DE ZEEUW TWEEDE BLAD. A. WIL KING Voor den Zondag. Het huisje aan den zeedijk HET ADRES FEUILLETON. VAN ZATERDAG 11 MEI 1929, No. 186. I GELIJK EEN AREND. Gelijk! een. arend zijn nest op wekt, over zijne jongen zweeft.... leidde hem de Heere alléén. Deut. 32:11, 12. De arend bouwt zijn nest bij' de steilte. En yanneer hij zijne jongen heeft uitge broed en deze zóó groot en sterk zijn ge worden, dat ze kunnen gaan vliegen, dan werpt hij' ze buiten het nest, de diepte in. De jonge arenden moeten dan wel de vleugels uitslaan en ze doen dit ook. Intuïtief trachten ze, zich weer omhoog te heffen en niet te pletter te vallen. Terwijl zijn jong in angst bezig is, staat de oude arend er boven en volgt, met op merkzaam oog alles, wat er gebeurt. En zoo spoedig het jong, uitgeput, in de diepte dreigt te storten, laat de oude arend zich er onder vallen. Hij1 breidt zijne vleugelen uit, om het op te vangen en dan draagt hiji het veilig en wel de hoogte weer in, waar het nest is. Het arendsjong schijnt aan de verplet tering te worden prijsgegeven. Maar het is voortdurend veilig, want het scherpe oog van den -ouden arend volgt al zijne bewegingen. En zoo spoedig het dreigt ten onder te zullen gaan, snelt- de oude arend toe, om het te bewaren. Zoo zegt Mazes handelt de Heere ten opzichte van Israël. Die de arenden schiep1, doet in den heerlijksten zin, zooals de arenden doen. Het schijnt zoo vaak, dat Hij de Zijnen aan het verderf prijs geeft. Dan dreigen ze verpletterd te worden in de peilloo-ze diepten. Allerlei moeite en druk' benauwt hen en loert van allen kant. Het kan zoo bang zijn het leven. Het kan zoo, somber zijn, het heden. Het kan zoo onoverkomelijk schijnen, wat in de toekomst ligt. We trachten wel, om ons staande te houden. Maar telkens en telkens zinken we terug. Onze kracht is niet zóó groot, dat we niet uitgeput kunnen raken. En daarom moet het op het laatst dan maar gaan, zooals het gaat: we moeten dan maar vallen in .de afgronden. En dan meenen we, dat we op ons zelf zijn aangewezen en er niemand is, die zich ook maar eenigszins om ons bekommert. En, wat nog erger is, we hoo- ren stemmen fluisteren: „Waar is nu uw God?" Zooals de arend zóó is de Heere. Of liever: waarvan we in den arend iets zien, dat zien we in den Heere heerlijk en volkomen. Met scherp oog geeït Hij! acht op1 al onze bewegingen. Hijl volgt ons in al onze pogingen, ook al schjjht het, dat H$ ons geheel overlaat aan ons zelf. Nooit zjjin we buiten Zijne genade, nooit, ook al bezwijkt in hangen nood ons vleesch en ons hart. Israels Wachter sluimert nooit, maar houdt altjjid Zijn oog gericht op degenen, die, klein en zwak, met dreigenden on dergang hebben te kampen. En wanneer het schijnt, dat het einde er is, dan snelt Hij ter hulp. Als er geen uitkomst meer mogelijk schjjht, dan is er de Heere, 'en in de laatste wankeling bewijst Hiji Zijne trouwe zorg en draagt Hjj - naar de veiligheid. Het leven van een ieder Zijner kinderen s c h ij n t altijd te wezen een kampen met den ondergang en i s altijd een do-or- loopende verlossing uit velerlei moeite en benauwing. Het leven schjjnt moeilijk, want we moeten immers ons staande houden boven afgronden. Maar het leven i s gemakkelijk, want het oog van den Vader aller genade is altijd op ons gericht en de God der door HUGO KINGMANS. 121.) o> HOOFDSTUK XV. - r 'tWas alsof het een droom was... Maar het was koude werkelijkheid. Eerst was uit Heerde een spoedbrief van Mama gekomen, meldende, dat de toestand van Annie opeens onrustbarend minder was geworden; daarna werd. het kleine „huisje aan den zeedijk" het was nauw enkele urer later; Hans, Lia en Groot moeder Blanker!; waren aan het delibe- reeren, wat er gebeuren moest na de ontvangst van den droeven brief op geschrikt door een telegram van den ar chitect met als inhoud het veelzeggende: „Kom, toestand zeer ernstig". Toen was het besluit onmiddellijk ge nomen: Lia zou het allernoodigste pak ken, om den volgenden morgen af te rei zen; Hans besloot, met haar te gaan tot Apeldoorn om dan verder te zien. 'tWas als een droom... Maar het was koude werkelijkheid, dat heerlijkheid rijdt altijd op een Cherub, om ous ter hulp te komen. Uit dit alles moet één vrucht voortko men: dat wij door het geloof den Heere zien en ons verlaten op Zijne genade, zoodat we, welke onze'levens-moeite ook is en van welken kant ons levens-gevaar ook dreigt, den Heere verwachten en hopen op Zijn heil. In ons is niet de kracht, om met bree- den wiek-slag op te strjigen naar de veilige plaatsen in de hoogte. Wij kunnen al leen maar fladderen en zouden ai heel spoedig te pletter geslagen worden. Maar in den Heere is de ontferming en de kracht en de wil, om te behouden. Zoo leidt de Heere allen. Welgelukzalig is het volk, welks God de Heere is! ONTROUW. Hoe mooi weet niet de mensch te spreken Van menschelijke trouw En laat nochtans een leven breken Van rouw, zoo diepen rouw. Hoe laag is niet de mensch gezonken In ontrouw, altoos weer. Daar is zijn leven ingeklonken, Daar ligt het in temeer. Daar is de zonde me$ gekomen, Daar viert zij hoogtij ïn. De ontrouw heeft ons hart genomen, 't Verstand, gevoel, de zin. De grafkuil wordt er mee gedolven, En even trilt er iets Wij zijn net hongerige wolven, Nog minder: wij zijn niets. Het staat met vuur en rook geschreven In 't menschelijk bestaan, De ontrouw heerscht, en, voortgedreven, Hitst zij1 ons steeds meer aan. En zoo zou naamloos donker wezen Ons leven ééne traan: Was Gods Trouw niet als 't Licht ver rezen, Dat ons Zijn weg doet gaan. DE VERBORGEN WEG door M. S. van IJ s s e 1 s t e ij n. Dit boek is een getuigenis, waaruit op welt de wekroep om toch nimmer te ver geten, dat zonder liefde geen enkel leven gedijen kan. Want de toegesloten, ommuurde harten kennen niets dan armoede; deze menschen loop-en alle kans de bestemming van hun leven nooit te bereiken. En als God een maal de eindstreep zet wat is er dan feworden van de dagen die hun geschon- en werden? Men vraagt zich af: Is dè.t de wijsheid en het weten? Te leven voor zich z-elf alléén en om den diepen lust van één zooveler weedom te vergeten? Een lichtend spoor achterlaten is in deze gevallen bijna altijd uitgesloten; in het verleden ligt geen wijdende waarde die kracht geeft aan die achterblijven om op den ingeslagen weg voort te gaan. Want het leven werd niet gedragen door een liefde, die alle eigenbelang uit sluitend, groeien mocht tot een volkomen overgave een overgave die alle stille verlangens 'in één band omsloot. In het kille huis van liefdeloosheid bloeit geen enkele bloem, wordt geen enkele vrucht tot volle rijpheid gekoesterd. En weet: God wil niet, dat wjj zóó door het leven gaanl Want wat is Zijn gebod anders, dan een gebod van lief hebben? Alle goed bedoelen zonder dit eene, is vruchteloos. Alle werk, niet door dezen drang ge dragen, is fjdel. „En vergeet nooit, dat de weg naar het hart van een vrouw een verborgen weg is; allen, die dezen weg willen vinden, zullen veel moeilijkheden te overwinnen hebben. Je zult op moeten passen voor zijwegen, want dan vind je nooit den schrijn, of liever dan zul je nooit den lichtenden bergtop bereiken, vanwaar je samen zult kunnen opgaan tot God." En dan later nog eens dezelfde opmer king, nu in het algemeen: den volgenden morgen, vijf dagen na hun verloving, Hans en Lia op de boot stapten, die hen naar Rotterdam zou brengen, o-m dan verder per trein naar Apeldoorn te gaan, waar onmiddellijk v-ertrinding was met den trein naar Zwolle, zoodat onderweg kon worden uit gestapt te "Heerde; papa en mama had den reeds bericht van Lia's komst. Neen, het was geen droom. Het kon gebeuren, dat Lia bij een sterfbed kwam te staan, misschien wel bij het lijk harer zuster Zoo was de .reis ver van prettig, al deed het Lia oneindig goed, dat Hans bij- haar was. Als een donkere beklemming lag op hen de zware dreiging, dat Annie h-et leven vaarwel zou zeggen. Dat was al -ontzettend. Maar het meest ontzettend was, dat zij onvoorbereid de eeuwigheid zou ingaan, niet wetend van de .onmete lijke -zondaarsliefde van Jezus Christus, Gods Zoon. v In Lia's hart rees de smeekbede, dat zij Annie nog levend en bij kennis mocht aantreffen, opdat zij kon spreken met de zoo zwaar beproefde. Niets zou haar er van weerhouden, om te vertellen, wat zjj aan haar ziel ervaren had en om Annie er op te wijzen, dat het nog niet te laat was; dat ook zij Jezus nog vinden fcon, zjj het dan ter elfder ure. Het was zeven uur in den avond, dat Apeldoorn wierd bereikt. Hans wilde „De weg naar het hart van den mensch is een verborgen weg. God alleen kent het juiste pad." Zjj h-eeitte Nora van Mansfeld, hiji Wim van Doteren. Toen zij verloofd waren, gaf de oude mevrouw Van den Dorpel hem den raad: Wees een goed tuinman, pen goed hovenier van God, om dit plantje Jte leiden en te doen bloeien, opdat het 'overvloedig vrucht geve. Hij was vervuld met de hoogste ide alen, die hem kracht gaven bij zjjn stu die; het uitzien naar de toekomst gaf aan zijn dagen een wondere wijding. En zij was zoo geheel anders. Datgene wat zijn doel was, het was haar vreemd. Opoffering wilde zij niet, het was een opgaan in haar werk, dat al het andere geen tijd gunde. Zij was liefdeloos, zon der vertrouwen in zichzelf, zonder ver trouwen in hem en het duurde lang, heel lang eer ze besefte hoe erg dit gemis aan vertrouwen was. Want ver trouwen is het fundament van liefde en zij had het buiten haar leven ge sloten. Zij was iemand, die zichzelf zocht, en daardoor waren de mooiste momenten in haar leven zonder blijvende vrucht. Lang, heel lang heeft het geduurd eer ze zag, dat haar liefdeloosheid oorzaak was van de verwijdering, die tusschen hen gekomen was, en toen zij het zag, waren haar dagen voorbij En hij had gedacht samen met haar het licht en de blijdschap te zullen vinden! Langzaam-aan, maar onafwijsbaar zeker kwam de verwijdering, het conflict. Haar werk nam al haar tijd in beslag, en, om dat zij het zelf zocht, werd op haar schouders nóg belangrijker deel van den arbeid geschoven. Zeker, ze kon zich voorstellen als studente, als praeses van corps, als vriendin, maar als huisvrouw? In zijn hart begon de twijfel te kna gen: „Hield ze wel van hem?" Maar dadelijk wischte bij die gedachte weg hoe kon hij zoo iets veronderstellen? In zijn ooren suisden de woorden: „Wees een goede hovenier van God, voed. haar op in de liefde". Hij moest wachten en voorzichtig te werk gaan; er zou een dag komen, dat zij hem noodig had en dan zou hij haar beschermen en in zijn armen nemen en zij, de bezitster van zijn hart, zou hem haar liefde scheuken. Hij moest geduldig zijn, wachten. Op den dag van zijn examen zij wist den dag niet, hij beschouwde het als een verrassing voor haar ontving hij haar brief: „Ik vraag je mijn woord terugIk geloof, dat we ons vergist hebben. Ik kan het nietIk hoop, dat je gelukkig zult zijn. Vergeet mij". Was dat 'kijn belooning op den dag, toen de Decaan hem mededeelde, dat de Faculteit besloten had hem toe te laten? Den heelen dag stond het hem voor den geest: Nu was hij Mr en voor nietsHij was verdwaald, op zoek naar den verborgen weg van haar hart Vier jaren gingen voorbij. Dr Nord van Mansfeld was benoemd als conservatrice aan de Universiteits- Bibliotheek te Utrecht. En Mr van De- teren was een jaar na zijn examen ge promoveerd en op een advocatenkantoor in Amsterdam gekomen. Hij moest er heel hard werken; maar dat alleen kon zijn verdriet stillen. Want dikwijls in de stilte van zijn kamer be sloop de droefheid zijn hart, droefheid om zjjn groot verlies En zij? Eindelijk leerde zij zien, dat het liefde was, die haar ontbroken had; liefdeloos heid had haar doen kiezen tusschen zich zelf en hem. Bewondering had ze verko zen boven zijn eenvoudige liefde. Liefde voor elkaar in eenheid met God, was het hoogste, dat geëischt werd en ze had bet niet aangedurfd. Hij had zich aan haar gegeven, maar zjj had hem den weg naar haar hart toegesloten. O, het was alles voorbij, onherstelbaar en voorbij voor immer In de korte uren voor haar sterven ziet ze het verleden in een helder licht. Zeker weet zij dat het einde spoedig zal komen. In de oogenblikken, die haar nog geschonken werden, wilde zjj goed- Lia naar den Zwolschen trein geleiden, om dan in Apeldoorn een hotel op te zoeken, waar hij den anderen dag nader van Lia ho-oren zou, toen Lia een lichten kreet slaakte en in de armen van haar vader viel. C „Hoe maakt Annie het?" vroeg zij1 ge jaagd. „Toestand is heel slecht", antwoordde Alex van Meersma haastig, o-m dan Hans de hand te schudden. „Ik ben hier met een auto," zeide hij. „Laat ons vlug instappen." „Is Annie bij kennis, papa?" „Néén", -zeide hij op somheren toon, zóó, dat Hans een vaag vermoeden koes teren ging. „Ik had gedacht, hier te blijven logee- ren", zeide hij,. „In de gegeven omstan digheden „In Heerde zijn ook hotels," meende 'de aronitect. „En Lia kon je noodig hebben." Lia, al in de auto gestapt, hoorde deze woorden, die op zulk een droevigen, eigenaardigen toon werden uitgesproken., dat izij zich ijlings omkeerde en vroeg: „Papa, zeg de waarheid maar. Is An nie overleden?" „Vanmiddag gestorven", steunde Alex van "Meersma, in de kussens van het voertuig neerploffend en uitbarstend in zenuwachtig snikken. „Je 'kunt wel rijden," zei Hans haastig maken wat nog mogelijk was; al haar denken richtte zich op hem: een hunke rende behoefte om vergiffenis. Ze schrijft: „Ik heb je heel veel ver driet gedaan; ik vraag je vergiffenis. Wil je me vergeven? Ik ben liefdeloos geweest; ik had geen vertrouwen, niet in mezelf; en niet in jou, dat was ernstig. Wim, vergeef mij. Bid God, dat Hij mij moge be-lpen en mij genadig moge zijn. Wees gelukkig, God zegeu je" Jarenlang had zij heit andere gezocht, maar eindelijk leerde zij zien wat ze gedaan had. Maandenlang leed ze onder den last die haar drukte, pijnigend zelf verwijt sloeg haar levensmoed neer. Zij voelde zich zeer verlicht toen ze den brief had geschreven, die de armoede van haar leven en het gemis uitdroeg in het volle licht. Zij werd rustig, na dagen en nachten van onrust en schuldbesef; en ze wist, dat God de zonden van haar leven ver geven had. Nu was ze gereed om heen te gaan; alles, alles was voorbij. Voor het laatst zeiden haar lippen zijn naamHaar gebed rees op: „Heere, wees mij genadig Dan, alles voorbij. Aan het moegestreden leven een einde. Maar een nieuw begin was er tevens. Neen, den w'eg naar haar hart had hij niet gevonden. En zij had den weg naar het zijne gemist. Wonderlijk vaak, Gods bedoelen met ons! Zij had hem geen plaats in haar hart geschonken groot genoeg, om den mees ter van hef hart te worden. De wegen van toegang had ze afgesloten. Nu vroeg deze brief om toegang voor haar bij hem, hij mocht niet weigeren! God eischte dat hij vergeven zou aan haar die dwaalde, die het spoor bijster was en aan -den schijn den voorrang gaf in haar leven. Dit boek biedt, mede door de sober heid, vele goede momenten. Zeer te betreuren is het, dat het geloof niet leeft en ook niet altijd beleefd wordt. Van de hoofdpersoon wordt getuigd, „dat ze wel van stille vroomheid moest hou den, omdat ze zelf zoo vroom was". Haar daden ^ijn hiermede echter niet steeds in overeenstemming, en dat doet aan het geheel belangrijke schade. 'Maar ondanks deze uitdrukkelijke re serve kunnen wij dit boek aanbevelen om de boodschap dia bet brengen wil. A. L. VAN OYEN. UIT HET ZEEUWSCHE VERLEDEN. Door A. M. Wessels. LXXVII. Het recht in Ter Goes. IV. (Slot). Laat ik de enkele grepen die ik -deed uit de vroegere rechtspleging mogen besluiten, met een meer humoristische gebeurtenis. In de 17de eeuw had de Goesche Justitie weer ©en bewoner voor de cel gevonden, een zekere Jan Katoen. Het waa ©en eerste deugniet, niet een lang zond-enregister. Maar al was hij- ©en deugniet, een domoor was hij1 niet, integendeel het was een slimme -en gladde vogel. Hij kon zich dan ook maar niet zonder meer met zijn lot verzoenen, althans niet, voor hp niet alles beproefd had om- er uit t© ge raken. De gevangenbewaarder onderstboven loopen en de trappen afhollen, dat ging niet, daar het ©ten door ©en luikje werd gegeven-, Hp onderzocht de cel nauwkeurig en jawel daar zag hp ©en kansje, 't Wias w-el geen „frisch" ontsnappingsmiddel, maar daarover bekommerde Jan Katoen zich niet. voor Manufacturen Dames- en Kinderconfectle Tapijten - Gordijnen Bedden - Ledikanten en aanverwante artikelen is GOES HULST tot Sen chauffeur. „Je weet waar we zbjii moeten?" De man knikte en sloiof het portier. Hans zag, hoe Lia de armen om baars vaders hals had geslagen en meeschreide. Hij ooïdeelde het beter, te zwijgen voorloopig. De smart was te groot, om een troostend woiord te zeggen. De auto had Apeldoorn al een heel eind achter zich gelaten, toen Lia haar betraande oogen tot Hans ophief en snikte: „O Hans, dat is vreeselijk. Ik had nog zoo gehoopt „God weet, wat goed voor ons is", fluisterde hiji De woorden vielen als balsem in haar gewonde hart. Dankbaar keëk zij1 hem aan. Alex van 'Meersma kwam langzamer hand tot bedaren en kon, in sombere uitlegging, meedeel-en, dat Annie sinds een paar dagen volslagen bewusteloos was geweest. De dokter van Heerde had spoedig het gevaar ingezien, wat die uit Utrecht, ijlings ontboden, slechts beves tigen 'kon. Zonder o-ok maar één moment tot bewustzijn gekomen te zijn, was Annie dien middag ontslapen. „En Mama?" vroeg Lia. „Wanhopig, kind. Als dat niet spoedig verandert, gaat zij Annie achterop in hetzelfde geesteslijiden. Al maar door zegt zij, dat het haar schuld is; je weet het. Het is een vreeselijfce toestand." „Mama is foeh xiiet alleen?" Na de laatate rondgang voor het eten en toen de duisternis viel, brak hp' de koker van een zekere gelegenheid af en zoo gelukte het hem, natuurlpk na veel geklim en gewring, vrp te komen. Maar zoo kon onze Jan toch niet van de Goessche Vierschaar en torencel afscheid ne men ,Hp wilde zoo niet heengaan, maar netjes en beleefd scheiden. Daarop greep hp een stuk krijt en schreef op den zwaren eikendeur: „Baljuw en Schepenen, Mannen! Hiev heb je het kot En daar heb je het gat Waar jullie vroeger Jan Katoen in- had". Ziezoo, hp had zpn afscheidsplicht gedaan I Hp kroop door het gat, liet zich zakken en wist ongezien op straat te komen. En buiten de Ganzepoort Doch zoo kon hp' ook blpkbaar niet van Ter Goes scheiden. Daar schoot hem door het hoofd, dat hp het toch betrekkelpk goed had gehad.in de Goesche torencel, en- dat degenen, die in handen van de Goesche Justitie vielen, het tochi zóó slecht niet hadden Even stond "hp stil. Hp voelde het stuk krijt in den zak. Ja, ja, de heeren van Ter Goes waren- niet zoo kwaadals hp althans maar vrp was. Nog even gekeken Er was niets te zien. 't was nog donker! De poort was vast toe gesloten. Hp sloop op do Ganzepoort toe, greep het krp-t en schreef dit afscheidswoord, dat nog heden bekend is: „Wie stelen wil fjn niet wil hangen, Ga naar Ter Goes en laat zich vangen Want de heeren uit Ter Goes, Zpn zoo zacht als appelmoes". Toen den anderen morgen de boeren uit Kapelle en' omstreken, reeds voor het openen voor de poort stondeji, zagen zpi het versje, dat onsterfelijk is geworden. De baljuw was boos en kon geeni troost vinden in' het afscheidswoord van Jan. Opsporen hielp echter niet. Jan was en bleef weg Maar zpn streken bleven, want do geschie denis meldt,, dat lip' later te Middelburg werd gesnapt en streng gestraft. DE VERBINDINGEN MET ZEELAND. Over dit onderwerp heeft de heer J. J* C. van Dijk bij de behandeling van de begrooting van het Wegenfonds in de Tweede Kamer enkele opmerkingen ge maakt, die we hier laten volgen: „Het is dikwijls uiterst moeilijk te be oordeel en, waar in bet bijzonder urgen tie aanwezig is, en ontegenzeglijk levert het tegen elkaar afwegen van belangen gr-oote bezwaren op. Maar, dit erkennen de en vooropstellende, meen ik toch met aandrang te moeten ondersteunen het geen van verschillende zijden reeds is aangevoerd voor de verbinding van W,est Noordbrabant en Zeeland met, Rotterdam. Wanneer het net van verbindingen op het Rijkswegenplan wordt overzien, doet het als een hiaat aan, dat een verbinding van Bergen op Zoom met Willemstad ont breekt, welke dan aansluiting zou moe ten hebben met NumansdprpRotterdam. Dat dan tevens het veer Willemstad.Nu mansdorp aan behoorlijke eischen zou moeten voldoen, spreekt vanzelf. Aan sluitende verbindingen van de Zeeuwsche en Zuid-Hollandsche eilanden zouden voorts in het plan dienen te worden op genomen. Ik mag mij onthouden van een herha ling van de argumenten, die reeds van verschiEend-e zijden zijn te berd© ge bracht; argumenten, ontleend aan de be langen van de betrokken streken, maar ook aan h-et algemeen nationaal belang. Onder het laatste zou ik willen ver staan, dat de zuidelijke provinciën over de geheele Unie door goede Rijkswegen moeten zijn verbonden met het centrum des lands, opdat er geen aanleiding be sta voor die zuidelijke provinciën om zich in het bijzonder naar het zuiden te o-riënteeren. De Minister zegt in de Me morie van Antwoord, dat de bedoeld© verbinding een punt van overweging uit maakt. Ik spreek den wensch uit, dat di© overweging spoedig tot een gunstig resul taat zal leiden, en ik zou den Minister willen verzoeken, daaraan zijn bijzon dere aandacht te wijden. „Neen, de verpleegster is hij haar. Wijl kunnen haar met moeite tot bedaren krij gen. Misschien wordt het beter, als zij jou ziet, Lia." Hans voelde zich nog als een vreemde. Eenige malen had hij den mond willen o-penen, om 'iets te zeggen, maar dan zweeg hij toch. De auto suisde over de mooie, Gelde-r- sche wegen, in hun zomertooi. Maa.r geen van het drietal had er aandacht voor. Dan keek architect Van Meersma naar den jongen predikant. In zijn oogen kwam een milde glans. „Ik ben blij, dat ge meegekomen zjjt," zeide hij. „Het is voor Lia wat waard." „Ik meende, dat het op mijn weg lag", zeide Hans. „Maar de bedoeling was, dat ik in Apeldoorn zou logeeren, omdat ik „Je gaat in Heerde maar in een hotel. Dan kun je morgenochtend kennis ma ken met mijn vrouw. Het zijn wel droeve omstandigheden, maar je behoort nu tot, de familie. Je moeder heeft nog niet kunnen schrijven, Lia, maar zij is met het engagement zeer ingenomen, 'tls alleen ontzettend, dat nu onder deze omstan digheden o, waarom moest dat toch zijn? De genezing ging zoo goed. En nu plotseling dit. Dat valt niet te verklaren* En al3 Mama nu maar..." Hij verviel in diep gepeins. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1929 | | pagina 5