DE ZEEUW Ds 0. Bakker en zijn volgelingen TWEEDE BLAD. HET ADRES A. WIL KING Voor den Zondag. Zoeklichtjes. FEUILLETON Uit den Middelburgschen Raad. VAN ZATERDAG 25 MEI 1929. No. 197. ZONDER GOD, ZONDER HOOP. Geene hoop hebbende en zon der God in de wereld. Ef e-ze 212. Het laiatst© wat den mensch in deze jammervolle en bedriegelijke wereld rest, is de hoop. Wie alles wat hem gelukkig kan maken verloor, blijft nog stillekens zich troosten met de hoop op herstel. D© schipbreukeling op het wrak, uit geput door honger en koude, blijft noch tans hopen op de Reddingboot, en in die hoop houdt hij zich staande. Hoe lang blijft de wegkwijnende zieke zich streel en en bemoedigen met de hoop op genezing? Zóó groot, zóó talrijk, kunnen de ram pen niet zijn, of de hoop blijft, als een zoet geluk, hem over. De hoop is bet eenige, wa'arover de rampzalige mensch nog beschikking heeft. Maar als hij nu óók die hoop verliest? Dan is het uit. Dan is hij alles, alles kwijt, en er blijft hem niets over dan duisternis, wanhoop, doodl Is het mogelijk ook dit laatste geluk te verliezen.? Zeker. Het is niet alleen mogelijk; bij velen is het reeds werkelijkheid. De Apostel Paul us teekent den geeste lijken toestand van de heidenwereld in zijne dagen met het felle, vreeselijke woord: Geene-hoop-hebbende! In de dagen van Paulus schitterde de Hellenistische cultuurwereld ©ogenschijn lijk nog in hare oude glorie en pracht. De staat had vrede. De handel bloeide. De kunst droeg vrucht op vrucht. Ook de religie spreidde hare geuren en verven. Men bouwde tempels, wier ruïnen thans nog onze verbazing wekken. Er werden, uit vromen ijver, zelfs altaren opgericht voor den onbekenden god. En 'toch was die wereld niet gelukkig. De ondergrond van de heidensche ziel was onrust en ontevredenheid, diepe angst, die men tevergeefs door genieting van veelsoortig vermaak zocht te stillen. Paulus onthult de verborgen werkelijk heid van het trotsch-sfralende heiden dom: Geene hoop hebbendel Ook de allerlaatste troost is verdwe nen 1 In onze eeuw is het niet anders. De moderne wetenschap heeft bij de groote massa, zoowel bij arbeiders als bij z.g. intellectueelen, het laatste restje gods dienst en godsvertrouwen verstikt. Zelfs het religieuse instinct, dat bij den ouden heiden nog deed zoeken en tasten, of hij het vinden mocht, is bjj velen buiten werking gesteld. Men gelooft niets meer, en w i 1 ook niets meer gelooven. De mensch van dezen tijd neigt steeds meer tot het volslagen nihilisme. Met den dood is het finaal uit. Er is geen voortbestaan van de ziel en geen opstanding des vleesches I Daarom laat de moderne mensch bij voorkeur zijn lichaam, op> heidensche manier, verbranden. Geene hoop hebbende. Erger nog: geen behoefte aan hoop hebbende I Dit is het laatste stadium van onge loof. De mensch tot het dierlijke verzonken 1 Arme rijke wereld 1 Laat ons voor haar afbidden den Heir ligen Geest, die overtuigt van zonde, ge rechtigheid en oordeel. Wiens Naam is: Trooster! Dooi A. M. WESSËLS, IV. (Slot.) Nu gebeurde het, dat hij door de op zieners van eenige gemeenten beroepen werd, om ais hun wettigen Leeraar op te treden. Hij kwam te Benthuizen op de kerke lijke vergadering en daar vroeg Ds Lede boer aan hem „of bij wettig Leeraar wil de worden". Dan zou Ledeboer hem in het ambt stellen. Bakker weigerde, zeggende, dat h$ daarvoor ongeroepen was. Maar zes gemeenten dachten er anders over, en gezamenlijk beriepen zij hom als wettig leeraar. Hij stelde hun één vraag en zeide: „als ik nn dit zesdeelig beroep aanneem, be schouwt gij 'het dan allen, dat gij mij' ontvangt als een „geschenk Gods"? Eenparig verklaarden zij Bakker, als een Godsgeschenk te zullen aanvaarden. Maar nu kwam de „groote kwestie" van het bevestigen. Ds Ledeboer was overleden en in Zee land had men nog Ds Pieter van Dijke van St. Philip sland. Dit was de predikant voor 10 Zeeuwsche gemeenten. Plotseling bedankte Ds van Dijke Voor DE NACHTEGAAL. Rijs, nachtegaal, uw morgend komt te breken Door wouden, dalen, diepten slaapt en blauwt De zoete nacht, en zilv'ren schirigen leken, door al de beuken van het woud. Gij hebt den dag gezien, de groote zonne, de brandende avondschemering alom, den gloed der wouden, 't hoog paleis der wonne, en van de ontroering bleeft gij stom. Nu korlen borlen klinkende koralen. Watl Zingt de hemel daar zoo zang'rig zoet? .Of reegnen de englen uit bun schalen Op aarde een klingelenden vloed? Het woud is stil, is roerloos stil en luistert; en roerloos hangt de zilv'ren manestroom, 't Hangt al lijk in een tooverslaap gekluis terd, verzonken in een wonnedroom. Stil horken al de diepe en breede lanen, het scheemrend veld, de helderblanke maan, de sluierdroom, de bloemen die vol tranen langs 't zuiver glimmend water staan. En zwijgt de stem in 't kroppend overwel- men der geestdrift, 'twoud verbreekt den too- verprang en suizelt zacht, in zaliglijk bedwelmen den nagalm koestrend van 't gezang. O vuurge Seraph, met gevouwen schach ten! O levend lied, o levende genot I Gij zijt de stem, 't eenstemmig koor der nachten en lieflijk monklend hoort u God. D. VAN HAUTE. VAN HET WESTELIJK FRONT GEEN NIEUWS. Door Erich Maria Remarque. II. Bij1 het lezen van Remarque's boek worden wijl als vanzelf herinnerd aan het geen Cyriel Buysse zon treffend juist beschreven heeft in zij'n bundel „Van een verloren Zomer". De droeve oogst van' den nacht was binnengehaald: zes gewonden. Met een vriendelijken glimlach kwamen doktoren en verpleegsters op' de jongens af. En dadelijk begonnen zij ook te glim lachen en te praten; al die mooie, blanL ke bedden waren een blijlde verrassing na de vuile, sombere loopgraven. Toen zij binnengebracht werden, had de bezoeker eerbiedig en ontroerd den hoed afgenomen, zooals men doet wanneer een lijkwagen voorbijgaat. Maar de aide-de- camp bad haastig gefluisterd: „Niet doen ze zouden denken, dat ze levensge vaarlijk gewond zijn." Als 'hij door die lange; witte zalen Wandelt, vraagt de bezoeker zich af: Waarom liggen ze daar nu; wat hebben ze misdaan om zóó gestraft te worden? En als hij, na jaren, aan dit bezoek te rugdenkt, ziet hij weer voor zich dat uitge mergeld gelaat van een misschien negen tienjarig soldaatje, dat ten doode was Opgeschreven. j „Het jong soldaatje lag roerloos op den rug gestrekt, Zijn tenger lichaampje was bijna weggeteerd onder de grijze deken, en al de levenskracht, die in hem1 was, scheen zich te hebben saamigetrok- ken op zijin bijna doorschijnend-bleak ge laat met groote, blauwe oog en, die hals starrig, ,als in een machteloois-zwijgende bede, naar het getemperd, blauwachtig licht der boveinraampjes staarden. Ik weet niet eens of hij ons heeft zien binnenkomen. Ik geloof het niet. Hij! nam niet de minste notitie van lonsi. Hij! scheen geheel en al verzwonden in zijn trieste drloomen; hij scheen Klleen te staren op het wre-ede visioen van al zijn 'lijden en zjjh angsten, en aldoor in stille, wanho pige smeeking te vragen waarom hij daar toch lag deze 10, op een vergadering te Middel burg, maar nam er later weer vijf aan. Bakker meende, dat Ds van Dijke dat deed omdat dit de 5 rijkste gemeenten waren en de andere 5 arm waren en bovendien vooral, omdat die vijf gemeen ten Bakker beroepen hadden. In ieder geval, Ds van Dijke was niets op de komst als Leeraar van Daan Bak ker gesteld, hetwelk hij bewees, door te zeggen, dat als Bakker de voordeur der vergadering binnenkwam, hij er door de achterdeur uit zou gaan. Hier ligt derhalve de bron Van de splitsing der twee voorna me Ou d-G ereformeerde groe pen, de Van Dijkianen en de Bakkeri- anen. Daar stond nog altijd - de boer met 5 gemeenten. Wie moest nu Bakker in het ambt be vestigen? Want een groote groep, ook onder zijn kennissen, beweerde, dat als hij niet door een wettig predikant geor dend was, 3e bevestiging onwettig was. Bakker zat er vreeselijk mee in. Nu bijna aan het begeerde doel en nu in het gezicht der haven stranden? Dat kon toch niet. Hij riep God aan zoo verklaart hij en deze Oneindige Goedheid, kwam hem met de waarheid vóór uit Matth. 3:1315, het verhaal van Jezus Doop. Deze waarheid gaf uitkomst. Johannes was minder dan Jezus en doopte hem, dus mocht een ouderling, een mindere hem, den. meerdere, een Leeraar, ook wei Zijn strakke oogen roerden niet en zijn bleeke, smachtend-half-op-en lippen uitten geen klank. Hij scheen alleen maar 'te vra gen, te vragen, in stom-smeekende roer loosheid, aldoor en eindeloos te vragen, wat hijt op de wereld toch misdreven had en waarom hiji daar toch lag." En Remarque bevestigt: „Pas iu het hospitaal leer je begrijpen, wat oorlog eigenlijk wil zeggen." Erich Maria Remarque is afkomstig uit Saksen. Uit den oorlog weergekeerd, vond hij een betrekking als onderwijzer aan een kleine dorpsschool. Maar het is geen loop baan voor het leven geworden; het 'lijkt wel, alsof het gejaagde, onzekere uit yo- rige jaren niet wijken wilde: verschil lende malen is de schrijiver van beroep veranderd, woonde ook buiten Duitsck- land, maar ging tenslotte in de journalis tiek en vestigde zich te B-erlijh. En thans, tien jaren na den oorlog ver schijnt zijn boek. Het beschrijift, hoe een geslacht ten onder ging in den brand van den oorlog, het voert den lezer mee naar de velden waar dooid en vernieling zegevierden, waar de meest vernuftige uitvindingen werden aangewend om te dooden men- schen, die men toch moeilijk zijn vijan- (dem noemen kon. Meen echter niet, dat er ook maar een schijhi van sensatiezucht is: in deze door smart en pijin doorschokte beschrijvingen. Een groote eerlijkheid is er in dit boek; de kleuren .zijin fel, brandend, maar het verhaal is nergens opgeschroefd, ner gens onzuiver. En dat is de groote waarde van dit boek. Wie dit gebeuren in loopgraaf en aan het front van bladzijde tot bladzijde mee leeft, hem doorsiddert pijin, alsof bet gra- naatvuur raast boven zijin eigen hoofd. En pijhlijk-scberp ervaart hij het: dit zijn feiten, feiten geen woorden, maar zelf-do-orleefde gebeurtenissen. Binnen den cirkel van vier door angst en dood doorfolterde jaren is er veel gebroken, maar ook veel geboren in die strijdersharten. Veel is er stuk geslagen doch ook is er iets opgebouwd. Maar op het oogenblik, dat de schrijver tot het gewone leven terugkeert, moet hij! ervaren, dat het lerven weigert hemi op te nemen. En hot is deze smart waaruit dit boek geschreven werd. Het kan niet anders; of in de jaren na den oorlog gaan de gedachten van allen die hem meemaakten, nog vaak terug naar die tijden ,.van schaduw en zorg. De ge beurtenissen uit die harde, bange jaren komen weer boven. Zoolang zij! nog in den oorlog waren, zonk bet diep in hun harten als een steen, maar zoo lezen we bij Remarque „als liet eenmaal vrede is, zal het weer naar boven komen en dan begint eerst onze strijid ermee op leven en dood. Al die dagen, al die weken, al die jaren in de .eerste linie zullen dan nog eens in onze herinnering herleven; onze doode vrienden zullen herrijzen en op nieuw schouder aan schouder naast ons staan; onze gedachten zullen dan helder zijin; we zullen een doel hebben, en zoo zullen we samen op-trekken, met onze doode vrienden naast ons en de jaren van het front achter ons: maar te-gen wien zal dan de strijd gaan?" De strijd mo-et gaan tegen de Oorlogs gedachte, tegen den haat die oplaait, nu hier, dan elders. Zij! die dezen 'krijg hebben meegemaakt, moeten hun waarschuwing brenge-n tot alle volken; de herinnering aan het smartelijkste dat hun leven teis terde, wordt als vanzelf de groote kracht van hun boodschap-. Wij willen hopen, dat Remarque's boek dienstbaar zal zij-n aan deze taak. Het treft den lezer, zo-o zuiver en simpel de schrijver ons het gebeuren in Kazerne en in de gevechts-zóne teekent. Met vele citaten kan worden aangetoond, dat deze voorvallen beschreven worden op -een .Wijfee zóó ongekunsteld, zoo- arge loos bijna, dat het wel lijkt op een be schrijving van gewoon, alledaagsch ge beuren. Een enkel voorbeeld volsta: „Het is een grijze morgen; het was nog zomer, toen we naar het front gingen, bevestigen. Wat dan ook geschiedde en 'de- boer Bakker van de „Palmboom" werd: van toen af Ds Bakker, reizend Gerefor meerd Leeraar, met standplaats '3 Gra venpolder. 'i Dapper trok hij er uit uit, om de ver schillende gemeenten op te bouwen. De Van Dijkianen erkenden hem en zjjn rich ting niet, doordat hij niet op wettige wijze tot het ambt was gekomen. Men beschouwde hem als een Kerke lijk vrijbuiter. Zoowel in geschriften als van den kan sel is er veel van deze zaak gezegd, en stond Daan Bakker aan vele aanval len bloot. Maar hij trok zich van deze bestrijding niets aan en -ging met zijn zaken door. De Heere kwam hem voor met "deze tekstwoorden uit Jesaja 54:17a: „Alle instrument dat tegen u bereid wordt, zal niet gelukken", en deze tekst was zijn beste schild. Hij: wees de aanvallen, dat hij dominee werd uit menschengunst en natuurlijk voordeel, met verontwaardiging af. Over Leeraars van andere Kerken hield hij er echter een oordeel op na, dat niet getuigt van veel waardeering. Ook van Zendings-vereenigingen, Zondagsscholen en nieuwe Psalmen was hij een gezworen vijand. Tot de plaatsen waar men „Bakkeriaan- sche" gemeenten heeft, behoor en Her- kingen, Nisse, 's Gravenpolder, Opheus- den, Terneuzen, St. Maartensdijk, Oos- terland, Oud-Beijerland, Rbenen, Melis- en J,pen waren we met honderdvijftig man. Nu hebben we het koud; het is herfst; de blaren ritselen naar beneden; onze stemmen klinken onzeker en moe: „Een-twee-drie-vier," en bij1 twee-en-dertig niets meer. En het duurt lang, eer de stem van den kapitein vraagt: „Nog iemand?" en wacht, en dan zegt: „Met vieren rechts uit demaar dan breekt hij' af en hij kan alleen nog zeggen: „Tweede compagnie" en dan met moeite: „Tweede compagnie voorwaarts, in 't gelid vrij" „Het is maar een poover stoetje, dat in het vroege licht wegstapt. Twee-ein der tig man Van de honderd-vijftig man wa;aruit hun cjoimpiagnie bestond, zijh er nog twee- en-dertig gespaard en no-g is de oor log niet ten einde. Velen hunner zijn gevallen in den zomer van het jaar 1918; deze zomer was de bloedigste, dien zij- meemaakten en hij! was het zwaarst te dragen ook. Remarqué voelde het „alsof de dagen als engelen van goud en blauw, onaantasthaar, boven den cirkel van ver nietiging staan, die -ons gevangen houdt. We weten allemaal, dat we den oorlog zullen verliezen: we praten er niet veel over; we trekken achteruit; na dat'groote offensief zullen we niet ten tweede male tot den aanval kunnen overgaan, want we hebben geen menschen en geen mu nitie meer. „Maar de veldtocht houdt niet op; en ©.ok het sterven houdt niet op. „Zomer 1918. Nooit hebben we het leven zoo liefgehad, als nu hot zon scha mel voor ons geworden is; de ro-ode 'klaprozen op de weide bij ons kwartier; de glanzende kevertjes, die aan de gras halmen hangen; de warme avonden in onze schemerige, koele kam-ers; de zwarte bo-ornen vol geheimenis, als het duister valt; de sterren en he-t langs-glijden van het water; o-nze dro-o-men en onze rustige slaap; o leven, leven, leven I „Zomer 1918. Nooit hebben we zwij gend meer geleden, dan op het O-ogen blik, dat we weer naar bet front moesten. Er zijn wilde, o-p-zweap-ende geruchten over wapenstilstand en vrede o-p-gedoken; ze brengen ons hart in verwarring en maken het moeilijker dan ooit om weer (naar het gevaar te gaan. „Zomer 1918. Er waait een wind van verwachting o-ver de verbrande lan den, een wilde ko-orts van ongeduld, van teleurstelling, een afschuwelijke huivering voor den dood, en altijd die 'onbegrij pelijke vraag: Waarom? Waarom maken ze er geen eind aan? En waarom- duiken dan to-ch telkens weer die geruchten op, dat het eind nabij is?" Eindelijk is het zoover gekomen, dat Paul Baumer, de hoofdfiguur in Remar que's boek, alleen overblijft. Alle mak kers, de een na den ander, zijn wegge maaid. Een smart doorhuivert heim: alleen overgebleven; niets is er meer, dat hem aan bet leven bindt. E-n ten slotte valt ook hij de laatste. Remarque's b-oek mo-et do-or allen gele zen worden, niemand mag zich aan deze boodschap -onttrekken. De grootste verdienste van dit boek is, dat de werkelijkheid van het front door den schrijver zelf doorleden, hier staat uitgebeeld in klare, bo-eiende be woording. En het wordt den lezer duidelijk, dat, al worden de harde feiten van het loop graaf-leven langzamerhand vergeten, e-r een do-em is die blijft. Zoolang alle haat- en oorlogsgedachten niet zijn verbannen uit de harten der vo-lken. zoolang ''is er weinig hoop; dat de wereld voor de ontzettingen van e-en nieuwen -krijg zal gespaard büjtvèn. Het is te hopen, óók vopr die vele leed- do-qrschokte levens, dat „The light of smiles shall fill again The lids that overflow with tears An-d weary hours Of woe and pain Are promises of happier years." Het licht van den glimlach zal uit de tranenvolle ooge-n weer opglanzen; de donkere stonden van smart en pijn. zijn voorboden van gelukkiger jaren. A. L. VAN O YEN. sant, Oude Tonge en Stad aan het Ha ringvliet. De Kerk van Herkingen, ging naar de Gereformeerde Gemeenten over. Die van 's Gravenpolder werd, na een zwareri, bitteren broederstrijd tot minder dan de helft teruggebracht, doordat de andere grootste helft, naar de Gereformeerde Ge meenten van Ds Kersten overliep. Ds Bakker overleed, in 1885. Wat nu te doen? Men zat nu zonder wettigen Leeraar en derhalve ook zonder doop en avond maal. De gemeenten kwamen nu bij: elkaar om te beraadslagen. Er was echter in hun kring een zekere Ruben, en men be sloot dezen tot Leeraar te verheffen. Ouderling Hub-regtse, een eerzaam tim merman van 's-Gravenpolder werd die taak opgedragen en binnen enkels we ken had men weer een geordend Leeraar. Maarook Ds Ruben, die in Neu zen woonde, stierf. Dus weer zonder predikant. Men be sloot weer op een vergadering, er nu een tweetal te ordenen, opdat, als er dan een uitviel, een ander in zijn plaats kon optreden. Hiervoor werd de timmerman Hubregt- se uitverkoren, benevens een zekere van de Garde, die beiden reeds oefenden. Ouderling van de Garde bevestigde, toen Hubregtse, die zijn timmermanszaak in den steek liet en de korte broek aan trok en den steek opzette. Ds Hubregtse bevestigde v. d. Garde, Het is om medeljjden te krijgen met de kiezers* als men leest* dat er maar even 36 partijen of groepen zijn, die voor de a.s. ver kiezingen met elkaar vele tientallen candida- tenhebben gesteld. 't Zal voor "velen een heele toer zijn, om straks op het -uitgebreide stembiljet den weg te vinden en den juisten oandidaat aan te wijzen. I Daarom is het nu de taak van onze kies- vereenigingen om de kiezers wegwijs te ma- ken. I Nog niet op het stembiljet, want we weten nog niet, hoe 't wordt ingericht „en welke plaats onze candidates krijgen, maar wegwijs op het breede veld der politiek. De Jpezers moeten eerst weten, welke richting ze uit willen. Wat dat betreft kunnen ze nu al worden voorgelicht. En dan kan nu ook reeds worden gezorgd, dat de naam van onzen 'eersten candidaat or „in" komt, dat een ieder het weet, dat J. J. C. van D ij k de man is, op- wien alle Antirevolutionaire kiezers huin .stem behoorem uit te brengen. OPMERKER. De Middelburgscke Raadsleden hebben Woensdag, een der eerste zomersche da gen van 1929, vrijwel den geheelen mid dag vergaderd. De dames en heeren had den al den tijd, praatten over het al dan niet toelaten van de moderne reclame-zui len in het oude Middelburg met een élan, een belangrijker zaak waardig, debat teerden over de bijdrage voor verbetering van den weg Westkapelle—Middelburg dat het een lieve lust was en putten zich zelfs bij de rondvraag uit in het stellen van allerlei vragen en vraagjes. De dames en heeren verlangden he-e-lemaal niet naar de buitenlucht en hadden echt zin in het vergaderen. Jammer, dat de agenda niet wat belangrijker was. Dat er gedacht werd aan en gesproken over de sproeiwagens, is. volkomen te be grijpen. Het paste in de stijl van den dag. Maar de discussie over de verhuring van een gedeelte vest aan de ijfeclub paste hee* lemaal niet bij deze weersgesteldheid. Niettemin kreeg de club, wat ze vroe-g en mag er zelfs op rekenen niet te moeten betalen, als er niet geschaatst kan wor den. Coulanter kan het al niet. B. en W. hebben, opgeschrikt do-or de-n stadhuisbrand te Leiden, een voorstel ont worpen en zien aannemen, om de be langrijkste documenten ten stadhuize te gen brandgevaar te beschermen. Maar zo-o vroeg de heer Hondius, trouwe wachter voor 'Middelburgs histo rische gebouwen hebt ge nu we-1 vol doende aan het stadhuis zelf gedacht? Daarop meende de burgemeetster met een gerust geweten bevestigend te kunnen ant woorden. Zooveel mogelijk wordt alles geregeld gecontroleerd. Dhr v. d. Weel drong nog aan op- voortdurende- contro-le o-p de brandbluschmiddelen, want men verslapt daarin op den duur zoo gemak kelijk. Toen volgde de langwij-lige discussie over de reclame-zuilen, waarover B. en W. de meening van den Raad wel eens wilden hooren. Al spoedig bleek, dat vrij!- wel niemand ze o-p de Markt wenschte. En verder waren er onverzoenlijke tegen standers van dit nieuwe instituut en een meerderheid, die er wel niet enthousiast zoodat bet naderhand heette, dat Ds Hubregtse niet, en v. d. Garde wel „wet tig" bevestigd was. De Bakkeriaansehe kerken waren nu weer uit den nood. Ds Hubregtse is echter eenige jaren geleden overleden en nu preekt alleen Ds van de Garde nog, die in Opheus-den woont. Voor eenigen tijd zag ik hem nog op Zuid-Beveland, maar of deze 75-jarige man dit nog lang vol zal hou-den? En dan? Zal dan de massale overgang plaats hebben van de Bakkerianen naar de Van Dijkianen? Als ik de voorteeke nen zoo zie, zal er in, ieder geval een strijd ontbranden, als Ds v. d. Garde er niet meer zijn zal. In een preek heeft Ds Bakker eens gezegd: „Als het zoo blijft gaan, zal God van deze Kerk nog eens een hooischuur maken." Waarlijk, een profetie, die langzaam de vervulling schijnt te benaderen, daar er re-e-ds een planken beschot in getimmerd is-, daar de Palmboomkerk veel te groot was voor het overgebleven groepje, dat door jie Rechtbank zich de Kerk zag toegewezen. Wel is er een zekere persoon uit Goe dereede bezig met „oefenen", Koeteeuw igenaamd, maar of deze .de „ge naamd Koeteeuw, maar of deze de „ge- wenschte" man is, daarover kan ik niet -oordeelen. De tijd zal bet leeren. In een volgend artikel hopen wij iets -over Ds Pieter Van Dijke en diens volge lingen m,ede te dieelen. voor Manufacturen Dames- en Kinderconfectie Tapijten - Gordijnen Bedden - Ledikanten en aanverwante artikelen is GOES HULST

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1929 | | pagina 5