DE ZEEUW
Ds 0. Bakker en zijn volgelingen
TWEEDE BLAD.
HET ADRES
A. WIL KING
Voor den Zondag.
Zoeklichtjes.
FEUILLETON
Uit den Middelburgschen Raad.
VAN
ZATERDAG 25 MEI 1929. No. 197.
ZONDER GOD, ZONDER HOOP.
Geene hoop hebbende en zon
der God in de wereld.
Ef e-ze 212.
Het laiatst© wat den mensch in deze
jammervolle en bedriegelijke wereld rest,
is de hoop.
Wie alles wat hem gelukkig kan maken
verloor, blijft nog stillekens zich troosten
met de hoop op herstel.
D© schipbreukeling op het wrak, uit
geput door honger en koude, blijft noch
tans hopen op de Reddingboot, en in die
hoop houdt hij zich staande.
Hoe lang blijft de wegkwijnende zieke
zich streel en en bemoedigen met de hoop
op genezing?
Zóó groot, zóó talrijk, kunnen de ram
pen niet zijn, of de hoop blijft, als een zoet
geluk, hem over.
De hoop is bet eenige, wa'arover de
rampzalige mensch nog beschikking heeft.
Maar als hij nu óók die hoop verliest?
Dan is het uit. Dan is hij alles, alles
kwijt, en er blijft hem niets over dan
duisternis, wanhoop, doodl
Is het mogelijk ook dit laatste geluk te
verliezen.?
Zeker. Het is niet alleen mogelijk; bij
velen is het reeds werkelijkheid.
De Apostel Paul us teekent den geeste
lijken toestand van de heidenwereld in
zijne dagen met het felle, vreeselijke
woord: Geene-hoop-hebbende!
In de dagen van Paulus schitterde de
Hellenistische cultuurwereld ©ogenschijn
lijk nog in hare oude glorie en pracht.
De staat had vrede. De handel bloeide.
De kunst droeg vrucht op vrucht. Ook
de religie spreidde hare geuren en verven.
Men bouwde tempels, wier ruïnen thans
nog onze verbazing wekken. Er werden,
uit vromen ijver, zelfs altaren opgericht
voor den onbekenden god.
En 'toch was die wereld niet gelukkig.
De ondergrond van de heidensche ziel
was onrust en ontevredenheid, diepe
angst, die men tevergeefs door genieting
van veelsoortig vermaak zocht te stillen.
Paulus onthult de verborgen werkelijk
heid van het trotsch-sfralende heiden
dom: Geene hoop hebbendel
Ook de allerlaatste troost is verdwe
nen 1
In onze eeuw is het niet anders.
De moderne wetenschap heeft bij de
groote massa, zoowel bij arbeiders als bij
z.g. intellectueelen, het laatste restje gods
dienst en godsvertrouwen verstikt.
Zelfs het religieuse instinct, dat bij den
ouden heiden nog deed zoeken en tasten,
of hij het vinden mocht, is bjj velen
buiten werking gesteld.
Men gelooft niets meer, en w i 1 ook
niets meer gelooven.
De mensch van dezen tijd neigt steeds
meer tot het volslagen nihilisme.
Met den dood is het finaal uit.
Er is geen voortbestaan van de ziel en
geen opstanding des vleesches I
Daarom laat de moderne mensch bij
voorkeur zijn lichaam, op> heidensche
manier, verbranden.
Geene hoop hebbende.
Erger nog: geen behoefte aan hoop
hebbende I
Dit is het laatste stadium van onge
loof.
De mensch tot het dierlijke verzonken 1
Arme rijke wereld 1
Laat ons voor haar afbidden den Heir
ligen Geest, die overtuigt van zonde, ge
rechtigheid en oordeel.
Wiens Naam is: Trooster!
Dooi A. M. WESSËLS,
IV. (Slot.)
Nu gebeurde het, dat hij door de op
zieners van eenige gemeenten beroepen
werd, om ais hun wettigen Leeraar op
te treden.
Hij kwam te Benthuizen op de kerke
lijke vergadering en daar vroeg Ds Lede
boer aan hem „of bij wettig Leeraar wil
de worden". Dan zou Ledeboer hem in
het ambt stellen.
Bakker weigerde, zeggende, dat h$
daarvoor ongeroepen was.
Maar zes gemeenten dachten er anders
over, en gezamenlijk beriepen zij hom
als wettig leeraar.
Hij stelde hun één vraag en zeide: „als
ik nn dit zesdeelig beroep aanneem, be
schouwt gij 'het dan allen, dat gij mij'
ontvangt als een „geschenk Gods"?
Eenparig verklaarden zij Bakker, als
een Godsgeschenk te zullen aanvaarden.
Maar nu kwam de „groote kwestie"
van het bevestigen.
Ds Ledeboer was overleden en in Zee
land had men nog Ds Pieter van Dijke
van St. Philip sland. Dit was de predikant
voor 10 Zeeuwsche gemeenten.
Plotseling bedankte Ds van Dijke Voor
DE NACHTEGAAL.
Rijs, nachtegaal, uw morgend komt te
breken
Door wouden, dalen, diepten slaapt en
blauwt
De zoete nacht, en zilv'ren schirigen leken,
door al de beuken van het woud.
Gij hebt den dag gezien, de groote zonne,
de brandende avondschemering alom,
den gloed der wouden, 't hoog paleis der
wonne,
en van de ontroering bleeft gij stom.
Nu korlen borlen klinkende koralen.
Watl Zingt de hemel daar zoo zang'rig
zoet?
.Of reegnen de englen uit bun schalen
Op aarde een klingelenden vloed?
Het woud is stil, is roerloos stil en luistert;
en roerloos hangt de zilv'ren manestroom,
't Hangt al lijk in een tooverslaap gekluis
terd,
verzonken in een wonnedroom.
Stil horken al de diepe en breede lanen,
het scheemrend veld, de helderblanke
maan,
de sluierdroom, de bloemen die vol tranen
langs 't zuiver glimmend water staan.
En zwijgt de stem in 't kroppend overwel-
men
der geestdrift, 'twoud verbreekt den too-
verprang
en suizelt zacht, in zaliglijk bedwelmen
den nagalm koestrend van 't gezang.
O vuurge Seraph, met gevouwen schach
ten!
O levend lied, o levende genot I
Gij zijt de stem, 't eenstemmig koor der
nachten
en lieflijk monklend hoort u God.
D. VAN HAUTE.
VAN HET WESTELIJK FRONT GEEN
NIEUWS.
Door Erich Maria Remarque.
II.
Bij1 het lezen van Remarque's boek
worden wijl als vanzelf herinnerd aan het
geen Cyriel Buysse zon treffend juist
beschreven heeft in zij'n bundel „Van
een verloren Zomer".
De droeve oogst van' den nacht was
binnengehaald: zes gewonden.
Met een vriendelijken glimlach kwamen
doktoren en verpleegsters op' de jongens
af. En dadelijk begonnen zij ook te glim
lachen en te praten; al die mooie, blanL
ke bedden waren een blijlde verrassing
na de vuile, sombere loopgraven.
Toen zij binnengebracht werden, had de
bezoeker eerbiedig en ontroerd den hoed
afgenomen, zooals men doet wanneer een
lijkwagen voorbijgaat. Maar de aide-de-
camp bad haastig gefluisterd: „Niet doen
ze zouden denken, dat ze levensge
vaarlijk gewond zijn."
Als 'hij door die lange; witte zalen
Wandelt, vraagt de bezoeker zich af:
Waarom liggen ze daar nu; wat hebben ze
misdaan om zóó gestraft te worden?
En als hij, na jaren, aan dit bezoek te
rugdenkt, ziet hij weer voor zich dat uitge
mergeld gelaat van een misschien negen
tienjarig soldaatje, dat ten doode was
Opgeschreven. j
„Het jong soldaatje lag roerloos op
den rug gestrekt, Zijn tenger lichaampje
was bijna weggeteerd onder de grijze
deken, en al de levenskracht, die in hem1
was, scheen zich te hebben saamigetrok-
ken op zijin bijna doorschijnend-bleak ge
laat met groote, blauwe oog en, die hals
starrig, ,als in een machteloois-zwijgende
bede, naar het getemperd, blauwachtig
licht der boveinraampjes staarden.
Ik weet niet eens of hij ons heeft zien
binnenkomen. Ik geloof het niet. Hij! nam
niet de minste notitie van lonsi. Hij! scheen
geheel en al verzwonden in zijn trieste
drloomen; hij scheen Klleen te staren op
het wre-ede visioen van al zijn 'lijden en
zjjh angsten, en aldoor in stille, wanho
pige smeeking te vragen waarom hij daar
toch lag
deze 10, op een vergadering te Middel
burg, maar nam er later weer vijf aan.
Bakker meende, dat Ds van Dijke dat
deed omdat dit de 5 rijkste gemeenten
waren en de andere 5 arm waren en
bovendien vooral, omdat die vijf gemeen
ten Bakker beroepen hadden.
In ieder geval, Ds van Dijke was niets
op de komst als Leeraar van Daan Bak
ker gesteld, hetwelk hij bewees, door te
zeggen, dat als Bakker de voordeur der
vergadering binnenkwam, hij er door de
achterdeur uit zou gaan.
Hier ligt derhalve de bron Van
de splitsing der twee voorna
me Ou d-G ereformeerde groe
pen, de Van Dijkianen en de Bakkeri-
anen.
Daar stond nog altijd - de boer met 5
gemeenten.
Wie moest nu Bakker in het ambt be
vestigen? Want een groote groep, ook
onder zijn kennissen, beweerde, dat als
hij niet door een wettig predikant geor
dend was, 3e bevestiging onwettig was.
Bakker zat er vreeselijk mee in. Nu
bijna aan het begeerde doel en nu in het
gezicht der haven stranden?
Dat kon toch niet. Hij riep God aan zoo
verklaart hij en deze Oneindige Goedheid,
kwam hem met de waarheid vóór uit
Matth. 3:1315, het verhaal van Jezus
Doop.
Deze waarheid gaf uitkomst. Johannes
was minder dan Jezus en doopte hem,
dus mocht een ouderling, een mindere
hem, den. meerdere, een Leeraar, ook wei
Zijn strakke oogen roerden niet en zijn
bleeke, smachtend-half-op-en lippen uitten
geen klank. Hij scheen alleen maar 'te vra
gen, te vragen, in stom-smeekende roer
loosheid, aldoor en eindeloos te vragen,
wat hijt op de wereld toch misdreven
had en waarom hiji daar toch lag."
En Remarque bevestigt: „Pas iu het
hospitaal leer je begrijpen, wat oorlog
eigenlijk wil zeggen."
Erich Maria Remarque is afkomstig uit
Saksen. Uit den oorlog weergekeerd, vond
hij een betrekking als onderwijzer aan een
kleine dorpsschool. Maar het is geen loop
baan voor het leven geworden; het 'lijkt
wel, alsof het gejaagde, onzekere uit yo-
rige jaren niet wijken wilde: verschil
lende malen is de schrijiver van beroep
veranderd, woonde ook buiten Duitsck-
land, maar ging tenslotte in de journalis
tiek en vestigde zich te B-erlijh.
En thans, tien jaren na den oorlog ver
schijnt zijn boek.
Het beschrijift, hoe een geslacht ten
onder ging in den brand van den oorlog,
het voert den lezer mee naar de velden
waar dooid en vernieling zegevierden,
waar de meest vernuftige uitvindingen
werden aangewend om te dooden men-
schen, die men toch moeilijk zijn vijan-
(dem noemen kon.
Meen echter niet, dat er ook maar een
schijhi van sensatiezucht is: in deze door
smart en pijin doorschokte beschrijvingen.
Een groote eerlijkheid is er in dit
boek; de kleuren .zijin fel, brandend, maar
het verhaal is nergens opgeschroefd, ner
gens onzuiver. En dat is de groote waarde
van dit boek.
Wie dit gebeuren in loopgraaf en aan
het front van bladzijde tot bladzijde mee
leeft, hem doorsiddert pijin, alsof bet gra-
naatvuur raast boven zijin eigen hoofd.
En pijhlijk-scberp ervaart hij het: dit zijn
feiten, feiten geen woorden, maar
zelf-do-orleefde gebeurtenissen.
Binnen den cirkel van vier door angst
en dood doorfolterde jaren is er veel
gebroken, maar ook veel geboren in die
strijdersharten. Veel is er stuk geslagen
doch ook is er iets opgebouwd. Maar
op het oogenblik, dat de schrijver tot het
gewone leven terugkeert, moet hij! ervaren,
dat het lerven weigert hemi op te nemen.
En hot is deze smart waaruit dit boek
geschreven werd.
Het kan niet anders; of in de jaren na
den oorlog gaan de gedachten van allen
die hem meemaakten, nog vaak terug naar
die tijden ,.van schaduw en zorg. De ge
beurtenissen uit die harde, bange jaren
komen weer boven. Zoolang zij! nog in den
oorlog waren, zonk bet diep in hun harten
als een steen, maar zoo lezen we bij
Remarque „als liet eenmaal vrede is,
zal het weer naar boven komen en dan
begint eerst onze strijid ermee op leven
en dood.
Al die dagen, al die weken, al die
jaren in de .eerste linie zullen dan nog
eens in onze herinnering herleven; onze
doode vrienden zullen herrijzen en op
nieuw schouder aan schouder naast ons
staan; onze gedachten zullen dan helder
zijin; we zullen een doel hebben, en
zoo zullen we samen op-trekken, met onze
doode vrienden naast ons en de jaren
van het front achter ons: maar te-gen
wien zal dan de strijd gaan?"
De strijd mo-et gaan tegen de Oorlogs
gedachte, tegen den haat die oplaait, nu
hier, dan elders. Zij! die dezen 'krijg hebben
meegemaakt, moeten hun waarschuwing
brenge-n tot alle volken; de herinnering
aan het smartelijkste dat hun leven teis
terde, wordt als vanzelf de groote kracht
van hun boodschap-.
Wij willen hopen, dat Remarque's boek
dienstbaar zal zij-n aan deze taak.
Het treft den lezer, zo-o zuiver en
simpel de schrijver ons het gebeuren in
Kazerne en in de gevechts-zóne teekent.
Met vele citaten kan worden aangetoond,
dat deze voorvallen beschreven worden
op -een .Wijfee zóó ongekunsteld, zoo- arge
loos bijna, dat het wel lijkt op een be
schrijving van gewoon, alledaagsch ge
beuren. Een enkel voorbeeld volsta:
„Het is een grijze morgen; het was nog
zomer, toen we naar het front gingen,
bevestigen. Wat dan ook geschiedde en
'de- boer Bakker van de „Palmboom" werd:
van toen af Ds Bakker, reizend Gerefor
meerd Leeraar, met standplaats '3 Gra
venpolder. 'i
Dapper trok hij er uit uit, om de ver
schillende gemeenten op te bouwen. De
Van Dijkianen erkenden hem en zjjn rich
ting niet, doordat hij niet op wettige
wijze tot het ambt was gekomen.
Men beschouwde hem als een Kerke
lijk vrijbuiter.
Zoowel in geschriften als van den kan
sel is er veel van deze zaak gezegd,
en stond Daan Bakker aan vele aanval
len bloot.
Maar hij trok zich van deze bestrijding
niets aan en -ging met zijn zaken door.
De Heere kwam hem voor met "deze
tekstwoorden uit Jesaja 54:17a: „Alle
instrument dat tegen u bereid wordt, zal
niet gelukken", en deze tekst was zijn
beste schild.
Hij: wees de aanvallen, dat hij dominee
werd uit menschengunst en natuurlijk
voordeel, met verontwaardiging af.
Over Leeraars van andere Kerken hield
hij er echter een oordeel op na, dat niet
getuigt van veel waardeering. Ook van
Zendings-vereenigingen, Zondagsscholen
en nieuwe Psalmen was hij een gezworen
vijand.
Tot de plaatsen waar men „Bakkeriaan-
sche" gemeenten heeft, behoor en Her-
kingen, Nisse, 's Gravenpolder, Opheus-
den, Terneuzen, St. Maartensdijk, Oos-
terland, Oud-Beijerland, Rbenen, Melis-
en J,pen waren we met honderdvijftig
man. Nu hebben we het koud; het is
herfst; de blaren ritselen naar beneden;
onze stemmen klinken onzeker en moe:
„Een-twee-drie-vier," en bij1 twee-en-dertig
niets meer. En het duurt lang, eer de stem
van den kapitein vraagt: „Nog iemand?"
en wacht, en dan zegt: „Met vieren
rechts uit demaar dan breekt hij'
af en hij kan alleen nog zeggen: „Tweede
compagnie" en dan met moeite:
„Tweede compagnie voorwaarts, in 't
gelid vrij"
„Het is maar een poover stoetje, dat
in het vroege licht wegstapt. Twee-ein
der tig man
Van de honderd-vijftig man wa;aruit hun
cjoimpiagnie bestond, zijh er nog twee-
en-dertig gespaard en no-g is de oor
log niet ten einde. Velen hunner zijn
gevallen in den zomer van het jaar 1918;
deze zomer was de bloedigste, dien zij-
meemaakten en hij! was het zwaarst te
dragen ook. Remarqué voelde het „alsof
de dagen als engelen van goud en blauw,
onaantasthaar, boven den cirkel van ver
nietiging staan, die -ons gevangen houdt.
We weten allemaal, dat we den oorlog
zullen verliezen: we praten er niet veel
over; we trekken achteruit; na dat'groote
offensief zullen we niet ten tweede male
tot den aanval kunnen overgaan, want
we hebben geen menschen en geen mu
nitie meer.
„Maar de veldtocht houdt niet op;
en ©.ok het sterven houdt niet op.
„Zomer 1918. Nooit hebben we het
leven zoo liefgehad, als nu hot zon scha
mel voor ons geworden is; de ro-ode
'klaprozen op de weide bij ons kwartier;
de glanzende kevertjes, die aan de gras
halmen hangen; de warme avonden in
onze schemerige, koele kam-ers; de zwarte
bo-ornen vol geheimenis, als het duister
valt; de sterren en he-t langs-glijden van
het water; o-nze dro-o-men en onze rustige
slaap; o leven, leven, leven I
„Zomer 1918. Nooit hebben we zwij
gend meer geleden, dan op het O-ogen
blik, dat we weer naar bet front moesten.
Er zijn wilde, o-p-zweap-ende geruchten
over wapenstilstand en vrede o-p-gedoken;
ze brengen ons hart in verwarring en
maken het moeilijker dan ooit om weer
(naar het gevaar te gaan.
„Zomer 1918. Er waait een wind
van verwachting o-ver de verbrande lan
den, een wilde ko-orts van ongeduld, van
teleurstelling, een afschuwelijke huivering
voor den dood, en altijd die 'onbegrij
pelijke vraag: Waarom? Waarom maken
ze er geen eind aan? En waarom- duiken
dan to-ch telkens weer die geruchten op,
dat het eind nabij is?"
Eindelijk is het zoover gekomen, dat
Paul Baumer, de hoofdfiguur in Remar
que's boek, alleen overblijft. Alle mak
kers, de een na den ander, zijn wegge
maaid. Een smart doorhuivert heim: alleen
overgebleven; niets is er meer, dat hem
aan bet leven bindt. E-n ten slotte valt
ook hij de laatste.
Remarque's b-oek mo-et do-or allen gele
zen worden, niemand mag zich aan deze
boodschap -onttrekken.
De grootste verdienste van dit boek
is, dat de werkelijkheid van het front
door den schrijver zelf doorleden, hier
staat uitgebeeld in klare, bo-eiende be
woording.
En het wordt den lezer duidelijk, dat,
al worden de harde feiten van het loop
graaf-leven langzamerhand vergeten, e-r
een do-em is die blijft. Zoolang alle haat-
en oorlogsgedachten niet zijn verbannen
uit de harten der vo-lken. zoolang ''is er
weinig hoop; dat de wereld voor de
ontzettingen van e-en nieuwen -krijg zal
gespaard büjtvèn.
Het is te hopen, óók vopr die vele leed-
do-qrschokte levens, dat
„The light of smiles shall fill again
The lids that overflow with tears
An-d weary hours Of woe and pain
Are promises of happier years."
Het licht van den glimlach zal uit de
tranenvolle ooge-n weer opglanzen; de
donkere stonden van smart en pijn. zijn
voorboden van gelukkiger jaren.
A. L. VAN O YEN.
sant, Oude Tonge en Stad aan het Ha
ringvliet.
De Kerk van Herkingen, ging naar de
Gereformeerde Gemeenten over. Die van
's Gravenpolder werd, na een zwareri,
bitteren broederstrijd tot minder dan de
helft teruggebracht, doordat de andere
grootste helft, naar de Gereformeerde Ge
meenten van Ds Kersten overliep.
Ds Bakker overleed, in 1885. Wat nu te
doen?
Men zat nu zonder wettigen Leeraar
en derhalve ook zonder doop en avond
maal.
De gemeenten kwamen nu bij: elkaar
om te beraadslagen. Er was echter in
hun kring een zekere Ruben, en men be
sloot dezen tot Leeraar te verheffen.
Ouderling Hub-regtse, een eerzaam tim
merman van 's-Gravenpolder werd die
taak opgedragen en binnen enkels we
ken had men weer een geordend Leeraar.
Maarook Ds Ruben, die in Neu
zen woonde, stierf.
Dus weer zonder predikant. Men be
sloot weer op een vergadering, er nu
een tweetal te ordenen, opdat, als er
dan een uitviel, een ander in zijn plaats
kon optreden.
Hiervoor werd de timmerman Hubregt-
se uitverkoren, benevens een zekere van
de Garde, die beiden reeds oefenden.
Ouderling van de Garde bevestigde,
toen Hubregtse, die zijn timmermanszaak
in den steek liet en de korte broek aan
trok en den steek opzette.
Ds Hubregtse bevestigde v. d. Garde,
Het is om medeljjden te krijgen met de
kiezers* als men leest* dat er maar even 36
partijen of groepen zijn, die voor de a.s. ver
kiezingen met elkaar vele tientallen candida-
tenhebben gesteld.
't Zal voor "velen een heele toer zijn, om
straks op het -uitgebreide stembiljet den weg
te vinden en den juisten oandidaat aan te
wijzen. I
Daarom is het nu de taak van onze kies-
vereenigingen om de kiezers wegwijs te ma-
ken. I
Nog niet op het stembiljet, want we weten
nog niet, hoe 't wordt ingericht „en welke
plaats onze candidates krijgen, maar wegwijs
op het breede veld der politiek.
De Jpezers moeten eerst weten, welke
richting ze uit willen. Wat dat betreft
kunnen ze nu al worden voorgelicht.
En dan kan nu ook reeds worden gezorgd,
dat de naam van onzen 'eersten candidaat
or „in" komt, dat een ieder het weet, dat
J. J. C. van D ij k de man is, op- wien alle
Antirevolutionaire kiezers huin .stem behoorem
uit te brengen.
OPMERKER.
De Middelburgscke Raadsleden hebben
Woensdag, een der eerste zomersche da
gen van 1929, vrijwel den geheelen mid
dag vergaderd. De dames en heeren had
den al den tijd, praatten over het al dan
niet toelaten van de moderne reclame-zui
len in het oude Middelburg met een
élan, een belangrijker zaak waardig, debat
teerden over de bijdrage voor verbetering
van den weg Westkapelle—Middelburg dat
het een lieve lust was en putten zich zelfs
bij de rondvraag uit in het stellen van
allerlei vragen en vraagjes. De dames
en heeren verlangden he-e-lemaal niet naar
de buitenlucht en hadden echt zin in het
vergaderen. Jammer, dat de agenda niet
wat belangrijker was.
Dat er gedacht werd aan en gesproken
over de sproeiwagens, is. volkomen te be
grijpen. Het paste in de stijl van den dag.
Maar de discussie over de verhuring van
een gedeelte vest aan de ijfeclub paste hee*
lemaal niet bij deze weersgesteldheid.
Niettemin kreeg de club, wat ze vroe-g en
mag er zelfs op rekenen niet te moeten
betalen, als er niet geschaatst kan wor
den. Coulanter kan het al niet.
B. en W. hebben, opgeschrikt do-or de-n
stadhuisbrand te Leiden, een voorstel ont
worpen en zien aannemen, om de be
langrijkste documenten ten stadhuize te
gen brandgevaar te beschermen.
Maar zo-o vroeg de heer Hondius,
trouwe wachter voor 'Middelburgs histo
rische gebouwen hebt ge nu we-1 vol
doende aan het stadhuis zelf gedacht?
Daarop meende de burgemeetster met een
gerust geweten bevestigend te kunnen ant
woorden. Zooveel mogelijk wordt alles
geregeld gecontroleerd. Dhr v. d. Weel
drong nog aan op- voortdurende- contro-le
o-p de brandbluschmiddelen, want men
verslapt daarin op den duur zoo gemak
kelijk.
Toen volgde de langwij-lige discussie
over de reclame-zuilen, waarover B. en
W. de meening van den Raad wel eens
wilden hooren. Al spoedig bleek, dat vrij!-
wel niemand ze o-p de Markt wenschte.
En verder waren er onverzoenlijke tegen
standers van dit nieuwe instituut en een
meerderheid, die er wel niet enthousiast
zoodat bet naderhand heette, dat Ds
Hubregtse niet, en v. d. Garde wel „wet
tig" bevestigd was.
De Bakkeriaansehe kerken waren nu
weer uit den nood.
Ds Hubregtse is echter eenige jaren
geleden overleden en nu preekt alleen Ds
van de Garde nog, die in Opheus-den
woont. Voor eenigen tijd zag ik hem nog
op Zuid-Beveland, maar of deze 75-jarige
man dit nog lang vol zal hou-den?
En dan? Zal dan de massale overgang
plaats hebben van de Bakkerianen naar
de Van Dijkianen? Als ik de voorteeke
nen zoo zie, zal er in, ieder geval een
strijd ontbranden, als Ds v. d. Garde
er niet meer zijn zal.
In een preek heeft Ds Bakker eens
gezegd: „Als het zoo blijft gaan, zal God
van deze Kerk nog eens een hooischuur
maken."
Waarlijk, een profetie, die langzaam de
vervulling schijnt te benaderen, daar er
re-e-ds een planken beschot in getimmerd
is-, daar de Palmboomkerk veel te groot
was voor het overgebleven groepje, dat
door jie Rechtbank zich de Kerk zag
toegewezen.
Wel is er een zekere persoon uit Goe
dereede bezig met „oefenen", Koeteeuw
igenaamd, maar of deze .de „ge
naamd Koeteeuw, maar of deze de „ge-
wenschte" man is, daarover kan ik niet
-oordeelen. De tijd zal bet leeren.
In een volgend artikel hopen wij iets
-over Ds Pieter Van Dijke en diens volge
lingen m,ede te dieelen.
voor Manufacturen
Dames- en Kinderconfectie
Tapijten - Gordijnen
Bedden - Ledikanten en
aanverwante artikelen is
GOES HULST