DE ZEEUW TWEEDE BLAD. Voor den Zondag. Het huisje aan den zeedijk HET ADRES A. Wl LKING VAN ZATERDAG 27 APRIL 1929. No. 175. JEZUS NAVOLGEN. En Jezus zeide tot hen: Volgt Mij' na, en Ik zal u visschers der men schen maken. Mattheüs 4:19. Volgt Mij nal Met dit woord riep onze Heiland Pe trus en Andreas tot Zich. Met dit woord werden deze eenvoudige visschers uit- genoodigd om Jezus' jongeren te zijn. Met dit woord is Christus blijven roe pen. Blijven roepen al de eeuwen door. Met dit woord roept Hij' ook ons om ons aan Zijn liefdedienst te verbinden. Van de discipelen staat geschreven, dat zij, terstond de netten verlaten hebben de, Hem nagevolgd zijn. Zonder zich te 'bedenken. Schier zonder afscheid te ne men. Oogenblikkelijik waren zij bereid om 'den Profeet van Nazareth te volgen. Als Jezus ons roept, zijn dan ook wij gereed om van stonde aan Hem te vol gen, waar Hij ook henen gaat? Velen weifelen te komen. Daar zijn er die nooit den beslissenden stap do-en. Ja, daar zijn er, die haastig wegvluchten. En toch blijft Jezus roepen: „Volgt Mij1". En zoo zal Hij blijven roepen, totdat alle schapen zijin toegebracht, en het z-al wezen: „Eén kudde en één herder". Christus te volgen o-, we vinden dat zoo mooi en z-o-o- goed, maar we moeten er nog altijd mee beginnen. We hebben het zoo druk met onze zaken. We komen er niet aan toe. Eigenlijk beschouwd is het zoo moeilijk en soms zoo- betel lastig We zingen wel graag van den Heiland van zondaren, we ho-oren zoo -graag sprei- ken van verzoening en zaligheid, maar om den Heere Jezus na te volgen in de practijfc van het leven, daa,r zieq we tegen op. Het leven is veelal toch reeds zoo zwaar. Daar is inderdaad genade voo-r noodig, om Christus na te volgen. We bedoelen niet het volgen uit de verte, het volgen als het ons uitkomt. Maar doo-r het leven te gaan vlak achter Jezus I Dat 'is de èischl Maar daarvoor moeten we geleid wor den door den Gee-st Gods. Eerst dan zijn wij tot den dienst van Christus bekwaam. „Volgt Mij na.," wil thans zeggen: Do-et den wil Mijns Hemelschen Vaders, die u in Zijn Woord is geopenbaard. Volbrengt 's Heeren welbehagen, gelijk de Zoon des imenschen dat op aarde heeft gedaan en gelijk de engelen in den hemel dat altijd doen. „Volgt Mij na" is een uitno-odiging met een belofte: „en Ik zal u visschers der menschen maken." De Heere Jezus wil ook aan ons deze belofte vervullen. Visschers der menschen, dat waren niet alleen de apostelen en dat zijn niet alleen onze herders en leeraars, maar dat mogen we door Gods genade allen wor den. Tot die taak zijn we allen geroepen. Veler levensdoel is om schatten te ver gaderen, om rijk te wo-rden. Maar een veel grootere schat is uw deel, veel rijker zjjt ge gezegend, en een onvergankelijke heerlijikheid is uw deel, zoo ge niet hen gelt naar aardsche goederen, maar zoo ge visschers der menschen wilt zijn, zoo ge zielen, zoekt te winnen vo-o-r Jezus. Daarvoor behoeft ge geen do-miné of zendeling, geen evangelist of straatpredi ker te zijn, maar dat kunt ge in uw eigen levenskring doen, in de-n kring, waarin God u do-et wonen en arbeiden. Laat het een heilige hartstocht van u zjjn, om vóór uw verscheiden van deze aarde ten minste één ziel voor het Ko- ininkrijk Gods te winnen, dat uw eigen leven een middel in 's Heeren hand wordt om, al is het slechts één zondaar, te brengen aan 's Kruises voet. FEUILLETON door HUGO KINGMANK. 110.) -o- ,,'kHeb Hem in Utrecht weer geheel losgelaten", zeide de ander. „Ik durfde thuis niet voor mijn overtuiging uitko men." „Dat is niet precies geheel wéar. Maar al was dat zoo, dan was het nog be grijpelijk, kind. Het was alles zoo nieuw voor je. Je stondt natuurlijk nog niet vast in je schoenen. Qpre-chte kinderen van God zijn dikwijls wankelmoedig. Voor mij en ook voor den dominé want wij hebben veel over je gepraat, was het een heerlijk bericht, te vernemen, dat je zoo onrustig waart. Het komt best in orde, Lia. De Heere laat je niet meer los." „Ik wou, dat ik het ook met zulk een zekerheid zeggen kon, Grootmoe." „Dat komt nog wel", meende de oude vróuw, vol vertrouwen. „Maar, om ver der te gaan, dat jij vroeg, naar hier te mogen komen, was een begin van ge- bedsverhooring. Dat je vader en moeder uit zichzelf je hebben gezegd, weer naar hier te komen, dat is immers ook Gods Grijipt toch de kansen door God u ge geven I Volgt uw Koning en laat de ijver voor Zijn zaak uw leven vervullen 1 GOD IN ALLES EN ALLES IN GOD. Wij zien U in den morgenstond En in den avond, Heere! En al wat leeft door U, verkondt Uw grootheid, liefde en eere. Gij leidt ons van onze eerste jeugd En in den bloei van 't leven; Zoo wilt ge ons met uw vrede en vreugd Ten einde toe omzweven. Er is geen leven zonder U, Geen licht zou ons bestralen, D-eedt, van de schepping af, tot nu, Ge op ons Uw licht niet dalen? Neen, zonder U kan 't sterflijk oog De neev'len niet doorb-oren; Het ziet geen licht aan 's hemels boog, Ook kan ons oor niet hooren. Is al de schepping rijk en schoon, Een spiegel van Uw luister, Toch mist zij buiten U haar kroon En zinkt zij weg in 't duister. De zoete geur van 't bloemrijk woud, 't Gesuis der zoele winden, En 't woudkoor laat het harte koud, Dat U niet weet te vinden. Geen heuv'lig bosch ,geen lieflijk dal Geen klaterende jbeeken, Geen ruischen van den waterval Waarin niet Gij wilt spreken. Maar zonder U blijft alles nacht, Wil daarom ons verlichten, Opdat door U in ons de macht, Van zonde en duister zwichte. voor Manufacturen Dames- en Kinderconfectie Tapijten - Gordijnen Bedden - Ledikanten en aanverwante artikelen is GOES HULST SCHADUW. Verzen van Alice Naho-n. Er is veel schaduw geweest in het leven -dezer jeugdige Vlaamsche- dichteres. Haar dagen waren donker en droef, schier nergens zag zij een hand tot redding uitgestoken, nergens vond zij den troost dien haar ziel zocht en waarop zij hun kerend hoopte. En dan de angst, de vraag zonder antwoord: Zou haar leven nog een opgang mogen kennen, of zou het afdalen naar nóg dieper diepten? Ze was zo-o eenzaam, er was zóó veel schaduw in haar jonge leven. En wat beminde zij méér, dan schoon heid van zon en kleuren, dan rijkdom van liefde en blij bezittenZe dacht dat het uur van scheiden spoedig zou komen; maar de kreet om leven was er nog immer en hoog sloeg hij op door haar dagen! De schaduw die o-ver haar leven viel, maakte alles zoo donker. Blije vergezich ten werden weggesloten en o, zij schreide zoo vaak om zonneschijn. Want dat was leven! De twee verzenbundels die ko-rt na elkaar versohenen: „Vo-ndelingskens" en „Op zachte vo-oizekens" genoten ook in Noord-Nederland groote belangstel ling. En het meelij met de jonge dichte^ res gaf aan haar werk voor velen een bizondere bekoring. Dat deze poëzie een zoo groote belang stelling waard was, is hiermede echter al lerminst bewezen. Het was meer het mee lijden dat sprak, dan het hooge kunst genot, <dat deze bundels te genieten ga ven. Mede daardoor is het te verklaren, dat de groote belangstelling snel vermin- werk? Buiten Gods wil valt er geen haar van ons hoofd. En is het geen gunstig teeken, dat je vader naar hier wil komen?" 'kWeet niet, of hem dat ernst was, Grootmoe", viel Lia de oude vrouw haas tig in de rede. „Dat was hem ernst, geloof ik. Het waren thuis toch geen omstandigheden om .grapjes te maken, zou ik denken. Neen, neen daar ken ik Alex, je vader bedoel ik, maar al te goed voor, al heb ik hem dan ook in jaren niet ont moet. Dat is dus ook weer een bewijs van toenadering, waarvoor God gedankt moet worden. En wat je moeder betreft, wie zal zeggen, of de tegenslag met Annie haar niet tot inkeer brengt? Zou zij het inij kwalijk nemen, Lia, als ik haar schreef?" peilde de oude vrouw, vol verlangen. Een schaamblos vloog het meisje over de kakenhet was toch wel verschrik kelijk, dat een moeder vragen moest of het door haar dochter "kwalijk genomen zou worden, wanneer zij een briefje schreef! Dat had Grootmoeder 'toch niet verdiend! En mama riioest zich toch wel diep schamen, om zoo haar eigen moe der te verwaarloozen, alleen, omdat die arm was en alleen om te voldoen aan haar zucht naar rijkdom en aanzien, een zucht, die nu, door het geval met An nie, zoo was gestraft! Maar aan den anderen kant ging zij t derde, -omdat ze zich meer op de per soon richtte, dan op haar werk. Uit een en ander kan thans reeds de conclusie getrokken worden, dat deze ver zen geen vooraanstaande plaats zullen innemen in de rij van de vele bundels, welke in onze dagen verschijnen. Enkele gedichten, reeds eerder in tijd schriften verschenen, zijn thans gebun deld, en onder den titel „Schaduw" in den handel gebracht. Ongetwijfeld zal o-ok deze bundel vele lezers vinden. Het is no-g geen levensblijheid, welke in deze verzen zingt. Wel is de dichte-res weergekeerd uit de donkere landen van het leed en het lijden, en heeft zij dage- lijkschen arbeid gevonden, die een genie ten moet zijn na zo-o langen tijd van doellooze ledigheid, maar dit groote ge beuren, de genade, welke haar in dezen terugkeer geschonken werd, zij laat daar van niets doorklinken in deze verzen. Of kon zij geen uiting vinden door het won- der-rijke dat haar leven ten dee-1 viel, stond zij sprakeloos stil voor deze gave? Er .zijn liederen die zingen diep in het hart, die wij beluisteren van wo-ord tot woord, maar die nochtans nimmer in woorden naar buiten treden. Zooals Alice Nahon het ook zelf gezegd heeft: Het lied waarvan een menschenziel het heiligst is doordrongen, daar zijn op aard geen woorden vo-o-r, dat blijft o-nuitge-zongen. Dit leerd' ik toen ik eens voor u een zuiver lied wo-u zingen, dat stil en langer trillen bleef dan klank van aardsche dingen. Ik wou dat parelwoordensnoer o-m regenbogen vlechten, maar vond geen droppels lichj genoeg om aan mijn droom te hechten. Ik heb er dikwijls om geschreid maar o-p een klaren morgen heb ik het in Gods hand geleid, Die zal er nu voor zorgen. I In haar „Liedjes van Inkeer" zegt zij: Toe, mijn harte, zing nu weer, ge -deedt het al zo-o lang niet meer en zingen is de vlucht naar Go-d vo-or wereldmoede menschen; zing booger dan dat oud verdriet, zing warmer dan dat lauwe- lied van ij-dele hoop en ij-dele wenschen. In het gedicht, dat dezen bundel sluit, en dat wij, in gewijzigden vorm2), reeds elders lazen, spreekt zij over het dichten, dat ze ziet als een taak, welke .haar opgelegd werd, een taak van God: God zei dat ik een liedeken moest maken. Ik zei dat ik niet kon. Hij leë mijn weifel-hand en wilde bij me blijven zooals een moeder doet die kindeke leert schrijven en 'tlied begon. En 't lied begon te groeien uit mijn handen Tijk uit de Mei het gras; nog voor ik aan dien wasdom bloei en zaad kon wenschen 1 stond heel mijn herte rijp van liekens voor de menschen zoodat ik dichter was. Zoodat ik dichter werd door Gods genade,s) ik, die zoo zerp van ziel, geen wijze dingen wist, geen weeldewoord van boeken. Hoe heeft mijn Lieve Heer mij, arme, uit gaan zoeken voor zijn4) muzieken stiel? 'k En weet, maar tusschen ieder melodieke waarmee 'k de menschen dien is 'twoordeke „waarom" een stille, matte schakel één antwoord weet ik maar over dat zoet mirakel: God moet mij geren zien. Ook het gedicht „Maskers" werd reeds eerder gepubliceerd; maar de opname nu ook beter het gezegde van Groot moeder van zooeven begrijpen: 'tWas zeer wel mogelijk, dat door dit alles, Mama tot andere gedachten kwam. Had zij, Lia, het de laatste weken, zelfs in Duitschland al, niet kunnen constatee- ren, dat mama heel anders was dan vóór het trouwen van Annie? „Zon het mij kwalijk genomen wor den, Lia?" herhaalde de oude moeder haar vraag. „Als je dat denkt, zeg het dan maar. Dan doe ik het niet. Mis schien is het toch beter om niet te schrij ven. 'kWeet het zelf nog niet en moet er nog eens over denken." „Mama neemt het vast niet kwalijk, Grootmoe. Ik denk zelfs, dat zij zal te rugschrijven", dacht Lia. „Zou je denken, kind? Dan zal ik schrijven! Zie je nu wel, "dat God een Hoorder van het .gebed is?" Ja, eerlijk gezegd: Lia moest het ook bekennen. Het was toch de laatste maan den wel heel wonderlijk ge-loopen! Dat konden toch geen toevalligheden zijn. Het was Gods hand. Met aandoening luisterde zij naar 'de geliefde stem van Grootmoeder, die kin derlijk blij, haar wees op Gods liefde rijke Vaderhand, die wel kastijdt niet uit lust tot plagen, maar om, zoo mogelijk, terecht te brengen, wat verloren was. En in het hart van Lia, dat heen en weer geslingerd werd als een roerloos schip op de ongewisse baren, daalde op in den bundel is ten volle gerechtvaar digd: De menschen doen hun masker af, ze kijken vreemd elkander aan verwonderd dat ze naast elkaar lijk vreemden staan. Nochtans ze stonden zij aan zij in zelfden strijd voor zelfde brood; sleepten zij niet dezelfde sleur van zorg en nood? Viel niet dezelfde klacht en scherts van uit hun bitter-blijen mond? Was 'tniet of men den heelen dag elkaar verstond? De menschen gaan zoover vaneen wanneer de schemering is nabij ze worden er niet triestig om of ook niet blij. Ze speelden immers maar een spel waarin de ziel geen teeken gaf; ze deden enkel met elkaar wat lief, wat laf. En met een gauw-vergeten groet, een scheiding zonder lach of leed, gaat ieder naar zijn eigen huis dat stilte heet. Daar zijn er die te droomen gaan langs paden mul van schemering, naar 't land dat 's avonds schooner wordt herinnering. En velen worden stil-devoot om rein profiel van lief gelaat dat in de voorhal van hun ziel gebeeldhouwd staat. Ik weet er ook die sprakeloos en moede van d'ondankbren strijd den avond danken om zijn uur van eenzaamheid. De menschen doen hun maskers af, hun mooie-spelen moe-gedaan, och arme, zij die levenslang gemaskerd gaan. Gemaskerd door hun eigen trots, vergulden lach of kranke lust. Ze krijgen van geen enklen dag wat avondrust. Zo gaan, Tijk zwervers, altijd door langs dageraad en avondrood; ze vinden nergens 't eigen huis dan in den dood. De dichteres heeft zélf gezegd, dat zij geworden is „als een varenblad dat liever in de lommer leeft, dan zon te dragen". Maar wij vragen: heeft zij de schaduw werkelijk zoo lief gekregen, of 'is het slechts pose? Wie luistert naar haar lied, meent toch telkens weer te onderkennen de kreet om zon en warme kleuren! Wat deze bundel biedt, is eenvoudige poëzie. Wellicht was de verwachting na de twee eyste bundels te hoog gespan nen, misschien is het talent van de schrijf ster niet in staat ons meer te geven. Een vooruitgang mag deze bundel niet ge noemd worden; ieder die met belangstel ling van het. werk dezer dichteres kennis nam, kan dit niet anders dan betreuren. A. L. VAN OYEN. x) In: Dietsche Warande en Belfort 1926. Voornaamste wijzigingen: 2) jEn vóór ik aan dien groei wat blom en zaad kon wenschen. 8) bij Gods genade. 4) dien. MINISTER SLOTEMAKER DE BRUINE. I). Hans heeft -dezen Minister voor „Het Vaderland" geïnterviewd naar aanleiding van zijn succesvolle verdediging van de Ziektewet en zijn aanstaanden 60sten ver jaardag. De Minister begon met een paar eigen aardige verklaringen, n.l. dat hij hoewel van nature een vechtjas to-ch moei-te heeft o-m een schlagend argument te gebruiken omdat hij dat wreed vindt, en verder dat hij vroeger voor de politiek nooit iets voelde en tot op de invoering dien eersten avond van haar tweede ver blijf in „het huisje aan "den zeedijk" een vredige rust, een rust, die zij in maan den niet had gekend 't Was later dan gewoonlijk dat de oude Vrouw Blankert ter ruste ging. En nog lang lag zij wakker in haar bed stede, waarin de lauwe warmte van den zomerdag nog hing. Het was met een dankbaar hart, dat zij daar neerlag: het was weliswaar in het huis van Marie droevig gesteld, maar het kon wel eens zijn, dat God door dit alles een omkeering zou bewerken. Zijn Naam ter eer. Maar het kon ook zijn, dat Marie nóg dieper door het lijden moest, eer haar trotsche hart leerde bui gen! God alleen wist het en daarom vouwde de weduwe Blankert, die haar gansche leven dicht bij den Heere had geleefd, op het dek van haar bed de handen, zooals zij dat daareven op de knieën had gedaan, en ging tot Hem, Die boven lucht en wolken ,woont en Die, hoe het ook gaat op aarde, alles laat uitloopen jot Zijn Verheerlijking in Jezus Christus Zijn Zoon! En terwijl de oude vrouw beneden lag zat Lia op het haar bekende zolder kamertje onder de pannen van het kleine lage huisje, waarop zij den afgeloopen winter zooveel nachten geslapen had. Was het toen koud, nu zat zij ont kleed voor het kleine venstertje, dat open stond en staaxde naar den hemel, die van den stemplicht zelfs nooit zijn stem had uitgebracht. Wel had het sociale werk steeds zijn volle belang stelling. Aan het interview ontleenen wrj verder het volgende: Stond u als theoloog niet vreemd tegenover uw technisch-wetgevenden ar beid als minister? Volstrekt niet. In de eerste plaats had ik tien jaar kerkrecht gedoceerd en dat is nog veel moeilijker en ingewikkel der. Op m'n 21e jaar schreef ik reeds anoniem een brochure over een kerkrech telijk vraagstuk. U ziet: de vechtjas! En dan: ik heb in m'n jeugd veel bij m'n vader op het notariskantoor gewerkt. Ik geloof dat ik daarvan nog zoo'n beetje een juridischen knobbel heb. U hebt trouwens geen gebrek aan adviseurs. Te veel misschien? Ik heb m'n ambtenaren. En ik heb dit mooie: officieele adviescolleges. De Hooge Raad van Arbeid, de Nijverheids- raad, de Middenstandsraad. Zoo krijg ik bezonken adviezen. Ook op uw audiënties? Hand door den baard. De b-eenen over elkaar. Stoel heen en weer. Gezicht in Iachplo-oi. Ja, die! Grappig vaak. Al die be langhebbenden. Er komt een deputatie en die maakt mij duidelijk: het is wit. De volgende deputatie maakt mij duidelijk: het is zwart. Eu d'r is natuurlijk geen speld tusschen te krijgen. Ze spreken ge woonlijk de hoop uit, dat ze me over tuigd hebben. En dan moet ik later beslis sen, en mocht ik nu maar altijd den middenweg bewandelen en zeggen: het is grijs, maar dat gaat natuurlijk niet. Ik zeg wel eens, als ik ze mij zoo hoor overtuigen, dat zij alleen gelijk hebben: wilt u qpns hier zitten en ik daar? Gelach. En de welverzorgde baard lacht mee deint o-p het zwarte colbertje, tot-ie w-ewr ligt, in rust. Waarlijk, deze bewindsman heeft wel het lastigste departement te b-e-h-eeren; een p-o-rtefeuille, waarbij zich duizend moeilijke economische details afgezien no-g van de groote principieele moeilijk heden voordoen: en is er één die zóó bestormd wordt .door belanghebben den als hij Allerlei mo-eilijke sociale en economische zaken moet hij door zijn beslissing -oplossen, dozijnen Gordiaan- sche kno-open doorhakken. Hij doet het met groote toewijding en hij verliest er z'n go-ede humeur niet bij. Z'n plannen? Excellentie, hoe zal het, als de Ziek tewet definitief is aangenomen, verder gaan met de plannen in zake de sociale verzekering Ziet u eens. De Ziektewet heeft de finitief antwoord gegeven op de vraag, hoe het gaan moet met de ontwikkeling van de organen, die de dragers der sociale verzekering zijn. Nu zijn er allereerst drie dingen no-odig. Ten eerste zullen na der bepaald moeten worden taak en orga nisatie der -overheidsorganen: Raden van Arbeid, Verzekeringsraad, Rijksverzeke ringsbank. Ik heb er juist een advies over gekregen van den Hoogen Raad van Arteid. Ten tweede zuilen we moeten zoeken naar eenheid in de omschrijving van hen, die verzekerd zijn in de Ziekte wet, de Invaliditeitswet, de Ongevallen wet, eenheid dus in de omschrijving van het begrip arbeider. Ten derde zullen de verschillende voorzieningen, die we hebben, in elkaar geschoven moeten wor den. We moeten dus komen tot unifica tie en daardoor tot vereenvoudiging, meer overzichtelijkheid, besparing. En d-e Arbeidswet, Excellentie? Heit publiek heeft geen duidelijk overzicht van de situatie in zake die wet. U weet, reeds ingevoerd is dat deel der Arbeidswet, dat betrekking heeft -op den arbeid in fabrieken en werkplaatsen en in verplegingsinrichtingen. Met 1 Ja nuari 1930 zullen worden ingevoerdle. het gedeelte, dat betrekking beeft op de winkels; 2e een wekebjiksche rustdag voor chauffeurs bij ondernemingen; 3e een we- kelijfcsche rustdag voor toonkunstenaars in bioscopen. En de rest der Arbeidswet? De kan toren? De apotheken? De koffiehuizen en hotels? wolkloos-blauw zich daar welfde over het korenland achter den zwaren zeedijk. Op het kleine tafeltje stond het pe troleumlampje, dat dezen winter in de keuken hing en dat zij toen des avonds mede naar boven nam. In haar oog was een traan. Het wa's een traan van dankbaarheid, dat God haar weer hier gebracht ha-d. Want Groot moeder en ook dominé M-eineima mochten zeggen, wat zij wilden: voo-r haar besef stond het vast, dat zij hier alleen den He-ere voor goed zou vinden. Hier was dat kinderlijk geloof dat bergen verzet. Hier was de ware vrede des harten. Het was zeer wel mogelijk, neen, het zou wel zoó zijn, als Grootmoeder beweerde, dat God o-veral kan worden gevonden en dat zelfs in het drukke gewoel der groote steden Gods vredige kinderen gevonden worden, maar zij had daarvan no-g nooit iets bemerkt. Voor haar was hier alles. En nu was zij hier terug. Was het niet, om gro-otelijks dankbaar te zijn? Ontpakkend haar handkoffertje, tenein de haar toiletartikelen te bergen, kwam in haar handen haar dagboek, waarin zij in weken niet had geschreven. Alleen in het Beiersche Hoogland enke-le bladzijden, die dan nog alleen maar spraken van Tiaar vurige bewondering voor het natuur schoon, dat zich daar aan haar o-og had ontrold. (Werdt rorvelgal.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1929 | | pagina 5