DE ZEEUW
TWEEDE BLAD.
Voor den Zondag.
Het huisje aan den zeedijk
HET ADRES
A. Wl LKING
VAN
ZATERDAG 27 APRIL 1929. No. 175.
JEZUS NAVOLGEN.
En Jezus zeide tot hen: Volgt Mij'
na, en Ik zal u visschers der men
schen maken.
Mattheüs 4:19.
Volgt Mij nal
Met dit woord riep onze Heiland Pe
trus en Andreas tot Zich. Met dit woord
werden deze eenvoudige visschers uit-
genoodigd om Jezus' jongeren te zijn.
Met dit woord is Christus blijven roe
pen. Blijven roepen al de eeuwen door.
Met dit woord roept Hij' ook ons om
ons aan Zijn liefdedienst te verbinden.
Van de discipelen staat geschreven, dat
zij, terstond de netten verlaten hebben
de, Hem nagevolgd zijn. Zonder zich te
'bedenken. Schier zonder afscheid te ne
men.
Oogenblikkelijik waren zij bereid om 'den
Profeet van Nazareth te volgen.
Als Jezus ons roept, zijn dan ook wij
gereed om van stonde aan Hem te vol
gen, waar Hij ook henen gaat?
Velen weifelen te komen. Daar zijn er
die nooit den beslissenden stap do-en. Ja,
daar zijn er, die haastig wegvluchten.
En toch blijft Jezus roepen: „Volgt
Mij1". En zoo zal Hij blijven roepen, totdat
alle schapen zijin toegebracht, en het z-al
wezen: „Eén kudde en één herder".
Christus te volgen o-, we vinden dat
zoo mooi en z-o-o- goed, maar we moeten
er nog altijd mee beginnen. We hebben
het zoo druk met onze zaken. We komen
er niet aan toe. Eigenlijk beschouwd is
het zoo moeilijk en soms zoo- betel lastig
We zingen wel graag van den Heiland
van zondaren, we ho-oren zoo -graag sprei-
ken van verzoening en zaligheid, maar
om den Heere Jezus na te volgen in de
practijfc van het leven, daa,r zieq we tegen
op. Het leven is veelal toch reeds zoo
zwaar.
Daar is inderdaad genade voo-r noodig,
om Christus na te volgen.
We bedoelen niet het volgen uit de
verte, het volgen als het ons uitkomt.
Maar doo-r het leven te gaan vlak achter
Jezus I Dat 'is de èischl
Maar daarvoor moeten we geleid wor
den door den Gee-st Gods. Eerst dan zijn
wij tot den dienst van Christus bekwaam.
„Volgt Mij na.," wil thans zeggen: Do-et
den wil Mijns Hemelschen Vaders, die u
in Zijn Woord is geopenbaard. Volbrengt
's Heeren welbehagen, gelijk de Zoon des
imenschen dat op aarde heeft gedaan en
gelijk de engelen in den hemel dat altijd
doen.
„Volgt Mij na" is een uitno-odiging met
een belofte: „en Ik zal u visschers der
menschen maken."
De Heere Jezus wil ook aan ons deze
belofte vervullen.
Visschers der menschen, dat waren niet
alleen de apostelen en dat zijn niet
alleen onze herders en leeraars, maar dat
mogen we door Gods genade allen wor
den. Tot die taak zijn we allen geroepen.
Veler levensdoel is om schatten te ver
gaderen, om rijk te wo-rden. Maar een
veel grootere schat is uw deel, veel rijker
zjjt ge gezegend, en een onvergankelijke
heerlijikheid is uw deel, zoo ge niet hen
gelt naar aardsche goederen, maar zoo
ge visschers der menschen wilt zijn, zoo
ge zielen, zoekt te winnen vo-o-r Jezus.
Daarvoor behoeft ge geen do-miné of
zendeling, geen evangelist of straatpredi
ker te zijn, maar dat kunt ge in uw eigen
levenskring doen, in de-n kring, waarin
God u do-et wonen en arbeiden.
Laat het een heilige hartstocht van u
zjjn, om vóór uw verscheiden van deze
aarde ten minste één ziel voor het Ko-
ininkrijk Gods te winnen, dat uw eigen
leven een middel in 's Heeren hand wordt
om, al is het slechts één zondaar, te
brengen aan 's Kruises voet.
FEUILLETON
door
HUGO KINGMANK.
110.) -o-
,,'kHeb Hem in Utrecht weer geheel
losgelaten", zeide de ander. „Ik durfde
thuis niet voor mijn overtuiging uitko
men."
„Dat is niet precies geheel wéar. Maar
al was dat zoo, dan was het nog be
grijpelijk, kind. Het was alles zoo nieuw
voor je. Je stondt natuurlijk nog niet
vast in je schoenen. Qpre-chte kinderen
van God zijn dikwijls wankelmoedig. Voor
mij en ook voor den dominé want wij
hebben veel over je gepraat, was het
een heerlijk bericht, te vernemen, dat
je zoo onrustig waart. Het komt best
in orde, Lia. De Heere laat je niet meer
los."
„Ik wou, dat ik het ook met zulk een
zekerheid zeggen kon, Grootmoe."
„Dat komt nog wel", meende de oude
vróuw, vol vertrouwen. „Maar, om ver
der te gaan, dat jij vroeg, naar hier
te mogen komen, was een begin van ge-
bedsverhooring. Dat je vader en moeder
uit zichzelf je hebben gezegd, weer naar
hier te komen, dat is immers ook Gods
Grijipt toch de kansen door God u ge
geven I Volgt uw Koning en laat de ijver
voor Zijn zaak uw leven vervullen 1
GOD IN ALLES EN ALLES IN GOD.
Wij zien U in den morgenstond
En in den avond, Heere!
En al wat leeft door U, verkondt
Uw grootheid, liefde en eere.
Gij leidt ons van onze eerste jeugd
En in den bloei van 't leven;
Zoo wilt ge ons met uw vrede en
vreugd
Ten einde toe omzweven.
Er is geen leven zonder U,
Geen licht zou ons bestralen,
D-eedt, van de schepping af, tot nu,
Ge op ons Uw licht niet dalen?
Neen, zonder U kan 't sterflijk oog
De neev'len niet doorb-oren;
Het ziet geen licht aan 's hemels boog,
Ook kan ons oor niet hooren.
Is al de schepping rijk en schoon,
Een spiegel van Uw luister,
Toch mist zij buiten U haar kroon
En zinkt zij weg in 't duister.
De zoete geur van 't bloemrijk woud,
't Gesuis der zoele winden,
En 't woudkoor laat het harte koud,
Dat U niet weet te vinden.
Geen heuv'lig bosch ,geen lieflijk dal
Geen klaterende jbeeken,
Geen ruischen van den waterval
Waarin niet Gij wilt spreken.
Maar zonder U blijft alles nacht,
Wil daarom ons verlichten,
Opdat door U in ons de macht,
Van zonde en duister zwichte.
voor Manufacturen
Dames- en Kinderconfectie
Tapijten - Gordijnen
Bedden - Ledikanten en
aanverwante artikelen is
GOES HULST
SCHADUW.
Verzen van Alice Naho-n.
Er is veel schaduw geweest in het
leven -dezer jeugdige Vlaamsche- dichteres.
Haar dagen waren donker en droef, schier
nergens zag zij een hand tot redding
uitgestoken, nergens vond zij den troost
dien haar ziel zocht en waarop zij hun
kerend hoopte. En dan de angst, de vraag
zonder antwoord: Zou haar leven nog
een opgang mogen kennen, of zou
het afdalen naar nóg dieper diepten?
Ze was zo-o eenzaam, er was zóó veel
schaduw in haar jonge leven.
En wat beminde zij méér, dan schoon
heid van zon en kleuren, dan rijkdom
van liefde en blij bezittenZe dacht
dat het uur van scheiden spoedig zou
komen; maar de kreet om leven was er
nog immer en hoog sloeg hij op door
haar dagen!
De schaduw die o-ver haar leven viel,
maakte alles zoo donker. Blije vergezich
ten werden weggesloten en o, zij
schreide zoo vaak om zonneschijn. Want
dat was leven!
De twee verzenbundels die ko-rt na
elkaar versohenen: „Vo-ndelingskens" en
„Op zachte vo-oizekens" genoten ook
in Noord-Nederland groote belangstel
ling. En het meelij met de jonge dichte^
res gaf aan haar werk voor velen een
bizondere bekoring.
Dat deze poëzie een zoo groote belang
stelling waard was, is hiermede echter al
lerminst bewezen. Het was meer het mee
lijden dat sprak, dan het hooge kunst
genot, <dat deze bundels te genieten ga
ven. Mede daardoor is het te verklaren,
dat de groote belangstelling snel vermin-
werk? Buiten Gods wil valt er geen
haar van ons hoofd. En is het geen
gunstig teeken, dat je vader naar hier
wil komen?"
'kWeet niet, of hem dat ernst was,
Grootmoe", viel Lia de oude vrouw haas
tig in de rede.
„Dat was hem ernst, geloof ik. Het
waren thuis toch geen omstandigheden
om .grapjes te maken, zou ik denken.
Neen, neen daar ken ik Alex, je vader
bedoel ik, maar al te goed voor, al
heb ik hem dan ook in jaren niet ont
moet. Dat is dus ook weer een bewijs
van toenadering, waarvoor God gedankt
moet worden. En wat je moeder betreft,
wie zal zeggen, of de tegenslag met
Annie haar niet tot inkeer brengt? Zou
zij het inij kwalijk nemen, Lia, als ik
haar schreef?" peilde de oude vrouw,
vol verlangen.
Een schaamblos vloog het meisje over
de kakenhet was toch wel verschrik
kelijk, dat een moeder vragen moest of
het door haar dochter "kwalijk genomen
zou worden, wanneer zij een briefje
schreef! Dat had Grootmoeder 'toch niet
verdiend! En mama riioest zich toch wel
diep schamen, om zoo haar eigen moe
der te verwaarloozen, alleen, omdat die
arm was en alleen om te voldoen aan
haar zucht naar rijkdom en aanzien, een
zucht, die nu, door het geval met An
nie, zoo was gestraft!
Maar aan den anderen kant ging zij
t derde, -omdat ze zich meer op de per
soon richtte, dan op haar werk.
Uit een en ander kan thans reeds de
conclusie getrokken worden, dat deze ver
zen geen vooraanstaande plaats zullen
innemen in de rij van de vele bundels,
welke in onze dagen verschijnen.
Enkele gedichten, reeds eerder in tijd
schriften verschenen, zijn thans gebun
deld, en onder den titel „Schaduw" in
den handel gebracht. Ongetwijfeld zal o-ok
deze bundel vele lezers vinden.
Het is no-g geen levensblijheid, welke
in deze verzen zingt. Wel is de dichte-res
weergekeerd uit de donkere landen van
het leed en het lijden, en heeft zij dage-
lijkschen arbeid gevonden, die een genie
ten moet zijn na zo-o langen tijd van
doellooze ledigheid, maar dit groote ge
beuren, de genade, welke haar in dezen
terugkeer geschonken werd, zij laat daar
van niets doorklinken in deze verzen. Of
kon zij geen uiting vinden door het won-
der-rijke dat haar leven ten dee-1 viel,
stond zij sprakeloos stil voor deze gave?
Er .zijn liederen die zingen diep in het
hart, die wij beluisteren van wo-ord tot
woord, maar die nochtans nimmer in
woorden naar buiten treden. Zooals Alice
Nahon het ook zelf gezegd heeft:
Het lied waarvan een menschenziel
het heiligst is doordrongen,
daar zijn op aard geen woorden vo-o-r,
dat blijft o-nuitge-zongen.
Dit leerd' ik toen ik eens voor u
een zuiver lied wo-u zingen,
dat stil en langer trillen bleef
dan klank van aardsche dingen.
Ik wou dat parelwoordensnoer
o-m regenbogen vlechten,
maar vond geen droppels lichj genoeg
om aan mijn droom te hechten.
Ik heb er dikwijls om geschreid
maar o-p een klaren morgen
heb ik het in Gods hand geleid,
Die zal er nu voor zorgen.
I
In haar „Liedjes van Inkeer" zegt zij:
Toe, mijn harte, zing nu weer,
ge -deedt het al zo-o lang niet meer
en zingen is de vlucht naar Go-d
vo-or wereldmoede menschen;
zing booger dan dat oud verdriet,
zing warmer dan dat lauwe- lied
van ij-dele hoop
en ij-dele wenschen.
In het gedicht, dat dezen bundel sluit,
en dat wij, in gewijzigden vorm2), reeds
elders lazen, spreekt zij over het dichten,
dat ze ziet als een taak, welke .haar
opgelegd werd, een taak van God:
God zei dat ik een liedeken moest maken.
Ik zei dat ik niet kon.
Hij leë mijn weifel-hand en wilde bij
me blijven
zooals een moeder doet die kindeke leert
schrijven
en 'tlied begon.
En 't lied begon te groeien uit mijn
handen
Tijk uit de Mei het gras;
nog voor ik aan dien wasdom bloei en
zaad kon wenschen 1
stond heel mijn herte rijp van liekens
voor de menschen
zoodat ik dichter was.
Zoodat ik dichter werd door Gods
genade,s)
ik, die zoo zerp van ziel,
geen wijze dingen wist, geen weeldewoord
van boeken.
Hoe heeft mijn Lieve Heer mij, arme,
uit gaan zoeken
voor zijn4) muzieken stiel?
'k En weet, maar tusschen ieder melodieke
waarmee 'k de menschen dien
is 'twoordeke „waarom" een stille, matte
schakel
één antwoord weet ik maar over dat
zoet mirakel:
God moet mij geren zien.
Ook het gedicht „Maskers" werd reeds
eerder gepubliceerd; maar de opname
nu ook beter het gezegde van Groot
moeder van zooeven begrijpen: 'tWas
zeer wel mogelijk, dat door dit alles,
Mama tot andere gedachten kwam. Had
zij, Lia, het de laatste weken, zelfs in
Duitschland al, niet kunnen constatee-
ren, dat mama heel anders was dan
vóór het trouwen van Annie?
„Zon het mij kwalijk genomen wor
den, Lia?" herhaalde de oude moeder
haar vraag. „Als je dat denkt, zeg het
dan maar. Dan doe ik het niet. Mis
schien is het toch beter om niet te schrij
ven. 'kWeet het zelf nog niet en moet
er nog eens over denken."
„Mama neemt het vast niet kwalijk,
Grootmoe. Ik denk zelfs, dat zij zal te
rugschrijven", dacht Lia.
„Zou je denken, kind? Dan zal ik
schrijven! Zie je nu wel, "dat God een
Hoorder van het .gebed is?"
Ja, eerlijk gezegd: Lia moest het ook
bekennen. Het was toch de laatste maan
den wel heel wonderlijk ge-loopen! Dat
konden toch geen toevalligheden zijn. Het
was Gods hand.
Met aandoening luisterde zij naar 'de
geliefde stem van Grootmoeder, die kin
derlijk blij, haar wees op Gods liefde
rijke Vaderhand, die wel kastijdt niet uit
lust tot plagen, maar om, zoo mogelijk,
terecht te brengen, wat verloren was.
En in het hart van Lia, dat heen en
weer geslingerd werd als een roerloos
schip op de ongewisse baren, daalde op
in den bundel is ten volle gerechtvaar
digd:
De menschen doen hun masker af,
ze kijken vreemd elkander aan
verwonderd dat ze naast elkaar
lijk vreemden staan.
Nochtans ze stonden zij aan zij
in zelfden strijd voor zelfde brood;
sleepten zij niet dezelfde sleur
van zorg en nood?
Viel niet dezelfde klacht en scherts
van uit hun bitter-blijen mond?
Was 'tniet of men den heelen dag
elkaar verstond?
De menschen gaan zoover vaneen
wanneer de schemering is nabij
ze worden er niet triestig om
of ook niet blij.
Ze speelden immers maar een spel
waarin de ziel geen teeken gaf;
ze deden enkel met elkaar
wat lief, wat laf.
En met een gauw-vergeten groet,
een scheiding zonder lach of leed,
gaat ieder naar zijn eigen huis
dat stilte heet.
Daar zijn er die te droomen gaan
langs paden mul van schemering,
naar 't land dat 's avonds schooner wordt
herinnering.
En velen worden stil-devoot
om rein profiel van lief gelaat
dat in de voorhal van hun ziel
gebeeldhouwd staat.
Ik weet er ook die sprakeloos
en moede van d'ondankbren strijd
den avond danken om zijn uur
van eenzaamheid.
De menschen doen hun maskers af,
hun mooie-spelen moe-gedaan,
och arme, zij die levenslang
gemaskerd gaan.
Gemaskerd door hun eigen trots,
vergulden lach of kranke lust.
Ze krijgen van geen enklen dag
wat avondrust.
Zo gaan, Tijk zwervers, altijd door
langs dageraad en avondrood;
ze vinden nergens 't eigen huis
dan in den dood.
De dichteres heeft zélf gezegd, dat zij
geworden is „als een varenblad dat liever
in de lommer leeft, dan zon te dragen".
Maar wij vragen: heeft zij de schaduw
werkelijk zoo lief gekregen, of 'is het
slechts pose? Wie luistert naar haar lied,
meent toch telkens weer te onderkennen
de kreet om zon en warme kleuren!
Wat deze bundel biedt, is eenvoudige
poëzie. Wellicht was de verwachting na
de twee eyste bundels te hoog gespan
nen, misschien is het talent van de schrijf
ster niet in staat ons meer te geven. Een
vooruitgang mag deze bundel niet ge
noemd worden; ieder die met belangstel
ling van het. werk dezer dichteres kennis
nam, kan dit niet anders dan betreuren.
A. L. VAN OYEN.
x) In: Dietsche Warande en Belfort
1926.
Voornaamste wijzigingen: 2) jEn vóór
ik aan dien groei wat blom en zaad kon
wenschen.
8) bij Gods genade.
4) dien.
MINISTER SLOTEMAKER DE BRUINE.
I). Hans heeft -dezen Minister voor „Het
Vaderland" geïnterviewd naar aanleiding
van zijn succesvolle verdediging van de
Ziektewet en zijn aanstaanden 60sten ver
jaardag.
De Minister begon met een paar eigen
aardige verklaringen, n.l. dat hij hoewel
van nature een vechtjas to-ch moei-te
heeft o-m een schlagend argument te
gebruiken omdat hij dat wreed vindt, en
verder dat hij vroeger voor de politiek
nooit iets voelde en tot op de invoering
dien eersten avond van haar tweede ver
blijf in „het huisje aan "den zeedijk" een
vredige rust, een rust, die zij in maan
den niet had gekend
't Was later dan gewoonlijk dat de
oude Vrouw Blankert ter ruste ging. En
nog lang lag zij wakker in haar bed
stede, waarin de lauwe warmte van den
zomerdag nog hing.
Het was met een dankbaar hart, dat
zij daar neerlag: het was weliswaar in
het huis van Marie droevig gesteld, maar
het kon wel eens zijn, dat God door
dit alles een omkeering zou bewerken.
Zijn Naam ter eer. Maar het kon ook
zijn, dat Marie nóg dieper door het lijden
moest, eer haar trotsche hart leerde bui
gen! God alleen wist het en daarom
vouwde de weduwe Blankert, die haar
gansche leven dicht bij den Heere had
geleefd, op het dek van haar bed de
handen, zooals zij dat daareven op de
knieën had gedaan, en ging tot Hem,
Die boven lucht en wolken ,woont en
Die, hoe het ook gaat op aarde, alles
laat uitloopen jot Zijn Verheerlijking in
Jezus Christus Zijn Zoon!
En terwijl de oude vrouw beneden lag
zat Lia op het haar bekende zolder
kamertje onder de pannen van het kleine
lage huisje, waarop zij den afgeloopen
winter zooveel nachten geslapen had.
Was het toen koud, nu zat zij ont
kleed voor het kleine venstertje, dat open
stond en staaxde naar den hemel, die
van den stemplicht zelfs nooit zijn
stem had uitgebracht. Wel had
het sociale werk steeds zijn volle belang
stelling.
Aan het interview ontleenen wrj verder
het volgende:
Stond u als theoloog niet vreemd
tegenover uw technisch-wetgevenden ar
beid als minister?
Volstrekt niet. In de eerste plaats
had ik tien jaar kerkrecht gedoceerd en
dat is nog veel moeilijker en ingewikkel
der. Op m'n 21e jaar schreef ik reeds
anoniem een brochure over een kerkrech
telijk vraagstuk. U ziet: de vechtjas! En
dan: ik heb in m'n jeugd veel bij m'n
vader op het notariskantoor gewerkt. Ik
geloof dat ik daarvan nog zoo'n beetje
een juridischen knobbel heb.
U hebt trouwens geen gebrek aan
adviseurs. Te veel misschien?
Ik heb m'n ambtenaren. En ik heb
dit mooie: officieele adviescolleges. De
Hooge Raad van Arbeid, de Nijverheids-
raad, de Middenstandsraad. Zoo krijg ik
bezonken adviezen.
Ook op uw audiënties?
Hand door den baard. De b-eenen over
elkaar. Stoel heen en weer. Gezicht in
Iachplo-oi.
Ja, die! Grappig vaak. Al die be
langhebbenden. Er komt een deputatie en
die maakt mij duidelijk: het is wit. De
volgende deputatie maakt mij duidelijk:
het is zwart. Eu d'r is natuurlijk geen
speld tusschen te krijgen. Ze spreken ge
woonlijk de hoop uit, dat ze me over
tuigd hebben. En dan moet ik later beslis
sen, en mocht ik nu maar altijd den
middenweg bewandelen en zeggen: het
is grijs, maar dat gaat natuurlijk niet.
Ik zeg wel eens, als ik ze mij zoo hoor
overtuigen, dat zij alleen gelijk hebben:
wilt u qpns hier zitten en ik daar?
Gelach.
En de welverzorgde baard lacht mee
deint o-p het zwarte colbertje, tot-ie w-ewr
ligt, in rust.
Waarlijk, deze bewindsman heeft wel
het lastigste departement te b-e-h-eeren;
een p-o-rtefeuille, waarbij zich duizend
moeilijke economische details afgezien
no-g van de groote principieele moeilijk
heden voordoen: en is er één die
zóó bestormd wordt .door belanghebben
den als hij Allerlei mo-eilijke sociale
en economische zaken moet hij door zijn
beslissing -oplossen, dozijnen Gordiaan-
sche kno-open doorhakken. Hij doet het
met groote toewijding en hij verliest er
z'n go-ede humeur niet bij.
Z'n plannen?
Excellentie, hoe zal het, als de Ziek
tewet definitief is aangenomen, verder
gaan met de plannen in zake de sociale
verzekering
Ziet u eens. De Ziektewet heeft de
finitief antwoord gegeven op de vraag,
hoe het gaan moet met de ontwikkeling
van de organen, die de dragers der sociale
verzekering zijn. Nu zijn er allereerst
drie dingen no-odig. Ten eerste zullen na
der bepaald moeten worden taak en orga
nisatie der -overheidsorganen: Raden van
Arbeid, Verzekeringsraad, Rijksverzeke
ringsbank. Ik heb er juist een advies
over gekregen van den Hoogen Raad van
Arteid. Ten tweede zuilen we moeten
zoeken naar eenheid in de omschrijving
van hen, die verzekerd zijn in de Ziekte
wet, de Invaliditeitswet, de Ongevallen
wet, eenheid dus in de omschrijving van
het begrip arbeider. Ten derde zullen
de verschillende voorzieningen, die we
hebben, in elkaar geschoven moeten wor
den. We moeten dus komen tot unifica
tie en daardoor tot vereenvoudiging, meer
overzichtelijkheid, besparing.
En d-e Arbeidswet, Excellentie? Heit
publiek heeft geen duidelijk overzicht van
de situatie in zake die wet.
U weet, reeds ingevoerd is dat deel
der Arbeidswet, dat betrekking heeft -op
den arbeid in fabrieken en werkplaatsen
en in verplegingsinrichtingen. Met 1 Ja
nuari 1930 zullen worden ingevoerdle.
het gedeelte, dat betrekking beeft op de
winkels; 2e een wekebjiksche rustdag voor
chauffeurs bij ondernemingen; 3e een we-
kelijfcsche rustdag voor toonkunstenaars
in bioscopen.
En de rest der Arbeidswet? De kan
toren? De apotheken? De koffiehuizen
en hotels?
wolkloos-blauw zich daar welfde over het
korenland achter den zwaren zeedijk.
Op het kleine tafeltje stond het pe
troleumlampje, dat dezen winter in de
keuken hing en dat zij toen des avonds
mede naar boven nam.
In haar oog was een traan. Het wa's
een traan van dankbaarheid, dat God
haar weer hier gebracht ha-d. Want Groot
moeder en ook dominé M-eineima mochten
zeggen, wat zij wilden: voo-r haar besef
stond het vast, dat zij hier alleen den
He-ere voor goed zou vinden. Hier was dat
kinderlijk geloof dat bergen verzet. Hier
was de ware vrede des harten. Het was
zeer wel mogelijk, neen, het zou wel
zoó zijn, als Grootmoeder beweerde, dat
God o-veral kan worden gevonden en dat
zelfs in het drukke gewoel der groote
steden Gods vredige kinderen gevonden
worden, maar zij had daarvan no-g nooit
iets bemerkt. Voor haar was hier alles.
En nu was zij hier terug. Was het niet,
om gro-otelijks dankbaar te zijn?
Ontpakkend haar handkoffertje, tenein
de haar toiletartikelen te bergen, kwam in
haar handen haar dagboek, waarin zij in
weken niet had geschreven. Alleen in het
Beiersche Hoogland enke-le bladzijden, die
dan nog alleen maar spraken van Tiaar
vurige bewondering voor het natuur
schoon, dat zich daar aan haar o-og had
ontrold.
(Werdt rorvelgal.)