DE ZEEUW
TWEEDE BLAD.
Voor den Zondag.
Het huisje aan den zeedijk
HET ADRES
A. WIL KING
FEUILLETON
VAN
ZATERDAG 23 MAART 1929. No. 147.
LIJDENSAANKONDIGING.
Gij weet, dat na twee dagen het
Pascha is, en de Zoon des men-
schen zal -.overgeleverd worden, om
gekruisigd te worden.
Matth. 26: 2.
Een diep-ernstig woord van den Hei
land in een aangrijpend uur gesproken.
Gezeten op den Olijfberg, in den kring
van Zijne jongeren, had de Heiland pro
fetisch getuigd van de dingen, 'die komen
moesten tot aan de voleinding der wereld
toe. Maar nu al deze woorden door Hem
zijn beëindigd; nu Hij, de grootste der
Profeten, dit deel van Zijn ambtswerk
heeft vervuld; nu bereidt Hij Zijne discipe
len voor op de ontzettende gebeurtenissen,
die in Zijn leven en in hun leven nabij zijn.
Over twee dagen zal Israël jubelend zijn
Paaschfeest vieren. Dan zullen de Paasch-
lammeren worden geofferd; de Paasehlie-
deren worden gezongen; de Paaschzege-
ningen worden herdacht.
En Jezus voorzegt nu: „Op het Pascha,
dat komt, dan zal de Zoon des menschen,
het Godslam, dat de zonde der wereld weg
neemt, overgeleverd worden om gekruisigd
te worden". Dan zal Israels Paaschfeest
de vervulling der verlossing aanschouwen,
die het, in zijn schaduwdienst, door de
eeuwen heen, profetisch had afgebeeld.
Hoe treft ons de Majesteit van den
Heiland in deze Koninklijk-zekere aandui
ding. En dat te meer, als wij letten op het
contrast tusschen Zijn Raad en den raad
van Zijne vijanden.
Juist op ditzelfde tijdstip toch zijn de
Overpriesters en de Schriftgeleerden en de
Ouderlingen in hunne vergadering bijeen!
Dat Jezus sterven moet, staat bij hen vast.
Nü zullen zij het besluit gaan nemen, wan
neer Hij sterven zal. En weldra is hun be
slissing genomen: „Niet in het feest, opdat
er geen oproer wórde onder het volk".
0, hoe vreezen zij de Galileërs, die het
natuurlijk voor Jezus zullen opnemen, als
men naar Hem de hand zou uitstrekken.
Met listigheid zullen zij te werk gaan!
Voorzichtig als de slangen. 'Zonder op
spraak; in de stilte en in de duisternis!
Maar, hun raad zal worden verbroken!
Christus' Raad wordt vervuld! Op
het Pascha, in het openbaar, ten aan-
schouwe van heel het volk, zal Jezus wor
den overgeleverd, bespot, gegeeseld, ge
vonnist, gekruisigd. Op het Pascha is ons
Pascha geslacht, het offer, dat aan God
behaagt, waarop al de offers zagen.
Hoe treft ons de gewilligheid van
den Heiland in deze Koninklijk-rustige
profetie. Hoe gaat Hij met volle bereidheid
het lijden tegemoet.
Hij ziet het kruis op Zich toekomen, hui
veringwekkend. Hij schouwt de angsten
der hel, die Hem zullen verschrikken. Hij
o wonder van genade wijkt voor dat
ontzettende niet terug.
Hij1 aanvaardt alles, wat doorleden moet
worden, met goddelijk geduld, om aan zon
daren verlossing te brengen, en eeuwige
gerechtigheid.
Indien de Heiland zich eens onttrokken
'had aan de strikken, Hem gelegd!
Indien Hij gevloden was naar Galilea of
Perea!
Indien Hij legioenen van engelen 'had
ontboden, om Zijne vijanden te vernede
ren!dan was er geen verlossing tot
stand gebracht, dan lagen wij' nog in onze
zonden verloren!
Maar welk een liefde, die Hem dringt,
om Zijn lijden te aanvaarden, den bitteren
drinkbeker! En dat om onzentwille.
Hoe treft ons de vernedering van
den Heiland in deze Koninkl ij k-erns ti ge
aankondiging.
Hoe zal Hij worden gesmaad en onteerd.
Overgeleverd in handen van zondige men
schen. i j i i
door
HUGO KINGMANS.
82) -o-
Beste Lia.
Ik ben de huiskamer ontvlucht, want
het is er weer een geplaag van je welste.
Enfin, dat heb ik je ,niet te vertellen,
want je weet er alles van. Nu Hans thuis
is, is het er niet minder op geworden!
Wij praten nog dikwijls over je, zooals
de meisjes je wel geschreven zullen heb
ben. Zij kunnen dat ook beter dan een
man. Ik werd nu weer al geplaagd, dat
ik aan je ging schrijven. Is het niet ver
schrikkelijk?
Het is een heele verandering, dat Hans
gekomen is. Des Zondags is hjj nooit
muis, daar hij geregeld preekverzoeken
™jgt, zoo veel, dat hij niet weet soms,
hoe te handelen. Naar je weet, heeft hij
reeds twee beroepen. Het zal hem niet
gemakkelijk vallen, een beslissing te ne
men. En als dat gebeurd is, komt er
een heele verandering, want dan gaan
wij ook onze vroolijke Lies missen, 'k Heb
al tegen mijn vtouw gezegd: ten slotte
blijven wij, oudjes, met ons beiden over,
precies als wij begonnen, toen wij trouw
den. Zoo gaat het in het leven.
Hij, Gods heilige Zoon! Gekruisigd aan
een vloekhout, Hij die steeds gezegend
had. Ja tot zonde gemaakt, tot een vloek
geworden, opdat Hij den vloek der wet
van ons zou afwentelen.
Hier wordt ontdekt de diepte van onze
schuld, de grootheid van Gods heilig mis
hagen, de ontzetting van de gestrengheid
van Gods eeuwig Recht!
Zien wij in Jezus nu onzen plaatsbeklee-
der, die draagt, wat wij dragen moesten?
Zien wij in Hem nu onzen Borg, Die door
Zijn vloek ons den zegen bereidt?
Dan leeren wij danken voor Zijn ver
nedering, waarin de waarborg ligt van
■onze verhooging.
Dan gaan ook wij r o e m e n in het kruis
van Christus alleen.
LENTELIED.
Nu zich de hemel opendoet,
Met schoonder lucht en zachter dagen,
En 't aardrijk van zoo felle vlagen
Een minnend aanzicht biedt, zoo zoet.
Nu 't aardrijk zijnen schoot ontsluit,
Nu lauwe hette en koele droppen,
Ontspringen doen de frissche knoppen
En trekken geest ten wortel uit.
Nu liefelijk in veld en bosch
Zich opdoen, met zoo versche roken
Hier 't eerste groen, nauw half ontloken,
Daar zuiver wit, ginds aardig blos.
Nu 't schuw gevogelt welgemoed
Den nieuwen tijd met vroolijk kweelen,
Met mengelzang van duizend kelen,
Onthaalt, bejegend en begroet!
Hoe zou ik bij deez' lentezon
Mijn gretige oogen spelend leiden
Door blauwen hemel, groene weiden,
Door bosch en dal, door beek en bron.
"Wil met een onbelemmerd oog
Door aarde, zee en hemel zwerven;
't Genot eens voorwerps, zóó verheven
Verheft zijn geesten hemelhoog.
Trekt zijn gedachten uit het slijk,
Daar zijn gedachten kracht ontvangen,
En maakt zich schoone maatgezangen
Der schoonheid 'hunner stof gelijk.
JEREMIAS DE DE'CKER.
UIT HET ZEEUWSCHE VERLEDEN.
Door A. M. Wessels.
LXXI.
Uit de historie der „Vier Ambachten."
Als wij spreken over de „Vier Am
bachten", weten ingewijden wel, wat dit
beteekent, maar menigeen zal beter be
grijpen, welke streek bedoeld wordt, als
men zegt, het voormalige 5e District of
het Overjordaansche.
En dan bedoelen wij' dit gedeelte, dat
op de kaart als West-Vlaanderen voor
komt.
De naam Ambacht komt reeds in oude
tijden voor, hetzij als titel, hetzij als
een eigennaam.
Waren de bewoners van een of meer
dorpen aan hetzelfde recht onderhevig,
dan ontstond een Ambacht. Zoo was ook
daar een verzameling van 30 dorpen, ver
deeld in het Hulster Ambacht met 12
dorpen, het Axeler Ambacht met 7, het
Asseneder Ambacht ook met 7, terwiü
het Bouchanter Ambacht 4 dorpen onder
zich telde.
Deze vier Ambachten (waarnafr de
Oudheidkundige Kring in dit gewest ge
noemd is) behoorden met Biervliet, IJzen-
dijke, en Kadzand, evenals de andere
Zeeuwsche Eilanden, tot het Bisdom van
Utrecht. De rest was onder het gezag'
van Doornik, waarvan ook een gewel
dige invloed uitging.
Later, bij de invoering der nieuwe Bis
dommen in de Nederlanden, werden deze
streken onder Gent en Brugge verdeeld.
Het gevolg hiervan was, dat men voor
archiefstudie, wat betreft Hulst, Axel,
Otene, Triniteit, Willemskerke, Vreem-
dijke enz. uit bet verleden in de stad
Gent terecht moet komen, om te onder
zoeken.
Regelmatig hopen wij uit de archieven
dezer Zeeuwsche landstreek iets mede
te deelen.
En nu moet ik toch eigenlijk je brief
eens beantwoorden. En dan zul je mis
schien wel verwonderd zijn, als ik zeg,
dat die brief mij heeft verblijd en be
droefd tegelijkertijd. 'kWil dat nader ver
klaren.
Ik was bedroefd, omdat je zelf schreef,
niet standvastig gebleven te zijn, nu je
in je gewone omgeving bent terugge
keerd. Zeer verbaasd heeft me het ove
rigens niet. Je meent misschien wel heel
sterk te staan, dat is ook verklaarbaar,
maar ik was daarvan, en dat heb ik
je, als je het je herinnert, ook rondweg
gezegd, niet zoo heel zeker. Het was
pas drie maanden sinds je aan het on
derzoeken bent gegaan. En nu kan onze
God iemand, ook iemand, die in de zonde
leeft, zóó grijpen, dat hij omkeert als
een blad aan een boom. -Ik heb daar
de ondervinding van. Maar regel is dat
niet. De regel is, dat er langzamerhand,
al is er dan ook een moment van om
keer, een liefde tot Zijn dienst groeit.
Maar wanneer nu zoo iemand weer te
rugkeert in een omgeving waar met God
niet wordt gerekend, dan is terugval zeer
wel mogelijk. Ik heb je dan ook met
leedwezen zien vertrekken. Het ware be
ter geweest, wanneer je nog een maand
of zes bij ons waart gebleven. Maar .zoo
mocht het niet. Wij hebben daarin te
berusten. Ik herhaal dus, dat je brief
mij niet al te zeer heeft verbaasd. Iets
En dan stippen wij eerst Hoek even
aan, uit welke streek een onzer lezers,
dhr G. T., eenige inlichtingen vroeg.
Aan den Noordwesthoek van het As
seneder-ambacht, tegenover het land Tan
Biervliet en Gaternisse, omstreeks de
plaats, waar de Ottogracht zich in onze
Schelde uitstortte, lag de watering We-
velswaard of Boterzand. Dit wordt ver
noemd in een charter, waarbij de Utrecht -
sche Bisschop Jan van Namen in 1273
de tienden en andere kérkelijke inkom
sten aldaar aan de abdij te Middelburg
bevestigde.
Ook Hit stuk kan van onzen strijd
met de zee getuigen.
Ouder donderend geweld, drongen de
golven 16 November 1377 het Asseneder
Ambacht binnen. Het volk was verrast
en verbluft, maar niet lang. Vlug werd
weer de arbeid aangevat en met ver
eende krachten, werd de zee weer ver
dreven.
Maar het mocht niet baten! Weer
stormde de zee op dit Ambacht af en
10 November 1404, dus 23 jaar later,
was het weer in een watervlakte her
schapen.
De menschen lieten echter den moed
niet zinken. 21 Januari 1431 werd het
opnieuw bedijkt, en men had weer goe
de hoop, een vruchtbare landstreek ge
wonnen te hebben.
Maar de waterwolf sliep ook niet. In
1440, op 22 Jan. deed hij' weer een krach-
tigen aanval en het water bruiste weder
over rijke landstreken, waar welvarende
parochiën, zooals Wevelswaarde, Willems
kerke en andere hadden gebloeid.
De bewoners lieten zich echter door
die rampen nog niet afschrikken, en nau
welijks waren de golven teruggeloopen,
of nieuwe bolwerken verdedigden het
land.
De gronden van Willemskerke bij Ter-
neuzen werden met enkele daaraangren-
zende polders meermalen gewonnen en
verloren.
Den 19 Maart 1514 vergunde de Kei
zer aan Lieven Leijs c.s., octrooi om
den ingevloeiden polder Mulmenpolder,
in de parochiën Willemskerke, Vreem
dijke en Pakenge te herdijken en er alzoo
vruchtbaar land van te maken.
Het dorp Vreemdijke bleef nu eenige
jaren voor watersnood gespaard. Het volk
hierdoor ten zeerste verblijd, bouwde een
kerk en beriep een predikant. Reeds voor
1594 was Johannes Bollius, die in Gent
een merkwaardige rol speelde, predikant
te Vreemdijk en Biervliet. In den toren
van de kerk werd een klok gehangen'
met dit merkwaardige opschrift:
„Maria heet ick en sal bevrieën
Den armen sondaren, 't allen tiën."
Maar Vreemdijke, evenals Willemskerke
mochten niet blijven bestaan. Beiden staan
op de lijst der verzonken dorpen. Op
25 Nov. 1601 klepte de Mariaklok op
ongewonen tijd. De dijken waren door
gebroken en het water stormde op de
plaatsen af. In een oogwenk stonden de
kerk en de huizen in het water, dat niet
meer te keeren was en dat alles op zijn
weg vernielde. De bewoners zochten red
ding, door snel te wijken en alles achter
te laten.
De predikant vestigde zich in het wat
verderop gelegen Mauritsfort, waar hij
voor de bezetting dienst deed.
De Staten-Generaal gaven 31 Maart
1595 octrooi tot bedijking van schorren
en aanwassen tegen Triniteit, Willems
kerke en Lovenpolder. De tegenwoordige
Wülemskerkepolder werd in 1629 bedijkt.
De sporen van het verdronken land zijn
te vinden in den Noordwesthoek van den
voor Manufacturen
Dames- en Kinderconfectle
Tapijten - Gordijnen
Bedden - Ledikanten en
aanverwante artikelen is
GOES HULST
dergelijks had ik kunnen verwachten, ook
al is het te betreuren.
Maar aan den anderen kant heeft je
schrijven mij grootelijks verblijd. Het zou
diep bedroevend zijn geweest, als wij niets
meer van je gehoord hadden of als ons
uit je brieven gebleken, was, dat je weer
onverschillig waart geworden. Maar pre
cies het tegenovergestelde is het geval.
Je hebt onvrede, je bent onrustig. Je
zoekt terug wat je verloren hebt. Dat
geeft reden tot blijdschap. En dat geeft
mij hoop, dat het weer met je terecht
komt. Beste kind, ik schrijf maar heel
vertrouwelijk, want och, je waart bij ons
kind in huis, ik geef je den raad, den
ernstigen raad: laat niet losGa op de
knieën; wees een zondares voor God en
smeek Hem, je in'Zijn Zoon te helpen.
En dan doet Hij het. Dan zal Hij je
ruimte geven. Onderzoek naarstiglijk de
Heilige Schrift. Doe het biddend. .Houd
er niet van op. Doe het ook, als je tegen
zin hebt. Neem er een vast uur voor.
En weet dan tenslotte, dat hier ook voor
je gebeden wordt.
Meer kan ik hierover niet schrijven.
Het is een teere zaak, een zaak tusschen
God en je ziel. En dwaas is de mensch,
die er tusschen komen wil. Hij kan meer
bederven dan goed maken.
Tenslotte heb je mij nog een positieve
vraag gesteld en je verwacht daarop mis
schien een positief antwoord. Maar ook
Goesenpolder. Een onzer lezers, dhr G-
T. schreef ons, dat hij bij het ploegen
op de grondslagen van het dorp was
gestuit.
Dit is van het dorp Vreemdijke. Ouden
van dagen vertellen, dat er nog een zil
veren poort in den grond moet zitten.
De geschriften hiervoor zijn in Roomsche
handen, wordt beweerd. Ik geloof, dat
dit een legende is.
Tevens werd door hem een graftombe
opgedolven, waarin vele lijken bijeen la
gen. Volgens zijn verklaring zijn er nog
meer, doch hij wilde liever verder in
dien hoek niet graven, daar hij dooden
wilde laten rusten.
Van de geschiedenis van "Willemskerke
zelve heb ik niets kunnen nasporen. De
streek behoort nu tot de gemeente Hoek.
De kerkelijke gemeente Hoek is voort
gekomen uit die van Vreemdijke.
Rijker is de geschiedenis van Axel,
Neuzen en Hulst. En de behandeling van
deze plaatsen brengt vanzelf mede, dat er
ook licht geworpen wordt over de ge
schiedenis van den omtrek.
Dan zal men zien, dat ook deze plaat
sen yan bloei en teruggang kunnen ge
tuigen, dat strijd en overwinning ook hun
deel was.
Het Ambacht Hulst bleef vrijwel geheel
den Roomschen Eeredienst getrouw,1
maar wat de andere ambachten betreft,
zullen we zien, de waarheid van het oude
rijmpje:
„In Axel en Terneuzen,
Daar wonen al de Geuzen."
OVER HET GROETEN.
In „Timotheüs" schrijft A. L. over het
groeten een artikel, waaraan het volgende
is ontleend:
"We hebben groetvormen en groetwoor-
den, die vasten vorm hebben aangeno
men, en in verschillende landen en streken
nog al verschillend zijn. Ook verschillend
naar de omstandigheden: of het een vluch
tigen groet geldt of een hartelijke begroe
ting, of het op straat gebeurt of thuis.
De vluchtige groet in het voorbijgaan is
gewoonlijk enkel een handgebaar of een
nijging en het noemen van een naam. Dat
handgebaar is het overblijfsel van het af
nemen van den hoed, dat we slechts in
enkele gevallen geheel volbrengen, en dat
hetzelfde beduidt als de buiging, nl. de
verklaring: Ik ben uw slaaf en gij zijt mijn
heer. Om dat te verstaan, moeten we naar
oude tijden terug, toen de heer lang haar
droeg, en 'den slaaf de lokken geknipt
werden. De laatste mocht zijn hoofd wel
dekken tegen weer en wind, maar ont
moette hij een vrije, dan nam hij den hoed
af en liet zijn dienstbaarheid zien.
En het noemen van den naam 'of 'het
roepen van een half gezongen: „Daag!" is
het overblijfsel van den volzin: „N.N. Ik
wensch u een goeden dag, een goeden mor
gen, een goeden avond ofnacht!" wat wij
dan ook nog wel eens voluit zeggen.
We hebben nog een paar groetwoorden:
welkom, en vaarwel! Bij dit laatste behoe
ven we volstrekt niet aan een schip te den
ken.
Ik heb eens, lang geleden, gelezen, dat
onze vragen naar den welstand, samen
hangen met ons volksleven. De Engelsch-
man doet graag zaken, zoo werd me ver
teld, en daarom vraagt hij u, als hij u be
groet: „How do you do?" Hoe doet ge?
De Franschman is gesteld op den uiter-
lijken schijn en vraagt: „Comment vous
portez-vous?" Hoe gedraagt gij u? De
Duitscher wandelt de heele wereld rond,
en vraagt daarom: „Wie geht es?" Hoe
gaat het? En de Nederlander, -die met
schepen gevaren heeft sinds de tijden van
Garritzen, den Kaninefaatschen zeeroover
ik kan het niet helpen, dat onze zee
vaart met zeerooverij begint de Neder
lander vraagt: „Hoe vaart ge?"
Aardig gevonden, maar meer ook niet.
Want ons woord vaarwel en onze welvaart
en ons: hoe vaart ge? staan evenmin met
een schip in verhand als een sledevaart,
een bedevaart' of een kruisvaart. Varen is
in al deze woorden: gaan, vaak met de be-
teekenis van: vervoerd worden. Een Gro
ninger zal u verzekeren, dat de trein hard
vaart; hij vaart in een rijtuig en hij rijdt
op een paard, zooals ook een Duitscher
doet.
dat kan ik niet geven.
Je wilt Zondag naar de kerk. Ik kan
het begrijpen. En het is verblijdend. Maar
je vreest, ben er. als ik het goed be
grijp, van overtuigd, dat je ouders het
niet zullen toestaan. Moet je nu gehoor
zaam zijn of niet? Dat was je vraag.
Ik zou kunnen antwoorden: men moet
Gode gïieer gehoorzamen Ran de men
schen; ook meer dan ouders. En als
je dus de .zekerheid hebt, dat je naar
de kerk moet gaan, dan moet je gaan,
ook tegen den zin van je ouders, en
onverschillig, wat de gevolgen zijn.
Maar ik huiver in deze omstandighe
den, dat' antwoord te geven, omdat bij
jezelf nog niet tot klaarheid gekomen
bent. Me dunkt, dat dit eerst ,geschied
moet zijn. Dan kan verder worden gezien.
Vraag dan weer om raad, mogelijk' kan
ik dan positiever in mijn antwoord zijn.'
Zoo hij het eerste lezen zal dit schrij
ven je misschien wel tegenvallen. Uit
je brief maakte ik op, dat je hunkerend
naar een antwoord verlangt, alsof dat
antwoord je onmiddellijk van alles ont
lasten zou en je vollen vrede schenken.
Maar zoo eenvoudig is het niet, Lia,
dal; ga je nu wel begrijpen. Ik kan je
alleen raden, op te volgen de wenken,
die ik je heb gegeven. Maar dan weet
ik ook, tot in het diepst mijner ziel
ben ik er van overtuigd, dat alles te
recht komt. Wie oprecht met een hun-
De Israëliet van den ouden dag drukte
zijn groetwensch uit in het woord: sja-
loom, vrede. „Vrede zij u, en uwen huize
zij vrede, en alles wat gij hebt, zij vrede!"
zoo moesten Davids knechten zeggen tot
Nabal op zijn schaapscheerdersfeest (1
Sam. 25: 6.)
De N.-Testamentische groet is: chaire,
meervoud chairete, gebiedende-wijs-vor
men van het werkwoord chairein, dat ook
zelf als groet gebezigd wordt. Het wil zeg
gen: zich verblijden. De Griek wenschte
zijn naaste blijdschap toe, en de Schrift
neemt dit woord over. De engel Gabriël
zegt tot Maria: „Chaire, begenadigdel" En
de Heiland Zelf zegt tot de vrouwen, 'die
Zijn voeten grepen: „Chairete!" verblijdt
u! (Matth. 28: 9.) In Hand. 15: 23 wen-
schen de apostelen en de ouderlingen te
Jeruzalem aan de broederen uit de Heide
nen, chairein, blijdschap, evenals Claudius
Lysias het wenscht aan den machtigsten
Stadhouder Felix. (Hand. 23: 26.) Beide
malen is het in onze vertaling weergege
ven door: groetenis. En als Jakobus aan
de twaalf stammen in de verstrooiing toe-
wenscht, dat ze zich verblijden, dan ge
bruikt onze vertaling het woord: zaligheid
Wij nuchtere Nederlanders zijn zeer so
ber met onze groetgebaren, soberder dan
de Oosterlingen. Wij begroeten elkander
met een handdruk, en de ouderwetsche
schipper mag u graag de hand schudden.
De kus komt onder mannen onderling bij
na niet voor, onder vrouwen onderling in
vele streken van ons land evenmin. Daar
kust de moeder nauwelijks haar volwassen
dochter, laat staan haar zoon.
Hoe anders in het Oosten, waar Paulus
den broederkus ontvangt van de mannen
van Efeze, en waar hij de geloovigen in
verschillende gemeenten vermaant elkan
der te groeten met een heiligen kus. De
Heere Jezus verwijt aan Simon den Fari-
zeër: Gij hebt Mij geen kus gegeven. Een
Judas-kus zou bij ons bijna onmogelijk
zijn, evenals die andere Judas-kus, waar
van de Bijbel verhaalt in 2 Sam. 20: 9:
„En Joab zeide tot Amasa: Is het wel met
u, mijn broeder? En Joab vatte met de
rechterhand den baard van Amasa, om
hem te kussen," en om hem te slaan
aan de vijfde rib.
Wij Nederlanders zijn zeer sober met
onze gebaren. Onze buren reeds zijn veel
milder met kussen en omhelzingen. Maar
de Japanners zijn nog soberder dan wij
Die kennen bij den groet zelfs den hand
druk niet; die kennen alleen de buiging.
Dat wordt zelfs een Nederlander te koel.
Dan liever de Nieuw-Zeelandsche schoo-
nen, die elkander hartelijk begroeten met
den neus! Waarom ook niet? Waarom wel
met den mond en niet met den neus? En
waarom wel met den neus? Ik weet het
niet.
De dertig zilverlingen.
Een medewerker van het H d b I. maakt
melding van een oude legende omtrent
de dertig zilverlingen.
Uit een Paaschsermoen uit de 15de
eeuw meldt hij- het volgende:
Therah Abrahams vader had ze op
Nimrods bevel geslagen en ze zijn het
eerste gemunte geld geweest in de wereld.
Abraham erfde ze en kocht daarvoor de
begraafplaats te Hebron; terwij'l later de
Ismaëlieten er Jozef voor kochten van
zijn broeders. Later kreeg Jozef ze van
dia broeders, toen ze in Egypte koren
kwamen koopen. Zoo kwamen ze in de
koninklijke schatkist, waaruit Mozes ze
meenam op zijn veldtochten naar Ethio
pië. Daar schonk hij ze aan de koningin
van Scheba als een huwelijksgift.
Deze vereerde ze aan Salomo:, bij haar
bezoek aan dien vorst. Later werden ze,
bij de verovering van Jeruzalem, het
eigendom van Nebucadnezar, die ze mee
nam naar Babel, van waar ze in Arabië
terecht kwamen. Daar werden ze het
eigendom van een der Oostersche vorsten,
die den Messias te Bethlehem begroeten
kwam en "hem die zilverlingen ten ge
schenke gaf. Maria stortte ze hij haar
bezoek aan den tempel in de 'offerkist,
waarop Judas ze ontving als belooning
voor het verraad van zijn Meester; terwijl
ze later over de geheele Christenheid
zijn verstrooid geworden en als relieken
vereerd.
kerende ziel tot God gaat, wordt in Hem
niet bedrogen. .Hij zegt: Kom 'tot Mij,
allen, die vermoeid en beladen zijt en
Ik zal u ruste geven. Ga tot Hem met
al je nooden en al je verdriet. Leg die
voor Zijn voeten en je zult zielerust
krijgen en je gansche verdere leven zege
nen den tijd, dien je hier geweest bent.
Mijn papier raakt aardig vol. Ik zal
nog wat kleiner moeten gaan schrijven,
in de hoop, dat ja het ontcijferen kunt.
Overigens heb ik niet veel meer te zeg
gen. Van allen hier, die met je mee
leven 'kheb in den huiselijken kring
je had 'tme niet verboden, van je strijd
verteld heb je de 'hartelijkste groe
ten. De meisjes zullen aan het eind
dezer week schrijven, ook al om je te
bemoedigen. En dan hopen wij spoedig
goede berichten te krijgen.
Wij vinden het natuurlijk allen pret
tig, dat je zoo graag weer komen wilt.
Als het van huis mag, van harte wel
kom, ook in de pastorie. Maar je moet
wel weten: je komen naar hier behoeft
geen voorwaarde te zijn om God te vin
den in Zijn Zoon, Jezus Christus. Hij
is overal. Eu overal kun je tot Hem
gaan.
Met heilbede en hartelijk groeten
t.t
J. Meinema, pred.
(Wordt vervolgd.)