DE ZEEUW
TWEEDE BLAD.
HET ADRES
A. WILKING
Voor den Zondag.
Het huisje aan den zeedijk
Kerknieuws.
Zoeklictitjes.
FEUILLETON
ik dank U, heer!
u;t het zeeuwsch verleden.
VAN
ZATERDAG 16 FEBRUARI 1329. No. 117.
IN HET EUNDELKEN DER levenden.
Do ziel mijns hoeren zal inge
bonden zijn in het bundelken der
levenden bij den Heere uwen God;
maar de ziel uwer vijanden zal Hij
slingeren uit hot midden van de
hol.ighcid des slingers.
1 Sam. 25:23.
Ingebonden of weggeslingerd!
Wok een t:gensteli,ngi
Velon, die zich christenen noemen, zijn
o zoo bang voor scherpe lijnen en diepin
gekorfde afscheidingen.
Zij' z ©gen: do feisehe lijion doen vel
kwaad, scheiden ui te m wat saamhoort,
vormen kunstmatig een links en een
rechts, oen binnen en een buiten. En 't
b'ijven toch maar strepen, denkbeeldige
dingen, liniaalwerk.
Neen zoo zegt men hot ineen-
vloeiende, het glooiend ove -gian zonder
Jegenste'ling dat is van God.
De strepen, do fe Ie antithesen, die
zijn van do monschen.
Zulke christenen hebben eon belijdcn's
van zachtsme1 tonde, Arische k euren, ven
heel teoro, bijna onzich bare aanduidin
gen, waar ieder „geloof" noig wel iets
van eigen palet in terugvinden kan.
En als zij hun geloof formuleeren, dan
lijkt 'tsoms wel een schilderij' uit de
symbolische of kubisti che school go
woot niet .wat hot voorste len moet, noch
wat boven of beneden i3.
Gods Woord doet an Iers.
Wat 'n scherpe, ingekorven scheidin
gen!
Wat 'n diepe kloven, die Gods omen
hand groef tusschcn hot een en'het ander,
tusschcn den oen en don ander, tusschen
Kaïn en Abel, Jakob en Ezau, tusschcn
aanneming en verwerping, tusschon zo-
non Gods en kinderen dor werold, tus-
schen vriend en vijand, tusschon voor
en tegen, tusschon God en de BaVs,
tusschcn Christus on Be'ia1, tuhschm zon
de en genade, hemel en hedood en leven,
tusschon ingebonden en wegges ingord.
Het is één van beiden: kinderen des
toorns van nature, of kindoren Gods uit
genade.
Dat verstond Abigail reeds, de lieftal
ligo, iijng 'Voo ige vrouw van den ruwen
Nabal. Zij was, zegt do Schrift, goed
van verstand en schoon van gestalte.
Maar zij' was ook een godvreezende
vrouw. En juist de dagelijksche omgang
met den boozen Kalobiot had haar beter
doen zien de groote tegenstelling voor
of tegen den Heere en Zijn Gezalfde.
In dichtende taal spreekt zij er van
tot David: want zij weet dat deze oor
loogt „de oorlogen des Heeren".
En nu troost zij hem mei de scherpge-
trokken lijn van het vriend of vijand
Gods: „Wanneer een mensch opstaan
zal om u te vervolgen, en on uwe ziel
to zooken, zoo- 'zal d3 ziel mijns heeren
ingebonden zijn in het bund eiken der le
venden bij den Heere uwen God, maar de
ziel uwer vijanden zal' H» slingeren uit
het midden van de holligheid des slin
gers,"
Dat is de werkelijkheid. Al' het ander?
is droom.
Dat is ook de tegenstelling op zijn
voor Manufacturen
Dames- en Kfnderconfectle
Tapijten Gordijnen
Bedden Ledikanten en
aanverwante artikelen Is
DOES HULST
door
HUGO KINGMANS.
64.) -o~
„Wilt u wef golooven, dat ik er niets
van begrijp vroeg Lia.
Vrouw Goedrapbuure g imlachte flauw.
„Dat geloof ik graag," zelde z'j. „Wie
dat a'les nog nooit hoedt gehoord, kan
het natuurlijk niet begrijpen. Dat moet hij
eerst onderzoekon. En dan, verlicht door
JjOds Geest, zal hij tot de ontdekking
tomen, dat hij een arm zondaar is. Dat
1S f n van de betering. Want dan
voe t hij de zonde zoo zwaar wegen, dal
y boa zoekt, om vergeving te krijgen.
eet u, wat u eons doen moet, juffrouw,
t\t ejnst is. met UW vragen?"
„hoen. Wat moet ik dan doen?" vroeg
gretig. Zij wilde er wel' eens meer
an weten. tWas toch wel merkwaardig,
ren! menschen zoo tevreden wa-
„Dan moet u er eens over praten met
uw Grootmoeder. Die zal u wel inlich
ten. En dan moot u met Kerstmis ook
eous Baar de kerk gaaa, als 't Zondags-
scherpst ea ergerlijkst toot den Natuur
lijken mensch.
En toch: Abigail en Nabal wisten "het,
en al Gods kinderen vv'.ten liet: alleen
langs dien weg moet het en kan het.
Het een of het ander.
Wij zijn, of ingebonden a's vruchtdra
gende aren in de kostbare keirgirvo var»
den homelschen Landman, die Hij verga
deit in zijn veilige schuren, of.we zijn
doodo steencn, die Hij wegs ringert van
voor Zijn aangezicht.
Juist do prediking van dio fe'l'o tegen
stellingen moet ons doen worstelen om
genade bij .God.
Juist die scherpgetrokken lijn zil ons
waarschuwen voor den afgrond dien wjj
tegen zouden gaan.
Wij dan, wetende den schrik des Hei
ren, bewegen de menschsn tot het ge oof.
Mogen wij er iets anders Van maken?
of wegvagen het groob, vroeselijko con
trast tusschon bundel en slinger?
Noen, maar vergeten we ook niet dat
het bespreken van hot eane noodige ons
niet behouden kan; al een het eenigno-o
dige ze f. De Eenig-Noodigc zelf, want in
Hem alleen is er inbiniing in het Leven
Gods.
Zoolang wjj nu koud theore'isoeren én
formuleercn over het „bunde ke' en Qvor
hot „ingebonden z'jnen over de „hol
ligheid des slingers" en over het „weg
worpen" zijn wij er niet, komen wij er
niot. Ook deze ding Ti alle kunnen we
onderhouden hebben van onze jeugd af
aan.
En Christus zegt tot ons: ga heen, ver
koop al wat ge hebt!
Dan voe'en we 't vreeseljkeingebon
den of weggeslingerd!
Dan roepen we uit de diepte: Och Heer,
och wierd mijn ziel door u geréd.
En God zal hooren.
Hij maakt van slingersteencn parelen
voor het nieuwe Jerusalem.
Voor den strijd die 'k moest strj-don,
en voor bloedige wond,
voor wat menschen mij misdeden
met hart en met mond,
ik dank Heerl
Voor de tranen die 'k schreide
om vlijmende smart,
voor de zuchten die 'k slaakte
uit diepdroevig hart,
ik dank U, Heerl
Voor de vrienden die vlodon,
voor do hoop die bedroog,
voor de wereld die valscn was,
voor het leven dat loog,
ik dank U, Heerl
Voor de krachten die faa'den,
voor den struiklonden voet,
voor de kreten der wanhoop,
voor den zinkenden moed,
ik dank U, Heer!
Want dat alles, het bracht mjj
aan den voet van het kruis;
on de weg die zoo steil is,
hij leidt mij naar huis,
naar het huis waar Uw kindren,
al komen te zaam,
waar zij j ube'end prijzen
Uw heerlijken Naam,
waar de heme'sche koren
op de harpe der eet
steeds den juichtoon doen "hooren:
Wjj danken U, Heer!
Door A. M. Wessels.
LXVI.
1
„Den Bfsauwsn Steen" in Ter Goes.
Een der verdwenen, haast vergelen en alleen
in naam bekende historische plekjes was i.i
het aloude „Ter Goes" de z.g.n. „Blauwe
Steen" op de Bierkade.
Wellicht heeft menigeen zich wel eens ver
wonderd afgevraagd, wat b 3! eekent toch eigen
lijk deze naam, en heeft wc Ui ht dezen „Blau
wen Steen" in verband gabnoht met em ge
vangenis, rooals het ,,'s Gravensteen" te Z'e-
rikzea en Middelburg of het „Steen" te Ant
werpen.
Toch is dit niet het geval.
Teneinde een goed begrip te krijgen, moeten
wij in gedachten terug naar het oude Ter Gres.
toen de Gilden in de Ganzestad de laken?
uitdeelden.
schoolfeest is. Daar wordt alles zoo een
voudig aan de kinderen verleid, dat ieder,
die wil, het wel begrijpen moot."
„Ik wil er oens over denken", zei
Lia. „Maar nu moet ik jvos. 'kMoet de
koffie gaan zetten. U vindt het toch niet
erg, dat ik geweest ben en u zoo heb
laten praten
„Heelemaal niet, juffrouw," zei de
vrouw, „ik vind het beït. En als u uw
Grootmoeder niet hier hadt, zou ik zeg
gen kom maar meer vragen. Maar heusch,
uw Grootmoeder kan u alles veel beter
verklaren, dan ik het kan."
,,'k Wil er eens met haar over praten",
zei Lia. „Want 'fczou er toch wel meer
van willen weten."
„God zogene u." zei vrouw Goedego-
buure plechtig. „Dat is al een heel goed
begin. Je hebt duizenden mehSchen op
de wereld, die er heelemaal niets van
hooren willen. Voor die zal het ontwa
ken na den dood ver3chrikkeljk zijn."
Het kwam uit, zooals Grootmoeder het
gezegd had: even twaalf uur verscheen
Jan weer mot hot rjtuig voor de deur
on kwam de oude vrouw er uit goklom-
mon, Maar zij word op den voet gevolgd
door een jong meisje, dat Lia niet ken :1e,
terwijl uit het hoekplaatsje naast Jan,
Marie Blankert te voorschijn kwam.
„Ik breng heel wat bezoek mee, Lia," 4
Ecbh«n wS n& vorige mest iets rorteld van
hot Kleermakersgilde „St Catharina", dat too
bruut optrad in onze oade stad, als wj dsn
„Blauwen Steen" noemen, dan denkea wj aan
het Goesche Bierdragersgilds „St Jan".
Dit gilde was reeds van zeer ouden datum.
Graaf Gwy van Bloi9 gat in tja t'jd een
bijzonder privilegie aan dit gilde, doch hoe
het kwam heb ik niet precies kunnen nagaan,
daar het olficieele stuk zich in het Rijksarchief
bevindt, maar in ieder geval herriep Graat
Willem IV op 22 Juli 1407 dit privilegie,
wat de Bierdragers niet mee viel.
Zulke herroepingen hadden meermalen in
den Grafeljken tijd plaats en Goes was ook
eenige malen de dupe van zulke grillen.
Maar, zal men vragen, wat was dan eigen
lijk de taak en het doel van dit gilde? Dil
kwam voornamelijk door de bepaling, dat nie
mand van de Goesche poorters in vroeg-ei
eouwen zijn eigen goederen mocht lossen. Dit
mocht alleen door het Gilde gebeuren. Deze
hiordragers losten dan de schepen, die in de
haven binnen kwamen, en bezorg Ion de goe
deren in de siad. De handeldrijvende poorters
betaalden hen daar voor, doch zoo, dat er
een zeker bedrag voor da Gildebus overbleef
Uit deze Gilde- of St Jansbus werden dan de
tekorten betaald, die natuurlijk ook toenmaals
wel eens voorkwamen.
Daar de handel in deze ecu wei, in onze
steeds opkomende stad nogal druk was, en
alles per vaartuig moest worden aangevoerd,
(van spoor en auto's droonde men nog niet;
kon het niet anders dan een bloeiend gi.de zjn
maar een gilde, waarvan de poorters zeer af
hankelijk waren.
Ieder, die een bestaan zocht, wilde gaarne
lid van dit gilde worden en aanvankelijk tra
den velen, geschikt of oageschikt, toe. Later
ging dit zoo gemakkelijk ni3t meer, daar de
Vroedschap ingreep, aangezien deze zeer wel
begreep, dat, als rijp en groen maar loste, de
abuizen met den dag toenamen.
Don 3den Februari 1328, das nu 333 jaar
geleden, stelde zij onder toezicht der Burge-
mccsteren Mathijs van der Straten ea Mr David
van der Nisse een ordinan.ie va3t, Dit merk
waardige stuk, geeft ons een helder inzicht
in het leven van Ter Goes.
Aan al'e3 was gedacht. Zoo mocht bv. nie
mand meer tot het gilde worden tooge'aten,
tenzij de gegadigde eenige jaren bj Burgemees-
teren en Schepenen der stad als een good
Poorter bekend s.ond. Was dit in orde, dan
mochten zij zich bj den Deken van het Gilde
vervoegen, die hen voorstelde. Bij toelating
moesten zij „incomste" geld b)talon ea verder
liet door den Over Deeken e a a. ad ore Doekenen
jaarlijks opnieuw vast te st Hen Gildege'd.
Dit gildegeld moest in tweern betaald wor
deri, de eene hel t ia de mavad Mai, de an
dore helft op de Goessche Jaarmarkt.
De leden waren verplicht dit gildegeld zeil
te bezorgen. Vergat men dat, dan werd de
gildeknaap er op uit gestuurd, wat telkens
een boete van 2 grootea Vlaams beleekende.
Dit mocht slechts tot drie maal hrlaaald wor
den. Was het gildogeld (contributio) plus drie
maal de boete dam nog niet betaald, dan moch
ten de Bierdragers, niet meer naar „werk
smakken".
Waarin dit „naar werk smakken" bestond?
Dit ging als volgt toe. In de haven, lagen dan
voor de Bierkade eenige schepen, die griost
moesten worden. Nu was het eer.e vanzelf wel
eens zwaarder geladen dan het ander, en de
meoste Cildeliedon sloegen natuurlijk hin oog
op het volste, daar ze meenden, dat daar meer
aan te verdienen was.
Hierin werd nu door da Vroedschap voor
si en.
Ioderen morgen van eiken werkdag kwamen
de Gildeleden op de Bierkade in de Gilde-
kamer bijeen rondom den „Blauwea Steen".
De dobbelsteenen werdea gereed gelegd, doch
voor mon tot het „snakken" overging, trad
een der Deekens naar bui ev, ging op den
hoek van het huis „De Meermin" (thans Het
witte Huis) staan en riep, twee maal, zoo hard
hij maar kon: „Louw er! Louw er!" zoo
dat het over de geheele Bierkade kon worden
gehoord.
Er waren wel eens trager leden, die beweer
den, den roeper niet gehoord te hebben, wat
wel tot conflicten aanleiding gaf. Derhalve
word den ro3p3r door den Raid gelast „zoo
klaer te roepen, dat ieder dat ove: de geheele
haven volkomen hoorde". Deed hij het te
zacht, dan kostte heim dit een boete vai 13
grooten. Nauwkeurig werd controle op zijn
stemgeluid uitgeoefendOver eventueele
vorkoudheid wordt niet gerept....!
Als dekreet „Louwer" geklonken had,
schaarde men zich om den „Blauwea Steen".
De Deken reikte de dobbelsteeneia aan de
zeido Grootmoeder. „Marie- wil le bepaa'd
mede. En toon moest haar vriendin ook
wol mee komen. Dat is Lies Meinema,
de oudste dochter van den dominé."
Lies Moinema stak de hand uit. „U
noemt me toch niot kwalijk, dat ik geko
men bon? Mijn zusje Gretha, heeft al
zooveel verteld van u, dat ik o.ok eens
kennis moest komen maken."
Lia lachte gul. Het ijs was direct ge-
brokon. Onmiddelïjk bem-rkte z'ji het v r
schil tusschen Mario en Lie:». De laatste
was toch beschaafder in haa,r optreden.
Zij had zeker meer met menschen omge
gaan.
,,'k heb uw zusje bijna van den grond
opgeraai tlachte Lia.
„Dat vertelde ze, de snapster. En zij
zoide ook, dat u ems in de- pastorie
wildet komen. Wij vinden het zeer aar lig.
U moet maar niet te lang wachten. Dunr
de de morgen niet lang, zoo alleen?"
„Nu, een "beetje wol. 'k Heb wat gelezen
en toen ben ik op bezoek gegaan."
„Op bezoek, Lia?' vroeg Grootmoeder,
die haar plaats b'j het raam ingonomon
had, verwonderd.
„Ja, Grootmoeder, bj' vrouw .Goedige-
buure. Daar1 heb ik eon hoslen ('j-l zitten
praten."
„0, met haar va't wol' te praten. Blij
ven ju lie met do kloeren aan, meisjes?"
„Neen," lachten Marie ea Lies ea ver
entte om sta d« •'•ran roldo om dan
steen. Er werd „gesmakt" naar het eerste werk
in ca9U het eerste te lossen schip.
De gildeleden, die een gelijk getal gooiden,
hadden het werk, de anderen, die ongelijk
gooiden, konden den volgenden morg n hun ge
luk weer b:proeven. Er werd net zoo laag ge
smakt, tot het werk volledig was toegewezen.
Het boetestelsel zat in het St Jansgilde goed
in elkaar, 't Gebeurde wel een3, dat iemand
die een ongelijk getal „snakte" ea dit zag,
bliksemsnel de dobbelsteen»! weer greep, en
voordat de Deeken iets had gezien of gezegd,
ze alweer over „den blauwen steen" deed
rollen.
Zulk een snrile (streng verboden) greep kost
te twee schellingen boete.
Ieder die nader trad on te smakken wo-d
door don Deken de vraag gesteld of hef
werk ,dat hij gister had ontvangen „af" was.
Zoo niet, dan was het gooien verboden.
(Slot volgt).
Herinnering aan w ij Ion Dr
F. Van G h e e 1 Gilde meester. In
de Mode lodingen van het Haagccho Dia-
konossenhuis schrijft ds II. A. C- Sne- h
ilage een In Memoriam Dr F. van
Ghoel Gilde meester, die odk eon vriend
van het Diakoncssenhuis Bronovo ge
weest is. Dr Snofhlagc einiliyt zjn mooi
gevoelvol artikeltje met eon verhaa1, rj.it
een eigenaardig licht werpt op de prr-
soon'ijkhcid van ds GiMemeester; we Ia-
ten hot hier vo'g-m:
Hot is jaren gel oden gebeurd. Een jon
ge man, dio geen licht meer zag in het
leven, deed een poging, tot ze fmoord
door zich op te hangen aan eon boom
in de Boschjo3. De tak breekt af, en een
boschwachter vindt hem, min of mer
bewusteloos. Eerst denkt deze met een
dronken man to doen te hebben, maar
wanneer hij dan het touw ziet, sch ikt
hij cn zegt: „wat heb jo gedaan, weet
je wel, dat dit vreeselijk is?' De ongeluk
kige kijkt wanhopend voor zich uit.
Dan vraagt de boschwacher op-eens:
„bon je al bij ds Giidemeester geweesi?"
„BJ ds Giidemeester?" Hij kent hem
niet.
„Je moet," zegt dan opeens de bosch
wachter, „jc moet je nooit o. 'hangen
v ór j1 b'j ds Gireneort r gew es b- n
Samen zjn zij toen naar ds Giide
meester gegaan; deze heeft den man
stoffelijk cn geestelijk kunnen holpen, en
hij is een der boste vrienden van ds
Giidemeester geworden.
Er zit humor in dit verhaal. Om ds
Giidemeester heen was altijd een sfeer
van humor. Maar hoe trpeeft dit v rhaal,
de bij.'ondcre persoonlijkheid, we.ke ds
Giidemeester was I
HJ was één van die menschen, naar
wie je toe durfdet en wildot gaan, wan
neer je in nood waart, naar wien je
moest gaan, „vó3r ja je ging; ophang n",
eindigt ds Sne Uilige zjn ,,'n Memoriam".
De Bataklanden gechristiani-
s o e r De Zendingsmedewerker van het
Hbld. rijft
Op I, i>e{ rloi wijze kan men het zendings
werk bezien. Men kan opsommen-, hetgeen
reeds in jarenlangen-, mo-eizamen en trouwen
arbeid bereikt is; mem kan ook nadruk leggen
op hetgeen nog niet bereikt is. Ie zendings
kringen vindt men da neiging tot het eerste,
men is spoedig g-neigd tot jubelen. Daarom
is het noodig, nuchter de werkelijkheid onder
oogen te zien, niet o.n den jubel te denpen,
maar om dien om te zetten in grooter acti
viteit. De tijd om te rusten op de lauweren
van het voorgeslacht is nog niet aangebroken.
Als men hoort van de Batak-Kerk met haar
meer dan 250.030 leden is inen geneigd te
denken, dat het zendingswerk ander de Toba-
Bataks op Sumatra reeda het gestelde doel
heeft bereikt, zij het dan ook, dat aan die
Kerk nog veel zorg moot worden besteed. Dit
zou echter op dwaling berusten; ook onder de
Toba-Bataks is er nog veel heldendom, en dit
feit is van groole heteekeni3 voor de ontwik
keling der Batak-Kerk. De Christenen, die
menigmaal in groote getallen uit het heiden
dom tot de Chr .Kerk z'jn over;ejaan, zitten
vaak nog met vele vezelen aan het heldendom
vast Ook onder de Christenen heerschen no3
vele heidensche gebruiken, die z'j angstvallig
in acht nemen. Waar dit na vele eeuwen
van Christendom ook in ons land no3 het
geval is, zal men er zich niet over verbazen
dwenen naar het gungeljo, om zich van
de mante s te ontdoen.
„Je vindt het toch wel goed, Lia, dat zij
meegekomen zijn?" vroeg Grootmoeder,
„Je zit anders altijd alleen met zoo'n
oude vrouw."
„Maar, Grootmoe
„Zeker, zeker, ik meen het. Je
moet hier ook een3 met jonge meisjes
in aanraking komen. Maar zij b'ijven
nu niet lang. Om twee uur moeten zij
woer weg, want om half drie begint
de kerk weer. Jan zou ze komen halen,
met de slede, geloof ik."
Marie, die met Lies juist binnenkwam,
hoorde de laatste woorden.
„Zeg, Lia, je gaat morgen toch ook
mee, hé?"
„Waarheen?" vroeg Lia, dio er hele
maal niet moer aa.n dacht, wat zij dien
morgen mot Jan besproken had.
„Wel, s'edevarcn. Jan had het er over.
Ik zou ook meegaan. En Lies. En Hans
Moinema heeft gevraag 1, <-f hij ook mee-
mocht. Je doet het toch?"
„Vindt je vader het goed, Marie?"
„Natuur! jk. Jan heelt het at gevraagd,
't Wordt een mooi tochtje."
„En dan zouden wij-," vulde Lies aan,
„op don terugweg in het dorp afstap.cn
cn dan blo»; je Lie3 had ongemerkt
het stijve ,,u" vaarwel gezegd den ver
deren middag en avond bij on3. Wanneer
Dat is óók een kwaad onder de zou.
In een van ds blade.; las ik ds volgende
uitspraak van Paul 0e3treich, een Duitsch op
voedkundige als ik het wel heb:
„Ik moest in alle organisaties, waarin ik
werk, steeds weer brieven, dat de „ideeën-
dragers" voor de grootste meerderheid door
deze ideeën omhoog gedrag an wile a worden".
Oestieich had dit in de schoolwereld waar
genomen. En ik geloof, dat 't daar niet alleon
voorkomt.
We vinden ze overal, da „strebers", die da
organisatie gebruiken als een he boom e.i dia
er op uit zijn langs da ruggan der ledaa op
een vlugge manier naar boven te klauteren.
Procies, zeggen heel veel menschen. En
dat is dan ook de reden, waarom ik mij in da
poliiok a zjdig houd. Ik bei ank' er voor, o.n
doar gewiekste lieden als stijgoeugel E.eoruikt
te worden.
Dit standpunt lijkt me verkeerd. Dit middel
is erger dan de kwaal. Op die manier maken
wij 't onszelf wel wat al te ge-nakkeLkt
Maar een kwaad i3 het.
En we zullen goed doen het overal, waar
we het ontmoeten, krachtig te bestrijden.
OPMERKER.
ditzelfde verschijnsel te vinden bij menschen,
wier christendom hoogstens een paar tientallen
jaren oud is. Bij velen is er e3U vermenging
van heidendom en christendom, een soort
van syncretisme, waart :ge.a de kerkcraden en
synoden met ijver opko.nea. Dit taaie heiden
dom wordt gevoed door de omgeving. Naast
en onder de christengemee-rien leven de hei
denen nog in grooten ge.ale, menigmaal in
goede verstandhouding met hun christelijke
slamgenooten. 1
Om hiervan een indruk te geven, moetein
enkele cijfers worden genoemd.
Bijna geheel gochristianiseerd is het dal
Silindoeng. Met d3 berglandschappen heeft het
86.000 zielen; van dizen zijn 78.003 chris
tenen, alzx> 92 pet, dus no; 8 pet. heidenen.
Do wijde steppe telt 71.033 menschen, van
wio 55.000 christenen, alzoo 71 pet. In Toba
zolf heeit men 125.000 menschen, van- wie
slechts 50.000 christenen, dus 42 pet, dus
nog niet de hel t. Op het eilaad Samosir
in het Toba-meer wonen 83.000 menschen,
van wie slechts 13.000 christenen, dus 16 pet.
Lier vindt men ee.a no; ongebroken hei.
dendom. In het Dairigebied (iidikal mg Pak-
pak cn een deel van Karo) zjn er 32.000
menschen, van wie 6000 chrjste.ien of 15 pet.
In het gebied van Barnes heeft men 3J.O00
monschen, van wie 33C0 christenen of 9 pet.
Sibolga heef. 37 pet christenon. Op de Oost
kust ,de Karolanden meegerekend, wonen on
geveer 300.000 menschen, van wie 25.000
christenen.
Alles te zamen z'jn er ongeveer een- mil-
lioen Bataks. Van dezen z'jn er 230.000 mo-
hammedanen, meest in he' zu'd3n, en 214.000
christenen, bijna dus ófn vierde. De rest, dus
bijna een half millioen, is no; heiden. Een
vierde deel christenen en drie vierde deelen
niof-christenen.«Dit toont al, dat de zendings-
taak nog lan; niet volbracht is. Het heiden
dom, dat mon hier vin it, is nog was-echt;
daar heerscht nog gcesten-vereering en een
dienen vaaa de afgestorvenen, tooverj en al
les wat hot heidendom kennerkt. De toover-
priesters zjn het, die de grootste macht be
zitten. Er zjn nog groote gebieden, die ge
heel onder de macht van het heidendom lig.
gen.
De vraag is nu, of er van die jonge Batak-
Kerk zendingsdrang uitgaat om de omgeving
voor het Evangelie te winnen? Gelukkig kan
hierop een bevestigend antwoord gegeven wor
den .De drang tot evangeliseerea is sterk en
heeft zelfs al een vorm van organisatie aan
genomen. De zending „Eatak" had in het
vorige jaar f 28.000 aan inkomsten. Daarvan-
onderhoudt zj een blinden-insti tjut, steunt zj
evangelisatie-reizen en helpt zj voorzien in
de geestrijke behocf.en van Bataks, die zich
elders hebben gevestigd. Uit den aard der
zaak is het werk van deze Batak-Kerk nog
ta gering om voor het zendingswerk in de
omgeving voldoende te zorgen. Hier komt. nu
het punt van samenwerking tusschen deze
Kerk en de Kerken van het Westen, die
zendelingen naar Sumatra zanden. De tegen
woordige tjd stelt hier eischen van samen
werking tusschen Oosten en Westen, die vroe
ger niet gekend werden. Voor de Duitsche en
Ned. Zending komt het er nu op aav, deze
eischen te verstaan en zoo het geheele Batak
volk voor Christus te winnen.
je het tenminste goed vindt."
,,'k Moet het wel goed vinden", lachte
Lia hartelijk. „Het 'is a'les al besloten.
Maar vindt Grootmoe het wel goed?"
„Wil ik je een3 wat vertellen, Lia?"
vroeg Lies.
„Ja?" i f i
„Dat de koffie op tafel moet komen",
vond Grootmoe.
„Ja, dat ook. Maar 'k wilde even zeg
gen, dat het heele plannetje van je
Grootmoe is! Zoo'n oudje, hé?"
„Stil nu maar", zei Grootmoe, haastig.
„Laat ons eens zien, Lia, hoe het met je
koffie staat."
Hot was een heel gezellig uur, dat,
vond Lia. omvloog. De beide meisj-js aten
een stukje brood, in de pastorie werd
om vijl uur gegeten, ah de kerk uit was,
en Marie beweerde het best een dag
zonder middageten te kunnen stellen, en
vertrokken even voor twee, toen Jan met
de slede verscheen.
Natuurrijk moest Lia de s'ele bewonde
ren. En zoo lang mogelijk staarde zij het
vertrekkende twce'.al na, om dan, opge
wekt, naar binnen te gaan.
„Die Lies Meinema is e-on aardig
meisje, Grootmoeder' zoide zij.
1 l
(Wordt vervolgd)
1 i
i I i
J-.J Li