DE ZEEUW
HET ADRES
A. WILKING
TWEEDE BLAD.
Os H. BUODIÜS EN DE ZIJNEN
Voor den Zondag.
FEUILLETON
t-ii mMmsammtmmimmnBmBEmmnBnmuBumanm
voor Manufacturen
Dames- en Kinderconfectie
Tapijten - Gordijnen
Bedden - Ledikanten en
aanverwante artikelen is
GOES HULST
VAN
ZATERDAG 8 JUNI 1929. No. 209'.
MEENDEN DAT HET EEN SPOOKSEL
WAS.
En de discipelen, ziende Jezus
wandelen op zee, meenden, dat
bet een spooksel was.
Markus 6:49.
De Heere Jezus aangezien voor een
spooksel, door Zijn eigen discipelen, door
hen, die juist te voren het wonder der
brooden aanschouwd hadden kan he.
nog droeviger?
Als de liefdevolle Heiland in de ure des
gevaars komt om te redden en te verlos
sen, om Hem dan voor een spooksel te
houden, is het niet smartelijk?
Toch staan Christus' jongeren hierin
niet alleen.
Telkens komt het voor, dat Gods kinde
ren de genade en de wonderen van den
Allerhoogste vergeten of niet opmerken en
als de Heere hen dan tegenkomt op hun
weg met een nieuwe gunst of met een
smartelijke beproeving, den voorspoed dan
aan hun eigen kennen en kunnen danken
of den tegenslag aan een samenloop van
omstandigheden toeschrijven, aan een
„noodlottig toeval".
Dat is niet gced. Dan berooven we ons
van veel troost en veel zegen en zal God
ons hard, telkens harder moeten kas
tijden, om in ons leven Zijn zegenende of
Zijn kastijdende Vaderhand te kunnen op
merken.
Er is nog meer. Velen zoeken den vrede
met God en het behoud van hun ziel hui
ten Christus. Voor hen is Jezus niet veel
meer dan een spooksel, dan een ijdele ver
schijning. In die kringen vraagt men zich
zelfs af, of de Heere Jezus wel ooit ge
leefd heeft.
En dan zijn er nog menschen, die het
spooksel van hun eigen verbeelding een
fantastische droom, een plotselinge opwel
ling des harten, een bijzondere ervaring,
voor Jezus aanzien.
Niet dat we in twijfel trekken, dat God
op een bijzondere wijze ons zou kunnen
schenken de volle verzekerdheid des ge-
loofs en die verzekerdheid aan een bepaald
oogenbli'k, aan een zeker Schriftwoord of
aan een buitengewone levenservaring zou
kunnen verbinden. Dat ontkennen we niet.
Menig kind van God kan in dit verband
ontroerende mededeelingen doen, waaruit
bet duidelijk wordt, dat de Heere een ieder
van Zijn kinderen op eigen wijze het Va
derhuis doet binnengaan.
Maar toch mogen we niet op die bijzon
dere dingen, op die buitengewone ervarin
gen, en daarop alleen, onze hope voor de
eeuwigheid bouwen.
De zekerheid, dat we deel hebben aan de
heilgoederen van den Heiland moet blijken
uit een hartelijk leedwezen over onze zon
den, telkens opnieuw, en voorts uit een
altoos sterker wordende begeerte om God
te dienen, gelijk Hij dat in Zijn Woord
van ons eischt.
Wie dat leedwezen kent en die begeerte
koestert, voelt zich steeds meer een zon
daar, ellendig en verdoemelijk voor het
heilig aangezicht van onzen God.
En juist voor dezulken is de Heere
Jezus in de wereld gekomen, gekomen om
zondaren zalig te maken.
Dan kan het niet gebeuren, dat we het
spooksel van eigen verbeelding voor Jezus,
voor een Heiland en Verlosser zullen aan
zien.
Dan zullen we niet rusten voor we den
waarachtigen Zaligmaker der wereld heb
ben onderscheiden van alles wat slechts
schijnsel is en bedriegt.
Ja, dan kan het nog zijn, dat de vorst
der duisternis tot ons komt in de gedaante
van een engel des lichts en straks als de
Heiland ons werkelijk komt verlossen uit
de handen van zonden en dood ons influis
tert, dat hot slechts een spooksel is.
Ook wordt het dan,, gelijk den discipelen,
no-g benauwder dan te voren; dan slaat de
schrik ons om het hart.
door A. M. WESSELS.
2.) —o
Donkere wolken pakten zich in dit be
wogen jaar 1834 aan den kerkdijken he
mel samen.
In het noorden das lands, te Ulrurn,
had zich in da schorsing en latere af
zetting van Ds Hendrik do Cock de eleo
trisebe vonk ontladen, straks gevolgd door
de uitbarsting ie Doeveren en Dende
ren in het. land van Heusden en Aitena.
Zoo stond dus toen tegenover
„een istrenge gebondenheid aan leer,
dienst en tucht der Vaderen", welke nog
wel dé nieuw berijmde Psalmen gedoogde',
doch do Gezangen als zijnde „Syrenische
minneliederen" verwierp en een afkeer
had. van Synodale bemoeiing, anderzijds
een meer mildere en vrijzinnige
opvatting van leer en tucht en beliji-
denis, benevens een overschatting der
kerkelijke reglementen, streng gehand
haafd tot de letter toe.
Wat de eene predikant des morgens „op-
houwde" word des avonds van denzelfden
Maar gelijk Christus het eenmaal Zijn
jongeren heeft toegeroepen, zoo zal het ook
ons tot een eeuwige vertroosting zijn als
Hij tot onze ziel zal spreken: „Zijt welge
moed; Ik ben het, vreest nietl"
BEDE.
Als 't niet gaat, gelijk ik wil,
Maak, o HeerI mijn harte stil,
Laat mij ook in angst en strijd
Weten, Godl dat Gij er zijt.
Is het leed mij haast te zwaar,
Laat mij voelen „Gij zijt daarl"
Die in. alle nood en pijn
Meer dan elke vriend wilt zijn.
Als verzoeking mij soms tart
En in opstand is mijn hart,
Geef, dat 'k dan alleen begeer
Dicht bij' U te zijn, o Heerl
Als 't niet gaat, gelijk ik wil,
Maak, o God, mijn harte stil,
Laat hoe moeilijk het ook schijn
Uw wil Heer, de mijne zijn!
(„Pniël".)
DE LOFZANG DER SCHAMELEN.
door Hendxika KuyperVan Oordt.
Welk een1 weelde, te mogen luisteren
naar de stem van een, door God met
groote gaven begenadigde.
Onverschillig welke taak hij' als zijh
roeping erkent, steeds zal, wanneer hij
over zijh werk sipreekt, de liefde tot dien
arbeid achter ,al zijtn woorden staan. Bijl
hem is dat werk ook veilig, immers hij'
dient het met onkreukbare trouw, met
gahisch zijh toegewijde liefde.
Datgene, wat zijh stem 'binnen ons be
reik brengt, wordt als vanzelf geplaatst
in het centrum .onzer belangstelling. Wiji
voelen de wondere aantrekkingskracht, op
gewekt en verlevendigd door zijn enthou
siasme. De simpele dingen zoowel als de
meest verhevene worden omsponnen en
omstraalt met schoonheid, rijken blank en
jnieuw voor ons1 op. Hij voert ons mee
naar de hoogten die hijl mocht betreden,
wij wetein ons op gewijden bodem. Hij
i'S onze gids; zijh doel is het, deelgenoot
te maken van datgene wat hem dierbaar
werd.
En wanneer deze 'kunstenaar onze le
vens- en wereldbeschouwing deelt, dan
worden zijh woorden gedragen door die
stille, sterke kracht, waardoor al zijh den
ken en willen beheers°cht wordt. Dan zien
wiji hem als profeet, als priester, als
koning hem, op wiens schouderen
God zul'k een treffelijke taak heeft gelegd.
Rijze onze bede voor hen, die waardig
geacht worden, den Koning te dienen op
zulk een wjjizel
if
De verschijning van een nieuw werk
van mevrouw KuyperVan Oordt is een
gebeurtenis, die de minnaars van littera
tuur met vreugde vervult. En1 al was
de inhoud van dezen bundel ons' niet
onbekend, niettemin geniet hij onze on
verdeelde, onverzwakte belangstelling.
Wat is het, dat ons boeit en aantrekt in
het werk van deze schrijfster? Dat is,niet
in één wo-ofd te zeggen ,want beurtelings
boeit onjs het eene zoowel als het an
dere.
Deze_ s'chrijïster bouwt haar zinnen, met
een voortreffelijke kloekheid; er is' een
strakheid van lijn, een soberheid van
'kleur, die wiji toejuichen en bewonderen.
De juiste, kernachtige woorden weet zij1
te vinden oin men'schen en toestanden
te toeken on, precie's zóó als zij z e zag.
En wij gevoelen, dat zij die menschen
'kent tot in de verborgen diepten van hun
innerlijk wezen.
Er zijh bladzijden, die men, enkel reeds
om het aesthefisch genot, leest en her
leest. Kortom, door de t.eekenende taal,
rijke woordkeus, zuivere compositie en
bouw, worden deze verhalen zoo zui
ver doorvoeld en .sterk geschreven, ver
rassend van de eerste tot de laatste blad
zijde een rijke aanwinst voor onze
litteratuur. Een aanwinst, die wij dankbaar
begroeten.
Vaak houdt vervallen grootheid', ari'sto-
crati'slche déeadenee de volle aandacht
van 'de schrijfster gevangen. Zoo bok in
dezen bundei, de voortreffelijke novelle:
De bluts "in 't blazoen.
kansel door een ander „afgebroken".
Botsingen konden derhalve niet uitblij
ven. Ambtsdragers kwamen mét leden en
besturen en omgekeerd leden met ambts
dragers in conflict.
De kerkelijke organisatie riep de hulp
in van de wereldlijke macht. Dragonnades
woedden op Hollands vrijen bodem. Boete
en kerkerstraf waren aan de orde van den
dag.
Inmiddels' breidde zich desondanks de
kerkelijke beweging uit. Velen sloten zich
bij de Afgescheidenen aan, vooral ook
de zoogenaamde „oefenaars". Zij vormden
met hun „gezelschappen" weldra gemeen
ten hier en daar.
Allerwegen werd de bazuin aan den
mond gezet, een bazuin, die geen onzeker
geluid gaf.
„Roepstemmen aan Se Gereformeerden
in Nederland" weerklonken in dicht en
ondicht, „adressen" werden aangeboden,
„opwekkingen" geschreven en „.wapenkre
ten" aangeheven.
Die stemmen gingen van stad tot stad,
van dorp tot dorp en vonden weerklank bij
vele eenvoudigen, die met een boekje in
in een hoekje mijmerden en treurden over
„de verbrekinge Josefs".
Het grootste deel van de Afgescheidenen
behoorde tot den kleinen burgerstand of
boerenbevolking. Niet vele rijken, niet vele
De woorden van deftig-soberen klank
en oud-Holland'sche kleur, passen zoo ge
heel en al biji het oude geslacht, waarover
de schrijfster spreekt. De verhaaltrant is
rustig, zonder ongedachte wendingen, zich
geheel aansluitend aan het vlakke leven
dier persionen.
In de 'kleinste onderdeelen, in schijnhaar
nietige bizonderheden treedt de schrijfster.
Maar juist daarin ook onderkennen wij
de meesterhand die 'dit alles bouwde en
s|aamvoegde tot een sterk geheel. Niets
dat ook maar eenig licht werpt op per
sonen ,en toestanden, is vergeten. De taal
techniek die aan het licht treedt, is ver
rassend zij het ook niet steeds zonder
bedenking. In haar drang naar teekenende
taal laat do schrijfster een enkele maal
een woord los, dat te geforceerd is, af
breuk doet aan de zuiverheid van het
geheel. Doch het is slechts terloops, dait
wij hierop wijzen, al kan niet ontkend
worden dat hier een gevaar schuilt dat
tot voorzichtigheid maant.
p.
Een viertal novellen i's in dezen bundel
s|aamgebrachtDe bluts in 't blazoen
Het lichtende nisje Het kwade voet
spoor, en de novelle, die den 'bundel
zijh titel gaf: De lofzang der schamelen.
En het is deze schets; die vrij1, met de
tweede, het meest waardeeren.
Bewonderenswaardig is de karaktertee-
kening, óók hier, waar verhaald wordt van
Matje Blauwendraad en nog twee ver
pleegden v,an de Sabina-StichtingEn
waar verteld wordt van Jan Blauwen
draad, die krentemik en eieren en bloe
men meebrengt voor deze drie thuiszit
tende vrouwen.
Hij hoort bij deze drie: „Toch past hij
bij de drie vrouwen en komt wèl met baar
overeen: eender van simpele makelij; en
kel maar beter geconserveerd exemplaar
van hetzelfde nederig aarden vaatwerk;
alleen maar gaver bewaarde alledaagsche
appel, niet, als de besjes, verdroogd, noch
als de dwerg, wormstekig. Omdat ach,
omdat toch ook hij maar een versleten
keuterboertje is, wiens deel niet groot ge
weest is in dit leven
Als Jan Blauwendraad op den aivond
vóór Kerstmis zijh zuister bezoekt, zegt
ze: „Jan, nou weet ik wat der morgen
ochtend in de 'kerk weer gezonge wordt."
Maar als ze hem vraagt of hij! niet eens
voor haar zingen kan, een van die Kerst
zangen, déar, in het kamertje dan kan
zijn eenvoudige brein het ongewone voor
stel bijna niet verwerken. Maar toch, ein
delijk besluit hij het maar te doen, gevolg
te geven aan haar simpel verzoek. En
schuchter, beverig, begint hij te zingen:
i i
Lof ziji den God van Israël,
Den Heer, Die aan Zijn erfvolk' dacht,
En door Zijn liefderijk bestel,
Verlossing heeft teweeg gebracht.
„Nu verliest hij1 zijh schroom en zijn
versleten oudemannenstem wordt vaster.
De vreemdigheid valt hem mee: 't klinkt
hem bijna, gewoon in de oioren. Het hin
dert liem niet meer, dat Guurtje biji 't
luisteren zoo strak hem aanstaart, dat'de
blinde dwerg hem aanraakt, tegen hem
aanleunt, in den rugHij zingt, hoe
langer hoe flinker. Hij kent al de ver
zen u'it zijn hoofd en hij zingt ze alle,
achter elkaar; dat duurt een heele poos,
want er zijn er vijf en Jan zingt niet
vlug.
En o, zalig en heerlijk wordt 't
Kerstfeest dier armen van geest in de
kale liefdadigheidskamer, waar, voor drie
schamele vrouwen, een oud boertje den
Lofzang zingt."
Een wonderlijke rust ligt over dit alles;
een gave vrede-, door niets verstoord.
Hier i's de schrijfster in haar kracht;
hier geeft ze het beste dat haar kunst
te bieden, vermag.
Ook deze bundel leert, dat bet niet
waar is wat sommigen denken: het be
hoeft niet altijd een schokkende gebeur
tenis te zijn, die de aandacht der lezers
vraagt. Want proza als dit, dat verhaalt
van gewone menschen, die niets bizonders
beleven, en van alledaagsch gebeuren,
rijst toren-hoog boven zijn omgeving uit.
En vaak is het beter. Daarom: een bundel
die belangstelling en aandacht ten volle
waard is.
A .L. VAN OYEN.
edelen waren er onder hen. Integendeel.
In den regel moesten zij hard werken
om aan den kost te komen en voor
hun gezinnen het dagelijiksch brood te ver
dienen.
Dit wiaS er waarlijk voor velen niet
beter op geworden, sinds zijl zich gedron
gen gevoelden de „Kerk der Vaderen, ver
anderd in een Genootschap" te verlaten en
naar een teekenachtige uitdrukking dier
dagen „buiten de legerplaats de smaad-
heid van Christus te dragen".
Wij zullen hierop niet verder ingaan.
Ieder kan de volledige geschiedenis dier
dagen lezen in het keurige boek van Ds
J. C. Rullman „De Afscheiding". Wij be
palen ons alleen bij'- Ds 1. H. Budding, die
de .„Vader der Afscheiding in Zeeland"
wordt genoemd.
Op ongeveer lVa uur van Zeeland's
hoofdstad ligt in een zeer welvarende
streek het vriendelijke dorpje Biggekerke,
dat aan de jaarlijks talrijke bezoekers
vap de duinen te Valkenisse goed be
kend is. C
Dezen naam ontleent het aan den Noor
man Biggo, da.teerend uit den tijd
toen de Noormannen hun gewelddadige
heerschappijl op Walcheren uitoefenden.
Sinds 15 Juli 1832 stond daar als her
der en leeraar Ds Johannes van Rhee,
die bekend stond als „een geweldig pre-
BRIEVEN UIT HET LAND VAN
CADZAND.
XXXVIII.
Een toe te juichen besluit. Zijn de
vooruitzichten van de zwarte-bessen-
teelt minder gunstig? Het wegenvraag-
stuk. Zijn onze dorpen- heelemaal tot
afzondering gedoemd? Een nagerecht
appeltje, van 25 jaar oud, dat muf
smaakt.
Zoo juist ontvang ik een schrijven van den
heer Rijkstuinbouwconsulent in Zeeland over
mijn laatste brief. Ik zou me misschien aan
onbescheidenheid schuldig maken, als ik dat
schrijven, hier in den breeds behandelde. Ik
kan de woorden van mijn brief niet intrekken,
maar wil zeer gaarne mededeelen, dat het
aanwezig zijn van hem op dien Zondag ook
niet volgens zijn opvattingen is, waarom hij
ook, nadat de voorzitter hem- welkom heette
en zeide het op prijs te stellen, dat hij zich
ook Zondags beschikbaar stelde, antwoordde,
dat hij1 onder protest aanwezig was, en gaarne
zou zien, dat de vergaderingen in het vervolg
niet meer op Zondag plaats hadden, waarop
met algemeene stemmen besloten werd, in het
vervolg op Zaterdagmiddag te vergaderen. Ik
wil hem gaarne te dezer plaatse hulde brengen
voor zijn voorstel en ons land van Cadzand
geluk wenschen met dit resultaat.
Alleen doet het eenigszins vreemd aan, het
schrijven van het bestuur, dat de uitdrukke
lijke wensch was van de leden hun vergaderin
gen op Zondag te beleggen. Dit is op zijn
zachtst gezegd, niet heelemaal waar, maar
komt niet op rekening van den heer v. d.
Plassche.
Om nu nog oven op die vergadering terug
te komen, de heer v. d. Plassche heeft er
een minder opgewekte toon laten hooren over
de zwarte-bessenteelt. Hoofdzakelijk om het
veelvuldig voorkomen van rondknoppen. En
m.i. niet ten onrechte. En het zal goed zijn,
dat de kweekers de door hem gemaakte op
merkingen goed in hun ooren knoopen.
Maar er dient m.i. ook de aandacht op ge
vestigd te worden, dat de vooruitzichten van
den handel ook niet al te rooskleurig zijn. Ik
krijg zoo juist ter inzage een schrijven van een
agent uit Engeland en daaruit blijkt, dat
rondo-m Londen een aantal kweekers, aangelokt
door de hooge prijzen van de laatste jaren,
groote stukken gronds aangeplant hebben met
zwarte bessen. In verband met het streven van
onze buren van óver de Noordzee, om alles,
wat van Engelschen bodem komt, te bescher
men, (een groot verschil met Nederland, waar
het pas goed is, als het uit het buitenland
komt) zou de afzet van ons product wel eens
niet zoo gemakkelijk kunnen gaan, als de
laatste jaren. En zal het zaak zijn voor de
tuinders, ook voor de aankomende tuinders uit
het land van Cadzand, niet alleen zwarte,
maar ook roode- en kruisbessen aan te plan
ten, en frambozen en aardbeien. Want als de
teelt van zwarte bessen toeneemt, als de laatste
jaren het geval is, kon het wel eens een
reuzestrop worden, en als men eenmaal een
aanplant van -enkele jaren oud hoeft, kan men
niet dan met groote kosten op een andere
overgaan. „Een gewaarschuwd man geldt voor
twee", zooals mijn oude meester graag zei.
Het zou gewenscht zijn, dat de rogeering door
haar ambtenaren en ook de organisaties hier
degelijke voorlichting gaven, niet alleen door
theoretische deskundigen, maar ook door man
nen van de practijk en door handelstnen-
schen. Deze laatste staan bij de regeerings-
ambtenaren nu juist niet in een goed blaadje,
maar daarover hoop ik het later wel eens te
hebben ,als mijn feitenmateriaal nog wat uit
gebreider is, dan thans reeds het geval is.
Mijn derde gerecht van het diner of kliek-
jesdag, waarover ik het de vorige maai wilde
hebben ,maar dat toen nog niet ter tafel kon
komen, was het wegenvraagstuk. Of liever:
een. opmerking er over. Het hesle wegenvraag
stuk zou geen onderdeel van het diner zijn,
maar een maaltijd op zichzelf, een maaltijd
van zware bruine boonen met spekvet, zoo
zwaar, zoo moeilijk verteerbaar, tenminste voet
mijn maag.
Dus slechts één opmerking. Er is in den
laatsten tijd in meerdere gemeenteraadsverga
deringen over gesproken, en als de plannen
vasteren vorm aannemen, zal er in de toe
komst nog wel een woordje meer over vallen.
En als het over de wegen gaat, komen de
tongen los., Ik ken een gemeente in ons land
van Cadzand, waar een groot deel der Edel-
achtbaren alleen zijn mond opendoet, om vóór
of tegen te laten hooren, en meest tegen,
maar do tongen komen los bij do omvraag.
Dan heeft de een het over dit klinkerpaadje,
en da ander over dat fietspaadje en ze zijn
als kinderen zoo bin, als ze een meerderheid
- -—.■Ml.UI II I—~l IN. II .Hijl.»!. I.
Ds HI. J. BUDDING.
diker". Uit de omliggende dorpjes stroom
den de menschen toe, om dezen man
te beluisteren, die het in „getrouwheid"
zoo goed kon zeggen, „zoodat er niets,
meer van een mensch overbleef".
Ds van Rhee was alzoo een man, naar
kunnen vinden, soms tegen het ernstig advies
van B. en Wi. in, om hun zin door te drijven.
Dus, als straks de plannen vasteren vorm
aannemen, verwacht ik nog wat te Jhooren.
Het schijnt n.l. in de bedoeling van de heeren
in Holland te liggen, om een reuze praohtweg
aan te leggen van Breskens naar Sluis en
Eede, maar dan buiten de dorpen om. Er is
de laatste weken door een ambtenaar, ge
steund door de kanteuiers (vroeger haalden
deze menschen de putten uit den weg, maar
tegenwoordig doen ze van alles, behalve dht)
op een geheimzinnige wijze gewerkt met paal
tjes en meetwerktuigen buiten om de dorpen.
En nu schijnt het in, de bedoeling te liggen,
de nieuwe weg aan te leggen buiten Oostburg
om, langs de tragel en het padje van de
weie, -en buiten Aardenburg om', vanaf de
steenfabriek achterom het stadhuis naar Tim
mermans en zoo ook buiten Sluis om. Nu moe
ten wij met onze critiek voorzichtig zijn. In
deze dagen vooral niet conservatief. (WJe
draagt in dezen Bobbytijd nog van dat mooie,
lange haar van vroeger?) Die heeren uit Hol
land hebben een ver vooruitzi-enden blik. En
dat moeten wij waardeeren. Een blik naar d«
toekomst, dat we niet meer gaan of fietsen,
dat we zelfs niet meer rijden, of rennen, of
vliegen, maar dat we, ja het woord moet nog
worden gemaakt, maar het zal wel van vreem
den oorsprong zijn, maar ik stel nu al voor
het Hollandsche woord: rrrten, d.w.z. in Ede,
of Sluis, als men het grenskantoor gepasseerd
is, drukt men op het gaspedaal en rrrt, men
is in Breskens.
Toch zou ik even het plan van Wiaterstaat
willen critiseeren, maar dan opbouwend. Al
leen afbrekend critiseeren is al te gemakkelijk,
zooiets als tegen de waterleiding: Ik ben ear
tegen en daarmee uit. Maar ik zou niet alleen
willen afbreken, maar ook opbouwen. En dan
zou ik het vreeselijk jammer vinden, dat
alleen ten gerieve van enkele rrrters de ver
schillende dorpen op den weg naar Breskens
heelemaal tot afzondering werden gedoemd. De
nieuwe weg, om de dorpen heen, zal tie»
duizenden guldens verslinden en het deel, dat
door de dorpen heen loopt, zal niet op peil
worden gebracht. Die nieuwe weg buiten
Oostburg, Aardenburg en Sluis hebben wij niet
noodig. Geef ons ^lleen een goede weg van
Eede en Sluis naar Breskens door de dorpen
heen. Maak nu eerst eens uit, welke weg het
moet worden; van Breskens tot de grens
hebben wij nu al een staalkaart van allerlei
soort wegbedekking, van granietsteenen en ge
wone keisteenen en een soort teerweg, en
kinderkopjeszoo langzamerhand zuit u toch
wel gaan weten welke de beste is. En als
het dan uitgemaakt is, welke de beste is, maak
dan zulk een weg van de Schelde naar de
grens, maar laat de wegen door de dorpen
heen loopen. Veroordeel ons niet heelemaal
tot afgelegen plaatsjes. Laat de autorijders,
als ze de dorpen passeeren even op adem-
kqrnen (neen, ik ben geen vijand van auto
rijders, ik behoor er ook zelf toe) het is voor
hun zenuwen we] goed. Er zijn dan enkele
moeilijkheden te overwinnen, de hoek bü De
Vuyst in Oostburg b.v., maar dat huis kunt
ge onteigenen, voor het geld, dat de nieuwe
weg zal kosten, kunt ge haast heel de Brouwe
rijstraat in Oostburg onteigenen, en de be
roemde Kaaipoort in Aardenburg b.v., maar
die kunt ge, behalve van enkele oud-oud-oud-
Aardenburgers ook cadeau krijgen, en het
huis van, Overbeeke in Aardenburg, maar dat
kunt ge ook wel in uw bezit krijgen, en ver
der zijn er geen moeilijkheden te overwinnen
en dan geeft ge ons voor onze verschrikke
lijke autobelasting eens iets goeds. A.u.b. geen
nieuwe proeven meer. En een weg, dat de
badgasten uit Knocke gemakkelijk en ving naar
de Markt in Middelburg kunnen vliegen, is
ook niet noodig, maar alleen een weg, dat wij,
N ederlanders, die schromelijk veel belas
ting voor onze auto's moeten betalen, gemak
kelijk onze havenplaats kunnen hereiken.
Tot nagerecht een appeltje, dat muf smaakt.
Ik hoor daar juist van een groot-kweeker en
handelaar, die tot nu toe over Zee-Brugge naar
het hart des volks", echter niet naar "dat
zijner gade, Sytje Maria Houtkamp, want
volgens ha,ar getuigenis was dominee
„Een engel op den stoel, maar een duivel
in huis".
Deze predikant nam nu een beroep- naar
Veen aan en Biggekerke raakte vacant.
De kerkeraad besloot, nu Ds van Rhee
weg was, het beroepingswerk heel k'ahn
aan te vatten. Zij waren niet ongerust,
dat zij ei niet spoedig een krijgen konden,
want de kerk. van Biggekerke had een
goeden naam. Er was thans een goed
prediker weggegaan, zijl wilden door
overhaasting geen kans loopen er een
minder goede voor in de plaats te ont
vangen. Zij wilden er „een ontvangen
langs een bizonder aanbiddelij'k'en weg".
En die weg zou gebaand worden.
Er was te Amsterdam een uitgever,
zekere heer J. II. den Ouden, o-p wiens
persen heel wat verdedigingslectuur ten
behoeve der vervolgde Afgescheidenen
werd gedrukt. Talrijke geschriften gaf
hij (vaak belangeloos) uit.
Deze uitgever kwam naar Middelburg
waar hij zaken te doen had. Onder
de vrienden was hij zeer gezien en stond
hijl bekend al's een „veranderd" man, thuis
bij „het volk" en vol ijver voor de Kerke
Gods.
(Wordt vervolgd.)