DE ZEEUW
TWEEDE BLAD.
A. WIL KING
Voor den Zondag.
Het huisje aan den zeedijk
HET ADRES
FEUILLETON.
VAN
ZATERDAG 11 MEI 1929, No. 186.
I
GELIJK EEN AREND.
Gelijk! een. arend zijn nest op
wekt, over zijne jongen zweeft....
leidde hem de Heere alléén.
Deut. 32:11, 12.
De arend bouwt zijn nest bij' de steilte.
En yanneer hij zijne jongen heeft uitge
broed en deze zóó groot en sterk zijn ge
worden, dat ze kunnen gaan vliegen, dan
werpt hij' ze buiten het nest, de diepte in.
De jonge arenden moeten dan wel
de vleugels uitslaan en ze doen dit ook.
Intuïtief trachten ze, zich weer omhoog te
heffen en niet te pletter te vallen.
Terwijl zijn jong in angst bezig is, staat
de oude arend er boven en volgt, met op
merkzaam oog alles, wat er gebeurt. En
zoo spoedig het jong, uitgeput, in de
diepte dreigt te storten, laat de oude
arend zich er onder vallen. Hij1 breidt
zijne vleugelen uit, om het op te vangen
en dan draagt hiji het veilig en wel de
hoogte weer in, waar het nest is.
Het arendsjong schijnt aan de verplet
tering te worden prijsgegeven.
Maar het is voortdurend veilig, want
het scherpe oog van den -ouden arend
volgt al zijne bewegingen.
En zoo spoedig het dreigt ten onder
te zullen gaan, snelt- de oude arend toe,
om het te bewaren.
Zoo zegt Mazes handelt de Heere
ten opzichte van Israël.
Die de arenden schiep1, doet in den
heerlijksten zin, zooals de arenden doen.
Het schijnt zoo vaak, dat Hij de Zijnen
aan het verderf prijs geeft. Dan dreigen ze
verpletterd te worden in de peilloo-ze
diepten. Allerlei moeite en druk' benauwt
hen en loert van allen kant.
Het kan zoo bang zijn het leven.
Het kan zoo, somber zijn, het heden.
Het kan zoo onoverkomelijk schijnen,
wat in de toekomst ligt.
We trachten wel, om ons staande te
houden. Maar telkens en telkens zinken
we terug.
Onze kracht is niet zóó groot, dat we
niet uitgeput kunnen raken. En daarom
moet het op het laatst dan maar gaan,
zooals het gaat: we moeten dan maar
vallen in .de afgronden.
En dan meenen we, dat we op ons
zelf zijn aangewezen en er niemand is,
die zich ook maar eenigszins om ons
bekommert. En, wat nog erger is, we hoo-
ren stemmen fluisteren: „Waar is nu uw
God?"
Zooals de arend zóó is de Heere.
Of liever: waarvan we in den arend
iets zien, dat zien we in den Heere
heerlijk en volkomen.
Met scherp oog geeït Hij! acht op1 al
onze bewegingen. Hijl volgt ons in al onze
pogingen, ook al schjjht het, dat H$
ons geheel overlaat aan ons zelf.
Nooit zjjin we buiten Zijne genade,
nooit, ook al bezwijkt in hangen nood
ons vleesch en ons hart.
Israels Wachter sluimert nooit, maar
houdt altjjid Zijn oog gericht op degenen,
die, klein en zwak, met dreigenden on
dergang hebben te kampen.
En wanneer het schijnt, dat het einde
er is, dan snelt Hij ter hulp. Als er geen
uitkomst meer mogelijk schjjht, dan is er
de Heere, 'en in de laatste wankeling
bewijst Hiji Zijne trouwe zorg en draagt
Hjj - naar de veiligheid.
Het leven van een ieder Zijner kinderen
s c h ij n t altijd te wezen een kampen
met den ondergang en i s altijd een do-or-
loopende verlossing uit velerlei moeite en
benauwing.
Het leven schjjnt moeilijk, want we
moeten immers ons staande houden boven
afgronden.
Maar het leven i s gemakkelijk, want
het oog van den Vader aller genade is
altijd op ons gericht en de God der
door
HUGO KINGMANS.
121.) o>
HOOFDSTUK XV. -
r
'tWas alsof het een droom was...
Maar het was koude werkelijkheid.
Eerst was uit Heerde een spoedbrief van
Mama gekomen, meldende, dat de toestand
van Annie opeens onrustbarend minder
was geworden; daarna werd. het kleine
„huisje aan den zeedijk" het was nauw
enkele urer later; Hans, Lia en Groot
moeder Blanker!; waren aan het delibe-
reeren, wat er gebeuren moest na de
ontvangst van den droeven brief op
geschrikt door een telegram van den ar
chitect met als inhoud het veelzeggende:
„Kom, toestand zeer ernstig".
Toen was het besluit onmiddellijk ge
nomen: Lia zou het allernoodigste pak
ken, om den volgenden morgen af te rei
zen; Hans besloot, met haar te gaan
tot Apeldoorn om dan verder te zien.
'tWas als een droom...
Maar het was koude werkelijkheid, dat
heerlijkheid rijdt altijd op een Cherub,
om ous ter hulp te komen.
Uit dit alles moet één vrucht voortko
men: dat wij door het geloof den Heere
zien en ons verlaten op Zijne genade,
zoodat we, welke onze'levens-moeite ook
is en van welken kant ons levens-gevaar
ook dreigt, den Heere verwachten en
hopen op Zijn heil.
In ons is niet de kracht, om met bree-
den wiek-slag op te strjigen naar de veilige
plaatsen in de hoogte. Wij kunnen al
leen maar fladderen en zouden ai heel
spoedig te pletter geslagen worden. Maar
in den Heere is de ontferming en de
kracht en de wil, om te behouden.
Zoo leidt de Heere allen.
Welgelukzalig is het volk, welks God
de Heere is!
ONTROUW.
Hoe mooi weet niet de mensch te spreken
Van menschelijke trouw
En laat nochtans een leven breken
Van rouw, zoo diepen rouw.
Hoe laag is niet de mensch gezonken
In ontrouw, altoos weer.
Daar is zijn leven ingeklonken,
Daar ligt het in temeer.
Daar is de zonde me$ gekomen,
Daar viert zij hoogtij ïn.
De ontrouw heeft ons hart genomen,
't Verstand, gevoel, de zin.
De grafkuil wordt er mee gedolven,
En even trilt er iets
Wij zijn net hongerige wolven,
Nog minder: wij zijn niets.
Het staat met vuur en rook geschreven
In 't menschelijk bestaan,
De ontrouw heerscht, en, voortgedreven,
Hitst zij1 ons steeds meer aan.
En zoo zou naamloos donker wezen
Ons leven ééne traan:
Was Gods Trouw niet als 't Licht ver
rezen,
Dat ons Zijn weg doet gaan.
DE VERBORGEN WEG
door M. S. van IJ s s e 1 s t e ij n.
Dit boek is een getuigenis, waaruit op
welt de wekroep om toch nimmer te ver
geten, dat zonder liefde geen enkel leven
gedijen kan.
Want de toegesloten, ommuurde harten
kennen niets dan armoede; deze menschen
loop-en alle kans de bestemming van hun
leven nooit te bereiken. En als God een
maal de eindstreep zet wat is er dan
feworden van de dagen die hun geschon-
en werden? Men vraagt zich af:
Is dè.t de wijsheid en het weten?
Te leven voor zich z-elf alléén
en om den diepen lust van één
zooveler weedom te vergeten?
Een lichtend spoor achterlaten is in
deze gevallen bijna altijd uitgesloten; in
het verleden ligt geen wijdende waarde
die kracht geeft aan die achterblijven om
op den ingeslagen weg voort te gaan.
Want het leven werd niet gedragen
door een liefde, die alle eigenbelang uit
sluitend, groeien mocht tot een volkomen
overgave een overgave die alle stille
verlangens 'in één band omsloot. In het
kille huis van liefdeloosheid bloeit geen
enkele bloem, wordt geen enkele vrucht
tot volle rijpheid gekoesterd.
En weet: God wil niet, dat wjj zóó
door het leven gaanl Want wat is Zijn
gebod anders, dan een gebod van lief
hebben?
Alle goed bedoelen zonder dit eene,
is vruchteloos.
Alle werk, niet door dezen drang ge
dragen, is fjdel.
„En vergeet nooit, dat de weg naar het
hart van een vrouw een verborgen weg
is; allen, die dezen weg willen vinden,
zullen veel moeilijkheden te overwinnen
hebben. Je zult op moeten passen voor
zijwegen, want dan vind je nooit den
schrijn, of liever dan zul je nooit den
lichtenden bergtop bereiken, vanwaar je
samen zult kunnen opgaan tot God."
En dan later nog eens dezelfde opmer
king, nu in het algemeen:
den volgenden morgen, vijf dagen na
hun verloving, Hans en Lia op de boot
stapten, die hen naar Rotterdam zou
brengen, o-m dan verder per trein naar
Apeldoorn te gaan, waar onmiddellijk
v-ertrinding was met den trein naar
Zwolle, zoodat onderweg kon worden uit
gestapt te "Heerde; papa en mama had
den reeds bericht van Lia's komst.
Neen, het was geen droom. Het kon
gebeuren, dat Lia bij een sterfbed kwam
te staan, misschien wel bij het lijk harer
zuster
Zoo was de .reis ver van prettig, al
deed het Lia oneindig goed, dat Hans bij-
haar was. Als een donkere beklemming
lag op hen de zware dreiging, dat Annie
h-et leven vaarwel zou zeggen. Dat was al
-ontzettend. Maar het meest ontzettend
was, dat zij onvoorbereid de eeuwigheid
zou ingaan, niet wetend van de .onmete
lijke -zondaarsliefde van Jezus Christus,
Gods Zoon. v
In Lia's hart rees de smeekbede, dat zij
Annie nog levend en bij kennis mocht
aantreffen, opdat zij kon spreken met de
zoo zwaar beproefde. Niets zou haar er
van weerhouden, om te vertellen, wat
zjj aan haar ziel ervaren had en om
Annie er op te wijzen, dat het nog niet
te laat was; dat ook zij Jezus nog vinden
fcon, zjj het dan ter elfder ure.
Het was zeven uur in den avond,
dat Apeldoorn wierd bereikt. Hans wilde
„De weg naar het hart van den mensch
is een verborgen weg. God alleen kent
het juiste pad."
Zjj h-eeitte Nora van Mansfeld, hiji Wim
van Doteren. Toen zij verloofd waren,
gaf de oude mevrouw Van den Dorpel
hem den raad: Wees een goed tuinman,
pen goed hovenier van God, om dit plantje
Jte leiden en te doen bloeien, opdat het
'overvloedig vrucht geve.
Hij was vervuld met de hoogste ide
alen, die hem kracht gaven bij zjjn stu
die; het uitzien naar de toekomst gaf
aan zijn dagen een wondere wijding.
En zij was zoo geheel anders. Datgene
wat zijn doel was, het was haar vreemd.
Opoffering wilde zij niet, het was een
opgaan in haar werk, dat al het andere
geen tijd gunde. Zij was liefdeloos, zon
der vertrouwen in zichzelf, zonder ver
trouwen in hem en het duurde lang,
heel lang eer ze besefte hoe erg dit
gemis aan vertrouwen was. Want ver
trouwen is het fundament van liefde
en zij had het buiten haar leven ge
sloten. Zij was iemand, die zichzelf zocht,
en daardoor waren de mooiste momenten
in haar leven zonder blijvende vrucht.
Lang, heel lang heeft het geduurd eer
ze zag, dat haar liefdeloosheid oorzaak
was van de verwijdering, die tusschen
hen gekomen was, en toen zij het
zag, waren haar dagen voorbij
En hij had gedacht samen met haar
het licht en de blijdschap te zullen
vinden!
Langzaam-aan, maar onafwijsbaar zeker
kwam de verwijdering, het conflict. Haar
werk nam al haar tijd in beslag, en, om
dat zij het zelf zocht, werd op haar
schouders nóg belangrijker deel van den
arbeid geschoven. Zeker, ze kon zich
voorstellen als studente, als praeses van
corps, als vriendin, maar als huisvrouw?
In zijn hart begon de twijfel te kna
gen: „Hield ze wel van hem?" Maar
dadelijk wischte bij die gedachte weg
hoe kon hij zoo iets veronderstellen?
In zijn ooren suisden de woorden: „Wees
een goede hovenier van God, voed. haar
op in de liefde". Hij moest wachten
en voorzichtig te werk gaan; er zou een
dag komen, dat zij hem noodig had en
dan zou hij haar beschermen en in zijn
armen nemen en zij, de bezitster van
zijn hart, zou hem haar liefde scheuken.
Hij moest geduldig zijn, wachten.
Op den dag van zijn examen zij
wist den dag niet, hij beschouwde het
als een verrassing voor haar ontving
hij haar brief: „Ik vraag je mijn woord
terugIk geloof, dat we ons vergist
hebben. Ik kan het nietIk hoop, dat
je gelukkig zult zijn. Vergeet mij".
Was dat 'kijn belooning op den dag,
toen de Decaan hem mededeelde, dat
de Faculteit besloten had hem toe te
laten? Den heelen dag stond het hem
voor den geest: Nu was hij Mr en
voor nietsHij was verdwaald, op
zoek naar den verborgen weg van haar
hart
Vier jaren gingen voorbij.
Dr Nord van Mansfeld was benoemd
als conservatrice aan de Universiteits-
Bibliotheek te Utrecht. En Mr van De-
teren was een jaar na zijn examen ge
promoveerd en op een advocatenkantoor
in Amsterdam gekomen.
Hij moest er heel hard werken; maar
dat alleen kon zijn verdriet stillen. Want
dikwijls in de stilte van zijn kamer be
sloop de droefheid zijn hart, droefheid
om zjjn groot verlies
En zij?
Eindelijk leerde zij zien, dat het liefde
was, die haar ontbroken had; liefdeloos
heid had haar doen kiezen tusschen zich
zelf en hem. Bewondering had ze verko
zen boven zijn eenvoudige liefde. Liefde
voor elkaar in eenheid met God, was
het hoogste, dat geëischt werd en
ze had bet niet aangedurfd. Hij had
zich aan haar gegeven, maar zjj had
hem den weg naar haar hart toegesloten.
O, het was alles voorbij, onherstelbaar
en voorbij voor immer
In de korte uren voor haar sterven
ziet ze het verleden in een helder licht.
Zeker weet zij dat het einde spoedig
zal komen. In de oogenblikken, die haar
nog geschonken werden, wilde zjj goed-
Lia naar den Zwolschen trein geleiden,
om dan in Apeldoorn een hotel op te
zoeken, waar hij den anderen dag nader
van Lia ho-oren zou, toen Lia een lichten
kreet slaakte en in de armen van haar
vader viel. C
„Hoe maakt Annie het?" vroeg zij1 ge
jaagd.
„Toestand is heel slecht", antwoordde
Alex van Meersma haastig, o-m dan Hans
de hand te schudden.
„Ik ben hier met een auto," zeide hij.
„Laat ons vlug instappen."
„Is Annie bij kennis, papa?"
„Néén", -zeide hij op somheren toon,
zóó, dat Hans een vaag vermoeden koes
teren ging.
„Ik had gedacht, hier te blijven logee-
ren", zeide hij,. „In de gegeven omstan
digheden
„In Heerde zijn ook hotels," meende 'de
aronitect. „En Lia kon je noodig
hebben."
Lia, al in de auto gestapt, hoorde
deze woorden, die op zulk een droevigen,
eigenaardigen toon werden uitgesproken.,
dat izij zich ijlings omkeerde en vroeg:
„Papa, zeg de waarheid maar. Is An
nie overleden?"
„Vanmiddag gestorven", steunde Alex
van "Meersma, in de kussens van het
voertuig neerploffend en uitbarstend in
zenuwachtig snikken.
„Je 'kunt wel rijden," zei Hans haastig
maken wat nog mogelijk was; al haar
denken richtte zich op hem: een hunke
rende behoefte om vergiffenis.
Ze schrijft: „Ik heb je heel veel ver
driet gedaan; ik vraag je vergiffenis.
Wil je me vergeven?
Ik ben liefdeloos geweest; ik had
geen vertrouwen, niet in mezelf; en niet
in jou, dat was ernstig.
Wim, vergeef mij. Bid God, dat Hij mij
moge be-lpen en mij genadig moge zijn.
Wees gelukkig, God zegeu je"
Jarenlang had zij heit andere gezocht,
maar eindelijk leerde zij zien wat ze
gedaan had. Maandenlang leed ze onder
den last die haar drukte, pijnigend zelf
verwijt sloeg haar levensmoed neer.
Zij voelde zich zeer verlicht toen ze
den brief had geschreven, die de armoede
van haar leven en het gemis uitdroeg
in het volle licht.
Zij werd rustig, na dagen en nachten
van onrust en schuldbesef; en ze wist,
dat God de zonden van haar leven ver
geven had. Nu was ze gereed om heen te
gaan; alles, alles was voorbij.
Voor het laatst zeiden haar lippen zijn
naamHaar gebed rees op: „Heere,
wees mij genadig
Dan, alles voorbij.
Aan het moegestreden leven een einde.
Maar een nieuw begin was er tevens.
Neen, den w'eg naar haar hart had hij
niet gevonden. En zij had den weg naar
het zijne gemist. Wonderlijk vaak, Gods
bedoelen met ons!
Zij had hem geen plaats in haar hart
geschonken groot genoeg, om den mees
ter van hef hart te worden. De wegen
van toegang had ze afgesloten.
Nu vroeg deze brief om toegang voor
haar bij hem, hij mocht niet weigeren!
God eischte dat hij vergeven zou aan
haar die dwaalde, die het spoor bijster
was en aan -den schijn den voorrang gaf
in haar leven.
Dit boek biedt, mede door de sober
heid, vele goede momenten.
Zeer te betreuren is het, dat het geloof
niet leeft en ook niet altijd beleefd wordt.
Van de hoofdpersoon wordt getuigd, „dat
ze wel van stille vroomheid moest hou
den, omdat ze zelf zoo vroom was".
Haar daden ^ijn hiermede echter niet
steeds in overeenstemming, en dat doet
aan het geheel belangrijke schade.
'Maar ondanks deze uitdrukkelijke re
serve kunnen wij dit boek aanbevelen
om de boodschap dia bet brengen wil.
A. L. VAN OYEN.
UIT HET ZEEUWSCHE VERLEDEN.
Door A. M. Wessels.
LXXVII.
Het recht in Ter Goes.
IV. (Slot).
Laat ik de enkele grepen die ik -deed uit de
vroegere rechtspleging mogen besluiten, met
een meer humoristische gebeurtenis.
In de 17de eeuw had de Goesche Justitie
weer ©en bewoner voor de cel gevonden, een
zekere Jan Katoen.
Het waa ©en eerste deugniet, niet een lang
zond-enregister. Maar al was hij- ©en deugniet,
een domoor was hij1 niet, integendeel het was
een slimme -en gladde vogel.
Hij kon zich dan ook maar niet zonder
meer met zijn lot verzoenen, althans niet, voor
hp niet alles beproefd had om- er uit t© ge
raken.
De gevangenbewaarder onderstboven loopen
en de trappen afhollen, dat ging niet, daar
het ©ten door ©en luikje werd gegeven-,
Hp onderzocht de cel nauwkeurig en jawel
daar zag hp ©en kansje, 't Wias w-el geen
„frisch" ontsnappingsmiddel, maar daarover
bekommerde Jan Katoen zich niet.
voor Manufacturen
Dames- en Kinderconfectle
Tapijten - Gordijnen
Bedden - Ledikanten en
aanverwante artikelen is
GOES HULST
tot Sen chauffeur. „Je weet waar we
zbjii moeten?"
De man knikte en sloiof het portier.
Hans zag, hoe Lia de armen om baars
vaders hals had geslagen en meeschreide.
Hij ooïdeelde het beter, te zwijgen
voorloopig. De smart was te groot, om
een troostend woiord te zeggen.
De auto had Apeldoorn al een heel
eind achter zich gelaten, toen Lia haar
betraande oogen tot Hans ophief en
snikte: „O Hans, dat is vreeselijk. Ik
had nog zoo gehoopt
„God weet, wat goed voor ons is",
fluisterde hiji
De woorden vielen als balsem in haar
gewonde hart. Dankbaar keëk zij1 hem aan.
Alex van 'Meersma kwam langzamer
hand tot bedaren en kon, in sombere
uitlegging, meedeel-en, dat Annie sinds
een paar dagen volslagen bewusteloos
was geweest. De dokter van Heerde had
spoedig het gevaar ingezien, wat die uit
Utrecht, ijlings ontboden, slechts beves
tigen 'kon. Zonder o-ok maar één moment
tot bewustzijn gekomen te zijn, was Annie
dien middag ontslapen.
„En Mama?" vroeg Lia.
„Wanhopig, kind. Als dat niet spoedig
verandert, gaat zij Annie achterop in
hetzelfde geesteslijiden. Al maar door zegt
zij, dat het haar schuld is; je weet het.
Het is een vreeselijfce toestand."
„Mama is foeh xiiet alleen?"
Na de laatate rondgang voor het eten en
toen de duisternis viel, brak hp' de koker van
een zekere gelegenheid af en zoo gelukte het
hem, natuurlpk na veel geklim en gewring,
vrp te komen.
Maar zoo kon onze Jan toch niet van de
Goessche Vierschaar en torencel afscheid ne
men ,Hp wilde zoo niet heengaan, maar netjes
en beleefd scheiden.
Daarop greep hp een stuk krijt en schreef
op den zwaren eikendeur:
„Baljuw en Schepenen,
Mannen! Hiev heb je het kot
En daar heb je het gat
Waar jullie vroeger
Jan Katoen in- had".
Ziezoo, hp had zpn afscheidsplicht gedaan I
Hp kroop door het gat, liet zich zakken en
wist ongezien op straat te komen. En buiten
de Ganzepoort
Doch zoo kon hp' ook blpkbaar niet van
Ter Goes scheiden. Daar schoot hem door het
hoofd, dat hp het toch betrekkelpk goed had
gehad.in de Goesche torencel, en- dat degenen,
die in handen van de Goesche Justitie vielen,
het tochi zóó slecht niet hadden
Even stond "hp stil. Hp voelde het stuk krijt
in den zak.
Ja, ja, de heeren van Ter Goes waren- niet
zoo kwaadals hp althans maar vrp was.
Nog even gekeken Er was niets te zien.
't was nog donker! De poort was vast toe
gesloten. Hp sloop op do Ganzepoort toe,
greep het krp-t en schreef dit afscheidswoord,
dat nog heden bekend is:
„Wie stelen wil fjn niet wil hangen,
Ga naar Ter Goes en laat zich vangen
Want de heeren uit Ter Goes,
Zpn zoo zacht als appelmoes".
Toen den anderen morgen de boeren uit
Kapelle en' omstreken, reeds voor het openen
voor de poort stondeji, zagen zpi het versje,
dat onsterfelijk is geworden.
De baljuw was boos en kon geeni troost
vinden in' het afscheidswoord van Jan.
Opsporen hielp echter niet. Jan was en bleef
weg
Maar zpn streken bleven, want do geschie
denis meldt,, dat lip' later te Middelburg werd
gesnapt en streng gestraft.
DE VERBINDINGEN MET ZEELAND.
Over dit onderwerp heeft de heer J. J*
C. van Dijk bij de behandeling van de
begrooting van het Wegenfonds in de
Tweede Kamer enkele opmerkingen ge
maakt, die we hier laten volgen:
„Het is dikwijls uiterst moeilijk te be
oordeel en, waar in bet bijzonder urgen
tie aanwezig is, en ontegenzeglijk levert
het tegen elkaar afwegen van belangen
gr-oote bezwaren op. Maar, dit erkennen
de en vooropstellende, meen ik toch met
aandrang te moeten ondersteunen het
geen van verschillende zijden reeds is
aangevoerd voor de verbinding van
W,est Noordbrabant en Zeeland
met, Rotterdam.
Wanneer het net van verbindingen op
het Rijkswegenplan wordt overzien, doet
het als een hiaat aan, dat een verbinding
van Bergen op Zoom met Willemstad ont
breekt, welke dan aansluiting zou moe
ten hebben met NumansdprpRotterdam.
Dat dan tevens het veer Willemstad.Nu
mansdorp aan behoorlijke eischen zou
moeten voldoen, spreekt vanzelf. Aan
sluitende verbindingen van de Zeeuwsche
en Zuid-Hollandsche eilanden zouden
voorts in het plan dienen te worden op
genomen.
Ik mag mij onthouden van een herha
ling van de argumenten, die reeds van
verschiEend-e zijden zijn te berd© ge
bracht; argumenten, ontleend aan de be
langen van de betrokken streken, maar
ook aan h-et algemeen nationaal belang.
Onder het laatste zou ik willen ver
staan, dat de zuidelijke provinciën over
de geheele Unie door goede Rijkswegen
moeten zijn verbonden met het centrum
des lands, opdat er geen aanleiding be
sta voor die zuidelijke provinciën om
zich in het bijzonder naar het zuiden te
o-riënteeren. De Minister zegt in de Me
morie van Antwoord, dat de bedoeld©
verbinding een punt van overweging uit
maakt. Ik spreek den wensch uit, dat di©
overweging spoedig tot een gunstig resul
taat zal leiden, en ik zou den Minister
willen verzoeken, daaraan zijn bijzon
dere aandacht te wijden.
„Neen, de verpleegster is hij haar. Wijl
kunnen haar met moeite tot bedaren krij
gen. Misschien wordt het beter, als zij
jou ziet, Lia."
Hans voelde zich nog als een vreemde.
Eenige malen had hij den mond willen
o-penen, om 'iets te zeggen, maar dan
zweeg hij toch.
De auto suisde over de mooie, Gelde-r-
sche wegen, in hun zomertooi. Maa.r geen
van het drietal had er aandacht voor.
Dan keek architect Van Meersma naar
den jongen predikant. In zijn oogen kwam
een milde glans.
„Ik ben blij, dat ge meegekomen zjjt,"
zeide hij. „Het is voor Lia wat waard."
„Ik meende, dat het op mijn weg lag",
zeide Hans. „Maar de bedoeling was,
dat ik in Apeldoorn zou logeeren, omdat
ik
„Je gaat in Heerde maar in een hotel.
Dan kun je morgenochtend kennis ma
ken met mijn vrouw. Het zijn wel droeve
omstandigheden, maar je behoort nu tot,
de familie. Je moeder heeft nog niet
kunnen schrijven, Lia, maar zij is met het
engagement zeer ingenomen, 'tls alleen
ontzettend, dat nu onder deze omstan
digheden o, waarom moest dat toch
zijn? De genezing ging zoo goed. En nu
plotseling dit. Dat valt niet te verklaren*
En al3 Mama nu maar..."
Hij verviel in diep gepeins.
(Wordt vervolgd.)