DE ZEEUW P9R0L TWEEDE BLAD. HET ADRES A. WIL KING Voor den Zondag. LANGS EEN DIEPEN WEG Zoeklichtjes. van Huid en Voeten VAN ZATERDAG 29 JUNI 1929. No. 227. EEN LIED: DES GELOOFS. Zoo ik niet had geloofd,... ik ware vergaan. Psalm 27:13. Zoo ik niet had had geloofd... Dat is de lievelingspsaim van heel wat kin deren Gods. Dat is het lied, waarin de moegestre den ziel al iiaar geloof en verlangens uitzingt. Het leven is vaak zoo zwaar, de moei ten zijn soms zoo groot, dat het schijnt, alsof de ziel er onder bezwijken zal. En dan wordt voor wie gelooft Ps. 27 vs 7 menigmaal het lievelingslied. Gelukkig wie geleerd' heeft, dit lied te zingen, zij het dan met een treurend hart en een gebroken stem en een traan in het oog. Zoo ik niet had geloofdDat lied kennen onz& mannen en vrouwen uit hun hoofd. Als dat in een godsdienst oefening of op een samenkomst wordt opgegeven, behoeven geen kerkboekjes of zangbundels geraadpleegd te worden. Gelukkig, dat ons volk zijn psalmen nog kent en onze jeugd bij zulke liede ren in huis en school wordt grootge bracht. Zoo ik niet had geloofdO, als we eens wisten met hoeveel zegen dit lied al is gezongen. Het is aangeheven in zeer verschillende omstandigheden des levens. Maar er ging altijd bezieling en kracht van uit. Het is het lied dat ge zongen is in de. krankenkamers en op de sterfbedden. Het is gezongen in da gen van honger en kommer, van nood en dood, van leed en ellende, van schrik en ontsteltenis, van beving en ontzet ting. Wie nog nooit aan dit lied is toege komen, om het in tijden van strijd te zingen tot bemoediging van eigen hart, weet eigenlijk niet wat leven is. Het leven is één stuk worstelen. En daarom is dit lied den Christen zoo uit het hart gegrepen. Juist in die allesomvattende vxaag ligt de kracht van het lied. Zoo ik niet had geloofd.., Als ik werkelijk eens geen God voor mijn hart en geen vrede voor mijn ge moed had gehad Als ik eens had geleefd, zooals er mil- lioenen leven: zonder God en zonder Christus, zonder Bijbel en zonder ge loof, zonder hoop en zonder uitzicht Wat dan...? Wat zou er dan gebeurd zijn? O, dat is niet te zeggen. Dat is niet uit te drukken. Dat zou wanhopig geweest zijn, onuitsprekelijk wanhopig. Trouwens, David, Van wien deze psalm is, kon het ook niet onder woorden brengen. Zie het maar in uw Bijbel na, in den onberijmden psalm. David zegt daar: „Zoo jk niet had geloofd dat ik het goede des Heeren zoude zien, in het land der levenden, ik ware vergaan". Maar die laatste drie woordjes, die we lieten spatiëeren, staan ook in den Bij bel schuin gedrukt. Dat beteekent, dat die woordjes in den oorspronkelijken tekst niet voorkomen. Die hebben de Bijbel vertalers er, duidelijkheidshalve, bijge voegd. In navolging daarvan staat in onze psalmberijming„Ik was vergaan in al mrjtn smart en rouw." Maar eigenlijk zjjn al die woorden veel te zwak, om de verschrikking Van een leven zonder God tot uitdrukking te bren gen. Reeds een wereldling kan door on rust verteerd worden. Hoeveel te meer een mensch, die Gods gemeenschap mocht smaken. Wie daarvan ervaring heeft gehad, kan niet meer huiten God. Zoo ik niet had geloofd. Zeker, in dit psalmlied staat niets ge schreven van Christus en van het bloed der verzoening. En toch: dit lied wordt het heerlijkst beleden en het krachtigst beleefd door hen, die ook hebben leeren jubelen: i 1 FEUILLETON door i H. ZEEBERG. 6.) o I.!) i I IJl I III. l I 1 I J „Steek nog eens op," noodde Meeren do-nk gul. ,,'fcHeb al zooveel gerookt vandaag. Méér dan anders in een week," zei Henk. „Nu ja, maar je bent nu ook uit." „Dan zal ik er gaarne gebruik van ma ken. Tocht het niet voor u, moe?" „Neen, jongen, "te zit hier best." „Wij moeten toch ook eens een bene denhuis vast zien te krijgen, moe. Een kléin tuintje is er toch altijd wel bij." „Verhuizen kost bedstroo, Henk." ,,'tls waar," lachte hij. „Dan maar uit stellen tot tijd en wijle. Wie weet, waar ik nog eens terecht kom. En dan komt u bij mij." „Als je vrouw het tenminste goed vindt," zei Gretha, „Dacht ik het niet, dat je weer wat te 'kHeb geloofd en daarom zing ik, Daarom zing ik van gena, Van ontferming en verlossing, Door het bloed van Golgotha. WERELT. De werelt is vervult met droefenis en H Ih*i clagen, Vol snode lastering' en vol onwaer- dioheyt, Vol vuyle ogen-lust, en vol lichtvaeT- dicheyt, Vol onverdienden haet en dodelijcke lagen. De werelt is vergift met wroegen ende knagen, Vol stege wrevelmoet en vol hovaer- dicheyt, Vol ongebonden suoht en vol quaetaer- diöheyt, Vol sonden opgehoopt, vol opgehoopte plagen. O herten! die noch sijt van hare stricken vry, Vliet verre van dees trouw- en lief delose pry, Al isse noch soo schoon verder et en be- perelt. Vraecht niet, hoe can het sijn, dat sij soo goddeloos, Soo eervergeten zij en overgeven boos? Eylaes! het is omdat de werelt is de werelt. (J. REVIUS.) DOODENDANSEN. Kwatrijnen door Jan H. Eekhout. De dichter Eekhout is een zoeker. Naar verre stranden gedreven door den stroom van onzekerheid en ondermijnen den twijfel, staat hij thans lijnrecht tegen over zijn bezit van eertijds. Hij1, die dit schreef was eens God zeer mabg Hiji zong Gods lof in menig melodij Doch pijn heeft plots van God hem weg- gereten. Nu "zingt hip slechts den Dood nog Bidt voor mij.1. Aan degenen die vragen of zijn zoe ken naar God ernst was, antwoordt hij:: Gij die mij vraagt: Hebt ge ooit uw God gezocht? Ik antwoord us Zoo meengen bitteren tocht Ben schreiend ik gegaan door dag en duister Ach, dat ik nimmer, nimmer vinden mocht! Ik geloof, dat de dichter ook aan de verre kusten waarheen zijn zoeken hem dreef, toch niet gevonden heeft de rust, die hij begeerde; het is wel zeker dat hiji den vrede wiens stille vertroosting hem lokte, trok daar niet kennen 'mag. Hij staat als een eenzame, alleen met den storm zijner gedachten, die toch al tijd weer terugzoeken naar het andere, het oude bezit dat hij eens in een overmoedig gevoel van eigenwaarde wel licht heeft vaarwel gezegd. Neen, de rust en den vrede die hip zoekt, kan de dichter nog niet gevon den hebben. Want indien hij gevonden had, ook zelfs indien hij zich maar voor spiegelde te hebben gevonden, dan zou een ander gèluid in zijn verzen d-omi- neeren een geluid, waaraan verwor ven vertrouwen ten grondslag ligt, of toch zeker de hoop daarop. Dat wij nog nergens een klank van vertrouwen en zekerheid onderkennen, doet hopen, dat de tegenwoordige toe stand den dichter niet bevredigt. Mis schien 'Is dit ook oorzaak van zijn vra gen: Bidt voor mij. Ieder die deze woorden van den zoe kenden dichter leest, bidt dat hij van voor Manufacturen Dames- en Kinderconfeotle Tapijten - Gordijnen Bedden - Ledikanten en aanverwante artikelen is GOES HULST zeggen zoudt hebben!" merkte Henk op. „Voor een jongen is een zuster verschrik kelijk." „U hebt, geloof ik, geen klagen," meen de Meerendonk. „Goed zoo. Neemt u het maar voor de verdrukte onschuld op. De oudere menschen zijn tegenwoordig galanter dan de jongere," vond Gretha. „De dames maken het er naar," kaatste Henk den bal terug. ,,'kZat gister in de tram naar 'tHollandsch Spoor en wilde mijn plaats afstaan aan een binnenko mende jonge dame. Maar zij! keek mij ver ontwaardigd aan en zeide: „dank u, ik kan wel staan." Nu vraag ik u: wat moe ten wij, heeren der schepping, nu doen?" „Och, dat was natuurlijk' een van die ge- emancipeerde dames," zei Gretha. „Dat weet je ook wel Henk. In Den Haag zie je soms dames loop-en, die net heeren zijn. En heeren, die wel dames 1 ijlken. 't Is net een gekkenhujs." „Nu, zoo erg is het niet," meende Me vrouw JVleerendonk. „Maar dat 'de men schen aan het verworden zijn, is wel zeker. Men verliest meer en meer bet Christen dom uit oog en hart. Dat is de zaak. Men staat er versteld van, wat meeningen bijvoorbeeld in de studentenkringen en pp den verren doolweg en het starre onge loof moge terugkeeren tot den veiligen vrede van zeker gelooven en rotsvast vertrouwen. De gedachten aan de eeuwigheid en aan des levens einde laten hem toch niet los; wat is zijn vroolijkheid en lachen anders dan een masker waar achter hij zich wil verschuilen? Telkens staat die vraag hem voor oog-en Wat mag er wel voorbij dit Leven zijn? Emd'looze blijdschap? Ëindelooze pijn? Wat baten deemoed nog en bang gebed? Geen bidden dat ons van het einde redt. Neen, het baat niet, al roept hij zijn hart een: „Weest dapper!" toe. Want wét men ook vinden mag, rust en vrede vindt men nergens, zoolang men Jezus buiten zijn leven sluit. Buiten Hem is niets dan strijd. Hij alleen is des harten vrede. Deze dichter weet het wel: Aan God is niet te ontkomen! Elke poging, die men daartoe waagt, is tot mislukken gedoemd. Als Hij dan komen zal, vroeg of later, wat zal het dan wezen: voor eeuwig be houden, voor eeuwig verloren? O Harde Nood! van God berooid te zwerven! Om God te worst'len en den Dood ver werven! Te gaan, üe gaan.», om eindelijk, ver moeid En wrang en eenzaam, ver van God te sterven! Maar het woord van God Zelf, het op perste antwoord, wil hij nu niet weten: Twee zilveren sloten sluiten 'het oude Boek. Wat baat het, zoo ik verder daarin zoek? Er is zooveel twijfel, zooveel vaal pes simisme in onze 'dagen. Neen, we zou den het niet toestemmen als we de men schen in hun dagelijksche leven leeren kennen, maar toch is het zoo. De nood der ziel honden we heimelijk verborgen; de pessimist doet opgewekt en 'lucht hartig, wie twijfelt doet zich vaak Voor als éen mensch die precies weet wat hij1 wil. Toch is de werkelijkheid Anders dan het masker: er is veel levensvrees, veel levensonmacht. Ook in het leven van Eekh-out is -er vrees en pessimisme. Ge beluistert dezen toon in zijn verzen, en dan treft het u, zoo arm als hij is. Ja, al duidelijker leert ge h-et zien bij een liefdevol beschouwen: hier is absoluut niets, geen enk-el hou vast, geen enkelen steun. Hier ge-en be lijden: „Waar ik mijzelf verlaten heb, daar vcmd ik God en waar ik mijzelf gevonden heb, daar verloor ik God!" Noch de juichende zekerheid, die zeg gen doet: „Als Gij bij mij; zift, o God, is alles God; staat Gij- verre, dan ïs alles mij' to-t last. Gij geeft rust aap mijn hart, Gij schenkt mij vrede en doet mij van blijdschap juichen." Neen, het eindige is de laatste werke lijkheid niet, somber pessimisme doet den weg niet vinden. Wij wenschten wel, dat deze dichter, van de waarheid dezer woorden door drongen, den genade-vollen vrede mocht leeren kennen, die troost en kracht geeft onder alle omstandigheden. Deze dichter poogt meer te geven 'dan een kunst van uiterlijken woordglans al leen. Meer dan één regel stijgt uit boven het gewone niveau: Den nacht doorkampt. Duizendmaal God verraden, Roepend des Doods verbrijzelende Genade Doch "dezen morgen vond 'kmijaelven, Heer, Met handen die TJ om erbarming baden. Maar ondanks dit is de conclusie niet gewaagd: Eekhout's kunst verliest veel door d-es dichters wisselvalligheid. Hij is iemand van uitersten; allerminst als de ernstige zoeker, de stoere werker, doet hij zich kennen. En dat wordt ook in zijn verzen openbaar; meer evenwichtig heid kwam den persoon èn zijn werk ten goede. Laten wij hopen, dat de dich ter dit spoedig moge inzien! A. L. VAN OYEN, de Universiteit verkondigd worden," merkte Henk op. „Dat ge ook naar Leiden zijl gegaan en niet naar de Vrije", zei Meerendo-nk. „Dat was een financieel© zaak, mijn heer. 'kHad liever naar Amsterdam ge wild, maar 'kmoet nu eenmaal roeien met de riemen, die ifc heb." „O dat verandert. Neem me niet 'kwalijk, dat ik de opmerking maakte." „Heelemaal niet. Gelukkig zijta er ook Gereformeerde Studentenvere-eniging-en aan de Openbare Universiteiten. Er ris dus wel een band, die bindt." „D-at moet ook wel," zei MevTO-uw van Stralen. „Als, een eenzame midden onder andersdenkenden vertoeven, valt niet mee. Dan moet men al heel sterk staan." Do-or den groeten tuin, waarin de fa milie met haar logé's gezeten was, woei een verkwikkende koelte. Want het was drukkend warm1 geweest, zóó warm, dat de predikant in de mid-dag- godsdiensto-efening, in Midstad had men aes morgens en des middags kerk, had gezegd, zich met het oo-g otp de tempera tuur, zeer te zullen bekorten. Zoo bracht men 'dan -den vooravond in den tuin door, waarin heel achter een priëel was gemaakt. Daarin hadden de beide ouide dames plaats genomen, ter UIT HET ZEEUWSCHE VERLEDEN. Door A. M. Wessels. LXXXII. Wodan'® vaf. (I.) (Een Walchereche legende). In een van zijn laatste dagen, zoo vertelt ons een oude Frankische geschiedschrijver, vertoefde Karei de Groote, die steeds op reis was, in een dor grootste havensteden ven Frankrijk. Met zijn gevolg zat hij aan het middagmaal, dat opgediend was in een zaal, vanwaar men den wijden waterplas, ini de verte overzien kon. Terwijl hij daar zoo gezellig zat en zich de spijzen goed liet smaken, werd plotseling zijn aandacht getro-kkan door zwarte stippen in de verte. „Schepen in 't zicht!" riep Karei en on middellijk werd ieders aandacht op de steeds grooter wordende stippen geconcentreerd. Vreemde schepen zijn het zeker 1" was een parig aller oordeel. De één zag ze voor Brit- sche koopvaarders, de ander voor Grieksche schepen aan. De keizer liet hen echter gissen en schudde droevig het hoofd. Bij had ze terstond her kend, de vaartuigen met hun omhoog gebo gen voor- -en achtersteven, waarin menscheur en dierengestalten waren uitgesneden. ,,'t Zijn NoormannenI" zoo stiet hij uit, „de zeeschuimers uit Scandinavië". Weemoed vervulde zijn hart, want wanneer die wreed© Noormannen reeds tijdens zijn leven in zijn gebied durfden komen, zouden zij dan niet, na zijn sterven, al het vrucht bare land, dat zijn soepter beheersohte, plun deren en brandschatten en tot een woestenij mak-en Een donk-er voorgevoel zeide hem-, dat deze mannen het werk zijns levens zouden trach ten te vernietigen; dat de schoone planten van Christendom -en beschaving, onder zjjn bestuur tot bloei gekomen, door deze barbaren tot stof zouden worden vertreden. Keizer Karei de Groote had goedgezien. Gedurende geheel de negende eeuw heeft West-Europa en niet het minst het lage land aan do Noordzee, vooral het eiland Walcheren, gezucht onder het knellende juk van de Noor mannen, die overal dood en verderf brachten. Kinderen van S^tan, noeimide men deze bar baren. De Noormannen hadden een speciaal doel. Ze gevoelden, dat het Christendom- een groot beletsel voor hen was, en daarom richtten zü bij voorkeur hun aanvallen op dei heilige plaatsen, op de pas gestichte kerken. Het was zóó erg, dat in de Litanie der Kerken deze bede werd opgenomen: „Vertos ons, o Heere, van de woede der Noorman nen". Zooals gezegd, speelde zich een stuk van deze droevige geschiedenis in ons Zeeuwsche eiland Walcheren af. Terwijl een groot deel van Holland en Zee land in -dezen tijd nog uit gorzen en schor ren bestond, was een groot deel van Walche ren reeds bewoond. In 837 hooren wfj in de Zeeuwsche geschie denis van den eersten aanval dezer brutale roovers. Walcheren gaf zich echter maar niet zon der slag of .stoot over. In de zomermaand van 838, op den 15den Juni, kwam het to-t een treffen, tussohen het Christenleger en de Noormannen. Aan dezen Moedigen slag, niet ver van Domburg's duinen, is een legende verbonden, die nog heden ten dage, op het eiland Wal cheren. van geslacht tot geslacht wordt over geleverd. Het is de legende van den slag om den Asenberg. Zooqls men weet, noemde men bij de Noor- sche volken, de goede goden Asen. De Asen- of Godenberg lag aan de Noordkust van Wal cheren. Wel had Willebro-rd te Westkapelle het beeld van Wodan verbrijzeld en liet de zendeling houten kerken bouwen, wel waren er velen tot het Christendom bekeerd en woonden te Westkapelle o.a. vele afstammelingen derDeen- sche zeevaarders, die zich hier in overoude tijden hadden neergezet, maar het Christen dom was voor velen slechts een naam, en in het geheim hielden zij nqg apn den Asenr dienst vast. 't Is nacht! Geen maanlicht vertoont zich aan de kimmen. Groote drukte heerschte er om den Asen berg. Duizenden, in de stilte genood, waren dweep ziek naar deze Walchersche offerplaats ge komen, om het Godenfeest, ter eere van Wo dan, te vieren. wij'l de drie meisjes bun stoelen buiten in de nabijheid hadden gebracht, 'waar de heeren zich ook een plaats hadden ver overd. Henk zat naast Trude, die al heel gauw kameraadschappelijk met hem o-mging. Heel wat plagerijen moest hij verduren van haar, zóó, dat Gretha al had opge merkt: „Je zuster kastijdt je met geesele-n, maar hier is er een, die het met schor pioenen doet!" Henk had maar eens wat gelachen. Hij betrapte er zich o-p, dat hiji, als het maar eenigszins, onopgemerkt kon, het gezelschap van Trude opzocht. On weerstaanbaar trok het meisje hem aan. En hij was er in zijn ziel overtuigd van, dat het niet alleen haar mooie ge zichtje was, dat gevoelens, -die hij to-t nu to<e niet gekend had, bij! hem opwekte, maar hi) had onder haar schijnbare luchthartigheid en ongeveinsde vroolijk heid, een verrassende diepte van haar ziel ontdekt. „Kom, Trude," zei Meerendo-nk op-eens, „hóóren we nog eens wat van je?" „Ja, meisje, zóó fcoim je niet van ons af, hoor", schertste Gretha, „je moet zin gen. Zeg Henk wist 'je wel dat deze jonge dames zoo verbijsterend muzikaal zijn? Neen? 'kDacht heit wel. Maar 'tia zoo. Bjj de liberalen begint als ik het wel heb, eenige kentering te komen wat be treft hunne stembusverwachtingen. Een half jaar 'geleden hoorde men niets anders dan de meest gunstige politieke weervoorspellingen. Maar bij den Donderdag te Amsterdam gehouden politieken maaltijd waar hevig dronken werden gewijd aan de vrijheids gedachte, sprak Mr Fock zich heel wat gereserveerder uit, terwijl Dr I. H. Vos, het noodig achtte, tegen al te groot op timisme te waarschuwen. Dat lijkt me heel verstandig. De ont nuchtering zou anders wel eens heej groot kunnen zijn. Ook in onze kringen zijn er, die als politieke weerprofeten willen fungeeren en die stellig op vooruitgang voor de A. Rev. Partij rekenen. Ik hoo-p van harte, dat ze gelijk heb ben. Er zijn ontegenzeggelijk moedgeven de verschijnselen. Maar overigens, aan voorzeggingen heb ben we niet veel. D-e uitkómst zal straks vair zelf wel blijken. Nu is het noo dig dat er gewerkt wordt, dat er zóó gewerkt wordt, dat we daarover Gods zegen kunnen vragen. De tijd is kort. Maar toch, er kan voor Woensdag nog heel wat gebeuren. Kenne dan een ieder zijn taak. En zij er dan straks reden om te jui chen en te danken. OPMERKER. Het was nog slechts ©en naakte berg. Het Christendom had den tempel, die er stond, reeds doen verdwijnen, maar de aloude offer steen van Wodan was gered en deze zou thans in het nachtelijk uur, weer opnieuw dienst doen. Plotseling heerschte er een groote stilte, want een wezen, gehuld in een wit wollen opperkleed, wandelde den heuvel op. Achter haar kwamen ee-nige mannen, die een, fraai versierd zwijn, dat als offerdier bestemd' was, met zich voerden. Vo-1 spanning zag de menigte toe, tot h-et geheimnisvolle wezen, dat men uit den hemel afkomstig waande, haar witte mantel afwierp. Toen herkende men haar. 't Was de priesteres Diurse, die met haar -eigen broer, vorst Poppo, gehuwd was. De bisschop van Utrecht, onder wie het reeds half gekerstende Wialcheren ressorteerde, en derhalve een grooten invloed had, liet vorst Pop-po bij zich komen en zed hem, dat de beginselen van het Christendom niet toe lieten, dat iemand met zijn eigen zuster ge huwd was. Wilde hü (Po-ppo) derhalve zijn deel van Walcheren beho-uden, eu vredig re- ge'eren, dan moest hij aan die onwettige ver houding een ein-de mak-en, en zoo niet, dan zou de ongenade van Utrecht's bisschop- hem treffen. Poppo, die terwille van grondbezit en an dere bijbedoelingen, dit liever niet wilde, liet zich voor den vorm van zijn zuster Durse sciheiden. Maar 't was slechts ©en bloote vorm, want hun verhouding bleef dezelfde. Door dit optreden van Utrecht's bisschop werd ech ter beider hart vervuld met wraak tegen de Christenheid. Thans, in dezen Juni-zo-memaoht, achtte de priesteres Durse den tijd gekomen pm zich te wreken voor den smaad, haar door den bis schop aangedaan. Terwijl het offervuur op dezen Walcher- schen Asenberg werd ontstoken, riep zij de hulp der Asen in: „O Nornentritsl O Nehellenia! O Wiodam, Oog der Wereld! Sja ons ga! O Stavol Zwaai den hamer ons ten goede, Verpletter ieder kruisbeeld in uw woed© Bood en verderf aan all© Christenen op Wal cheren I" (Wordt vervolgd). Telkens ontdek je hier wat verrassends. De een zingt als een nachtegaal, de ander is stellig een nicht van Beethoven." „En jij bent er een van Pater Brugmans, maar niet zoo verstandig," lachte Henk. „Prachtig, prachtig. Wie kaatst moet den bal verwachten," riep- Trude, op staande. „Kom, Wies," zei ze dan. „Weigeren baat toch niet. Wat moet het zijn? Duit- sche liederen?" „Och neen," meende Mevrouw Van Stralen. „Alsof we geen mooie Holland- sche hebben!" „O, ja genoeg. Ko-m Wies." Het groote huisorgel stond dicht bij! -de openstaande deure-n, die op den tuin uit kwamen. Wies zette zich voor het instrument, om Trude, die in de muziek bladerde, te accompagneeren. Zonder dat de anderen er erg in hadden verzette Henk zijin stoel iets, zoodat hij- het volle gezicht op de zangeres 'had, die in haar eenvoudige, maar smaakvolle japon van crèp-e maro-cain, in zijln oog, een liefelijke verschijning was. Hij bemerkte niet, dat zijn moeder hem onderzoekend aanstaarde. (Wordt vervolgd.) en Doorzitten bij Wielrijden, Zonnebrand en wmetten, verzacht en geneest men met Doos 30-60 en 90 ct. Tube 80 ct Bij Apoth. en Drogisten

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1929 | | pagina 5