DE ZEEUW TWEEDE BLAD. HET ADRES A. WILKING Voor den Zondag. Het huisje aan den zeedijk Kerknieuws. Zoeklictitjes. FEUILLETON ik dank U, heer! u;t het zeeuwsch verleden. VAN ZATERDAG 16 FEBRUARI 1329. No. 117. IN HET EUNDELKEN DER levenden. Do ziel mijns hoeren zal inge bonden zijn in het bundelken der levenden bij den Heere uwen God; maar de ziel uwer vijanden zal Hij slingeren uit hot midden van de hol.ighcid des slingers. 1 Sam. 25:23. Ingebonden of weggeslingerd! Wok een t:gensteli,ngi Velon, die zich christenen noemen, zijn o zoo bang voor scherpe lijnen en diepin gekorfde afscheidingen. Zij' z ©gen: do feisehe lijion doen vel kwaad, scheiden ui te m wat saamhoort, vormen kunstmatig een links en een rechts, oen binnen en een buiten. En 't b'ijven toch maar strepen, denkbeeldige dingen, liniaalwerk. Neen zoo zegt men hot ineen- vloeiende, het glooiend ove -gian zonder Jegenste'ling dat is van God. De strepen, do fe Ie antithesen, die zijn van do monschen. Zulke christenen hebben eon belijdcn's van zachtsme1 tonde, Arische k euren, ven heel teoro, bijna onzich bare aanduidin gen, waar ieder „geloof" noig wel iets van eigen palet in terugvinden kan. En als zij hun geloof formuleeren, dan lijkt 'tsoms wel een schilderij' uit de symbolische of kubisti che school go woot niet .wat hot voorste len moet, noch wat boven of beneden i3. Gods Woord doet an Iers. Wat 'n scherpe, ingekorven scheidin gen! Wat 'n diepe kloven, die Gods omen hand groef tusschcn hot een en'het ander, tusschcn den oen en don ander, tusschen Kaïn en Abel, Jakob en Ezau, tusschcn aanneming en verwerping, tusschon zo- non Gods en kinderen dor werold, tus- schen vriend en vijand, tusschon voor en tegen, tusschon God en de BaVs, tusschcn Christus on Be'ia1, tuhschm zon de en genade, hemel en hedood en leven, tusschon ingebonden en wegges ingord. Het is één van beiden: kinderen des toorns van nature, of kindoren Gods uit genade. Dat verstond Abigail reeds, de lieftal ligo, iijng 'Voo ige vrouw van den ruwen Nabal. Zij was, zegt do Schrift, goed van verstand en schoon van gestalte. Maar zij' was ook een godvreezende vrouw. En juist de dagelijksche omgang met den boozen Kalobiot had haar beter doen zien de groote tegenstelling voor of tegen den Heere en Zijn Gezalfde. In dichtende taal spreekt zij er van tot David: want zij weet dat deze oor loogt „de oorlogen des Heeren". En nu troost zij hem mei de scherpge- trokken lijn van het vriend of vijand Gods: „Wanneer een mensch opstaan zal om u te vervolgen, en on uwe ziel to zooken, zoo- 'zal d3 ziel mijns heeren ingebonden zijn in het bund eiken der le venden bij den Heere uwen God, maar de ziel uwer vijanden zal' H» slingeren uit het midden van de holligheid des slin gers," Dat is de werkelijkheid. Al' het ander? is droom. Dat is ook de tegenstelling op zijn voor Manufacturen Dames- en Kfnderconfectle Tapijten Gordijnen Bedden Ledikanten en aanverwante artikelen Is DOES HULST door HUGO KINGMANS. 64.) -o~ „Wilt u wef golooven, dat ik er niets van begrijp vroeg Lia. Vrouw Goedrapbuure g imlachte flauw. „Dat geloof ik graag," zelde z'j. „Wie dat a'les nog nooit hoedt gehoord, kan het natuurlijk niet begrijpen. Dat moet hij eerst onderzoekon. En dan, verlicht door JjOds Geest, zal hij tot de ontdekking tomen, dat hij een arm zondaar is. Dat 1S f n van de betering. Want dan voe t hij de zonde zoo zwaar wegen, dal y boa zoekt, om vergeving te krijgen. eet u, wat u eons doen moet, juffrouw, t\t ejnst is. met UW vragen?" „hoen. Wat moet ik dan doen?" vroeg gretig. Zij wilde er wel' eens meer an weten. tWas toch wel merkwaardig, ren! menschen zoo tevreden wa- „Dan moet u er eens over praten met uw Grootmoeder. Die zal u wel inlich ten. En dan moot u met Kerstmis ook eous Baar de kerk gaaa, als 't Zondags- scherpst ea ergerlijkst toot den Natuur lijken mensch. En toch: Abigail en Nabal wisten "het, en al Gods kinderen vv'.ten liet: alleen langs dien weg moet het en kan het. Het een of het ander. Wij zijn, of ingebonden a's vruchtdra gende aren in de kostbare keirgirvo var» den homelschen Landman, die Hij verga deit in zijn veilige schuren, of.we zijn doodo steencn, die Hij wegs ringert van voor Zijn aangezicht. Juist do prediking van dio fe'l'o tegen stellingen moet ons doen worstelen om genade bij .God. Juist die scherpgetrokken lijn zil ons waarschuwen voor den afgrond dien wjj tegen zouden gaan. Wij dan, wetende den schrik des Hei ren, bewegen de menschsn tot het ge oof. Mogen wij er iets anders Van maken? of wegvagen het groob, vroeselijko con trast tusschon bundel en slinger? Noen, maar vergeten we ook niet dat het bespreken van hot eane noodige ons niet behouden kan; al een het eenigno-o dige ze f. De Eenig-Noodigc zelf, want in Hem alleen is er inbiniing in het Leven Gods. Zoolang wjj nu koud theore'isoeren én formuleercn over het „bunde ke' en Qvor hot „ingebonden z'jnen over de „hol ligheid des slingers" en over het „weg worpen" zijn wij er niet, komen wij er niot. Ook deze ding Ti alle kunnen we onderhouden hebben van onze jeugd af aan. En Christus zegt tot ons: ga heen, ver koop al wat ge hebt! Dan voe'en we 't vreeseljkeingebon den of weggeslingerd! Dan roepen we uit de diepte: Och Heer, och wierd mijn ziel door u geréd. En God zal hooren. Hij maakt van slingersteencn parelen voor het nieuwe Jerusalem. Voor den strijd die 'k moest strj-don, en voor bloedige wond, voor wat menschen mij misdeden met hart en met mond, ik dank Heerl Voor de tranen die 'k schreide om vlijmende smart, voor de zuchten die 'k slaakte uit diepdroevig hart, ik dank U, Heerl Voor de vrienden die vlodon, voor do hoop die bedroog, voor de wereld die valscn was, voor het leven dat loog, ik dank U, Heerl Voor de krachten die faa'den, voor den struiklonden voet, voor de kreten der wanhoop, voor den zinkenden moed, ik dank U, Heer! Want dat alles, het bracht mjj aan den voet van het kruis; on de weg die zoo steil is, hij leidt mij naar huis, naar het huis waar Uw kindren, al komen te zaam, waar zij j ube'end prijzen Uw heerlijken Naam, waar de heme'sche koren op de harpe der eet steeds den juichtoon doen "hooren: Wjj danken U, Heer! Door A. M. Wessels. LXVI. 1 „Den Bfsauwsn Steen" in Ter Goes. Een der verdwenen, haast vergelen en alleen in naam bekende historische plekjes was i.i het aloude „Ter Goes" de z.g.n. „Blauwe Steen" op de Bierkade. Wellicht heeft menigeen zich wel eens ver wonderd afgevraagd, wat b 3! eekent toch eigen lijk deze naam, en heeft wc Ui ht dezen „Blau wen Steen" in verband gabnoht met em ge vangenis, rooals het ,,'s Gravensteen" te Z'e- rikzea en Middelburg of het „Steen" te Ant werpen. Toch is dit niet het geval. Teneinde een goed begrip te krijgen, moeten wij in gedachten terug naar het oude Ter Gres. toen de Gilden in de Ganzestad de laken? uitdeelden. schoolfeest is. Daar wordt alles zoo een voudig aan de kinderen verleid, dat ieder, die wil, het wel begrijpen moot." „Ik wil er oens over denken", zei Lia. „Maar nu moet ik jvos. 'kMoet de koffie gaan zetten. U vindt het toch niet erg, dat ik geweest ben en u zoo heb laten praten „Heelemaal niet, juffrouw," zei de vrouw, „ik vind het beït. En als u uw Grootmoeder niet hier hadt, zou ik zeg gen kom maar meer vragen. Maar heusch, uw Grootmoeder kan u alles veel beter verklaren, dan ik het kan." ,,'k Wil er eens met haar over praten", zei Lia. „Want 'fczou er toch wel meer van willen weten." „God zogene u." zei vrouw Goedego- buure plechtig. „Dat is al een heel goed begin. Je hebt duizenden mehSchen op de wereld, die er heelemaal niets van hooren willen. Voor die zal het ontwa ken na den dood ver3chrikkeljk zijn." Het kwam uit, zooals Grootmoeder het gezegd had: even twaalf uur verscheen Jan weer mot hot rjtuig voor de deur on kwam de oude vrouw er uit goklom- mon, Maar zij word op den voet gevolgd door een jong meisje, dat Lia niet ken :1e, terwijl uit het hoekplaatsje naast Jan, Marie Blankert te voorschijn kwam. „Ik breng heel wat bezoek mee, Lia," 4 Ecbh«n wS n& vorige mest iets rorteld van hot Kleermakersgilde „St Catharina", dat too bruut optrad in onze oade stad, als wj dsn „Blauwen Steen" noemen, dan denkea wj aan het Goesche Bierdragersgilds „St Jan". Dit gilde was reeds van zeer ouden datum. Graaf Gwy van Bloi9 gat in tja t'jd een bijzonder privilegie aan dit gilde, doch hoe het kwam heb ik niet precies kunnen nagaan, daar het olficieele stuk zich in het Rijksarchief bevindt, maar in ieder geval herriep Graat Willem IV op 22 Juli 1407 dit privilegie, wat de Bierdragers niet mee viel. Zulke herroepingen hadden meermalen in den Grafeljken tijd plaats en Goes was ook eenige malen de dupe van zulke grillen. Maar, zal men vragen, wat was dan eigen lijk de taak en het doel van dit gilde? Dil kwam voornamelijk door de bepaling, dat nie mand van de Goesche poorters in vroeg-ei eouwen zijn eigen goederen mocht lossen. Dit mocht alleen door het Gilde gebeuren. Deze hiordragers losten dan de schepen, die in de haven binnen kwamen, en bezorg Ion de goe deren in de siad. De handeldrijvende poorters betaalden hen daar voor, doch zoo, dat er een zeker bedrag voor da Gildebus overbleef Uit deze Gilde- of St Jansbus werden dan de tekorten betaald, die natuurlijk ook toenmaals wel eens voorkwamen. Daar de handel in deze ecu wei, in onze steeds opkomende stad nogal druk was, en alles per vaartuig moest worden aangevoerd, (van spoor en auto's droonde men nog niet; kon het niet anders dan een bloeiend gi.de zjn maar een gilde, waarvan de poorters zeer af hankelijk waren. Ieder, die een bestaan zocht, wilde gaarne lid van dit gilde worden en aanvankelijk tra den velen, geschikt of oageschikt, toe. Later ging dit zoo gemakkelijk ni3t meer, daar de Vroedschap ingreep, aangezien deze zeer wel begreep, dat, als rijp en groen maar loste, de abuizen met den dag toenamen. Don 3den Februari 1328, das nu 333 jaar geleden, stelde zij onder toezicht der Burge- mccsteren Mathijs van der Straten ea Mr David van der Nisse een ordinan.ie va3t, Dit merk waardige stuk, geeft ons een helder inzicht in het leven van Ter Goes. Aan al'e3 was gedacht. Zoo mocht bv. nie mand meer tot het gilde worden tooge'aten, tenzij de gegadigde eenige jaren bj Burgemees- teren en Schepenen der stad als een good Poorter bekend s.ond. Was dit in orde, dan mochten zij zich bj den Deken van het Gilde vervoegen, die hen voorstelde. Bij toelating moesten zij „incomste" geld b)talon ea verder liet door den Over Deeken e a a. ad ore Doekenen jaarlijks opnieuw vast te st Hen Gildege'd. Dit gildegeld moest in tweern betaald wor deri, de eene hel t ia de mavad Mai, de an dore helft op de Goessche Jaarmarkt. De leden waren verplicht dit gildegeld zeil te bezorgen. Vergat men dat, dan werd de gildeknaap er op uit gestuurd, wat telkens een boete van 2 grootea Vlaams beleekende. Dit mocht slechts tot drie maal hrlaaald wor den. Was het gildogeld (contributio) plus drie maal de boete dam nog niet betaald, dan moch ten de Bierdragers, niet meer naar „werk smakken". Waarin dit „naar werk smakken" bestond? Dit ging als volgt toe. In de haven, lagen dan voor de Bierkade eenige schepen, die griost moesten worden. Nu was het eer.e vanzelf wel eens zwaarder geladen dan het ander, en de meoste Cildeliedon sloegen natuurlijk hin oog op het volste, daar ze meenden, dat daar meer aan te verdienen was. Hierin werd nu door da Vroedschap voor si en. Ioderen morgen van eiken werkdag kwamen de Gildeleden op de Bierkade in de Gilde- kamer bijeen rondom den „Blauwea Steen". De dobbelsteenen werdea gereed gelegd, doch voor mon tot het „snakken" overging, trad een der Deekens naar bui ev, ging op den hoek van het huis „De Meermin" (thans Het witte Huis) staan en riep, twee maal, zoo hard hij maar kon: „Louw er! Louw er!" zoo dat het over de geheele Bierkade kon worden gehoord. Er waren wel eens trager leden, die beweer den, den roeper niet gehoord te hebben, wat wel tot conflicten aanleiding gaf. Derhalve word den ro3p3r door den Raid gelast „zoo klaer te roepen, dat ieder dat ove: de geheele haven volkomen hoorde". Deed hij het te zacht, dan kostte heim dit een boete vai 13 grooten. Nauwkeurig werd controle op zijn stemgeluid uitgeoefendOver eventueele vorkoudheid wordt niet gerept....! Als dekreet „Louwer" geklonken had, schaarde men zich om den „Blauwea Steen". De Deken reikte de dobbelsteeneia aan de zeido Grootmoeder. „Marie- wil le bepaa'd mede. En toon moest haar vriendin ook wol mee komen. Dat is Lies Meinema, de oudste dochter van den dominé." Lies Moinema stak de hand uit. „U noemt me toch niot kwalijk, dat ik geko men bon? Mijn zusje Gretha, heeft al zooveel verteld van u, dat ik o.ok eens kennis moest komen maken." Lia lachte gul. Het ijs was direct ge- brokon. Onmiddelïjk bem-rkte z'ji het v r schil tusschen Mario en Lie:». De laatste was toch beschaafder in haa,r optreden. Zij had zeker meer met menschen omge gaan. ,,'k heb uw zusje bijna van den grond opgeraai tlachte Lia. „Dat vertelde ze, de snapster. En zij zoide ook, dat u ems in de- pastorie wildet komen. Wij vinden het zeer aar lig. U moet maar niet te lang wachten. Dunr de de morgen niet lang, zoo alleen?" „Nu, een "beetje wol. 'k Heb wat gelezen en toen ben ik op bezoek gegaan." „Op bezoek, Lia?' vroeg Grootmoeder, die haar plaats b'j het raam ingonomon had, verwonderd. „Ja, Grootmoeder, bj' vrouw .Goedige- buure. Daar1 heb ik eon hoslen ('j-l zitten praten." „0, met haar va't wol' te praten. Blij ven ju lie met do kloeren aan, meisjes?" „Neen," lachten Marie ea Lies ea ver entte om sta d« •'•ran roldo om dan steen. Er werd „gesmakt" naar het eerste werk in ca9U het eerste te lossen schip. De gildeleden, die een gelijk getal gooiden, hadden het werk, de anderen, die ongelijk gooiden, konden den volgenden morg n hun ge luk weer b:proeven. Er werd net zoo laag ge smakt, tot het werk volledig was toegewezen. Het boetestelsel zat in het St Jansgilde goed in elkaar, 't Gebeurde wel een3, dat iemand die een ongelijk getal „snakte" ea dit zag, bliksemsnel de dobbelsteen»! weer greep, en voordat de Deeken iets had gezien of gezegd, ze alweer over „den blauwen steen" deed rollen. Zulk een snrile (streng verboden) greep kost te twee schellingen boete. Ieder die nader trad on te smakken wo-d door don Deken de vraag gesteld of hef werk ,dat hij gister had ontvangen „af" was. Zoo niet, dan was het gooien verboden. (Slot volgt). Herinnering aan w ij Ion Dr F. Van G h e e 1 Gilde meester. In de Mode lodingen van het Haagccho Dia- konossenhuis schrijft ds II. A. C- Sne- h ilage een In Memoriam Dr F. van Ghoel Gilde meester, die odk eon vriend van het Diakoncssenhuis Bronovo ge weest is. Dr Snofhlagc einiliyt zjn mooi gevoelvol artikeltje met eon verhaa1, rj.it een eigenaardig licht werpt op de prr- soon'ijkhcid van ds GiMemeester; we Ia- ten hot hier vo'g-m: Hot is jaren gel oden gebeurd. Een jon ge man, dio geen licht meer zag in het leven, deed een poging, tot ze fmoord door zich op te hangen aan eon boom in de Boschjo3. De tak breekt af, en een boschwachter vindt hem, min of mer bewusteloos. Eerst denkt deze met een dronken man to doen te hebben, maar wanneer hij dan het touw ziet, sch ikt hij cn zegt: „wat heb jo gedaan, weet je wel, dat dit vreeselijk is?' De ongeluk kige kijkt wanhopend voor zich uit. Dan vraagt de boschwacher op-eens: „bon je al bij ds Giidemeester geweesi?" „BJ ds Giidemeester?" Hij kent hem niet. „Je moet," zegt dan opeens de bosch wachter, „jc moet je nooit o. 'hangen v ór j1 b'j ds Gireneort r gew es b- n Samen zjn zij toen naar ds Giide meester gegaan; deze heeft den man stoffelijk cn geestelijk kunnen holpen, en hij is een der boste vrienden van ds Giidemeester geworden. Er zit humor in dit verhaal. Om ds Giidemeester heen was altijd een sfeer van humor. Maar hoe trpeeft dit v rhaal, de bij.'ondcre persoonlijkheid, we.ke ds Giidemeester was I HJ was één van die menschen, naar wie je toe durfdet en wildot gaan, wan neer je in nood waart, naar wien je moest gaan, „vó3r ja je ging; ophang n", eindigt ds Sne Uilige zjn ,,'n Memoriam". De Bataklanden gechristiani- s o e r De Zendingsmedewerker van het Hbld. rijft Op I, i>e{ rloi wijze kan men het zendings werk bezien. Men kan opsommen-, hetgeen reeds in jarenlangen-, mo-eizamen en trouwen arbeid bereikt is; mem kan ook nadruk leggen op hetgeen nog niet bereikt is. Ie zendings kringen vindt men da neiging tot het eerste, men is spoedig g-neigd tot jubelen. Daarom is het noodig, nuchter de werkelijkheid onder oogen te zien, niet o.n den jubel te denpen, maar om dien om te zetten in grooter acti viteit. De tijd om te rusten op de lauweren van het voorgeslacht is nog niet aangebroken. Als men hoort van de Batak-Kerk met haar meer dan 250.030 leden is inen geneigd te denken, dat het zendingswerk ander de Toba- Bataks op Sumatra reeda het gestelde doel heeft bereikt, zij het dan ook, dat aan die Kerk nog veel zorg moot worden besteed. Dit zou echter op dwaling berusten; ook onder de Toba-Bataks is er nog veel heldendom, en dit feit is van groole heteekeni3 voor de ontwik keling der Batak-Kerk. De Christenen, die menigmaal in groote getallen uit het heiden dom tot de Chr .Kerk z'jn over;ejaan, zitten vaak nog met vele vezelen aan het heldendom vast Ook onder de Christenen heerschen no3 vele heidensche gebruiken, die z'j angstvallig in acht nemen. Waar dit na vele eeuwen van Christendom ook in ons land no3 het geval is, zal men er zich niet over verbazen dwenen naar het gungeljo, om zich van de mante s te ontdoen. „Je vindt het toch wel goed, Lia, dat zij meegekomen zijn?" vroeg Grootmoeder, „Je zit anders altijd alleen met zoo'n oude vrouw." „Maar, Grootmoe „Zeker, zeker, ik meen het. Je moet hier ook een3 met jonge meisjes in aanraking komen. Maar zij b'ijven nu niet lang. Om twee uur moeten zij woer weg, want om half drie begint de kerk weer. Jan zou ze komen halen, met de slede, geloof ik." Marie, die met Lies juist binnenkwam, hoorde de laatste woorden. „Zeg, Lia, je gaat morgen toch ook mee, hé?" „Waarheen?" vroeg Lia, dio er hele maal niet moer aa.n dacht, wat zij dien morgen mot Jan besproken had. „Wel, s'edevarcn. Jan had het er over. Ik zou ook meegaan. En Lies. En Hans Moinema heeft gevraag 1, <-f hij ook mee- mocht. Je doet het toch?" „Vindt je vader het goed, Marie?" „Natuur! jk. Jan heelt het at gevraagd, 't Wordt een mooi tochtje." „En dan zouden wij-," vulde Lies aan, „op don terugweg in het dorp afstap.cn cn dan blo»; je Lie3 had ongemerkt het stijve ,,u" vaarwel gezegd den ver deren middag en avond bij on3. Wanneer Dat is óók een kwaad onder de zou. In een van ds blade.; las ik ds volgende uitspraak van Paul 0e3treich, een Duitsch op voedkundige als ik het wel heb: „Ik moest in alle organisaties, waarin ik werk, steeds weer brieven, dat de „ideeën- dragers" voor de grootste meerderheid door deze ideeën omhoog gedrag an wile a worden". Oestieich had dit in de schoolwereld waar genomen. En ik geloof, dat 't daar niet alleon voorkomt. We vinden ze overal, da „strebers", die da organisatie gebruiken als een he boom e.i dia er op uit zijn langs da ruggan der ledaa op een vlugge manier naar boven te klauteren. Procies, zeggen heel veel menschen. En dat is dan ook de reden, waarom ik mij in da poliiok a zjdig houd. Ik bei ank' er voor, o.n doar gewiekste lieden als stijgoeugel E.eoruikt te worden. Dit standpunt lijkt me verkeerd. Dit middel is erger dan de kwaal. Op die manier maken wij 't onszelf wel wat al te ge-nakkeLkt Maar een kwaad i3 het. En we zullen goed doen het overal, waar we het ontmoeten, krachtig te bestrijden. OPMERKER. ditzelfde verschijnsel te vinden bij menschen, wier christendom hoogstens een paar tientallen jaren oud is. Bij velen is er e3U vermenging van heidendom en christendom, een soort van syncretisme, waart :ge.a de kerkcraden en synoden met ijver opko.nea. Dit taaie heiden dom wordt gevoed door de omgeving. Naast en onder de christengemee-rien leven de hei denen nog in grooten ge.ale, menigmaal in goede verstandhouding met hun christelijke slamgenooten. 1 Om hiervan een indruk te geven, moetein enkele cijfers worden genoemd. Bijna geheel gochristianiseerd is het dal Silindoeng. Met d3 berglandschappen heeft het 86.000 zielen; van dizen zijn 78.003 chris tenen, alzx> 92 pet, dus no; 8 pet. heidenen. Do wijde steppe telt 71.033 menschen, van wio 55.000 christenen, alzoo 71 pet. In Toba zolf heeit men 125.000 menschen, van- wie slechts 50.000 christenen, dus 42 pet, dus nog niet de hel t. Op het eilaad Samosir in het Toba-meer wonen 83.000 menschen, van wie slechts 13.000 christenen, dus 16 pet. Lier vindt men ee.a no; ongebroken hei. dendom. In het Dairigebied (iidikal mg Pak- pak cn een deel van Karo) zjn er 32.000 menschen, van wie 6000 chrjste.ien of 15 pet. In het gebied van Barnes heeft men 3J.O00 monschen, van wie 33C0 christenen of 9 pet. Sibolga heef. 37 pet christenon. Op de Oost kust ,de Karolanden meegerekend, wonen on geveer 300.000 menschen, van wie 25.000 christenen. Alles te zamen z'jn er ongeveer een- mil- lioen Bataks. Van dezen z'jn er 230.000 mo- hammedanen, meest in he' zu'd3n, en 214.000 christenen, bijna dus ófn vierde. De rest, dus bijna een half millioen, is no; heiden. Een vierde deel christenen en drie vierde deelen niof-christenen.«Dit toont al, dat de zendings- taak nog lan; niet volbracht is. Het heiden dom, dat mon hier vin it, is nog was-echt; daar heerscht nog gcesten-vereering en een dienen vaaa de afgestorvenen, tooverj en al les wat hot heidendom kennerkt. De toover- priesters zjn het, die de grootste macht be zitten. Er zjn nog groote gebieden, die ge heel onder de macht van het heidendom lig. gen. De vraag is nu, of er van die jonge Batak- Kerk zendingsdrang uitgaat om de omgeving voor het Evangelie te winnen? Gelukkig kan hierop een bevestigend antwoord gegeven wor den .De drang tot evangeliseerea is sterk en heeft zelfs al een vorm van organisatie aan genomen. De zending „Eatak" had in het vorige jaar f 28.000 aan inkomsten. Daarvan- onderhoudt zj een blinden-insti tjut, steunt zj evangelisatie-reizen en helpt zj voorzien in de geestrijke behocf.en van Bataks, die zich elders hebben gevestigd. Uit den aard der zaak is het werk van deze Batak-Kerk nog ta gering om voor het zendingswerk in de omgeving voldoende te zorgen. Hier komt. nu het punt van samenwerking tusschen deze Kerk en de Kerken van het Westen, die zendelingen naar Sumatra zanden. De tegen woordige tjd stelt hier eischen van samen werking tusschen Oosten en Westen, die vroe ger niet gekend werden. Voor de Duitsche en Ned. Zending komt het er nu op aav, deze eischen te verstaan en zoo het geheele Batak volk voor Christus te winnen. je het tenminste goed vindt." ,,'k Moet het wel goed vinden", lachte Lia hartelijk. „Het 'is a'les al besloten. Maar vindt Grootmoe het wel goed?" „Wil ik je een3 wat vertellen, Lia?" vroeg Lies. „Ja?" i f i „Dat de koffie op tafel moet komen", vond Grootmoe. „Ja, dat ook. Maar 'k wilde even zeg gen, dat het heele plannetje van je Grootmoe is! Zoo'n oudje, hé?" „Stil nu maar", zei Grootmoe, haastig. „Laat ons eens zien, Lia, hoe het met je koffie staat." Hot was een heel gezellig uur, dat, vond Lia. omvloog. De beide meisj-js aten een stukje brood, in de pastorie werd om vijl uur gegeten, ah de kerk uit was, en Marie beweerde het best een dag zonder middageten te kunnen stellen, en vertrokken even voor twee, toen Jan met de slede verscheen. Natuurrijk moest Lia de s'ele bewonde ren. En zoo lang mogelijk staarde zij het vertrekkende twce'.al na, om dan, opge wekt, naar binnen te gaan. „Die Lies Meinema is e-on aardig meisje, Grootmoeder' zoide zij. 1 l (Wordt vervolgd) 1 i i I i J-.J Li

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1929 | | pagina 5