CO 3 - d O 24 <JJ O -2> 0) 24 Q <u d "2 s o 'O Qj .21 m w 2 D i; s^®a^2 2 5 2-^2» 3 0 S ^■5^0 jaO-3 o - a 2 y -a a D.jd^< a O *H 03 - g1^ t~ T3 co -xj *-» P ..H J> CÖ P .5 2d 23 c3 j§ '05 -"3N®B o22 <s -g nJ -g 3 rt 03 a -4 bo p gs o O T3 cj p -M Tl d 23 wg2ls 2 p o .do 02323 24^3 P B O *-*- t 9 8 as 12 «j -Ö bo 5 -3 Cd d 3°g§g *S g g 32-1 go b b gp 05 l fl o 3 J3 boU bo <1J -^ c5 d'i <B -r ,C £tJ 2 rf P -ê I o.® a tSJ P I p cx, O SXJ O S O cd g-g j-g'13'0 J ö'ljZ^ S i-S o i r-i? 63 i-gg-g 2-§'g a^A.s s „In de zestiende en speciaal in de zeven tiende eeuw wordt vooral de nadruk op de goede kwaliteiten gelegd," zegt mej. Brug- mans verder. „Doch in de achttiende eeuw, wanneer wij geleidelijk onze positie als groote mogendheid verliezen, maar niette min het overige Europa door onze schier fabelachtige kapitaalkracht in een soort van economische knechtschap houden, veran dert dit. Er gaat een voor den buitenlander onverdragelijfc element schuilen in de hou ding en de allure van den Hollander, die schijnbaar ongeïnteresseerd de gebeurtenis sen aan zich voorbij laat gaan, in het nistig besef, dat niettemin aan hem, als Europa's grootsten geldschieter, het laatste woord zal zijn." Dat de rijkdom en weelde welke hier gekend werd den buitenlander in 't bijzonder is opgevallen, blijkt wel uit hetgeen Se auteur van de „Lettres sur la Hollande" schreef: In alle landen, die ik tot nu toe bezocht heb, heb ik iedereen, den rijken zoowel als den middelmatigen en ongefor- tuneerden man immer over geldgebrek hoo- ren klagen. In Holland evenwel klaagt men er over dat men geen middelen heeft om zijn geld 'te beleggen. De klacht betreft hier dus den overvloed Lnplaats van het gebrek, zoo besluit hij. „In da negentiende eeuw," gaat mej. Brug- mans voort, „merkt men in het algemeen meer de belachelijke zijde der dingen op. Hot is de tijd, dat ten onzent de Jaiv Saliegeest hoogtij viert. De twintigste eeuw neemt cms meer au sérieux. Wanneer wij ons na '80 herboren voelen, vindt dit onmiddel lijk zijn reflex in hetgeen buitenlanders over ons schrijden." We zeiden het reeds: het oordeel dat ge veld wordt, is voor ons niet altijd even vleiend. Er is minachting soms, als in de woorden van Lichtenberg: „De ezel is een paard, in het Hollandsch vertaald". Maar er is ook waardeering: „Klaarheid en ver stand zijn de allesbeheerschende eigenschapi- pen. Op een hecht fundament en met diepe wortelen wil deze sterke, bezonken mensch alles gegrondvest hebbenMinder objec tief is het oordeel van Lenau, die in 1832 vanuit Nederland naar Amerika' vertrekt: „De werking van de zee op mijn gemoed is mis schien het beste voorbereid doordat ik eerst die koude, levenlooze Hollanders heb moeten passeeren. "Do zee moet oneindig warmer en levendiger zijn dan deze menschen. Is de Jsatuur misschien een vampier, die den mensch van alle poëzie ontbloot juist daar, waar deze zich het rijkst ontplooit?" Wat yolgens den Franschman Esquiros de meest kenmerkende eigenschappen van de Hol- lamdsche vrouw in de negentiende eeuw zijn: haar buitengewone zindelijkheid en haar nieuwsgierigheid, drijft hem o.a. ook tot de volgende opmerking: „Zij verschuilt zich achter een soort van groen chassinet, dat in Holland horretje heet. Het is de gewoonte al wat or op straat omgaat niet op straat zelve te zien, maar in twee hoekvormig geplaatste spiegeltjes, die de voorwerpen terug kaatr ten en vólkomen den naam verdienen, die het liöllandsch taaleigen er aan gaf, n.l. spionnen." Het is de nieuwsgierigheid waar over Johanna Schopenhauer zegt: „Zoo gauw er een vreemdeling verschijnt, trekken de inwoners zich als slakken in hun huizen terug, grendelen de deur en gluren slechts verstolen door de spleten der sneeuwwitte gordijnen"Er mo-ge iets overdrevens zijn in deze opmerkingen, ze zijn toch zeker niet van allen grond ontbloot. Spreekt ook niet de roman van F. de Sinclair: „De Grif fier van Peewijk" van precies dezelfde nieuwsgierigheid iu de twintigste eeuw, als die welke de lachlust van den buitenlander opwekte in een vroegere periode? Hartstocht en idealen zijn den Hollander vreemd, concludeert Asseliu in zijn „La Hol lande dans le Monde", dat in 1921 verscheen. „Hij is een evenwichtig verstandsmensch", zegt hij verder, „begaafd met een klare, hel dere visie. Wanneer zijn inzicht zich verdiept is dit het gevolg van verstandelijke over weging. Gewoonlijk beperkt hij zich tot de waarneming van wat dichtbij ligt, maar dit ziot hij scherp en goed. Daarnevens heeft hij een sterk gevoel voor rechtvaardigheid en dit brengt op zijn beurt weer zijn liefde voor gelijkheid mee". In de in 1928 verschenen bundel „Le Bal- con de l'Europe, nouvelles Impressions hol- landaises" schrijft Léon Daudet over den Hollander en over de Hollandsche natie die hem krachtiger en energieker schijnt dan ooit:... „De Hollander blijft specifiek Hol landsch en wanneer ik zou willen trachten dit te definieeren, zou ik zeggen, dat hij van zijn kunst een wetenschap, een kleine cosmos op zichzelf (zie Rembrandt en Ver meer), en van zijn wetenschap een sub tiele kunst maakt"Als een krachtig, vi taal en tegelijk uiterst fijn cultuurvolk heeft deze auteur de Hollanders van dezen tijd leeren kennen. Het is uitermate boeiend en belangwek kend, den Hollander te zien zooals de bui tenlander hem gezien heeft. Natuurlijk zal diens opinie bij ons niet steeds in den emaak vallen; bovendien is ze niet altijd objectief en waarheidsgetrouw. Het portret dat de buitenlander van den Hollander toe kende, is wel eens een caricatuur gewor den Maar ondanks dat voelen wij ons aange trokken tot deze geschreven portretten; de Nederlander weet nu eenmaal graag hoe het buitenland over hem denkt. De bedoeling van de schrijfster is niet geweest om een wetenschappelijk document te leveren; zij heeft zich bij voorkeur be paald tot het lichte, anecdotische. „Onder de loupe van het buitenland" tee>- kent den Nederlander zooals men hem over onze .grenzen ziet en gezien heeft. De vele gegevens die allerwege verspreid lagen, zijn hier tot één geheel verwerkt; en onze aan dacht blijft gespannen tot de laatste blad zijde. A. L. VAN 0YEN. Dooi A. M. Wessels, XCVII. V. (Slot.) Voor den optocht was groote belangstel ling. Voprop gang een wagen, waarop een De optocht hield stand voor de meeste huizen, die de terreur van het gepeupel bij het jongste ^oproer hadden ondervonden, tot een onaangename herinnering. Ook bij elk der Vroedschapsleden werd stil gehouden. Bij elke rustplaats hield de redenaar Murre een ^.aanspraak" met een even dik werf herhaald hoezee der menigte beant woord. Het bedoelde loon voor de aanspraak "bei- stond meestal in eemige fleSschen wijin, die de Redenaar overhandigde aan zijn gevolg, waarna hij een „dankzegging" deed in den zelfden toon als de pochende aanspraak. Men begrijpt, dat men op deze wijze een flinke voorraad drank bij elkaar bracht, waarvan tot diep in den nacht „gefeest" werd. Het ruime onthaal hun door do vroolijfce Prinsgezinden en beivreesde Patriotten ge schonken, wederhieild den gevreesden moed wil. De Raadsleden (ook meest Oranjeklanten) die dien dag een vroolijken maaltijd hadden gehouden, besloten ook wat te doen tot ver hooging der feestvreugde. Men wilde de Poorters een „vuurwerk" aanbieden, van een zeer bizondere uitvin ding en maaksel. Het bestand uit een wagenrad, omzet met verscheidene gevulde snaphaanloopen, die onder het draaien vuurwerk uitspuwden, waarbij verscheidene lampan met veel geweld aan stukken sprongen en andere, die door het sterke draaien langs den grond schuur den, den omstanders straatsteenen naar het hoofd wierpen. Zoo eindigde deze met zorg tegemoet ge ziene dag. De Regeering der stede Goes verzocht ter Statenvergadering om volledige kwijtschel ding voor hen, die aan het oproer had den deelgenomen. De afgevaardigden van Zierikzee en Vlisi- singen kwamen, daartegen echter op en eisch- ten een strenge straf voor de belhamels Maar de Goesenaars kregen hun' zin. Het was nu alles rustig. Ging men straffen, dan kreeg men weer opnieuw oproer, en daarom werd besloten de zaak blauw blauw te laten. Zoo eindigde het oproer van 1787. fraai versierde Oranjeboom. Voor dezen wa gen liepen een vijftal personen, die de „mu ziek" uitmaakten, te weten 2 violisten, een die op een bas speelde, een met een ijzeren driehoek, terwijl nr 5 een koekepan droeg en daarop sloeg. Maar daarachter kwam de „clou van den optocht, n.l. de leden van het Zakkedragers- gilde. Een 8-tal mannen droegen op hun sterke schouders jaen Zakkedragers-bfjirie. Daarop zat een persoon zekere Adriaan Murre die allerzotst was uitgedost. Deze Murre was de Redenaar van het „feest". Achter deze berrie liepen nog eenige harlekeinen en voorts werd de stoet besloten door een talrijk publiek, met Oranjevlag gen in de hand. Later hoop ik nog eens iets te vertellen van de beroeringen in de zestiende eieuw, toen het burgerbloed door de Goesche stede stroomde. 'tWas een donkere Octoberdag. De wilde luchten waren tot rust gekomen. De majestueus® luchtgevaarten, die aan de natuur zulk een dreigend aanzien gaven, waren afgereisd naar onbekende oorden. De wind, die dagen lang over de lage landen alles wat beweegbaar was had mee gesleurd, die speelde langs de velden, en gierde door de schoorsteenem, had. zich go legd. En de natuur, als droef gestemd over zooveel onrust, was in een sombere terug houdendheid verzonken. Een lichte mist be dekte de akkers, de boomen stonden te treuren over het verdwijnen van hun zo mertooi -en soms was 't alsof ze door een lichte huivering werden bewogen, waarbij de nog overgebleven bladeren, nu van allen glans beroofd, wegkringelden om straks voor goed te verdwijnen. Het voge'.enkoor had zijn gezang gestaakt; voor zoover ze niet vertrokken waren hiel den do gevederde zangers zich schuil, als schaamden ze zich in zulk een trieste om geving hun vroolijk lied te laten hooren. De stilte werd alleen verbroken door het langzaam neerdruppelen van den verdiehten mist van de dakgoten en de heesters, die schenen te woenen over voorbije glorie en droefgeestig hunne nu onttooide takken de den trillen. Geheel in overeenstemming met dit na tuurbeeld was de stemming waarin Karei van Zeel en verkeerde. Het had .gestormd daarbinnen. Zijn harts tochten waren in heftige beroering geweest. Met gejaagden stap, de vuisten gebald diep in de zakken, had hiji rondgezworven over de stille buitenwegen. Hij voelde zich bedrogen. Noodt had hij zooiets kunnen denken. Toen hij van huis ging, nu een half jaar geleden, had hij zijn vertrouwden vriend deelgenoot gemaakt van zijn hoop en verwachting. Als het bleek dat hij in zijn nieuwe betrekking een levenspositie zou kun nen vinden, dan zou hij Bertha, die hij meermalen hij wederzij Ische kennissen ont moette, vragen zijn meisje te worden en hij was geen oogenblik bevreesd, dat ze hem zou afwijzen. Maar nu was er die groote teleurstel ling gekomen. Als terloops had zijh Moeder hem in haar laatsten brief geschreven, dat Willem zich binnen een paar dagen met Bertha zou verloven. Toen was de storm losgebroken. Dat hij zich zóó in zijn vriend had ver gist I En dat Bertha, maar neen, hij had hóar niets te verwijten. Nooit immers had hij haar van zijne liefde gesproken? De storm w:is nu een weinig geluwd. Hij had geleerd ook die dingen over te geven in de hand zijns Vaders, zonder Wiens wil immers niets zou kunnen geschie den. Maar de sombere stemming was nog niet geweken. Hij voelde zich gedrukt en ver drietig. Daar werd geklopt. Zijn hospita bracht een brief. Van Willem, zijn vriend, die Onwillig ritste hij de enveloppe open. Zou Wim nu ook nog den moed hebben om zelf hem van zijn En ja, daar stond het. De volgende week hoop ik mij met Bertha van Weel, je weet wel een nichtje van de Verhoeven's, te verloven." Bertha van Weel, maar dat was immers niet „zijn" Bertha 1 En dan verder: „Kom maar gauw eens over. Want als ik mij niet al te zeer vergis, dan is hier niemand die meer in stilte naax je verlangt dan haar nichtje Karel's hospita begreep er niets van. Toen ze een paar minuten later de koffie bracht zat hij te zingen en verrastte hij haar met de mededeeling „dat het toch wel mooi weer was vandaag 1" Er. Ds H. Bakker te Amsterdam maakte in het weekblad „De Gereformeerde Kerk" over bovengenoemd onderwerp de volgende op merkingen: De tijden, die wij beleven, zijn gedrukt Dan leeft de beteekenis van ons geloofs artikel, dat Christus wederkomt om te oor- deelen de levenden en de dooden, weer voor het geloofsbesef der gemeente op. Maar in zulke tijden slaat de Christen, die haast al vergeten was, dat hiji ook den schat van Jezus' wederkomst tem. laatsten dage in zijn schatkoffer borg, in het an- Ik weet het telkens, als ge uw huis verlaat... Ik voel het, als gij, door de stille straat, met trippelvoetjes heensnelt naar de trein, al denkend: „Nog een poosen 'k ben bij heml" Ik voel het, als de wagen eind'lijk stopt en gij, terwijl uw hartje sneller klopt, de treden afdaalt, en, nog ééns zoo vlug, voorbijloopt onder de ouwe spoorwegbrug. Dan weet ik: „Zie! Nu treedt zij over 't plein, Nu slaat zij, in den avondzonneschijn, den hoek om. Nu is ze in mijn eigen straat Zij nadert, nadertOp haar blank gelaat vertoont zich twijfel: „Tref ik hem wel thuis?" Dtm sta ik op, sluip, stil gelijk een muis, ter voordeur, hou den kleinen sleutel klaar, en voel en weet: „Nu gaat de bell" En, t waar! den trekker raakt men aanl .„Daar gaat de bel I" Mijn hart Kopt in mijn keelIk open snel, ''k Zie even, vaag, het ord'loos stratezwer- men De deur valt toe „Ik houd u al in del armen!" Pol de Mont. dere uiterste over en hiji tuurt zich welhaast' blind op dat ééne stuk. Dan komt een chiliastische strooming naar de oppervlakte van het geestelijk leven, die men Adventisme noemt. Ik wil niet onvoorwaardelijk veroordeelen. De kerk van Jezus Christus vergat in den strijd om haar bestaan maar al te licht, dat ze een bruid is en haren komen den Bruidegom tegemoetzien moet. Ziji re kende te weinig met de apokalyptische voor zeggingen van de H. Schrift, die de kentee- kenen beschrijft (het evangelie tot een ge tuigenis allen volken, Mattheus 24 vs. 14; de afval en de openbaring van den mensch der zonde, II Thessalonicensen 2 vs. 3; de groote verdrukking, Mattheus 24 vs. 21 en 22), welke op het naderend einde wijzen. Zij ging te veel op in hare tegenwoordige roe ping en vestigde haar oog niet hoopvol op de toekomst. Wanneer dat gebeurt, dan wordt de kerk altijd weer gecontroleerd door de secten, en dat is goed. Dat 'is dus de verdienste van het Adven tisme, dat het den Christenen onzer dagen toeroept: Hoog, omhoog, het hart naar bo ven; hier beneden is hot nietl Omgordt de lendenen, houdt de lampen brandende en verwacht uwen Heiland uit de hemelen. Maar nu gebeurt het zoo gemakkelijk, dal wanneer men bezig is met de boodschap van den naderenden Bruidegom, de schaal even hard naar de andere zijde overslaat. Wie is er ook onder de menschen alzijdig, dan de volmaakte mensch Jezus Christus? Daarom is het goed, dat wij ook eens op de schaduwzijden van het Adventisme zich dan ook bij voorkeur de heiligen der En dan is het eerste^ dat men lichtelijk ge vaar loopt, maar één geloofsartikel van de twaalf of van de zevenendertig over te hon den. Dat treft men steeds weer bijl ontmoe ting met verschillende sectariërs. Ze hebben hun stokpaardjes. Een van die stokpaard jes die zij zoo gaarne berijden, is de weder komst des Heeren. De Mormonen noemen zich da nook bij voorkeur da heiligen de<r laatste dagen. Zoo wordt dan Christus met Zijn kruis, die toch het middelpunt van do H. Schrift en van de apostolische prediking vormt, naar den buitenkant gedreven; en Christus en Zijh Rruidegomiagestalte is; het een en het al. Hiermede hangt in de tweede plaats sa men, dat de H. Schrift dan die eereplaats niet krijgt, die ze vraagt. Natuurlijk houdt men de Schrift hoog. Maar de aandacht zoekt naar het boek van Dianiël of Openba ringen; en naar die plaatsen in Oud- en Nieuw-Testament, die heonwijzen naar den dag der dagen. Dat is toch eigenlijk heit echte. De honigzeem. De room van de melk. En zoo verliest men van den onnoemelijken rijkdom der H. Schrift het grootste en het beste deel. Men gaat vergeten, dat wij in dg Schrift niet alleen de beloften voor het toekomende leven, maar ook voor het tegen woordige hebben. Somwijlen gaat men zich overgeven aan de meest gewaagde becijfei- ringen omtrent den dag en de ure van Jezus' wederkomst, zooafs bijv. de vrome en geleerde Bengel in gijn dagen. En wan neer dan straks die berekening faalt, komt men zelf beschaamd te staan; en andexen minder sterk in hun geloof kunnen de te leurstelling niet verkroppen en raken aan het wankelen. En wanneer ik dan nog op 'een gevaar van het Adventisme mag wijzen, dan ia het dit: dat men zoo strak in de toekomst kan turen, dat men niet meer opmerkt wat vlak voor den voet ligt .Men kan Zoo vol zijn van de boodschap van den komenden Bruidegom en van het lied van de gouden straten, dat men geen plaats meer over houdt voor wat er in de allernaaste toe komst valt te doen. Door het spreken en peinzen over de toekomstige roeping wordt men onverschillig omtrent het tegenwoor dige. En zie, dan treft het mij.1, dat men veel spreekt van de teekenen dex tijden, en van de op handen zijnde wederkomst. Maar het overlaat aan andere Christenen om zijn Christelijke roeping in pchool en kerk en staat te vervullen. Daarom zeg ik met de Adventisten: Een wachtkamer noem ik de wereld bemeên. Wij wachten en zien naar de wijzerplaat heen, Wij wachten tot eind'lijk de vliegende trein Ons nadert; wij wachten op 't fluitende sein, Wij wachten, bezitters van hut of paleis, Bevreesd of verlangend naar 't eind van de reis. Maar ik ben toch blij, dat niet alle Chris tenen Adventisten zijh. De Heilige Schrift noemt ook het doel der schoonheid en de roeping der kunst. Volstrekt als steeds eischt zij dat wij alles wat wij doen, zullen doen ter eere Gods. Daar is geen uitzondering onder al het geschapene op dien regel. Geen enkel levens terrein ook niet dat der schoonheid en kunst, is vrij van Hem en souverein in zich zelf. En als Johannes in visionaire verrukking de uiteindelijke volmaaktheid van den nieu wen hemel en de nieuwe aarde schildert, ziet hij de heerlijkheid (zoo noemt de Bij bel meestal het schoone) en de eere der volken in het nieuwe Jeruzalem brengen. En de aanbidding der herschapen wereld vindt "haar zinnebeeld in de ouderlingen, die hun kronen neerwerpen voor den troon Gods, en den Middelaar van Schepping en Herschepping toeroepen: Gij, Heere, zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid en de eer en de kracht; want Gij hebt alle dingen geschapen, en door Uwen wil zijn ze en zijn ze geschapen Ook voor schoonheid en kunst is het einddoel de verheerlijking Gods. Eenzijdig en geestelijk arm is de mali van wetenschap; die de godsdienstige behoef ten zijner ziel versmoort en voor schoon heidsontroering slechts een minachtenden lach over heeft Eenzijdig niet minder is de kunstenaar," die in hooghartige zelfverheerlijking de we tenschap veracht, en in leven en kunst de religie negeert Maar (en die schuld drukt al te veel op de rechtzinnige Christenheid, vooral op den geloovigen Protestant) ook zondig één zijdig is de Christen, die in ongerechtvaar digd wantrouwen neiging heeft alle weten schap gelijk te stellen ibiet „ijdele philoso- phie", en alle kunst te schuwen als verlok king des duivels Voor het welwezen van enkeling en sar menleving is er evenwicht en samenwerking noodig, ook in die dingen. De waar achtige religie behoort het levende en be zielende hart van alles te zijn. Maar daarnaast heeft ook de wetenschap haar taak en roeping te vervullen; met .1

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1929 | | pagina 10