14
UI
ca
O
1
fl
!l!l55|
Sll|
lafw
tr
a
a
Uit het Zeeuwsch Verleden
Burgertwist en oproer in Ter Goes.
DOEN TERSTOND.
De ontmoeting van Stanley
en Livingstone.
Newton en Voltaire.
Voor de Jeugd.
w
H
N
3
2
S3
i
I
O)
~o
g
t4J -Q
a a .3 5 g
SQ CO
■H
-o
i -d <-•
- 3 i-~^
CU CU
a "-3J P*.§I B-S-ss Il1|a1al||
O 2 3 s
a 3 S a
M M S 5 a _j
o Ï_M ho t, t, _g -b
0 5 ajoïïmi-''
-2, "O
fl g =c,q a>
h d ai!.> n c j,
b» o p w 2
o 4 a
or
aeo-o-2-^!rö ojx3
Q) t-»
TO
g
£a:?~.s
s-~ a-s^l a
lg<3
a-3
bo 2
.a^Sfl
a
g .is "ai
"3
bOT^
CL)
XJ
s S 5 :S
ai^ C jö
I d I 81
«3 Cd
o S S^-h
Q cd
t-4 O
■dS N
|Bfi|S?
1 fi 3 O 4>
a
3 3§
T3cM N
GO T?
tl) C0«M fl
a> *-« O
■2fe S S
8 s
xt ja S
g -
gë«Sl£o
-H 41 b- co oj
xi •rH 2
tp tzi ,-T ft
'3 a g w M a.
js a.
jectielen omwoeld of drassig is. Dat gaat
soms over afstanden van kilometers".
Ook Friedrich Funk letterkundige, „als
hij de burgerpet op bad" is door den oor
log opgeöischt. Maar, omdat bij het schieten
op menschen een krankzinnig werk vindt,
waaraan hij niet wil meedoen, heeft hij zich
als ziekendrager opgegeven. „Om zoodoende
wat mee te kunnen helpen de wonden eni
verminkingen te helen, welke die verblinde
en bij-den-neus-genomen menschen van
beide partijen elkaar bezorgen."
In "het begin voldeed hij niet zoo erg
aan de verwachting; maar allengs bleek, dat
hij voor een hoop dingen foch wel bruik
baar was. Ja komt het op dep. duur niet
zóó ver, dat hij de rechterhand van den
regimentsarts genoemd wordt?
Maar gewonden halen, zieken verplegen
is zijn eenige werk niet. Er is zooveel, dat
zjjn meerderen !hem opdragen, om zelf een
lui en makkelijk leventje te bebben- Ook
wordt hij aangewezen, om de rapporten te
schrijven, en de correspondentie te ver
zorgen. Als later al dat materiaal betref
fende de Kiekte- en sterfgevallen in handen
van den vijand valt, denkt Funk er aan,
dat die Sheele papierwinkel eigenlijk de
hoofdzaak van zijn baantje geworden was.
Als eindelijk, na maanden en jaren van;
wachten, de terugtocht voor het Duitsche
leger aanvangt, maakt Funk de balans op
ran de voorbije drie jaren: „Hoeveel werk
beeft hij in dien tijd al niet verricht! Hon
derden vellen acte-papier volgeschreven, nog
veel meer rapportjes en berichten opgesteld;
honderden temperaturen opgenomen, en nog
meer zwachtels om armen en beenen gewik
keld; honderden tabletten uitgedeeld, en nog
meer inspuitingen gegeven. Maar op de lad
der van de militaire rangen heeft hij het nog
niet verder gebracht dan tot de eerste
sport.".,. 1 l
Het pacifisme, dat in hem leefde, toen de
oorlog begon, is sedert dien nog niet gestor
ven. Als de rêgimentsarta vraagt, wat hij
dan wel in dienst doet, als hij pacifist is,
antwoordt hij met bittere scherts: dat hij
zich heusch niet heeft opgedrongen I En
op de vraag: Waarom ben je dan te velde
gegaan? antwoordt hij: Omdat er in Europa
slavernij heerscht, een slavernij van het
minste allooi: de algemeene weerplicht
„De gevallenen 'tijdens de jarenlange
slachtpartijen zijn niet anders dan vermoord,
zegt hjj. „Zelfs het zachtere woord „gedood"
ia onjuist. 'Ala men den feitelijken stand
der zaken nauwelijks opmaakt, dan moet
men erkennen, dat ze bij millioenen ver
moord zijn, want het heeft heusch niet ont
broken aan overwegingen en plannen, om
met opzet menschenlevens te vernietigen."
Zijn plichtsbetrachting of was het om
dat ze toch verdeeld moesten worden, en
het vrijwel eender was, wie ze kreeg?
heeft hem het IJzeren Kruis 'doen krijgen
en ook het Beiersche Kruis van verdienste
met de zwaarden. „Maar het helpt allemaal
niets", denkt Funk, „de oorlog wordt er
niet mooier door."
Hij doet zich kennen als iemand, die riïet
met zijn opvattingen te koop loopt of er
aldoor over bezig is. Maar het onzinnig op
treden van een verwaanden regiments-com
mandant doet de bom barsten. Nu moet het
maar uit zijn! „Ik doe niet meer mee!"
roept Funfc buiten zichzelve- „Ik wil de
waarheid zeggen, ik w i 1 zeggen, dat de mili
taire dienst en de oorlog de onnoozelste,
schandelijkste en domste van alle gemeen
heden van de heelo wereld zijn."
„Ik wil de waarheid zeggen" en Funk
heeft zich uitgesproken. De woorden die
hij gedurende al die maanden Als een zwat-
ren last met zich droeg, hebben een uitweg
en doortocht gevonden: In dit boek spreekt
hij van den oorlog, zooals hij dien gezien en
meegemaakt heeft.
Een somberij schilderij is dit boek. Maar
het laat den lezer niet los. Op tal van blad
zijden vraagt het hem om antwoord, ant
woord op duizend vragen. Als het spreekt
over de talrijke verminkten, vraagt het: Was
dat hèt groote oogenblik in hun leven, het
hoogtepunt, dat nu beslist is vastgesteld?
En elders beluistert ge de vraag: "Wie
heeft een medicinale weegschaal noodig, om
geneesmiddelen per gram af te wegen, waar
vlakbij lood en ijzer bij duizenden kilo's
worden afgeleverd?
Doch behalve een beschrijving van het
gewone gebeuren, een opsomming van de
vele moeilijkheden, stelt dit boek ook het
optreden van sommjge oificieren achter het
front aan de kaak.
Reserve luit.-kolonel ven Pummer danst
van het front naar de Etappe; stafarts Lipp
besteedt meer aandacht aan zijn doperwtjes
en andijvie, dan aan de gewonden, waarvan
velen enkele minuten eerder nog te redden
geweest warenHoe ongunstig steken zij
ai bij den plattelandsgeneesheer uit Zwa-
ben, dien ze eigenlijk niet meetellen! Voor
al die staten en rapporten voelde hij niets,
maar hij stond voor zijn werk.
„Wij willen de mannetjes gaarne weer op
lappen, om er zeker van tg zijn, dat we den
oorlog winnen, maar de actentasschen van
de collega's bij de Etappe zullen wij zoo
min mogelijk vullen", zegt hij tegen Funk.
Er zijn bladzijden in dit hoek, die den
lezer niet loslaten, hoofdstukken die een
scherp spoor in onze herinnering achter-
laten. De kracht van dit werk is, dat de
schrijver de gebeurtenissen achter het front
zelf heeft meegemaakt; en het is toe te
juichen, dat hij zich bij het schrijven niet
leiden liet door haatgevoelens.
Dat wij de bijzonderheden van enkele
voorvallen gaarne uit dit boek zouden mis
sen, zal de lezer begrijpen- Maar overigens
kunnen wij dit boek ter lezing aanbevelen.
Naast Remarque zal ook Frey genoemd wor
den als de auteur van een werk, dat voor
vallen uit den wereldoorlog meesterlijk be
schrijft
A. L. VAN OYEN.
Door A. M. Wessels.
XCVII.
IV.
Nu was bekend dat er tem huize van
dhr Ossewaarde veed geld aanwezig was
dat behooorde tot het „Nationale fonds".
Baljuw Pols, vreezende dat de tierende
menigte, dat geld machtig zou worden eiscihit-
te dit op en nadat eerst Ossewaarde had
geweigerd, gaf hij het eindelijk tegen een
dooor den Baljuw getaekend bewijs af.
Zooveel dwang en mishandeling deed ve
len de oproerige stad ontwijken. Joost van
St. Ann aland koos het hazenpad en de
Leeraar Staal vertrok eveneens ter wille
der veiligheid en liet zijn gemeente onver-
zorgd achter.
Na deze plundering keerde de rost weer.
De Patriotten verzochten de Vroedschap;
dat de bedrijvers gestraft zouden worden^
maar de Vroedschap liet alles maar loopen.
't Was nu voor 't oogenblik stil, dus wenschte
men die stil te houden.
Zulk eene slapheid, die zooals sommigen
oordeelden, aan medewerking grensde deed
velen niet zonder zorg de verjaardig van
den Prins tegemoet zien. En met reden.
'tWas de 16e Maart 1787. Over 2 dagen
zou de Prins van Oranje zijn geboortedag her
denken. Met sterk verlangen werd deze dag
door de oranjeklanten tegemoet gezien, doch
met vreeze door de patriotten verbeid-
Op dezen 16en Maart vervoegden ver
schillende poorters (die aan het oproer deel
genomen hadden) zich bjj de vroedschap
en verzochten vergunning, om de stukken
geschut, toen op de Groote Markt voor
het stadhuis geplaatst, mede te mogen voe
ren naar de hoofdpoort (richting Polder-
schenweg) om ze daar op 3e batterij ts
plaatsen, teneinde ze, op den geboortedag
van den Prins los te branden.
Gereede toestemming vond dit verzoek-
Geen gebrnik van de stadspaarden ter
wegvoering werd er bij verzocht, het volk
zou zelve gaarne dien sleepdienst verrich
ten. Den volgenden dag bracht men dan ook
vier .stukken geschut, onder veel gejuich,
naar de gemelde batterij.
18 Maart brak aan. Reeds vroeg was er
een buitengewone drukte te bespeuren. Des
morgens tusschem 8 en 9 verzamelden zich
de Varensgezellen. Onder hen waren eenigen
met Oranje-sjerpen, terwijl oooardes, linten
enz. alles van Oranjekleur natuurlijk niet
ontbraken.
Besloten werd eerst de stukken geschut te
lossen. Tot driemalen toe werden de vreugde
schoten gelost. Na deze plechtigheid besloot
men dat men des middags een Oranje-optocht
zou houden, en bepaald weid, dat niemand
die eenig Oranjeteeken droeg, leed zou ge
schieden. Deze bepaling gold natuurlijk de
Patriotten. Om veilig te wezen, verschenen
zij dan ook niet zonder Oranje-versiersel.
Zelfs de leaders der Patriotten droegen het
(Slot volgt.)
De vriendelijke daad, die den moede schraagt,
Doe haar terstond I
Het woord van hulp, waar uw naaste om
vraagt,
Spreek het terstond!
De tijd snelt o zoo gauw voorbij
En om te helpen moeten wij
Niet dralen, maar van harte pn blij
Doen, doen, terstond.
De dolende vriend, die gij zoeken wondt.
Zoek hem terstond!
Uw sterke hand, die den zwakke houdt,
Reik haar terstond 1
Help, help toch, want de tijd vergaat,
Misschien is het morgen reeds te laat,
O, pleeg niet aan uzelf verraad...
Help, help terstond!
Stanley en Livingstone zijn voor velen
bekende namen.
De laatste was een bekend ontdekkings
reiziger en de eerste heeft op zijn. beurt
Livingstone in de binnenlanden van Afrika
ontdekt.
Het was deze week 60 jaar geleden dat
Henry Stanley van een Amerifcaansch dag
blad de opdracht ontving om Livingstone,
die in Afrika de bronnen van de voor
naamste rivieren trachtte op te sporen, 6e
gaan opzoeken-.
Na een moeizame reis van twee jaren
bereikte hij het Tanganj ikameer het doel
van zijn tocht en mocht het hem ge
lukken Livingstone, die tengevolge van het
moordende klimaat en de bedreigingen van
de bevolking naar lichaam en geest totaal
uitgeput was, te ontmoeten.
Wij laten een gedeelte van wat door Stan
ley omtrent zijn ervaringen' voor en tjV
dens de ontfooeting met Livingstone ver
haald werd hier volgen.:
-De gids deelt ons mede, dat wij in de
nabijheid van het meer zijn. Wij verhaas
ten onzen tred. De steile berg, die voor
ons ligt, beklimmen wij, zonder adem te
scheppen. Eindelijk staan wij op den top.
Er is nog niets van het meer te zien. Voor
uit dusl Daar zien wij tusschen de boo
mer. iets blinken voor ons uit. W:; schrij-
de. voort. Daar ligt het Tanganyika or ons,
als een reusachtige zilveren schot, onder
een gewelf van het helderst azuur, gedrar
peerd met hooge bergen, omzoomd met
palmbosschen. Hoera, Tangajikal En ail
mijn manschappen herhalen dien kreet met
hun stentorstemmen, die de wouden en heu
velen alom doen weergalmen.
Hebben Burton en Speke het meer ook
van dit punt ontdekt? vroeg ik aan Bom-
boy, een mijner dragers.
Ik herinner het mij niet juist, meester;
het moet echter in dezen omtrek geweest
zijn.
Met weemoed dacht ik aan den toestand,
waarin deze reizigers het meer hadden be
reikt. De een was half lam, de andere bij
kans blind, toen zij er bij kwamen.
Doch ik ben bijzonder wel. Sedert gerui-
men tijd heb ik geen aanval van de koorts
gehad.
Tegen elf uur bevinden wij ons te midden
der tuinen van Udsjidsji, met hun verwon
8
derlijk rijken plantengroei. Te zeer ontroerd i
om op alles te letten, had ik alleen oog
voor de bevallige palmengroepen, de wel
bebouwde velden, met groenten overdekt,
en de kleine dorpen, die ik hier en daar
zag, omgeven met een zwakke rieten schut
ting.
De vrees, dat het gerucht van onze aan
komst te Udsjidsji ons vooruit zal snellen,
doet ons haastig voortstappen onder den
brandenden zonneschijn. Wederom moeten
wij, na een korte rust, een hoogen berg
over. Op den top houden wij een oogenblik
halt. Udsjidsji ligt op een afstand van nog
slechts vijfhonderd el, op de verrukkelijk
ste wijze door bosschage omgeven, vóór ons.
Onze hoop is dus verwezenlijkt. Wij ver
geten alles; den langen weg, dien wij heb
ben afgelegd; de doornen, die onzen voet
doorwond hebben; de verschroeiende hitte,
die ons heeft geblakerd; de woestijnen, die
wij doorgetrokken zijn, den honger, den dorst
de ziekte,, waarmede wij hebben gewor
steld.
Ontplooit de vlag en laadt de geweren!
klonk nu mijn bevel.
Onder luide kreten van vreugde wordt er
door mijn manschappen aan voldaan.
Een, twee, drie!
Daar vallen vijftig schoten tegelijk. Het
was, alsof er een kanon Iosdonderde. Wel
dra zagen wij, dat het geluid de aandacht
trok van de dorpelingen.
„Kirangozi", zei ik nu, „houd nu de
vlag van den blanke flink in de hoogta
En in onze achterhoede moet de vlag van
Zanzibar wapperen. Sluit de gelederen en
geeft bij voortduring salvo's met de geweren,
totdat wij voor het huis van den ouden
doctor zijn. Gij hebt dikwijls gezegd,
mannen, dat gij de visch van Tanganyika
rookt; thans ruik ik die ook. De visch,
het bier en een lange rusttijd wachten u.
Voorwaartsl"
Wij waren nog geen tweehonderd el ver
der, of een groote menigte menschen stroom
de ons tegemoet. Het gezicht van onze
banieren deed hen begrijpen, dat er een
reisgezelschap in aantocht was; maar de
Noord-Amerikaansche sterrenvlag, die er bij
was, maakte, dat de menigte niet wist, wat
zij van ons te denken had. Het was voor
de eerste maal, dat deze vlag in deze
streek werd vertoond. Er waren echter en
kelen onder de toeschouwers, die haar had
den zien wapperen op het gebouw van het
consulaat te Zanzibar en van verschillende
schepen. De kreten: Bindera kisoengoe! (de
vlag van een blanke!) Bindera merikani! (de
Amerikaansche vlag!) deden weldra alle on
zekerheid verdwijnen. Onder 'een oorver
doovend gejoel en gejuich trekken wij voort.
Nóg drie honderd el zijn wij van het dorp
verwijderd. De menigte wordt hoe langer
hoe talrijker. Eensklaps hoor ik tot mijn
verbazing, een stem aan mijn rechterzijde,
die mij toeroept:
Goeden morgen, mijnheer!
Ik keer mij schielijk om, ten .einde te
zien, wie dit heeft gezegd en ik zie een
prachtigen neger, zoo zwart als de nacht,
met een vroolijk gelaat, een lang wit .kleed
en een katoenen tulband om zijn wollige
haren.
Wie zijt gij? vroeg ik verbaasd.
Ik heet Soezi en ben bediende van
doctor Livingstone, zei hij met een glim
lach, waardoor twee rijen blinkend witte
tanden zichtbaar werden.
Is de doctor hier?
Ia, mijnheer.
In het dorp?
Op Soezi's bevestigend antwoord verzocht
ik hem den doctor op onze komst te gaan
voorbereiden. De getrouwe dienaar vloog
heen als een pijl van een boog.
Wij waren nog ongeveer tweehonderd
schreden van het dorp verwijderd. Een aan
tal Arabieren duwden de inlanders op zijde,
om mij te komen begroeten, want naar hun
meening was ik een der hunnen. Zij kon
den zich evenwel niet begrijpen, hoe het
mrj gelukt was, tot Udsjidsji door te drin
gen.
Weldra kwam Soezi terug, op een draf,
en verzocht mrj, mijn naam te mogen we
ten. Livingstone namelijk had hem niet wil
len gelooven en hem naar mijn naam ge
vraagd.
Doch terwijl Soezi heen en weer liep,
begon men er in het dorp hoe langer hoe
meer van overtuigd te worden, dat het reis
gezelschap, door welks geweren zooveel kruit
werd verschoten, wel degelijk onder aanvoe
ring van een blanke stond. De voornaam
ste Arabieren van do plaats hadden zich
verzameld voor Livingstone's woning, en
deze had zich in hun midden begeven, om
ovör het groote nieuws te praten.
Inmiddels was ons reisgezelschap gena
derd. Ik gaf den banierdrager last, de Ame
rikaansche vlag zoo hoog mogelijk te
houden.
Ik zie den doctor, zei Selim, een mijner
manschappen, die den reiziger op een zijner
tochten ontmoet had. Wat ziet hij er oud
uit!
Ik maakte mij ruimte door de menigte en
richtte mij naar de Arabieren, die een hal
ven cirkel vormden, vóór welken de man
met den grijzen baard stond.
Terwijl ik langzaam naar hem toe ging,
merkte ik op, hoe bleek en vermoeid hij
er uitzag. Hij had een grijze broek en rooden
kiel aan en een blauwe pet met een gouden
rand op. Ik zou niets liever gedaan hebben
dan hem tegemoet te snellen, maar hij was
een Engelschman, ik een Amerikaan, en
ik wist niet, hoe ik ontvangen zou worden.
Ik naderde dus met een afgemeten stap
en zei, "terwijl ik mrjn hoed afnam:
Doctor Livingstone, als ik mij niet
vergis?
Ja, antwoordde hij, ook zijn pet af-
lichtende, met een vriendelijken glimlach.
Daarop drukten wij elkander de hand.
Ik dank God, zei ik, dat hij mij ver
gund heeft, u te ontmoeten.
Ik ben verheugd, dat ik u hier mag
ontvangen.
Weldra zaten wij, eerst in het gezelschap
der Arabieren, later alleen, onder de ver
anda van de nederige woning, die Living
stone betrokken had. Ik was geheel ver
diept in de aanschouwing van dien bewon
derenswaardig en man: ik bestudeerde iede-
ren trek van zijn gelaat, ieder haar van
zijn grijzen baard, zijn rimpels, zijn bleeke
wangen, zijn vermoeid voorkomen, waarover
iets droefgeestigs lag. Het was een belang
rijke studie, die mij oneindig veel te den
ken en te peinzen gaf. En welk een genot,
hem te hooren spreken 1 Hij onderrrichtte
mij omtrent zijn jongste, droeve wederwaar
digheden. Het zou mij onmogelijk wezen,
zijn eerste woorden te herhalen. Ik was
geheel overmeesterd door mijn aandoenin
gen. Hij had zooveel te verhalen, dat hij bij
het einde begon, vergetende als 'tware, dat
hij verslag had te geven van een geheel
veel "bewogen tijdperk. Maar zijn verhaal
werd hoe langer hoe breeder, hoe langer
hoe uitvoeriger, het werd een !n waarheid
aandoenlijke en wonderschoone geschiede
nis."
In Jesaja 66:2023 wordt voorzegd, dat
van de eene nieuwe maan tot de andere
en van den een en sabbat tot den anderen'
alle vleesch zal komen om te aanbidden
te Jeruzalem. Die kantteekenaren van den
Staten-Bijibel merken daarbij op, „dat dit
niet is te verstaan van heit stoffelijke Jeru
zalem, want het is onmogelijk, dat alle
vleesch alle maanden of alle weken daar
komen zou om te aanbidden."
De geleerde Isaac Newton, die in die 18e
eeuw in Engeland leefde, zegt in zijn aan-
teekeningen op de profetieën: „De profetie
kan niet vervuld worden, of er moet een
middel van verkeer worden uitgevonden,
waarmede men minstens 60 mijlen (80 K.M.)
per uur kan afleggen."
Voltaire, de bekende spotter, vernam wat
Newton geschreven had en nam de vrijheid
zich vroolijk te maken over de verklaring:
„Zoo kan men zien," schreef hij, „waartoe
zelfs een rijke geest komen kan, als hij
zich bezig houdt met den Bijbel. Ne-ftton
heeft ook al zijn verstand verloren, en wil
ons wijs maken, dat men in de toekomst
zal reizen met zulk een razende snelheid!
De arme man!
De geleerde natuuT-onderzoefcer is door
zijn Bijbelstudie een zwetser geworden,"
Als Voltaire eens getuige kon zijn van
de enorme snelheid, waarmede nu gereisd
wordt zou hij zelf ons hebben kunnen zeg
gen, wie de zwetser was, de geloovige
schriftonderzoeker of de ongoloovige spotter.
Beste Meisjes en Jongens,
't Gaat nu weer goed met onzen Babbel-
hoek. Zooals jullie hier onder ziet, heb ik
heel wat briefjes ontvangen, en ik verwacht
dat er een volgenden keer nog meer zul
len zijn.
Enkele nieuwe nichtjes vroegen mij, hoe
ze de raadsels moeten oplossen. In ant
woord 'daarop het volgende:
Schrijf eerst de cijfers op, zooveel als er
in het geheel zijn, en begin dan de woorden
te raden-
Het beste is, met de gefmakkeljjfciste
te beginnen en zet dan meteen de letters
van het woord onder de aangegeven cijfers.
Is er nu een woord, dat je niet kunt vinden,
zie dan eens, of één van de cijfers al ge
bruikt is, dan is er alvast een kleine aan
wijzing. Ten slotte eens probeeren, of er al
een zin van te maken is, door.de overge
bleven cijfers in te vullen.
Verder herinner ik er nog even aan, dal
het geheel en de imderdeelen ingestuurd
moeten worden.
Hartelijke groeten van,
TANTE DOLLIE.
Kortgene. „Azalia." Welk raadsel durf
de je niet in té sturen? Je had ze allebei
goed hoor. Zoo heel erg was 'tniet van dat
land, maar au weet ik toch dat ie het wel
wist. Ja, je zult het nu wel druk' hebben.
Rilland. „Afrikaantje." Jij' bent hartelijk
welkom in ons hoekje. 'tZal je best beval
len. Je kimt gewoon de uitkomst van den
geheelen zin opschrijven, en dan de onder
doelen er liefst biji, dus dat is nogal gemak
kelijk.
Middelburg. „Blauwlentertje." Prettig
dat je er ook weer bent en zoo'n gezellig
langen brief. Je kunt zeker wel goed haken.
'kZal het wel aan Nachtegaaltje vragen,
dan hoor je er wel meer van. In. 't voor
woord heb je zeker al gelezen hoe je 't raad
sel doen moet. „Nachtegaaltje." Die naam
is best lroor. Ik hou ook erg veel van mu
ziek. Heb je al lang orgelles? „Rlauwlonten-
tje wil geloof ik graag vriendinnetje met
je worden; mag ik haar je echte naam
vertellen?
Bergen op Zoom. „Loolaantje." Ea
is het Zondagsblad je niet tegengevallen.
Hoe vmd je het verhaal. Ja, dat in de Het
raut lees ik ook. Wat rijn jullie natgeregend;
je was zeker blij dat je thuis was.
N i eu wdorp. „Daghloem en Wilde Win
gerd." Dat zal een heel gemis voor jullie
zijn dat de Heere Opoe weggenomen hoeft.
Kwamen jullie er vaak? Hoe is 'tnu met
moeder, alweer heelemaal beter
S er O'os kerke. „Het Achterhoekje." Di©
naam is uitstekend verzonnen hoor. Neen,
ik ben er nooit geweest, maar ik heb wel eem&
gehoord dat het er erg mooi is. Alle raad
sels gelden mee. De kaart is prachtig; heb
je hem zelf gemaakt? „Sam en Piet." Dat
is een mooie boel in Seroosfcarke, maar 'k
kan me toch wel begrijpen, dat je het
vervelend vindt. Jullie hebt het allemaal
mis, maar Piet is er het dichtst bij. Precies
één vijfde er af. „De Ruiter en Willem
van Oranje." Wat een mooie namen hebben
jullie gekozen. Dat was zeker niet zoo erg
naar, verleden week die vrijie dag. 'tls ze
kér wel gezellig zooveel kinderen, maar ik
kan al die namen niet onthouden. „Koren-
bloempje en Blauwoog." Jullie rijn ook har
telijk welkom. Serooskerke is nu maas flink
vertegenwoordigd. Ja, één 'keer in, de 14
dagen vind ik best, maar krijg ik de brief
dan een dagje eerder?
's Graven polder. „Dahlia." Zooals je
ziet heb ik al een paar van de raadseJsf
gebruikt- Ze komen me best te pas.
Ierseke. „Mulderinnetje." Dat was een
heele uitzoekeriy met die kranten, maar au
heb je het toch mis, want 28 Sept. was
't oen prijsraadsel en niet 5 Oct. Ga je vaak
naar Nieuwdorp? „Fruitjongetje." Je bent
hartelijk welkom. Eet je zooveel vruchten?