DE ZEEUW TWEEDE BLAD. HET ADRES A. Wi LKING Voor den Zondag. LANGS EEN DIEPEN WEG Zoeküjohtjes, FEUILLETON. 61) VAN ZATERDAG 7 SEPT. 1929. No. 287. EEN GEESTELIJK TRIO. Geeft den HEERE de eer Zijns naams, brengt offer en komt in Zijn voorhoven. Het is, alsof de zanger hier reeds grijpt naar de internationale gedachte, dxe de Kerk van het Nieuwe Testament door weven heeft. Het is alsof de componist van dit lied, allen wil opwekken tot den jubel vopr het heil des Heeren. Allen worden opgeroepen om te komen naar Jeruzalem, naar den tempjel van Je hova en daar dezen HEERE de eer Zijns naams te geven. Gód, de eer Zijns naams geven wel dat is God loven voor de 'dingen, die Hij alleen gedaan heeft. Hem eerbiedig hulde bewijzen voor het licht, dat Hij deed op gaan. Hem erkennen in de groote zegenin gen en goudene voorrechten, waarin Hij Zijn volk deelen doet. Maar niet alleen zullen allen komen in do erkentenis, dat 'God God is, dat Jehova met zooveel zegen Zijn volk overgoten heeft, ze zullen ook offergaven meenemen. Ze zullen hun jubelende dankbaarheid zichtbaar en tastbaar met zich nemen. Ze zullen in gouden munt omslaan den in hun ziel levenden en lovenden dank aan den Heere. Ze zullen komen met offer gaven om daarin den Heere hun dank te zeggen. Zoo zullen ze komen tot Zijn voorhoven. Ze zullen zich allen begeven naar den tem pel te Jeruzalem. Ze zullen gezamenlijk bijeeen zijn in de plaats der samenkomst. Ze zullen met elkander een groot een een parig getuigenis afleggen van den dienst des Eeuwigen. Ze zullen komen tot de ver gadering des Heeren. Deze drie behooren bij elkander. Het komen tot de voorhoven Gods aller eerst. Die aldaar komt kan niet binnen treden zonder zijn penning voor den Heere. Groot of klein, als het maar een offergave is. En alzoo zal de gemeente des Heeren in haar groote geheel Hem de eer Zijns naams geven. Of wilt ge 't andersom. Die begint met God de eer te geven, in nerlijk in zijn ziel overtuigd is van de wel daden des Heeren en in z'n hart Hem looft, die kan op den dag des Heeren niet in z'n huis blijven, 'die moet met de ge meente van Christus samen komen om in Gods voorhoven uiting te geven aan den lof zijns harten en bij de stem der snaren te paren de daad van het offer. Die geeft, omdat hij ontvangen heeft. Die offert, om dat hij lief heeft. Wanneer deze drie leven en levend zijn in het volk Gods, dan zal de Kerk des Hee ren niet met tekorten worstelen. Dan zullen de broeders, die in stilte rondgaan om den arme te vertroosten verblijd worden, èn de broeders,, die zich de moeite getroosten om de K e r k te ver zorgen, zullen 'dit eens verheugd kunnen doen om de milde gaven, die toestroomen. Dan zullen we gezamenlijk opgaan tot den dienst des Woords en der Sacramenten. Dan zullen de Zondagen toogdagen zijn. Dan zullen de Avondmaal-Zondagen feest dagen zijn, waarin niet de halve gemeente in een half-gevuld kerkgebouw samen komt, maar waarin heel Gods volk jubelt bij de gedachtenis aan Jezus' offer. Dan zullen we Hem geven de eer Zijns Naams. Want God is een jaloersch God. Dan zullen we God geven, wat Godes is. Dan zal heel ons leven op den Heere ge richt zijn. We zullen Zijn wet liefhebben dag en nacht. We zullen met ons gansche hart Zijn eer vermelden, vermelden in woorden en daden en Hem dank bewijzen. Door H. ZEEBERG. Zijn Wies had immers ook nog ge schreven? „Lief vadertje, Wat heeft die Truus u een langen brief geschreven, hé? Voor mij blijft er niet veel meer over. Het is ook niet noodig, want Truus heeft ook voor mij1 geschreven. U moet geen oogenblik den ken, hoor, lieve, beste vader, dat wij met bitterheid vervuld zijn. Dat merkt u trouwens wel aan Trade's brief. Wij snakken naar het oogenolik, dat u weer bij ons en wij hier in Midstad of elders weer ons gezin kunnen vormen en wijl weer onzen ouden vader terug "hebben. Wij hebben alle hoop, dat de Heere dan moe ook weer geheel aan ons teruggeeft. Ln dan geloof ik, dat al dat bange ons mchter bij God zal hebben gebracht. luk U °°k met, vader? Trade en ik ebben,, na veel strijd, leeren berusten. Laat die verzekering u voldoende zijn, 6J' u ^et; an^'ere komt terecht. Als nu de Heere onze moeder maar genei- zen wil. Daarmee heb ik het niet ge- EEN LIED TER VERTROOSTING. Voelt ge uw moed bezwijken En uw kracht vergaan? Leer geduldig zwijgen, 't Oog naar Boven slaan. Schijnt het pad te eenzaam, En de weg te steil? Zeg aan 'God uw nooden, Wacht van Hem uw heil. Daalt de nacht van twijfel, In uw ziele neer? Richt door 't duister henen De oogen op uw Heer. Heeft u God ontnomen Wat gij 't liefste hadt? Blijf den weg toch volgen Naar de hemelstad. Op der Alpen toppen Tusschen sneeuw en ijs, 'Groeit de schoonste bloeme, 't Schuchter Edelweisz. Schoon 't op barre rotsen Eenzaam bloeien moet, Predikt luid haar schoonheid: God weet wat Hij doet. (LAFATER.) HET DONKER VUUR door Urbain van de Voorde. Uïbain van de Voorde, de Vlaamsche dichter, dien wij kennen uit de bundels De Haard der Ziel en Diepere Krachten^ publiceerde in een oplage van 325 exem plaren den bundel Het donker Vuur. Beide laatstgenoemde bundels deden den dichter in aanmerking komen voor den prijs, die dezer dagen werd toege kend. Deze eervolle onderscheiding ves tigt als vanzelf de aandacht van belang stellenden op deze hoogst opmerkelijke figuur in de Vlaamsche dichterwereld. In zijn inleiding tot de nieuwe Neder- landsche Dichtkunst heeft Dirk Coster met betrekking tot Urbain van de Voorde o.m. het volgende gezegd: „Urbain van de Voorde, de bijna klas- sicistisch strenge dichter, die juist in de periode, dat iedere bekommering om den vorm in Vlaanderen door de jongeren als tijdverdrijf der voor-oorlogsche le vensveiligheid hatelijk gebrandmerkt werd het waagde, om de schoonste traditie van Van de Woestijne weer op te vatten, hoewel hij er terzelfdertijd een nieuw ele ment p.an toevoegde. Zijn voornaamste uiting in het zorgvuldig gebouwde son net". „Hij spreekt" zoo schreef August van Cauwelaert „de starre verbeten heid uit van zijn actïef-zoekenden twij felgeest, in sterke, soms harde, tradi tioneel© sonnetten. Een driftig doorpei len van dezen chaotischen tijd, te rijk aan geest en te arm aan ziel en een hardnekkig worstelen om 'de wijkende waarheid; gemartelde zwerver tusschen twee polen: God en de wereld." Als een zwerver deed hij' zich kennen in den bundel: De Haard der Ziel, waar bij' zong: Toen, na veel zwervens op een donkre baan, raapte ik, wat nog aan kracht me bleef, te gader: „Hij woont toch bier, Hij, die zich noemt mijn Vader?" en 'kben den klopper op zijn poort gaan slaan. En luistrend bleef ik lang te wachten staan, en luider sloeg ik, immer kwaad en kwader; soms hoorde ik iets als kwamen stappen nader, maar 'twas bedrog, en 'kwou maar weer vandaan. Vandaan? Waarheen? Weer in den nacht gaan zwerven en altijd honger lijde' en 'liefde derven en dood-gaan zonder één me de oogen I i Sluit. Neen, liever rusten aan zijn deur, gelaten, en treedt Hij eerstdaags toch zijn tempel uit, dien Hij eerst vindt, zal Hij eerst binnen laten. j makkelijk. Wat zullen wij blij zijn, als het Maandagavond of Dinsdag is. Wij snak ken naar een brief van u. Uw iiefh. LOUISE." V. Het was een half uur later, toen de celdeur van no. 58 openging en ©en rijzig heer binnenstapte. Meerendonk, die aan het klaptafeltje den brief voor de derde pf vierde maal zat te lezen, stond op en keek den bin nenkomende aan. Hij zag vóór zich èen open gelaat, dat vriendelijk uitkeek en hem onmiddellijk vertrouwen inboezemde. Hij vermoedde, dat de bezoeker de gevangenispredikant was. Maar veel tijd tot bespiegelingen had hij niet. _W.ant de^ binnengekomen© strekte jo viaal zijn hand uit en drukte hartelijk dien .van Meerendonk, wat dezen ontzag lijk goed deed. „Ik kom u eens bezoeken. U is giste ren gekomen, nietwaar?" „Ja, mijnheer", antwoordde Meeren donk. „Hebt ge misschien èen vermoeden •wie ik ben?" „Is u misschien 'dominé Van der Meer?" Het zij, bjj het beschouwen van .den nieuwen bundel, allereerst ons doel na te gaan, of ook in dit werk de waar heid van Van .Cauwelaert's critiek aan het licht treedt, dan wel of een absolute ommekeer valt te bespeuren. En dan zien we, dat deze beschouwing vrijwel onge wijzigd gehandhaafd kan worden. De bundel Het donker Vuur opent met: „XIV Sonnetten van Ongestadigheid"; al leen bet opscbrift reeds doet denken aan den twijfelgeest, die geen vast richt snoer gevonden heeft. Na deze volgen, acht verzen, aan welke de dichter het saamvattende opschrift; „Nocturnen" gaf. Zijn deze verzen ver klanking van den indruk, die nachts duis ter maakt op het gemoed niet beeld van zwaarmoedige somberheid 4ie den dichter overmande, van zijn sombere ge moedsstemming? Hij zucht: Mijn ziel is droef en zeer beangst. Nooit voelde in 't vleesch mijn droom zich thuis. Ik smacht in zwoelen nacht naar huis, o lust, o droom! j— Welk spel duurt langst? O welke brand verteert mijn lustl O welke ziel vol-drenkt mijn droom I Aan de oevers van wat eeuwgen stroom, o drang, o droom, vindt ge eens uw rust? i Intusschen leeft alom de nacht en wiegt in liefde alom den nood. En 'kstap haar toe, die duister wacht, voorbjj den angst, voorbij den nood Eindeloos 'is de nacht. Waar zijn hare grenzen? Geen lichtende kim, geen zonne- opgang, die den nacht bekampt. Waar, waar is de poort van den dageraad? 4 En 'tis of eindloos duurt de nacht, of 't eenzaam pad js eindeloos Wat, als ik had .vergeefs gesmacht, wat, als ik 'trechte pad niet koos? 't Donker om de aard scheen nooit zoo diep de sterren al verzonken er Hoor, is 'tniet of een stem mij riep? 't Bloed ruischt al zwaar en dronkener. Neen daar was geen stem die riep. Mijn bloed vernam .zijn eigen klacht: Ik ben onreedlijk bang vannacht of 'k sinds altoos verloren liep. Uit de hier geciteerd© verzen blijkt wel duidelijk, dat de dichter nog doolt langs verre kusten, dat de twijfel no-g niet overwonnen is. Wij zien, dat hij worstelt om de waarheid en den vrede te vinden, dat hij zwerft en doolt, nog niet heeft, gevonden. Als we zullkfe verzen van twijfel lezen, beseffen we te beter den rijkdom, welke ons deel is in het werk der dichters, die mogen, ja moeten zingen van verwom ven vertrouwen, van sterk, blijmoedig ge- loioven. Zij zijin rijk, omdat Gods genade hun deel is geworden. En wij zijln rijk in henl Veel is er in het werk van dezen dich ter, dat door vormschoonheid en zeg ging bekoort; menig© regel treft door woordkeus, en geeft blijk van bet ver mogen des dichters. Al direct in het begin van den bundel: Bk! voel uw wezen enkel door uw geest, o gij, om wie mijtn nood zoo hunkrend waarde Gij zijlt een droom, die wandert over de aarde met aller sterren rhythmien om uw leest. Uw oog Is diepte, die de dieipten leest of deze u niet 't mysterie openbaarden van de eigen leveusdiepten, die gij vreest om 't groote lijden dat ze aan liefde paarden. Want alle stijging van .uw schoon ge moed naar 'trijlk der loutre zied wias één groot strijden, uit aardes ouden lust, om hechteT goed: doch 'kvoel u siddren, groote ziels-be- vrijde, nu gij uw wezen heenbuigt tot mijn lijden om iets in u als de echo van mijn bloed I Bij eerste lezing zal de inhoud van deze regelen dein lezer misschien niet direct duidelijk zijin. Maar het vers is het waard, dat we het meerdere malen „Hoe weet u mijn naam?" vroeg de an der verrast. „De gevangenbewaarder heeft mg die gezegd, dominé", antwoordde Meeren donk. „Zoo", lachte de predikant, „is udaar al goede maatjes mee? Dat is een goed teeken voor u. Uw naam is Meerendonk, geloof ik?" „Ja, dominé" „Dan zal ik u voortaan zoo noemen. Éénmaal per week kom ik u, als ik ge zond ben tenminste, vast bezoeken, ook wel eens tweemaal. Ik kom in ieder geval ook al ontvangt de gevangene mij niet gaarne- Dat moet nu eenmaal. Maar ik hoop, dat ik bier welkom ben?" zei hij, vragend en Meerendonk onderzoekend aanziend. „Ik stel nw bezoek zeer op prijs, do miné", antwoordde deze. „Kom, dat doet me genoegen. Gaat u maar zitten. 'kHeb altijd de gewoonte om een hoekje van het tafeltje te be zetten." En de daad bij het woord voegend, zette dominé van der Meer zich neer; Meerendonk wijzend op zijn driepoot. „Zie, nn kunnen we eens een oogen blik vertrouwelijk praten. Maar laat ik u eerst zeggen, dat ik mijn gevangenen nooit uithoor. Vertrouwen moet gegeven worden, niet gevraagd, dat weet u ook leizen, om zóó tot een algeheel begrip te komen. En dan rijst, blank en zuiver, het beeld van. den nacht voor ons oog: „eeim droom, die wandelt over de aarde, met aller sterren rhythmien. om uw leest". Waar Dirk Coster in zijn beschouwing opmerkte, dat Urbain van de Voorde de traditie van Van de "Woestijne weer op vatte, besluit hij met de opmerking, dat in des dichters Werk nochtans niet aan wezig is Van de Woestijne's verfijning, zijn. herfstigheid 'en zijd Da Vinci-scho fascineerende dubbelzinnigheid. Maar wei hoort hij in deze verzen „de Kneuiniend- ste donkerste cello-streek, die in het Vlaamsche vers geklonken heeft". Uit een en andex zien wij, welk een vooraanstaande plaats deze dichter in neemt. En het verwondert ons niet, dat hij, om deze plaats, zijln werk' bekroond zag. A. L. VAN OYEN. UIT HET ZEEUWSCHE VERLEDEN. Door A. M. Wessels. XCII. Keizer Napoleon in Zuid-Beveland. (Slot). Na nog een poosje gekeuveld te hebben riep de Keizer den boer. Met de meeste onderdanigheid en eerbied den hoed in de hand, kwam de boer voor den Keizer, de vrucht van een lesje, hetwelk hij! ontvangen had van de Goesche Raadsleden. „Ga zitten, vriend!" zei N' -»oleon. Nicolaas Honderd bleef echter staan. „Ga zitten, goede man!" herhaalde de Keizer. Maar er kwam geen beweging in den man. Dit bevreemdde den Keizer zeer en hjjj vroeg: „Wiaarom wilt gij' niet gaan zitten, ala ik het u zeg?"1 „Wiel", antwoordde de boer, wijzende op de Goesche raadsleden, „omdat dezen het mjjl ver boden hebben". Toen eindelijk de boer gezeten was, vroeg Napoleon hem naar de groote zijner hofstede en naar de gemiddelde opbrengst, alsmede naaT de lasten. „En hoeveel heb je noodig om te leven?" vroeg de keizer, nadat de boer geantwoord had. 'Ook dit deelde Honderd mede. „Nou nou", zei de keizer, „dan boer jjji niet anvoordeelig, daar kunnen dan wel wat grondlasten bij.. Maar weet je wat, ik wil jouw hofstede koopenl" Maar daar wilde Honderd niet van weten en zeide: „Ik ben er op geboren en wil er ook op sterven!" Bü' dit onderhandelen was intusschen het lang verwachte ontbijt gekomen, waarvan even wel al pratende wat brood, vleesdhl eni wjjb genuttigd werd. Nog liet Napoleon ©en taart aanrukken en gaf Honderd een flink stuk,_ die er dadelijk de tanden inzette. Toen hiji zijn mond vol had, ,Éak hij het overschoten stuk1 'nilid van den Goescben raad, den heer S. toe,. zeggende: „Neem ook een hapje!" 'Deze weigerde natuurlijik op hoffelijke wijze, maar Honderd zeide: „Toe mijnheer, geneer je niet, ik heb' ge noeg eu lust niet meer". De machtige keizer bad er zeer veêl schik in. „Zeg Honderd", vroeg Napoleon, „heb je mjj' wel eens meer gezien? Je kende mjji di rect ,toen ik binnentrad. Dat zag ik! wel". „Nou, persoonlijk gezien niet", sprak de boer, „maar ik dacht wel, dat jij' het was, omdat ze allemaal zoo voor je buigen eni jij' het voor niemand doet! Maar als ik jou nu op den weg tegengekomen was, had' ikj je ook wel herkend hoor, want je hangt in mijjh huis en je wuuf erbij'. Lachend verzocht de keizer, dat eens te mogen zien. „Gadan maar mee", zei Honderd, „naar de andere kamer. Kijk, daar hangt het", ver volgde 'hij toen ze in het vertrek waren. Napoleon bekeek het nauwkeurig, .maar dat viel niet miee, dewijl de vrouw, die er op afgebeeld stond, niet de keizerin die naast hem stond, Marie Louise was, maar zijn eer ste vrouw Josephine. Bij deze onverwachte ontmoeting, waarbij h$ aan een periode van zijn vorig leven her innerd werd, sprak de Keizer geen woord en keerde zich om. „Hebt ge me soms nog iets te ver zoeken, boer?" vroeg Napoleon. „Ja Sire, als het kan, laat dan dat gevaar lijke buskruit van mijn hofstede wegvoeren als 't U blieft. Ik ben er niet gerust op". wel. Mijn taak is, hier geestelijken ar beid te verrichten. Ik praat met mijn menschen over hun zieleheil. Ook hier in het sombere gebouw spreekt God tot onze ziel, als wij maar luisteren willen. Ge moet hier achttien maanden vertoe ven?" vroeg hij dan opeens. „Ja", knikte Meerendonk. Hij kon niet spreken. Ear leek hem geen dóórkomen aan. „Dat is een heele tijd. Maar mijn* er varing, en ik werk hier al jaren, is deze dat de eerste week de ergste is voor de gevangenen. Zoo langzamerhand gaan ze er aan wennen. Alleen tegen den tijd van het ontslag worden zij weer onrustig. Dan kruipen de «lagen voorbij. Met u zal het ook zoo gaan. 'k Twijfel er niet aan." j j I „Weet u wel, dat ik mijn vrouw krank zinnig gemaakt heb?" barstte Meeren donk los. „Neen, dat wist ik niet", zei de. ander, kalm. „Dat moet verschrikkelijk voor u zijn." „Ik kan alles dragen, dominé. Mijn- zware zonde, die mij! hier heeft gebracht is mij door God en mijn beide meisjes vergeven. Maar dat van mijn vrouw, dat drukt mij! zoo neer. Het is .alleen mijn schuld." De tranen kwamen in Meereoidomks Met belangstelling wachten velen af wat het nieuwe Kabinet ook voor onze provin cie zal brenger- Meermalen is geklaagd, dat Zeeland en met name Zeeuwsch-Vlaanderen, stief moederlijk werd behandeld, mede als ge volg van het feit, dat de autoriteiten toch feitelijk niet wisten wat hier te koop was. Zal dat nu anders worden? Ik help het hopen. Maar ik merk tevens op, dat men toch niet teveel van de Regeering moet ver wachten en dat in elk geval het „zelf-help" voorop moet gaan. Krukken zijn nuttige instrumenten en ook regeeringskrukken kunnen goede diensten bewijzen, maar 't blijven dan toch ook krukken, die per eerste gelegenheid weer moeten verdwijnen. Wel mag natuurlijk van de Regeering worden verwacht dat zij meehelpt goede voorwaarden te scheppen, zoodat er ook gelegenheid is voor eigen krachts ontplooiing. Ik denk hier met name aan de hooge ta rieven voor het goederenvervoer d.io een remmenden invloed hebben en die in staat zijn het particulier initiatief te nekken. Hier ligt in de eerste plaats een taak voor Regeering en Volksvertegenwoordi gers. OPMERKER. voor (Manufacturen Dames- en Kinderconfectie Tapijten - Gordijnen Bedden - Ledikanten en aanverwante artikelen is GOES HULST S38KM Het verzoek werd een dag later ingewilligd, daar Napoleon het gevaarlijke en ondoelmatige inzag .van het feit een hofstede als kruitma gazijn te gebruiken. Na da 'kennismaking met vadieir ©n dochter, wilde hij ook mot de vrouw des huizes spreken en gelastte, dat deze voor hein gebracht zou worden. Doze was een lief, vriendelijk, en tamelijk! vrij beschaafd, doch vreesachtig miensch. Zij' trad dus zeer beleefd, doch zeer angst vallig binnen en viel voor den heerschar van Europa op de fcuieëni. De keizer beval haar op te staan, en wilde haai* ook een stuk! taart geven, waarvoor zijl ©venwel bedankte. Napoleon had modelijden met haar. en liet haar maar stil vertrekken. Nu restte nog de fceonismaldrig metden oudsten zoon. Deze was een niet zeer vrien delijk persoon. Op ©en ©enigszins onverschil lige wjjze plaatste hij zich voor den keizer hetwelk den toom des keizers deed ontvlam men. Napoleon hield zich echter in «u vroeg: „Gij zrijt niet zoo jong moer, en nog niet getrouwd Wiaarom niet „Omdat ik er geen zin in heb", klank het ruw en ongemanierd terug. Napoleon wilde niet verder mot dozen lom pen man spreken en verzocht hem, zich spoer dig te verwijderen. Na tweo uur toevens-. verlangde Napoleon weer naar andere plaatsen te gaan, waar hij meende, dat zjjn tegenwoordigheid, geëischt werd, n.l. Rij' de aan den zeedijk van de W|es- terschelde aangelegde batterijen te Bath. Het was een moeilijke tocht, maar zijn vlug paard liet de anderen1 ver achter zich. Tot Hoedekenskerke werd hij' nog gevolgd, doch vandaar vervolgd© do onverschrokken heerschar geheel alleen den tocht naar Rath. Da gevolgen van het Keizerlijk, beizook aan Zeeland waren zoowel voor- als nadeelig. Middelburg, Voare, Vlissingeu en Arnaniuiden, en Domburg kregen tezamen 49000 francs te gemoetkoming in de schade, die rij' bij den watervloed van 14 Januari 1804 geleden hadden. Tevens werden de Zeeuwsche eilanden tot ©en .afzonderlijk departement verheven. Hot laatste bezoek des Keizers was op, den 23sten September 1811. Over deze laatste reis hopen wijl 'later nog wel eens iets mee te deelen. „Toch moet ge met die overigens juiste gedachten niet blijven tobben, Meeren donk. Want dan gaat 't niet goed. Als ge er van overtuigd zijt, dat God u uw zonde vergeven heeft dan is die «huid daaronder ook begrepen. Want, het zij met eerbied gezegd, de Heere doet geen half vrerk." „11c kan het niet dragen, 'dominé, dat ©en onschuldige onder mijn daad lijden moet" „Neen, het valt ook niet rn.ee, Mee rendonk. Ik kan er heel goed inkomen. Maar ge gelooft toch ook wel, dat onze God volkomen machtig is, uw vrouw weer op te richten en yïrilledig te her stellen?" „Ja" zei Meerendonk. „Dat jgeloof ik. Maar mijn schuld." Op dit laatste ging de predikant niet in. „Juist, da.t gelooft ge. Welnu, dan moe ten wij ook den eenig goeden weg be wandelen: bidden tot den Heere om ge nezing -yoor uw vrouw. D.e fout van de meeste menschen ook van vele Christenen is, dat zij niet genoeg bidden. Wij moe ten worstelen met onzen God, opdat Hij ons genadig zijn. Doe dat maar veel, hier in do eenzaamheid, Meerendonk. Dan zal Hij uw gebed verhooreri als Hij meent, dat de tgd daarvoor gekomen is." (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1929 | | pagina 5