14 UI ca O 1 fl !l!l55| Sll| lafw tr a a Uit het Zeeuwsch Verleden Burgertwist en oproer in Ter Goes. DOEN TERSTOND. De ontmoeting van Stanley en Livingstone. Newton en Voltaire. Voor de Jeugd. w H N 3 2 S3 i I O) ~o g t4J -Q a a .3 5 g SQ CO ■H -o i -d <-• - 3 i-~^ CU CU a "-3J P*.§I B-S-ss Il1|a1al|| O 2 3 s a 3 S a M M S 5 a _j o Ï_M ho t, t, _g -b 0 5 ajoïïmi-'' -2, "O fl g =c,q a> h d ai!.> n c j, b» o p w 2 o 4 a or aeo-o-2-^!rö ojx3 Q) t-» TO g £a:?~.s s-~ a-s^l a lg<3 a-3 bo 2 .a^Sfl a g .is "ai "3 bOT^ CL) XJ s S 5 :S ai^ C jö I d I 81 «3 Cd o S S^-h Q cd t-4 O ■dS N |Bfi|S? 1 fi 3 O 4> a 3 3§ T3cM N GO T? tl) C0«M fl a> *-« O ■2fe S S 8 s xt ja S g - gë«Sl£o -H 41 b- co oj xi •rH 2 tp tzi ,-T ft '3 a g w M a. js a. jectielen omwoeld of drassig is. Dat gaat soms over afstanden van kilometers". Ook Friedrich Funk letterkundige, „als hij de burgerpet op bad" is door den oor log opgeöischt. Maar, omdat bij het schieten op menschen een krankzinnig werk vindt, waaraan hij niet wil meedoen, heeft hij zich als ziekendrager opgegeven. „Om zoodoende wat mee te kunnen helpen de wonden eni verminkingen te helen, welke die verblinde en bij-den-neus-genomen menschen van beide partijen elkaar bezorgen." In "het begin voldeed hij niet zoo erg aan de verwachting; maar allengs bleek, dat hij voor een hoop dingen foch wel bruik baar was. Ja komt het op dep. duur niet zóó ver, dat hij de rechterhand van den regimentsarts genoemd wordt? Maar gewonden halen, zieken verplegen is zijn eenige werk niet. Er is zooveel, dat zjjn meerderen !hem opdragen, om zelf een lui en makkelijk leventje te bebben- Ook wordt hij aangewezen, om de rapporten te schrijven, en de correspondentie te ver zorgen. Als later al dat materiaal betref fende de Kiekte- en sterfgevallen in handen van den vijand valt, denkt Funk er aan, dat die Sheele papierwinkel eigenlijk de hoofdzaak van zijn baantje geworden was. Als eindelijk, na maanden en jaren van; wachten, de terugtocht voor het Duitsche leger aanvangt, maakt Funk de balans op ran de voorbije drie jaren: „Hoeveel werk beeft hij in dien tijd al niet verricht! Hon derden vellen acte-papier volgeschreven, nog veel meer rapportjes en berichten opgesteld; honderden temperaturen opgenomen, en nog meer zwachtels om armen en beenen gewik keld; honderden tabletten uitgedeeld, en nog meer inspuitingen gegeven. Maar op de lad der van de militaire rangen heeft hij het nog niet verder gebracht dan tot de eerste sport.".,. 1 l Het pacifisme, dat in hem leefde, toen de oorlog begon, is sedert dien nog niet gestor ven. Als de rêgimentsarta vraagt, wat hij dan wel in dienst doet, als hij pacifist is, antwoordt hij met bittere scherts: dat hij zich heusch niet heeft opgedrongen I En op de vraag: Waarom ben je dan te velde gegaan? antwoordt hij: Omdat er in Europa slavernij heerscht, een slavernij van het minste allooi: de algemeene weerplicht „De gevallenen 'tijdens de jarenlange slachtpartijen zijn niet anders dan vermoord, zegt hjj. „Zelfs het zachtere woord „gedood" ia onjuist. 'Ala men den feitelijken stand der zaken nauwelijks opmaakt, dan moet men erkennen, dat ze bij millioenen ver moord zijn, want het heeft heusch niet ont broken aan overwegingen en plannen, om met opzet menschenlevens te vernietigen." Zijn plichtsbetrachting of was het om dat ze toch verdeeld moesten worden, en het vrijwel eender was, wie ze kreeg? heeft hem het IJzeren Kruis 'doen krijgen en ook het Beiersche Kruis van verdienste met de zwaarden. „Maar het helpt allemaal niets", denkt Funk, „de oorlog wordt er niet mooier door." Hij doet zich kennen als iemand, die riïet met zijn opvattingen te koop loopt of er aldoor over bezig is. Maar het onzinnig op treden van een verwaanden regiments-com mandant doet de bom barsten. Nu moet het maar uit zijn! „Ik doe niet meer mee!" roept Funfc buiten zichzelve- „Ik wil de waarheid zeggen, ik w i 1 zeggen, dat de mili taire dienst en de oorlog de onnoozelste, schandelijkste en domste van alle gemeen heden van de heelo wereld zijn." „Ik wil de waarheid zeggen" en Funk heeft zich uitgesproken. De woorden die hij gedurende al die maanden Als een zwat- ren last met zich droeg, hebben een uitweg en doortocht gevonden: In dit boek spreekt hij van den oorlog, zooals hij dien gezien en meegemaakt heeft. Een somberij schilderij is dit boek. Maar het laat den lezer niet los. Op tal van blad zijden vraagt het hem om antwoord, ant woord op duizend vragen. Als het spreekt over de talrijke verminkten, vraagt het: Was dat hèt groote oogenblik in hun leven, het hoogtepunt, dat nu beslist is vastgesteld? En elders beluistert ge de vraag: "Wie heeft een medicinale weegschaal noodig, om geneesmiddelen per gram af te wegen, waar vlakbij lood en ijzer bij duizenden kilo's worden afgeleverd? Doch behalve een beschrijving van het gewone gebeuren, een opsomming van de vele moeilijkheden, stelt dit boek ook het optreden van sommjge oificieren achter het front aan de kaak. Reserve luit.-kolonel ven Pummer danst van het front naar de Etappe; stafarts Lipp besteedt meer aandacht aan zijn doperwtjes en andijvie, dan aan de gewonden, waarvan velen enkele minuten eerder nog te redden geweest warenHoe ongunstig steken zij ai bij den plattelandsgeneesheer uit Zwa- ben, dien ze eigenlijk niet meetellen! Voor al die staten en rapporten voelde hij niets, maar hij stond voor zijn werk. „Wij willen de mannetjes gaarne weer op lappen, om er zeker van tg zijn, dat we den oorlog winnen, maar de actentasschen van de collega's bij de Etappe zullen wij zoo min mogelijk vullen", zegt hij tegen Funk. Er zijn bladzijden in dit hoek, die den lezer niet loslaten, hoofdstukken die een scherp spoor in onze herinnering achter- laten. De kracht van dit werk is, dat de schrijver de gebeurtenissen achter het front zelf heeft meegemaakt; en het is toe te juichen, dat hij zich bij het schrijven niet leiden liet door haatgevoelens. Dat wij de bijzonderheden van enkele voorvallen gaarne uit dit boek zouden mis sen, zal de lezer begrijpen- Maar overigens kunnen wij dit boek ter lezing aanbevelen. Naast Remarque zal ook Frey genoemd wor den als de auteur van een werk, dat voor vallen uit den wereldoorlog meesterlijk be schrijft A. L. VAN OYEN. Door A. M. Wessels. XCVII. IV. Nu was bekend dat er tem huize van dhr Ossewaarde veed geld aanwezig was dat behooorde tot het „Nationale fonds". Baljuw Pols, vreezende dat de tierende menigte, dat geld machtig zou worden eiscihit- te dit op en nadat eerst Ossewaarde had geweigerd, gaf hij het eindelijk tegen een dooor den Baljuw getaekend bewijs af. Zooveel dwang en mishandeling deed ve len de oproerige stad ontwijken. Joost van St. Ann aland koos het hazenpad en de Leeraar Staal vertrok eveneens ter wille der veiligheid en liet zijn gemeente onver- zorgd achter. Na deze plundering keerde de rost weer. De Patriotten verzochten de Vroedschap; dat de bedrijvers gestraft zouden worden^ maar de Vroedschap liet alles maar loopen. 't Was nu voor 't oogenblik stil, dus wenschte men die stil te houden. Zulk eene slapheid, die zooals sommigen oordeelden, aan medewerking grensde deed velen niet zonder zorg de verjaardig van den Prins tegemoet zien. En met reden. 'tWas de 16e Maart 1787. Over 2 dagen zou de Prins van Oranje zijn geboortedag her denken. Met sterk verlangen werd deze dag door de oranjeklanten tegemoet gezien, doch met vreeze door de patriotten verbeid- Op dezen 16en Maart vervoegden ver schillende poorters (die aan het oproer deel genomen hadden) zich bjj de vroedschap en verzochten vergunning, om de stukken geschut, toen op de Groote Markt voor het stadhuis geplaatst, mede te mogen voe ren naar de hoofdpoort (richting Polder- schenweg) om ze daar op 3e batterij ts plaatsen, teneinde ze, op den geboortedag van den Prins los te branden. Gereede toestemming vond dit verzoek- Geen gebrnik van de stadspaarden ter wegvoering werd er bij verzocht, het volk zou zelve gaarne dien sleepdienst verrich ten. Den volgenden dag bracht men dan ook vier .stukken geschut, onder veel gejuich, naar de gemelde batterij. 18 Maart brak aan. Reeds vroeg was er een buitengewone drukte te bespeuren. Des morgens tusschem 8 en 9 verzamelden zich de Varensgezellen. Onder hen waren eenigen met Oranje-sjerpen, terwijl oooardes, linten enz. alles van Oranjekleur natuurlijk niet ontbraken. Besloten werd eerst de stukken geschut te lossen. Tot driemalen toe werden de vreugde schoten gelost. Na deze plechtigheid besloot men dat men des middags een Oranje-optocht zou houden, en bepaald weid, dat niemand die eenig Oranjeteeken droeg, leed zou ge schieden. Deze bepaling gold natuurlijk de Patriotten. Om veilig te wezen, verschenen zij dan ook niet zonder Oranje-versiersel. Zelfs de leaders der Patriotten droegen het (Slot volgt.) De vriendelijke daad, die den moede schraagt, Doe haar terstond I Het woord van hulp, waar uw naaste om vraagt, Spreek het terstond! De tijd snelt o zoo gauw voorbij En om te helpen moeten wij Niet dralen, maar van harte pn blij Doen, doen, terstond. De dolende vriend, die gij zoeken wondt. Zoek hem terstond! Uw sterke hand, die den zwakke houdt, Reik haar terstond 1 Help, help toch, want de tijd vergaat, Misschien is het morgen reeds te laat, O, pleeg niet aan uzelf verraad... Help, help terstond! Stanley en Livingstone zijn voor velen bekende namen. De laatste was een bekend ontdekkings reiziger en de eerste heeft op zijn. beurt Livingstone in de binnenlanden van Afrika ontdekt. Het was deze week 60 jaar geleden dat Henry Stanley van een Amerifcaansch dag blad de opdracht ontving om Livingstone, die in Afrika de bronnen van de voor naamste rivieren trachtte op te sporen, 6e gaan opzoeken-. Na een moeizame reis van twee jaren bereikte hij het Tanganj ikameer het doel van zijn tocht en mocht het hem ge lukken Livingstone, die tengevolge van het moordende klimaat en de bedreigingen van de bevolking naar lichaam en geest totaal uitgeput was, te ontmoeten. Wij laten een gedeelte van wat door Stan ley omtrent zijn ervaringen' voor en tjV dens de ontfooeting met Livingstone ver haald werd hier volgen.: -De gids deelt ons mede, dat wij in de nabijheid van het meer zijn. Wij verhaas ten onzen tred. De steile berg, die voor ons ligt, beklimmen wij, zonder adem te scheppen. Eindelijk staan wij op den top. Er is nog niets van het meer te zien. Voor uit dusl Daar zien wij tusschen de boo mer. iets blinken voor ons uit. W:; schrij- de. voort. Daar ligt het Tanganyika or ons, als een reusachtige zilveren schot, onder een gewelf van het helderst azuur, gedrar peerd met hooge bergen, omzoomd met palmbosschen. Hoera, Tangajikal En ail mijn manschappen herhalen dien kreet met hun stentorstemmen, die de wouden en heu velen alom doen weergalmen. Hebben Burton en Speke het meer ook van dit punt ontdekt? vroeg ik aan Bom- boy, een mijner dragers. Ik herinner het mij niet juist, meester; het moet echter in dezen omtrek geweest zijn. Met weemoed dacht ik aan den toestand, waarin deze reizigers het meer hadden be reikt. De een was half lam, de andere bij kans blind, toen zij er bij kwamen. Doch ik ben bijzonder wel. Sedert gerui- men tijd heb ik geen aanval van de koorts gehad. Tegen elf uur bevinden wij ons te midden der tuinen van Udsjidsji, met hun verwon 8 derlijk rijken plantengroei. Te zeer ontroerd i om op alles te letten, had ik alleen oog voor de bevallige palmengroepen, de wel bebouwde velden, met groenten overdekt, en de kleine dorpen, die ik hier en daar zag, omgeven met een zwakke rieten schut ting. De vrees, dat het gerucht van onze aan komst te Udsjidsji ons vooruit zal snellen, doet ons haastig voortstappen onder den brandenden zonneschijn. Wederom moeten wij, na een korte rust, een hoogen berg over. Op den top houden wij een oogenblik halt. Udsjidsji ligt op een afstand van nog slechts vijfhonderd el, op de verrukkelijk ste wijze door bosschage omgeven, vóór ons. Onze hoop is dus verwezenlijkt. Wij ver geten alles; den langen weg, dien wij heb ben afgelegd; de doornen, die onzen voet doorwond hebben; de verschroeiende hitte, die ons heeft geblakerd; de woestijnen, die wij doorgetrokken zijn, den honger, den dorst de ziekte,, waarmede wij hebben gewor steld. Ontplooit de vlag en laadt de geweren! klonk nu mijn bevel. Onder luide kreten van vreugde wordt er door mijn manschappen aan voldaan. Een, twee, drie! Daar vallen vijftig schoten tegelijk. Het was, alsof er een kanon Iosdonderde. Wel dra zagen wij, dat het geluid de aandacht trok van de dorpelingen. „Kirangozi", zei ik nu, „houd nu de vlag van den blanke flink in de hoogta En in onze achterhoede moet de vlag van Zanzibar wapperen. Sluit de gelederen en geeft bij voortduring salvo's met de geweren, totdat wij voor het huis van den ouden doctor zijn. Gij hebt dikwijls gezegd, mannen, dat gij de visch van Tanganyika rookt; thans ruik ik die ook. De visch, het bier en een lange rusttijd wachten u. Voorwaartsl" Wij waren nog geen tweehonderd el ver der, of een groote menigte menschen stroom de ons tegemoet. Het gezicht van onze banieren deed hen begrijpen, dat er een reisgezelschap in aantocht was; maar de Noord-Amerikaansche sterrenvlag, die er bij was, maakte, dat de menigte niet wist, wat zij van ons te denken had. Het was voor de eerste maal, dat deze vlag in deze streek werd vertoond. Er waren echter en kelen onder de toeschouwers, die haar had den zien wapperen op het gebouw van het consulaat te Zanzibar en van verschillende schepen. De kreten: Bindera kisoengoe! (de vlag van een blanke!) Bindera merikani! (de Amerikaansche vlag!) deden weldra alle on zekerheid verdwijnen. Onder 'een oorver doovend gejoel en gejuich trekken wij voort. Nóg drie honderd el zijn wij van het dorp verwijderd. De menigte wordt hoe langer hoe talrijker. Eensklaps hoor ik tot mijn verbazing, een stem aan mijn rechterzijde, die mij toeroept: Goeden morgen, mijnheer! Ik keer mij schielijk om, ten .einde te zien, wie dit heeft gezegd en ik zie een prachtigen neger, zoo zwart als de nacht, met een vroolijk gelaat, een lang wit .kleed en een katoenen tulband om zijn wollige haren. Wie zijt gij? vroeg ik verbaasd. Ik heet Soezi en ben bediende van doctor Livingstone, zei hij met een glim lach, waardoor twee rijen blinkend witte tanden zichtbaar werden. Is de doctor hier? Ia, mijnheer. In het dorp? Op Soezi's bevestigend antwoord verzocht ik hem den doctor op onze komst te gaan voorbereiden. De getrouwe dienaar vloog heen als een pijl van een boog. Wij waren nog ongeveer tweehonderd schreden van het dorp verwijderd. Een aan tal Arabieren duwden de inlanders op zijde, om mij te komen begroeten, want naar hun meening was ik een der hunnen. Zij kon den zich evenwel niet begrijpen, hoe het mrj gelukt was, tot Udsjidsji door te drin gen. Weldra kwam Soezi terug, op een draf, en verzocht mrj, mijn naam te mogen we ten. Livingstone namelijk had hem niet wil len gelooven en hem naar mijn naam ge vraagd. Doch terwijl Soezi heen en weer liep, begon men er in het dorp hoe langer hoe meer van overtuigd te worden, dat het reis gezelschap, door welks geweren zooveel kruit werd verschoten, wel degelijk onder aanvoe ring van een blanke stond. De voornaam ste Arabieren van do plaats hadden zich verzameld voor Livingstone's woning, en deze had zich in hun midden begeven, om ovör het groote nieuws te praten. Inmiddels was ons reisgezelschap gena derd. Ik gaf den banierdrager last, de Ame rikaansche vlag zoo hoog mogelijk te houden. Ik zie den doctor, zei Selim, een mijner manschappen, die den reiziger op een zijner tochten ontmoet had. Wat ziet hij er oud uit! Ik maakte mij ruimte door de menigte en richtte mij naar de Arabieren, die een hal ven cirkel vormden, vóór welken de man met den grijzen baard stond. Terwijl ik langzaam naar hem toe ging, merkte ik op, hoe bleek en vermoeid hij er uitzag. Hij had een grijze broek en rooden kiel aan en een blauwe pet met een gouden rand op. Ik zou niets liever gedaan hebben dan hem tegemoet te snellen, maar hij was een Engelschman, ik een Amerikaan, en ik wist niet, hoe ik ontvangen zou worden. Ik naderde dus met een afgemeten stap en zei, "terwijl ik mrjn hoed afnam: Doctor Livingstone, als ik mij niet vergis? Ja, antwoordde hij, ook zijn pet af- lichtende, met een vriendelijken glimlach. Daarop drukten wij elkander de hand. Ik dank God, zei ik, dat hij mij ver gund heeft, u te ontmoeten. Ik ben verheugd, dat ik u hier mag ontvangen. Weldra zaten wij, eerst in het gezelschap der Arabieren, later alleen, onder de ver anda van de nederige woning, die Living stone betrokken had. Ik was geheel ver diept in de aanschouwing van dien bewon derenswaardig en man: ik bestudeerde iede- ren trek van zijn gelaat, ieder haar van zijn grijzen baard, zijn rimpels, zijn bleeke wangen, zijn vermoeid voorkomen, waarover iets droefgeestigs lag. Het was een belang rijke studie, die mij oneindig veel te den ken en te peinzen gaf. En welk een genot, hem te hooren spreken 1 Hij onderrrichtte mij omtrent zijn jongste, droeve wederwaar digheden. Het zou mij onmogelijk wezen, zijn eerste woorden te herhalen. Ik was geheel overmeesterd door mijn aandoenin gen. Hij had zooveel te verhalen, dat hij bij het einde begon, vergetende als 'tware, dat hij verslag had te geven van een geheel veel "bewogen tijdperk. Maar zijn verhaal werd hoe langer hoe breeder, hoe langer hoe uitvoeriger, het werd een !n waarheid aandoenlijke en wonderschoone geschiede nis." In Jesaja 66:2023 wordt voorzegd, dat van de eene nieuwe maan tot de andere en van den een en sabbat tot den anderen' alle vleesch zal komen om te aanbidden te Jeruzalem. Die kantteekenaren van den Staten-Bijibel merken daarbij op, „dat dit niet is te verstaan van heit stoffelijke Jeru zalem, want het is onmogelijk, dat alle vleesch alle maanden of alle weken daar komen zou om te aanbidden." De geleerde Isaac Newton, die in die 18e eeuw in Engeland leefde, zegt in zijn aan- teekeningen op de profetieën: „De profetie kan niet vervuld worden, of er moet een middel van verkeer worden uitgevonden, waarmede men minstens 60 mijlen (80 K.M.) per uur kan afleggen." Voltaire, de bekende spotter, vernam wat Newton geschreven had en nam de vrijheid zich vroolijk te maken over de verklaring: „Zoo kan men zien," schreef hij, „waartoe zelfs een rijke geest komen kan, als hij zich bezig houdt met den Bijbel. Ne-ftton heeft ook al zijn verstand verloren, en wil ons wijs maken, dat men in de toekomst zal reizen met zulk een razende snelheid! De arme man! De geleerde natuuT-onderzoefcer is door zijn Bijbelstudie een zwetser geworden," Als Voltaire eens getuige kon zijn van de enorme snelheid, waarmede nu gereisd wordt zou hij zelf ons hebben kunnen zeg gen, wie de zwetser was, de geloovige schriftonderzoeker of de ongoloovige spotter. Beste Meisjes en Jongens, 't Gaat nu weer goed met onzen Babbel- hoek. Zooals jullie hier onder ziet, heb ik heel wat briefjes ontvangen, en ik verwacht dat er een volgenden keer nog meer zul len zijn. Enkele nieuwe nichtjes vroegen mij, hoe ze de raadsels moeten oplossen. In ant woord 'daarop het volgende: Schrijf eerst de cijfers op, zooveel als er in het geheel zijn, en begin dan de woorden te raden- Het beste is, met de gefmakkeljjfciste te beginnen en zet dan meteen de letters van het woord onder de aangegeven cijfers. Is er nu een woord, dat je niet kunt vinden, zie dan eens, of één van de cijfers al ge bruikt is, dan is er alvast een kleine aan wijzing. Ten slotte eens probeeren, of er al een zin van te maken is, door.de overge bleven cijfers in te vullen. Verder herinner ik er nog even aan, dal het geheel en de imderdeelen ingestuurd moeten worden. Hartelijke groeten van, TANTE DOLLIE. Kortgene. „Azalia." Welk raadsel durf de je niet in té sturen? Je had ze allebei goed hoor. Zoo heel erg was 'tniet van dat land, maar au weet ik toch dat ie het wel wist. Ja, je zult het nu wel druk' hebben. Rilland. „Afrikaantje." Jij' bent hartelijk welkom in ons hoekje. 'tZal je best beval len. Je kimt gewoon de uitkomst van den geheelen zin opschrijven, en dan de onder doelen er liefst biji, dus dat is nogal gemak kelijk. Middelburg. „Blauwlentertje." Prettig dat je er ook weer bent en zoo'n gezellig langen brief. Je kunt zeker wel goed haken. 'kZal het wel aan Nachtegaaltje vragen, dan hoor je er wel meer van. In. 't voor woord heb je zeker al gelezen hoe je 't raad sel doen moet. „Nachtegaaltje." Die naam is best lroor. Ik hou ook erg veel van mu ziek. Heb je al lang orgelles? „Rlauwlonten- tje wil geloof ik graag vriendinnetje met je worden; mag ik haar je echte naam vertellen? Bergen op Zoom. „Loolaantje." Ea is het Zondagsblad je niet tegengevallen. Hoe vmd je het verhaal. Ja, dat in de Het raut lees ik ook. Wat rijn jullie natgeregend; je was zeker blij dat je thuis was. N i eu wdorp. „Daghloem en Wilde Win gerd." Dat zal een heel gemis voor jullie zijn dat de Heere Opoe weggenomen hoeft. Kwamen jullie er vaak? Hoe is 'tnu met moeder, alweer heelemaal beter S er O'os kerke. „Het Achterhoekje." Di© naam is uitstekend verzonnen hoor. Neen, ik ben er nooit geweest, maar ik heb wel eem& gehoord dat het er erg mooi is. Alle raad sels gelden mee. De kaart is prachtig; heb je hem zelf gemaakt? „Sam en Piet." Dat is een mooie boel in Seroosfcarke, maar 'k kan me toch wel begrijpen, dat je het vervelend vindt. Jullie hebt het allemaal mis, maar Piet is er het dichtst bij. Precies één vijfde er af. „De Ruiter en Willem van Oranje." Wat een mooie namen hebben jullie gekozen. Dat was zeker niet zoo erg naar, verleden week die vrijie dag. 'tls ze kér wel gezellig zooveel kinderen, maar ik kan al die namen niet onthouden. „Koren- bloempje en Blauwoog." Jullie rijn ook har telijk welkom. Serooskerke is nu maas flink vertegenwoordigd. Ja, één 'keer in, de 14 dagen vind ik best, maar krijg ik de brief dan een dagje eerder? 's Graven polder. „Dahlia." Zooals je ziet heb ik al een paar van de raadseJsf gebruikt- Ze komen me best te pas. Ierseke. „Mulderinnetje." Dat was een heele uitzoekeriy met die kranten, maar au heb je het toch mis, want 28 Sept. was 't oen prijsraadsel en niet 5 Oct. Ga je vaak naar Nieuwdorp? „Fruitjongetje." Je bent hartelijk welkom. Eet je zooveel vruchten?

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1929 | | pagina 10