DE ZEEUW
P9R0L
TWEEDE BLAD.
HET ADRES
A. WIL KING
Voor den Zondag.
LANGS EEN DIEPEN WEG
Zoeklichtjes.
van Huid en Voeten
VAN
ZATERDAG 29 JUNI 1929. No. 227.
EEN LIED: DES GELOOFS.
Zoo ik niet had geloofd,... ik
ware vergaan.
Psalm 27:13.
Zoo ik niet had had geloofd... Dat
is de lievelingspsaim van heel wat kin
deren Gods.
Dat is het lied, waarin de moegestre
den ziel al iiaar geloof en verlangens
uitzingt.
Het leven is vaak zoo zwaar, de moei
ten zijn soms zoo groot, dat het schijnt,
alsof de ziel er onder bezwijken zal.
En dan wordt voor wie gelooft Ps.
27 vs 7 menigmaal het lievelingslied.
Gelukkig wie geleerd' heeft, dit lied te
zingen, zij het dan met een treurend
hart en een gebroken stem en een traan
in het oog.
Zoo ik niet had geloofdDat lied
kennen onz& mannen en vrouwen uit
hun hoofd. Als dat in een godsdienst
oefening of op een samenkomst wordt
opgegeven, behoeven geen kerkboekjes
of zangbundels geraadpleegd te worden.
Gelukkig, dat ons volk zijn psalmen
nog kent en onze jeugd bij zulke liede
ren in huis en school wordt grootge
bracht.
Zoo ik niet had geloofdO, als we
eens wisten met hoeveel zegen dit lied
al is gezongen. Het is aangeheven in
zeer verschillende omstandigheden des
levens. Maar er ging altijd bezieling en
kracht van uit. Het is het lied dat ge
zongen is in de. krankenkamers en op
de sterfbedden. Het is gezongen in da
gen van honger en kommer, van nood
en dood, van leed en ellende, van schrik
en ontsteltenis, van beving en ontzet
ting.
Wie nog nooit aan dit lied is toege
komen, om het in tijden van strijd te
zingen tot bemoediging van eigen hart,
weet eigenlijk niet wat leven is.
Het leven is één stuk worstelen.
En daarom is dit lied den Christen zoo
uit het hart gegrepen.
Juist in die allesomvattende vxaag ligt
de kracht van het lied.
Zoo ik niet had geloofd..,
Als ik werkelijk eens geen God voor
mijn hart en geen vrede voor mijn ge
moed had gehad
Als ik eens had geleefd, zooals er mil-
lioenen leven: zonder God en zonder
Christus, zonder Bijbel en zonder ge
loof, zonder hoop en zonder uitzicht
Wat dan...? Wat zou er dan gebeurd
zijn?
O, dat is niet te zeggen. Dat is niet uit
te drukken. Dat zou wanhopig geweest
zijn, onuitsprekelijk wanhopig.
Trouwens, David, Van wien deze psalm
is, kon het ook niet onder woorden
brengen.
Zie het maar in uw Bijbel na, in den
onberijmden psalm. David zegt daar:
„Zoo jk niet had geloofd dat ik het
goede des Heeren zoude zien, in het land
der levenden, ik ware vergaan".
Maar die laatste drie woordjes, die we
lieten spatiëeren, staan ook in den Bij
bel schuin gedrukt. Dat beteekent, dat die
woordjes in den oorspronkelijken tekst
niet voorkomen. Die hebben de Bijbel
vertalers er, duidelijkheidshalve, bijge
voegd. In navolging daarvan staat in
onze psalmberijming„Ik was vergaan in
al mrjtn smart en rouw."
Maar eigenlijk zjjn al die woorden veel
te zwak, om de verschrikking Van een
leven zonder God tot uitdrukking te bren
gen. Reeds een wereldling kan door on
rust verteerd worden. Hoeveel te meer
een mensch, die Gods gemeenschap
mocht smaken. Wie daarvan ervaring
heeft gehad, kan niet meer huiten God.
Zoo ik niet had geloofd.
Zeker, in dit psalmlied staat niets ge
schreven van Christus en van het bloed
der verzoening. En toch: dit lied wordt
het heerlijkst beleden en het krachtigst
beleefd door hen, die ook hebben leeren
jubelen: i 1
FEUILLETON
door
i
H. ZEEBERG.
6.) o
I.!) i I
IJl I
III. l
I 1
I J
„Steek nog eens op," noodde Meeren
do-nk gul.
,,'fcHeb al zooveel gerookt vandaag.
Méér dan anders in een week," zei Henk.
„Nu ja, maar je bent nu ook uit."
„Dan zal ik er gaarne gebruik van ma
ken. Tocht het niet voor u, moe?"
„Neen, jongen, "te zit hier best."
„Wij moeten toch ook eens een bene
denhuis vast zien te krijgen, moe. Een
kléin tuintje is er toch altijd wel bij."
„Verhuizen kost bedstroo, Henk."
,,'tls waar," lachte hij. „Dan maar uit
stellen tot tijd en wijle. Wie weet, waar
ik nog eens terecht kom. En dan komt u
bij mij."
„Als je vrouw het tenminste goed
vindt," zei Gretha,
„Dacht ik het niet, dat je weer wat te
'kHeb geloofd en daarom zing ik,
Daarom zing ik van gena,
Van ontferming en verlossing,
Door het bloed van Golgotha.
WERELT.
De werelt is vervult met droefenis en
H Ih*i clagen,
Vol snode lastering' en vol onwaer-
dioheyt,
Vol vuyle ogen-lust, en vol lichtvaeT-
dicheyt,
Vol onverdienden haet en dodelijcke lagen.
De werelt is vergift met wroegen ende
knagen,
Vol stege wrevelmoet en vol hovaer-
dicheyt,
Vol ongebonden suoht en vol quaetaer-
diöheyt,
Vol sonden opgehoopt, vol opgehoopte
plagen.
O herten! die noch sijt van hare stricken
vry,
Vliet verre van dees trouw- en lief delose
pry,
Al isse noch soo schoon verder et en be-
perelt.
Vraecht niet, hoe can het sijn, dat sij soo
goddeloos,
Soo eervergeten zij en overgeven boos?
Eylaes! het is omdat de werelt is de werelt.
(J. REVIUS.)
DOODENDANSEN.
Kwatrijnen door Jan H. Eekhout.
De dichter Eekhout is een zoeker.
Naar verre stranden gedreven door den
stroom van onzekerheid en ondermijnen
den twijfel, staat hij thans lijnrecht tegen
over zijn bezit van eertijds.
Hij1, die dit schreef was eens God zeer
mabg
Hiji zong Gods lof in menig melodij
Doch pijn heeft plots van God hem weg-
gereten.
Nu "zingt hip slechts den Dood nog
Bidt voor mij.1.
Aan degenen die vragen of zijn zoe
ken naar God ernst was, antwoordt hij::
Gij die mij vraagt: Hebt ge ooit uw God
gezocht?
Ik antwoord us Zoo meengen bitteren
tocht
Ben schreiend ik gegaan door dag en
duister
Ach, dat ik nimmer, nimmer vinden
mocht!
Ik geloof, dat de dichter ook aan de
verre kusten waarheen zijn zoeken hem
dreef, toch niet gevonden heeft de rust,
die hij begeerde; het is wel zeker dat
hiji den vrede wiens stille vertroosting
hem lokte, trok daar niet kennen 'mag.
Hij staat als een eenzame, alleen met
den storm zijner gedachten, die toch al
tijd weer terugzoeken naar het andere,
het oude bezit dat hij eens in een
overmoedig gevoel van eigenwaarde wel
licht heeft vaarwel gezegd.
Neen, de rust en den vrede die hip
zoekt, kan de dichter nog niet gevon
den hebben. Want indien hij gevonden
had, ook zelfs indien hij zich maar voor
spiegelde te hebben gevonden, dan zou
een ander gèluid in zijn verzen d-omi-
neeren een geluid, waaraan verwor
ven vertrouwen ten grondslag ligt, of
toch zeker de hoop daarop.
Dat wij nog nergens een klank van
vertrouwen en zekerheid onderkennen,
doet hopen, dat de tegenwoordige toe
stand den dichter niet bevredigt. Mis
schien 'Is dit ook oorzaak van zijn vra
gen: Bidt voor mij.
Ieder die deze woorden van den zoe
kenden dichter leest, bidt dat hij van
voor Manufacturen
Dames- en Kinderconfeotle
Tapijten - Gordijnen
Bedden - Ledikanten en
aanverwante artikelen is
GOES HULST
zeggen zoudt hebben!" merkte Henk op.
„Voor een jongen is een zuster verschrik
kelijk."
„U hebt, geloof ik, geen klagen," meen
de Meerendonk.
„Goed zoo. Neemt u het maar voor
de verdrukte onschuld op. De oudere
menschen zijn tegenwoordig galanter dan
de jongere," vond Gretha.
„De dames maken het er naar," kaatste
Henk den bal terug. ,,'kZat gister in de
tram naar 'tHollandsch Spoor en wilde
mijn plaats afstaan aan een binnenko
mende jonge dame. Maar zij! keek mij ver
ontwaardigd aan en zeide: „dank u, ik
kan wel staan." Nu vraag ik u: wat moe
ten wij, heeren der schepping, nu doen?"
„Och, dat was natuurlijk' een van die ge-
emancipeerde dames," zei Gretha. „Dat
weet je ook wel Henk. In Den Haag zie je
soms dames loop-en, die net heeren zijn.
En heeren, die wel dames 1 ijlken. 't Is
net een gekkenhujs."
„Nu, zoo erg is het niet," meende Me
vrouw JVleerendonk. „Maar dat 'de men
schen aan het verworden zijn, is wel
zeker.
Men verliest meer en meer bet Christen
dom uit oog en hart. Dat is de zaak. Men
staat er versteld van, wat meeningen
bijvoorbeeld in de studentenkringen en pp
den verren doolweg en het starre onge
loof moge terugkeeren tot den veiligen
vrede van zeker gelooven en rotsvast
vertrouwen.
De gedachten aan de eeuwigheid en
aan des levens einde laten hem toch
niet los; wat is zijn vroolijkheid en
lachen anders dan een masker waar
achter hij zich wil verschuilen?
Telkens staat die vraag hem voor
oog-en
Wat mag er wel voorbij dit Leven zijn?
Emd'looze blijdschap? Ëindelooze pijn?
Wat baten deemoed nog en bang gebed?
Geen bidden dat ons van het einde redt.
Neen, het baat niet, al roept hij zijn
hart een: „Weest dapper!" toe.
Want wét men ook vinden mag, rust
en vrede vindt men nergens, zoolang
men Jezus buiten zijn leven sluit. Buiten
Hem is niets dan strijd. Hij alleen is des
harten vrede.
Deze dichter weet het wel: Aan God
is niet te ontkomen! Elke poging, die
men daartoe waagt, is tot mislukken
gedoemd.
Als Hij dan komen zal, vroeg of later,
wat zal het dan wezen: voor eeuwig be
houden, voor eeuwig verloren?
O Harde Nood! van God berooid te
zwerven!
Om God te worst'len en den Dood ver
werven!
Te gaan, üe gaan.», om eindelijk, ver
moeid
En wrang en eenzaam, ver van God te
sterven!
Maar het woord van God Zelf, het op
perste antwoord, wil hij nu niet weten:
Twee zilveren sloten sluiten 'het oude
Boek.
Wat baat het, zoo ik verder daarin zoek?
Er is zooveel twijfel, zooveel vaal pes
simisme in onze 'dagen. Neen, we zou
den het niet toestemmen als we de men
schen in hun dagelijksche leven leeren
kennen, maar toch is het zoo. De nood
der ziel honden we heimelijk verborgen;
de pessimist doet opgewekt en 'lucht
hartig, wie twijfelt doet zich vaak Voor
als éen mensch die precies weet wat
hij1 wil. Toch is de werkelijkheid Anders
dan het masker: er is veel levensvrees,
veel levensonmacht.
Ook in het leven van Eekh-out is -er
vrees en pessimisme. Ge beluistert dezen
toon in zijn verzen, en dan treft het u,
zoo arm als hij is. Ja, al duidelijker leert
ge h-et zien bij een liefdevol beschouwen:
hier is absoluut niets, geen enk-el hou
vast, geen enkelen steun. Hier ge-en be
lijden: „Waar ik mijzelf verlaten heb,
daar vcmd ik God en waar ik mijzelf
gevonden heb, daar verloor ik God!"
Noch de juichende zekerheid, die zeg
gen doet: „Als Gij bij mij; zift, o God,
is alles God; staat Gij- verre, dan ïs
alles mij' to-t last. Gij geeft rust aap mijn
hart, Gij schenkt mij vrede en doet mij
van blijdschap juichen."
Neen, het eindige is de laatste werke
lijkheid niet, somber pessimisme doet
den weg niet vinden.
Wij wenschten wel, dat deze dichter,
van de waarheid dezer woorden door
drongen, den genade-vollen vrede mocht
leeren kennen, die troost en kracht geeft
onder alle omstandigheden.
Deze dichter poogt meer te geven 'dan
een kunst van uiterlijken woordglans al
leen.
Meer dan één regel stijgt uit boven
het gewone niveau:
Den nacht doorkampt. Duizendmaal God
verraden,
Roepend des Doods verbrijzelende
Genade
Doch "dezen morgen vond 'kmijaelven,
Heer,
Met handen die TJ om erbarming baden.
Maar ondanks dit is de conclusie niet
gewaagd: Eekhout's kunst verliest veel
door d-es dichters wisselvalligheid. Hij
is iemand van uitersten; allerminst als
de ernstige zoeker, de stoere werker,
doet hij zich kennen. En dat wordt ook in
zijn verzen openbaar; meer evenwichtig
heid kwam den persoon èn zijn werk
ten goede. Laten wij hopen, dat de dich
ter dit spoedig moge inzien!
A. L. VAN OYEN,
de Universiteit verkondigd worden,"
merkte Henk op.
„Dat ge ook naar Leiden zijl gegaan
en niet naar de Vrije", zei Meerendo-nk.
„Dat was een financieel© zaak, mijn
heer. 'kHad liever naar Amsterdam ge
wild, maar 'kmoet nu eenmaal roeien
met de riemen, die ifc heb."
„O dat verandert. Neem me niet 'kwalijk,
dat ik de opmerking maakte."
„Heelemaal niet. Gelukkig zijta er ook
Gereformeerde Studentenvere-eniging-en
aan de Openbare Universiteiten. Er ris
dus wel een band, die bindt."
„D-at moet ook wel," zei MevTO-uw van
Stralen. „Als, een eenzame midden onder
andersdenkenden vertoeven, valt niet mee.
Dan moet men al heel sterk staan."
Do-or den groeten tuin, waarin de fa
milie met haar logé's gezeten was, woei
een verkwikkende koelte.
Want het was drukkend warm1 geweest,
zóó warm, dat de predikant in de mid-dag-
godsdiensto-efening, in Midstad had men
aes morgens en des middags kerk, had
gezegd, zich met het oo-g otp de tempera
tuur, zeer te zullen bekorten.
Zoo bracht men 'dan -den vooravond
in den tuin door, waarin heel achter
een priëel was gemaakt. Daarin hadden
de beide ouide dames plaats genomen, ter
UIT HET ZEEUWSCHE VERLEDEN.
Door A. M. Wessels.
LXXXII.
Wodan'® vaf. (I.)
(Een Walchereche legende).
In een van zijn laatste dagen, zoo vertelt
ons een oude Frankische geschiedschrijver,
vertoefde Karei de Groote, die steeds op reis
was, in een dor grootste havensteden ven
Frankrijk.
Met zijn gevolg zat hij aan het middagmaal,
dat opgediend was in een zaal, vanwaar men
den wijden waterplas, ini de verte overzien
kon.
Terwijl hij daar zoo gezellig zat en zich
de spijzen goed liet smaken, werd plotseling
zijn aandacht getro-kkan door zwarte stippen
in de verte.
„Schepen in 't zicht!" riep Karei en on
middellijk werd ieders aandacht op de steeds
grooter wordende stippen geconcentreerd.
Vreemde schepen zijn het zeker 1" was een
parig aller oordeel. De één zag ze voor Brit-
sche koopvaarders, de ander voor Grieksche
schepen aan.
De keizer liet hen echter gissen en schudde
droevig het hoofd. Bij had ze terstond her
kend, de vaartuigen met hun omhoog gebo
gen voor- -en achtersteven, waarin menscheur
en dierengestalten waren uitgesneden.
,,'t Zijn NoormannenI" zoo stiet hij uit, „de
zeeschuimers uit Scandinavië".
Weemoed vervulde zijn hart, want wanneer
die wreed© Noormannen reeds tijdens zijn
leven in zijn gebied durfden komen, zouden
zij dan niet, na zijn sterven, al het vrucht
bare land, dat zijn soepter beheersohte, plun
deren en brandschatten en tot een woestenij
mak-en
Een donk-er voorgevoel zeide hem-, dat deze
mannen het werk zijns levens zouden trach
ten te vernietigen; dat de schoone planten
van Christendom -en beschaving, onder zjjn
bestuur tot bloei gekomen, door deze barbaren
tot stof zouden worden vertreden.
Keizer Karei de Groote had goedgezien.
Gedurende geheel de negende eeuw heeft
West-Europa en niet het minst het lage land
aan do Noordzee, vooral het eiland Walcheren,
gezucht onder het knellende juk van de Noor
mannen, die overal dood en verderf brachten.
Kinderen van S^tan, noeimide men deze bar
baren.
De Noormannen hadden een speciaal doel.
Ze gevoelden, dat het Christendom- een groot
beletsel voor hen was, en daarom richtten zü
bij voorkeur hun aanvallen op dei heilige
plaatsen, op de pas gestichte kerken.
Het was zóó erg, dat in de Litanie der
Kerken deze bede werd opgenomen: „Vertos
ons, o Heere, van de woede der Noorman
nen".
Zooals gezegd, speelde zich een stuk van
deze droevige geschiedenis in ons Zeeuwsche
eiland Walcheren af.
Terwijl een groot deel van Holland en Zee
land in -dezen tijd nog uit gorzen en schor
ren bestond, was een groot deel van Walche
ren reeds bewoond.
In 837 hooren wfj in de Zeeuwsche geschie
denis van den eersten aanval dezer brutale
roovers.
Walcheren gaf zich echter maar niet zon
der slag of .stoot over.
In de zomermaand van 838, op den 15den
Juni, kwam het to-t een treffen, tussohen het
Christenleger en de Noormannen.
Aan dezen Moedigen slag, niet ver van
Domburg's duinen, is een legende verbonden,
die nog heden ten dage, op het eiland Wal
cheren. van geslacht tot geslacht wordt over
geleverd.
Het is de legende van den slag om den
Asenberg.
Zooqls men weet, noemde men bij de Noor-
sche volken, de goede goden Asen. De Asen-
of Godenberg lag aan de Noordkust van Wal
cheren.
Wel had Willebro-rd te Westkapelle het beeld
van Wodan verbrijzeld en liet de zendeling
houten kerken bouwen, wel waren er velen
tot het Christendom bekeerd en woonden te
Westkapelle o.a. vele afstammelingen derDeen-
sche zeevaarders, die zich hier in overoude
tijden hadden neergezet, maar het Christen
dom was voor velen slechts een naam, en
in het geheim hielden zij nqg apn den Asenr
dienst vast.
't Is nacht! Geen maanlicht vertoont zich
aan de kimmen.
Groote drukte heerschte er om den Asen
berg.
Duizenden, in de stilte genood, waren dweep
ziek naar deze Walchersche offerplaats ge
komen, om het Godenfeest, ter eere van Wo
dan, te vieren.
wij'l de drie meisjes bun stoelen buiten
in de nabijheid hadden gebracht, 'waar de
heeren zich ook een plaats hadden ver
overd.
Henk zat naast Trude, die al heel gauw
kameraadschappelijk met hem o-mging.
Heel wat plagerijen moest hij verduren
van haar, zóó, dat Gretha al had opge
merkt: „Je zuster kastijdt je met geesele-n,
maar hier is er een, die het met schor
pioenen doet!"
Henk had maar eens wat gelachen.
Hij betrapte er zich o-p, dat hiji, als
het maar eenigszins, onopgemerkt kon,
het gezelschap van Trude opzocht. On
weerstaanbaar trok het meisje hem aan.
En hij was er in zijn ziel overtuigd
van, dat het niet alleen haar mooie ge
zichtje was, dat gevoelens, -die hij to-t
nu to<e niet gekend had, bij! hem opwekte,
maar hi) had onder haar schijnbare
luchthartigheid en ongeveinsde vroolijk
heid, een verrassende diepte van haar
ziel ontdekt.
„Kom, Trude," zei Meerendo-nk op-eens,
„hóóren we nog eens wat van je?"
„Ja, meisje, zóó fcoim je niet van ons
af, hoor", schertste Gretha, „je moet zin
gen. Zeg Henk wist 'je wel dat deze jonge
dames zoo verbijsterend muzikaal zijn?
Neen? 'kDacht heit wel. Maar 'tia zoo.
Bjj de liberalen begint als ik het wel
heb, eenige kentering te komen wat be
treft hunne stembusverwachtingen.
Een half jaar 'geleden hoorde men niets
anders dan de meest gunstige politieke
weervoorspellingen.
Maar bij den Donderdag te Amsterdam
gehouden politieken maaltijd waar hevig
dronken werden gewijd aan de vrijheids
gedachte, sprak Mr Fock zich heel wat
gereserveerder uit, terwijl Dr I. H. Vos,
het noodig achtte, tegen al te groot op
timisme te waarschuwen.
Dat lijkt me heel verstandig. De ont
nuchtering zou anders wel eens heej
groot kunnen zijn.
Ook in onze kringen zijn er, die als
politieke weerprofeten willen fungeeren
en die stellig op vooruitgang voor de A.
Rev. Partij rekenen.
Ik hoo-p van harte, dat ze gelijk heb
ben. Er zijn ontegenzeggelijk moedgeven
de verschijnselen.
Maar overigens, aan voorzeggingen heb
ben we niet veel. D-e uitkómst zal straks
vair zelf wel blijken. Nu is het noo
dig dat er gewerkt wordt, dat er
zóó gewerkt wordt, dat we daarover Gods
zegen kunnen vragen.
De tijd is kort. Maar toch, er kan voor
Woensdag nog heel wat gebeuren. Kenne
dan een ieder zijn taak.
En zij er dan straks reden om te jui
chen en te danken.
OPMERKER.
Het was nog slechts ©en naakte berg. Het
Christendom had den tempel, die er stond,
reeds doen verdwijnen, maar de aloude offer
steen van Wodan was gered en deze zou
thans in het nachtelijk uur, weer opnieuw
dienst doen.
Plotseling heerschte er een groote stilte,
want een wezen, gehuld in een wit wollen
opperkleed, wandelde den heuvel op. Achter
haar kwamen ee-nige mannen, die een, fraai
versierd zwijn, dat als offerdier bestemd' was,
met zich voerden.
Vo-1 spanning zag de menigte toe, tot h-et
geheimnisvolle wezen, dat men uit den hemel
afkomstig waande, haar witte mantel afwierp.
Toen herkende men haar.
't Was de priesteres Diurse, die met haar
-eigen broer, vorst Poppo, gehuwd was.
De bisschop van Utrecht, onder wie het
reeds half gekerstende Wialcheren ressorteerde,
en derhalve een grooten invloed had, liet
vorst Pop-po bij zich komen en zed hem, dat
de beginselen van het Christendom niet toe
lieten, dat iemand met zijn eigen zuster ge
huwd was. Wilde hü (Po-ppo) derhalve zijn
deel van Walcheren beho-uden, eu vredig re-
ge'eren, dan moest hij aan die onwettige ver
houding een ein-de mak-en, en zoo niet, dan
zou de ongenade van Utrecht's bisschop- hem
treffen.
Poppo, die terwille van grondbezit en an
dere bijbedoelingen, dit liever niet wilde, liet
zich voor den vorm van zijn zuster Durse
sciheiden. Maar 't was slechts ©en bloote vorm,
want hun verhouding bleef dezelfde. Door
dit optreden van Utrecht's bisschop werd ech
ter beider hart vervuld met wraak tegen de
Christenheid.
Thans, in dezen Juni-zo-memaoht, achtte de
priesteres Durse den tijd gekomen pm zich te
wreken voor den smaad, haar door den bis
schop aangedaan.
Terwijl het offervuur op dezen Walcher-
schen Asenberg werd ontstoken, riep zij de
hulp der Asen in:
„O Nornentritsl O Nehellenia!
O Wiodam, Oog der Wereld! Sja ons ga!
O Stavol Zwaai den hamer ons ten goede,
Verpletter ieder kruisbeeld in uw woed©
Bood en verderf aan all© Christenen op Wal
cheren I"
(Wordt vervolgd).
Telkens ontdek je hier wat verrassends.
De een zingt als een nachtegaal, de ander
is stellig een nicht van Beethoven."
„En jij bent er een van Pater Brugmans,
maar niet zoo verstandig," lachte Henk.
„Prachtig, prachtig. Wie kaatst moet
den bal verwachten," riep- Trude, op
staande.
„Kom, Wies," zei ze dan. „Weigeren
baat toch niet. Wat moet het zijn? Duit-
sche liederen?"
„Och neen," meende Mevrouw Van
Stralen. „Alsof we geen mooie Holland-
sche hebben!"
„O, ja genoeg. Ko-m Wies."
Het groote huisorgel stond dicht bij! -de
openstaande deure-n, die op den tuin uit
kwamen.
Wies zette zich voor het instrument,
om Trude, die in de muziek bladerde, te
accompagneeren.
Zonder dat de anderen er erg in hadden
verzette Henk zijin stoel iets, zoodat hij-
het volle gezicht op de zangeres 'had,
die in haar eenvoudige, maar smaakvolle
japon van crèp-e maro-cain, in zijln oog,
een liefelijke verschijning was.
Hij bemerkte niet, dat zijn moeder hem
onderzoekend aanstaarde.
(Wordt vervolgd.)
en Doorzitten bij Wielrijden, Zonnebrand
en wmetten, verzacht en geneest men met
Doos 30-60 en 90 ct. Tube 80 ct
Bij Apoth. en Drogisten