DE ZEEUW TWEEDE BLAD. Voor den Zondag. Het huisje aan den zeedijk HET ADRES A. WIL KING FEUILLETON VAN ZATERDAG 23 MAART 1929. No. 147. LIJDENSAANKONDIGING. Gij weet, dat na twee dagen het Pascha is, en de Zoon des men- schen zal -.overgeleverd worden, om gekruisigd te worden. Matth. 26: 2. Een diep-ernstig woord van den Hei land in een aangrijpend uur gesproken. Gezeten op den Olijfberg, in den kring van Zijne jongeren, had de Heiland pro fetisch getuigd van de dingen, 'die komen moesten tot aan de voleinding der wereld toe. Maar nu al deze woorden door Hem zijn beëindigd; nu Hij, de grootste der Profeten, dit deel van Zijn ambtswerk heeft vervuld; nu bereidt Hij Zijne discipe len voor op de ontzettende gebeurtenissen, die in Zijn leven en in hun leven nabij zijn. Over twee dagen zal Israël jubelend zijn Paaschfeest vieren. Dan zullen de Paasch- lammeren worden geofferd; de Paasehlie- deren worden gezongen; de Paaschzege- ningen worden herdacht. En Jezus voorzegt nu: „Op het Pascha, dat komt, dan zal de Zoon des menschen, het Godslam, dat de zonde der wereld weg neemt, overgeleverd worden om gekruisigd te worden". Dan zal Israels Paaschfeest de vervulling der verlossing aanschouwen, die het, in zijn schaduwdienst, door de eeuwen heen, profetisch had afgebeeld. Hoe treft ons de Majesteit van den Heiland in deze Koninklijk-zekere aandui ding. En dat te meer, als wij letten op het contrast tusschen Zijn Raad en den raad van Zijne vijanden. Juist op ditzelfde tijdstip toch zijn de Overpriesters en de Schriftgeleerden en de Ouderlingen in hunne vergadering bijeen! Dat Jezus sterven moet, staat bij hen vast. Nü zullen zij het besluit gaan nemen, wan neer Hij sterven zal. En weldra is hun be slissing genomen: „Niet in het feest, opdat er geen oproer wórde onder het volk". 0, hoe vreezen zij de Galileërs, die het natuurlijk voor Jezus zullen opnemen, als men naar Hem de hand zou uitstrekken. Met listigheid zullen zij te werk gaan! Voorzichtig als de slangen. 'Zonder op spraak; in de stilte en in de duisternis! Maar, hun raad zal worden verbroken! Christus' Raad wordt vervuld! Op het Pascha, in het openbaar, ten aan- schouwe van heel het volk, zal Jezus wor den overgeleverd, bespot, gegeeseld, ge vonnist, gekruisigd. Op het Pascha is ons Pascha geslacht, het offer, dat aan God behaagt, waarop al de offers zagen. Hoe treft ons de gewilligheid van den Heiland in deze Koninklijk-rustige profetie. Hoe gaat Hij met volle bereidheid het lijden tegemoet. Hij ziet het kruis op Zich toekomen, hui veringwekkend. Hij schouwt de angsten der hel, die Hem zullen verschrikken. Hij o wonder van genade wijkt voor dat ontzettende niet terug. Hij1 aanvaardt alles, wat doorleden moet worden, met goddelijk geduld, om aan zon daren verlossing te brengen, en eeuwige gerechtigheid. Indien de Heiland zich eens onttrokken 'had aan de strikken, Hem gelegd! Indien Hij gevloden was naar Galilea of Perea! Indien Hij legioenen van engelen 'had ontboden, om Zijne vijanden te vernede ren!dan was er geen verlossing tot stand gebracht, dan lagen wij' nog in onze zonden verloren! Maar welk een liefde, die Hem dringt, om Zijn lijden te aanvaarden, den bitteren drinkbeker! En dat om onzentwille. Hoe treft ons de vernedering van den Heiland in deze Koninkl ij k-erns ti ge aankondiging. Hoe zal Hij worden gesmaad en onteerd. Overgeleverd in handen van zondige men schen. i j i i door HUGO KINGMANS. 82) -o- Beste Lia. Ik ben de huiskamer ontvlucht, want het is er weer een geplaag van je welste. Enfin, dat heb ik je ,niet te vertellen, want je weet er alles van. Nu Hans thuis is, is het er niet minder op geworden! Wij praten nog dikwijls over je, zooals de meisjes je wel geschreven zullen heb ben. Zij kunnen dat ook beter dan een man. Ik werd nu weer al geplaagd, dat ik aan je ging schrijven. Is het niet ver schrikkelijk? Het is een heele verandering, dat Hans gekomen is. Des Zondags is hjj nooit muis, daar hij geregeld preekverzoeken ™jgt, zoo veel, dat hij niet weet soms, hoe te handelen. Naar je weet, heeft hij reeds twee beroepen. Het zal hem niet gemakkelijk vallen, een beslissing te ne men. En als dat gebeurd is, komt er een heele verandering, want dan gaan wij ook onze vroolijke Lies missen, 'k Heb al tegen mijn vtouw gezegd: ten slotte blijven wij, oudjes, met ons beiden over, precies als wij begonnen, toen wij trouw den. Zoo gaat het in het leven. Hij, Gods heilige Zoon! Gekruisigd aan een vloekhout, Hij die steeds gezegend had. Ja tot zonde gemaakt, tot een vloek geworden, opdat Hij den vloek der wet van ons zou afwentelen. Hier wordt ontdekt de diepte van onze schuld, de grootheid van Gods heilig mis hagen, de ontzetting van de gestrengheid van Gods eeuwig Recht! Zien wij in Jezus nu onzen plaatsbeklee- der, die draagt, wat wij dragen moesten? Zien wij in Hem nu onzen Borg, Die door Zijn vloek ons den zegen bereidt? Dan leeren wij danken voor Zijn ver nedering, waarin de waarborg ligt van ■onze verhooging. Dan gaan ook wij r o e m e n in het kruis van Christus alleen. LENTELIED. Nu zich de hemel opendoet, Met schoonder lucht en zachter dagen, En 't aardrijk van zoo felle vlagen Een minnend aanzicht biedt, zoo zoet. Nu 't aardrijk zijnen schoot ontsluit, Nu lauwe hette en koele droppen, Ontspringen doen de frissche knoppen En trekken geest ten wortel uit. Nu liefelijk in veld en bosch Zich opdoen, met zoo versche roken Hier 't eerste groen, nauw half ontloken, Daar zuiver wit, ginds aardig blos. Nu 't schuw gevogelt welgemoed Den nieuwen tijd met vroolijk kweelen, Met mengelzang van duizend kelen, Onthaalt, bejegend en begroet! Hoe zou ik bij deez' lentezon Mijn gretige oogen spelend leiden Door blauwen hemel, groene weiden, Door bosch en dal, door beek en bron. "Wil met een onbelemmerd oog Door aarde, zee en hemel zwerven; 't Genot eens voorwerps, zóó verheven Verheft zijn geesten hemelhoog. Trekt zijn gedachten uit het slijk, Daar zijn gedachten kracht ontvangen, En maakt zich schoone maatgezangen Der schoonheid 'hunner stof gelijk. JEREMIAS DE DE'CKER. UIT HET ZEEUWSCHE VERLEDEN. Door A. M. Wessels. LXXI. Uit de historie der „Vier Ambachten." Als wij spreken over de „Vier Am bachten", weten ingewijden wel, wat dit beteekent, maar menigeen zal beter be grijpen, welke streek bedoeld wordt, als men zegt, het voormalige 5e District of het Overjordaansche. En dan bedoelen wij' dit gedeelte, dat op de kaart als West-Vlaanderen voor komt. De naam Ambacht komt reeds in oude tijden voor, hetzij als titel, hetzij als een eigennaam. Waren de bewoners van een of meer dorpen aan hetzelfde recht onderhevig, dan ontstond een Ambacht. Zoo was ook daar een verzameling van 30 dorpen, ver deeld in het Hulster Ambacht met 12 dorpen, het Axeler Ambacht met 7, het Asseneder Ambacht ook met 7, terwiü het Bouchanter Ambacht 4 dorpen onder zich telde. Deze vier Ambachten (waarnafr de Oudheidkundige Kring in dit gewest ge noemd is) behoorden met Biervliet, IJzen- dijke, en Kadzand, evenals de andere Zeeuwsche Eilanden, tot het Bisdom van Utrecht. De rest was onder het gezag' van Doornik, waarvan ook een gewel dige invloed uitging. Later, bij de invoering der nieuwe Bis dommen in de Nederlanden, werden deze streken onder Gent en Brugge verdeeld. Het gevolg hiervan was, dat men voor archiefstudie, wat betreft Hulst, Axel, Otene, Triniteit, Willemskerke, Vreem- dijke enz. uit bet verleden in de stad Gent terecht moet komen, om te onder zoeken. Regelmatig hopen wij uit de archieven dezer Zeeuwsche landstreek iets mede te deelen. En nu moet ik toch eigenlijk je brief eens beantwoorden. En dan zul je mis schien wel verwonderd zijn, als ik zeg, dat die brief mij heeft verblijd en be droefd tegelijkertijd. 'kWil dat nader ver klaren. Ik was bedroefd, omdat je zelf schreef, niet standvastig gebleven te zijn, nu je in je gewone omgeving bent terugge keerd. Zeer verbaasd heeft me het ove rigens niet. Je meent misschien wel heel sterk te staan, dat is ook verklaarbaar, maar ik was daarvan, en dat heb ik je, als je het je herinnert, ook rondweg gezegd, niet zoo heel zeker. Het was pas drie maanden sinds je aan het on derzoeken bent gegaan. En nu kan onze God iemand, ook iemand, die in de zonde leeft, zóó grijpen, dat hij omkeert als een blad aan een boom. -Ik heb daar de ondervinding van. Maar regel is dat niet. De regel is, dat er langzamerhand, al is er dan ook een moment van om keer, een liefde tot Zijn dienst groeit. Maar wanneer nu zoo iemand weer te rugkeert in een omgeving waar met God niet wordt gerekend, dan is terugval zeer wel mogelijk. Ik heb je dan ook met leedwezen zien vertrekken. Het ware be ter geweest, wanneer je nog een maand of zes bij ons waart gebleven. Maar .zoo mocht het niet. Wij hebben daarin te berusten. Ik herhaal dus, dat je brief mij niet al te zeer heeft verbaasd. Iets En dan stippen wij eerst Hoek even aan, uit welke streek een onzer lezers, dhr G. T., eenige inlichtingen vroeg. Aan den Noordwesthoek van het As seneder-ambacht, tegenover het land Tan Biervliet en Gaternisse, omstreeks de plaats, waar de Ottogracht zich in onze Schelde uitstortte, lag de watering We- velswaard of Boterzand. Dit wordt ver noemd in een charter, waarbij de Utrecht - sche Bisschop Jan van Namen in 1273 de tienden en andere kérkelijke inkom sten aldaar aan de abdij te Middelburg bevestigde. Ook Hit stuk kan van onzen strijd met de zee getuigen. Ouder donderend geweld, drongen de golven 16 November 1377 het Asseneder Ambacht binnen. Het volk was verrast en verbluft, maar niet lang. Vlug werd weer de arbeid aangevat en met ver eende krachten, werd de zee weer ver dreven. Maar het mocht niet baten! Weer stormde de zee op dit Ambacht af en 10 November 1404, dus 23 jaar later, was het weer in een watervlakte her schapen. De menschen lieten echter den moed niet zinken. 21 Januari 1431 werd het opnieuw bedijkt, en men had weer goe de hoop, een vruchtbare landstreek ge wonnen te hebben. Maar de waterwolf sliep ook niet. In 1440, op 22 Jan. deed hij' weer een krach- tigen aanval en het water bruiste weder over rijke landstreken, waar welvarende parochiën, zooals Wevelswaarde, Willems kerke en andere hadden gebloeid. De bewoners lieten zich echter door die rampen nog niet afschrikken, en nau welijks waren de golven teruggeloopen, of nieuwe bolwerken verdedigden het land. De gronden van Willemskerke bij Ter- neuzen werden met enkele daaraangren- zende polders meermalen gewonnen en verloren. Den 19 Maart 1514 vergunde de Kei zer aan Lieven Leijs c.s., octrooi om den ingevloeiden polder Mulmenpolder, in de parochiën Willemskerke, Vreem dijke en Pakenge te herdijken en er alzoo vruchtbaar land van te maken. Het dorp Vreemdijke bleef nu eenige jaren voor watersnood gespaard. Het volk hierdoor ten zeerste verblijd, bouwde een kerk en beriep een predikant. Reeds voor 1594 was Johannes Bollius, die in Gent een merkwaardige rol speelde, predikant te Vreemdijk en Biervliet. In den toren van de kerk werd een klok gehangen' met dit merkwaardige opschrift: „Maria heet ick en sal bevrieën Den armen sondaren, 't allen tiën." Maar Vreemdijke, evenals Willemskerke mochten niet blijven bestaan. Beiden staan op de lijst der verzonken dorpen. Op 25 Nov. 1601 klepte de Mariaklok op ongewonen tijd. De dijken waren door gebroken en het water stormde op de plaatsen af. In een oogwenk stonden de kerk en de huizen in het water, dat niet meer te keeren was en dat alles op zijn weg vernielde. De bewoners zochten red ding, door snel te wijken en alles achter te laten. De predikant vestigde zich in het wat verderop gelegen Mauritsfort, waar hij voor de bezetting dienst deed. De Staten-Generaal gaven 31 Maart 1595 octrooi tot bedijking van schorren en aanwassen tegen Triniteit, Willems kerke en Lovenpolder. De tegenwoordige Wülemskerkepolder werd in 1629 bedijkt. De sporen van het verdronken land zijn te vinden in den Noordwesthoek van den voor Manufacturen Dames- en Kinderconfectle Tapijten - Gordijnen Bedden - Ledikanten en aanverwante artikelen is GOES HULST dergelijks had ik kunnen verwachten, ook al is het te betreuren. Maar aan den anderen kant heeft je schrijven mij grootelijks verblijd. Het zou diep bedroevend zijn geweest, als wij niets meer van je gehoord hadden of als ons uit je brieven gebleken, was, dat je weer onverschillig waart geworden. Maar pre cies het tegenovergestelde is het geval. Je hebt onvrede, je bent onrustig. Je zoekt terug wat je verloren hebt. Dat geeft reden tot blijdschap. En dat geeft mij hoop, dat het weer met je terecht komt. Beste kind, ik schrijf maar heel vertrouwelijk, want och, je waart bij ons kind in huis, ik geef je den raad, den ernstigen raad: laat niet losGa op de knieën; wees een zondares voor God en smeek Hem, je in'Zijn Zoon te helpen. En dan doet Hij het. Dan zal Hij je ruimte geven. Onderzoek naarstiglijk de Heilige Schrift. Doe het biddend. .Houd er niet van op. Doe het ook, als je tegen zin hebt. Neem er een vast uur voor. En weet dan tenslotte, dat hier ook voor je gebeden wordt. Meer kan ik hierover niet schrijven. Het is een teere zaak, een zaak tusschen God en je ziel. En dwaas is de mensch, die er tusschen komen wil. Hij kan meer bederven dan goed maken. Tenslotte heb je mij nog een positieve vraag gesteld en je verwacht daarop mis schien een positief antwoord. Maar ook Goesenpolder. Een onzer lezers, dhr G- T. schreef ons, dat hij bij het ploegen op de grondslagen van het dorp was gestuit. Dit is van het dorp Vreemdijke. Ouden van dagen vertellen, dat er nog een zil veren poort in den grond moet zitten. De geschriften hiervoor zijn in Roomsche handen, wordt beweerd. Ik geloof, dat dit een legende is. Tevens werd door hem een graftombe opgedolven, waarin vele lijken bijeen la gen. Volgens zijn verklaring zijn er nog meer, doch hij wilde liever verder in dien hoek niet graven, daar hij dooden wilde laten rusten. Van de geschiedenis van "Willemskerke zelve heb ik niets kunnen nasporen. De streek behoort nu tot de gemeente Hoek. De kerkelijke gemeente Hoek is voort gekomen uit die van Vreemdijke. Rijker is de geschiedenis van Axel, Neuzen en Hulst. En de behandeling van deze plaatsen brengt vanzelf mede, dat er ook licht geworpen wordt over de ge schiedenis van den omtrek. Dan zal men zien, dat ook deze plaat sen yan bloei en teruggang kunnen ge tuigen, dat strijd en overwinning ook hun deel was. Het Ambacht Hulst bleef vrijwel geheel den Roomschen Eeredienst getrouw,1 maar wat de andere ambachten betreft, zullen we zien, de waarheid van het oude rijmpje: „In Axel en Terneuzen, Daar wonen al de Geuzen." OVER HET GROETEN. In „Timotheüs" schrijft A. L. over het groeten een artikel, waaraan het volgende is ontleend: "We hebben groetvormen en groetwoor- den, die vasten vorm hebben aangeno men, en in verschillende landen en streken nog al verschillend zijn. Ook verschillend naar de omstandigheden: of het een vluch tigen groet geldt of een hartelijke begroe ting, of het op straat gebeurt of thuis. De vluchtige groet in het voorbijgaan is gewoonlijk enkel een handgebaar of een nijging en het noemen van een naam. Dat handgebaar is het overblijfsel van het af nemen van den hoed, dat we slechts in enkele gevallen geheel volbrengen, en dat hetzelfde beduidt als de buiging, nl. de verklaring: Ik ben uw slaaf en gij zijt mijn heer. Om dat te verstaan, moeten we naar oude tijden terug, toen de heer lang haar droeg, en 'den slaaf de lokken geknipt werden. De laatste mocht zijn hoofd wel dekken tegen weer en wind, maar ont moette hij een vrije, dan nam hij den hoed af en liet zijn dienstbaarheid zien. En het noemen van den naam 'of 'het roepen van een half gezongen: „Daag!" is het overblijfsel van den volzin: „N.N. Ik wensch u een goeden dag, een goeden mor gen, een goeden avond ofnacht!" wat wij dan ook nog wel eens voluit zeggen. We hebben nog een paar groetwoorden: welkom, en vaarwel! Bij dit laatste behoe ven we volstrekt niet aan een schip te den ken. Ik heb eens, lang geleden, gelezen, dat onze vragen naar den welstand, samen hangen met ons volksleven. De Engelsch- man doet graag zaken, zoo werd me ver teld, en daarom vraagt hij u, als hij u be groet: „How do you do?" Hoe doet ge? De Franschman is gesteld op den uiter- lijken schijn en vraagt: „Comment vous portez-vous?" Hoe gedraagt gij u? De Duitscher wandelt de heele wereld rond, en vraagt daarom: „Wie geht es?" Hoe gaat het? En de Nederlander, -die met schepen gevaren heeft sinds de tijden van Garritzen, den Kaninefaatschen zeeroover ik kan het niet helpen, dat onze zee vaart met zeerooverij begint de Neder lander vraagt: „Hoe vaart ge?" Aardig gevonden, maar meer ook niet. Want ons woord vaarwel en onze welvaart en ons: hoe vaart ge? staan evenmin met een schip in verhand als een sledevaart, een bedevaart' of een kruisvaart. Varen is in al deze woorden: gaan, vaak met de be- teekenis van: vervoerd worden. Een Gro ninger zal u verzekeren, dat de trein hard vaart; hij vaart in een rijtuig en hij rijdt op een paard, zooals ook een Duitscher doet. dat kan ik niet geven. Je wilt Zondag naar de kerk. Ik kan het begrijpen. En het is verblijdend. Maar je vreest, ben er. als ik het goed be grijp, van overtuigd, dat je ouders het niet zullen toestaan. Moet je nu gehoor zaam zijn of niet? Dat was je vraag. Ik zou kunnen antwoorden: men moet Gode gïieer gehoorzamen Ran de men schen; ook meer dan ouders. En als je dus de .zekerheid hebt, dat je naar de kerk moet gaan, dan moet je gaan, ook tegen den zin van je ouders, en onverschillig, wat de gevolgen zijn. Maar ik huiver in deze omstandighe den, dat' antwoord te geven, omdat bij jezelf nog niet tot klaarheid gekomen bent. Me dunkt, dat dit eerst ,geschied moet zijn. Dan kan verder worden gezien. Vraag dan weer om raad, mogelijk' kan ik dan positiever in mijn antwoord zijn.' Zoo hij het eerste lezen zal dit schrij ven je misschien wel tegenvallen. Uit je brief maakte ik op, dat je hunkerend naar een antwoord verlangt, alsof dat antwoord je onmiddellijk van alles ont lasten zou en je vollen vrede schenken. Maar zoo eenvoudig is het niet, Lia, dal; ga je nu wel begrijpen. Ik kan je alleen raden, op te volgen de wenken, die ik je heb gegeven. Maar dan weet ik ook, tot in het diepst mijner ziel ben ik er van overtuigd, dat alles te recht komt. Wie oprecht met een hun- De Israëliet van den ouden dag drukte zijn groetwensch uit in het woord: sja- loom, vrede. „Vrede zij u, en uwen huize zij vrede, en alles wat gij hebt, zij vrede!" zoo moesten Davids knechten zeggen tot Nabal op zijn schaapscheerdersfeest (1 Sam. 25: 6.) De N.-Testamentische groet is: chaire, meervoud chairete, gebiedende-wijs-vor men van het werkwoord chairein, dat ook zelf als groet gebezigd wordt. Het wil zeg gen: zich verblijden. De Griek wenschte zijn naaste blijdschap toe, en de Schrift neemt dit woord over. De engel Gabriël zegt tot Maria: „Chaire, begenadigdel" En de Heiland Zelf zegt tot de vrouwen, 'die Zijn voeten grepen: „Chairete!" verblijdt u! (Matth. 28: 9.) In Hand. 15: 23 wen- schen de apostelen en de ouderlingen te Jeruzalem aan de broederen uit de Heide nen, chairein, blijdschap, evenals Claudius Lysias het wenscht aan den machtigsten Stadhouder Felix. (Hand. 23: 26.) Beide malen is het in onze vertaling weergege ven door: groetenis. En als Jakobus aan de twaalf stammen in de verstrooiing toe- wenscht, dat ze zich verblijden, dan ge bruikt onze vertaling het woord: zaligheid Wij nuchtere Nederlanders zijn zeer so ber met onze groetgebaren, soberder dan de Oosterlingen. Wij begroeten elkander met een handdruk, en de ouderwetsche schipper mag u graag de hand schudden. De kus komt onder mannen onderling bij na niet voor, onder vrouwen onderling in vele streken van ons land evenmin. Daar kust de moeder nauwelijks haar volwassen dochter, laat staan haar zoon. Hoe anders in het Oosten, waar Paulus den broederkus ontvangt van de mannen van Efeze, en waar hij de geloovigen in verschillende gemeenten vermaant elkan der te groeten met een heiligen kus. De Heere Jezus verwijt aan Simon den Fari- zeër: Gij hebt Mij geen kus gegeven. Een Judas-kus zou bij ons bijna onmogelijk zijn, evenals die andere Judas-kus, waar van de Bijbel verhaalt in 2 Sam. 20: 9: „En Joab zeide tot Amasa: Is het wel met u, mijn broeder? En Joab vatte met de rechterhand den baard van Amasa, om hem te kussen," en om hem te slaan aan de vijfde rib. Wij Nederlanders zijn zeer sober met onze gebaren. Onze buren reeds zijn veel milder met kussen en omhelzingen. Maar de Japanners zijn nog soberder dan wij Die kennen bij den groet zelfs den hand druk niet; die kennen alleen de buiging. Dat wordt zelfs een Nederlander te koel. Dan liever de Nieuw-Zeelandsche schoo- nen, die elkander hartelijk begroeten met den neus! Waarom ook niet? Waarom wel met den mond en niet met den neus? En waarom wel met den neus? Ik weet het niet. De dertig zilverlingen. Een medewerker van het H d b I. maakt melding van een oude legende omtrent de dertig zilverlingen. Uit een Paaschsermoen uit de 15de eeuw meldt hij- het volgende: Therah Abrahams vader had ze op Nimrods bevel geslagen en ze zijn het eerste gemunte geld geweest in de wereld. Abraham erfde ze en kocht daarvoor de begraafplaats te Hebron; terwij'l later de Ismaëlieten er Jozef voor kochten van zijn broeders. Later kreeg Jozef ze van dia broeders, toen ze in Egypte koren kwamen koopen. Zoo kwamen ze in de koninklijke schatkist, waaruit Mozes ze meenam op zijn veldtochten naar Ethio pië. Daar schonk hij ze aan de koningin van Scheba als een huwelijksgift. Deze vereerde ze aan Salomo:, bij haar bezoek aan dien vorst. Later werden ze, bij de verovering van Jeruzalem, het eigendom van Nebucadnezar, die ze mee nam naar Babel, van waar ze in Arabië terecht kwamen. Daar werden ze het eigendom van een der Oostersche vorsten, die den Messias te Bethlehem begroeten kwam en "hem die zilverlingen ten ge schenke gaf. Maria stortte ze hij haar bezoek aan den tempel in de 'offerkist, waarop Judas ze ontving als belooning voor het verraad van zijn Meester; terwijl ze later over de geheele Christenheid zijn verstrooid geworden en als relieken vereerd. kerende ziel tot God gaat, wordt in Hem niet bedrogen. .Hij zegt: Kom 'tot Mij, allen, die vermoeid en beladen zijt en Ik zal u ruste geven. Ga tot Hem met al je nooden en al je verdriet. Leg die voor Zijn voeten en je zult zielerust krijgen en je gansche verdere leven zege nen den tijd, dien je hier geweest bent. Mijn papier raakt aardig vol. Ik zal nog wat kleiner moeten gaan schrijven, in de hoop, dat ja het ontcijferen kunt. Overigens heb ik niet veel meer te zeg gen. Van allen hier, die met je mee leven 'kheb in den huiselijken kring je had 'tme niet verboden, van je strijd verteld heb je de 'hartelijkste groe ten. De meisjes zullen aan het eind dezer week schrijven, ook al om je te bemoedigen. En dan hopen wij spoedig goede berichten te krijgen. Wij vinden het natuurlijk allen pret tig, dat je zoo graag weer komen wilt. Als het van huis mag, van harte wel kom, ook in de pastorie. Maar je moet wel weten: je komen naar hier behoeft geen voorwaarde te zijn om God te vin den in Zijn Zoon, Jezus Christus. Hij is overal. Eu overal kun je tot Hem gaan. Met heilbede en hartelijk groeten t.t J. Meinema, pred. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1929 | | pagina 5