DE ZEEUW
TWEEDE BLAD.
HET ADRES
A. WILKING
Voor den Zondag.
Het huisje aan den zeedijk
FEUILLETON
VAN
ZATERDAG 9 FEBRUARI 1929. No. 111.
DOOR HET GELOOF.
Door het geloof zijn de muren
van Jericho gevallen, als zijl tot
zeven dagien toe*omringd zijn ge
weest. Hebr. 11:30.
Jericho, de eerste s'tad over den Jor-
daan, wordt door den Heere aan Zijn volk.
gegeven. Zonder strijd. Door het geloof
vallen de muren.
Straks zull'en Israël s duizenden keer op
keer den harden strijd moeten verduren.
Dan wordt leger tegen legef gesteld. Wa
pen tegen wapen. Plan tegen plan. Zelfs
gelijk bij de inneming van Ai, list tegen
list.
Maar dan zal in dien strijd en na dien
strijd nooit in ëén hart de hoogmoedige
gedachte mogen postvatten, dat het vo.'k
aan eigen wijsheid, eigen kracht, eigen
moed de beloofde bezitting zou hebben
te danken.
Hun zwaard doet hen "het land niet
erven. l
Want er mag voor Jericho's muren
geen zwaard worden ontbloot en geen pijl'
op een boog worden gespannen.
De Heere gééft Zijn volk het l'and' dat
Hij beloofde. Hij gééft het in Jericho, de
eerste stad.
Door het geloof zijn Jericho's muren
gevallen.
Maar dat geloof is dan ook voor Jeri
cho's muren in zijn onvergetelijke span
kracht openbaar geworden.
Er werd dan wel geen wapen gehan
teerd. Maar er werd toch het scherpste
wapen gehanteerd. Want het zwaard kan
zijn man missen. Maar het geloof over
wint de wereld.
Het moet wel 'n kolossale dwaasheid
hebben 'geleken in de schatting van Je
richo's burgiers, dat de Israëlieten daar
dagelijks in langen optocht hun omme
gang maakten om die sterke muren en
langs die gesloten poorten.
Eén dag. Twee dagen. Zes dagen. En
op den zevenden dag zelfs zevenmaal.
En het moot ook het geloof in 's Heeren
almacht in het hart dor Israëlieten op
scherpen pioef hebben gesteld.
Het was zoo eentonig.
Het scheen zoo vruchteloos.
En dan te moeten juichen, alsof ze al
binnen de stad waren, eer er nog iets was
geschied!
Dat moet het geloof hebben gespannen.
Maar dat gespannen geloof heeft de
wereld overwonnen.
Door dat geloof zijn Jericho's muirein
gevallen.
Want ze stortten bij het gejuich van
het volk in puin.
Als dat geloof maar meer in ons
leefde!
Er zouden in heit Koninkrijk Gods nog
wonderen geschieden door de kracht van
dienzolfden God, die Jericho in Israëls
hand gaf.
Wij verwachten 'tzoo vaak van onze
plannen, onze methode, onze tactiek.
Wij werken te weinig aan heilige roe
ping.
voor Manufacturen
Dames- en Klnderconfectie
Tapijten - Gordijnen
Bedden - Ledikanten en
aanverwante artikelen Is
GOES HULST
door
HUGO KINGMANS- f
48.) _^0-
I 1 i j -1
„Het 'komt daar even nauw als hier,
Adriaan. Dat do,et er allemaal niets toe-
Maar ik vergat, dat Annie al vier en
twintig is", zei zij, met eenig verwijt
in haar stem.
Adriaan Blankert zweeg. In zijn hart
vond hij den uitval ook wel wat ruw.
„Jan?"
„Ja, moeder".
„Je brengt nicht Lia wel even weg,
als wij gegeten hebben, hé?"
„Best moeder. Moet de fiets ook mee?"
„Ja, als het tenminste kan."
„O ja, moeder, dat gaat best."
Lia zag er wel wat tegenop, dat Jan,
een jongen nog, haar met paard en rij
tuig zou wegbrengen. Maar zij durfde er
geen aanmerking op maken. Anders zou
oom het misschien doen en dat had
ze liever niet.
De boer was de kamer uitgeloopen,
om eenige oogenblikken later weer terug
te keeren.
,,'k Heb het gedacht, moeder, het wordt
sneeuwen. De lucht ziet den heelen mid-
Ons geloof is te zelden op de vervul
ling van 's Heeren beloften gespannen.
Als dat geloof wat méér in ons leefde!
We zouden niet zoo spoedig ontmoe
digd worden, in onzen vaak eentonigen,
schijnbaar vruchteloozen geloofsaibjid.
We zouden volhouden. Op hope tegen
hope.
En onze moed zou niet gebluscht zijn,
als na ommegang op ommegang alles
scheen te blijiven, zoo als het was.
We zouden doorgaan, al lachte men
en spotte men en al pochte men op' zijn
sterke muren en gesloten poorten.
En de Heere zou onzen mond en ons
hart vullen met gejuich.
En Zijn Koninkrijk zou komen in Zijn
Kerk, in haar zending, in haar evangelisa
tie, in héél haar levensontplooiing.
Zwak naar de wereld, maar krachtig
door het geloof.
Want de Heere gééft overwinning.
Wacht op den Heere, godvruchte
schaar, houdt moed!
Want het geloof overwint de wereld.
WIE IS HET? DAT's GODT.
Wie is het, die zoo hoogh gezeten,
Zoo diep in 't grondelooze licht,
Van tijt noch eeuwigheit gemeten,
Noch ronden, zonder tegenwigt,
Bij zich bestaet, geen steun van buiten
Ontleent, maer op zich zeiven rust,
En in zjjn wezen kan besluiten
Wat om en in hem, onbewust
Van wancken, draeit en wort gedreven,
Om 'teen en eenigh middelpunt;
Der zonnen zon, de geest, het leven;
De ziel van alles wat ghij kunt
Bevroên, of nimmermeer bevroeden;
Het hart, de bronaêr, d' oceaên
En oirsprong van zoo vele goeden
Als uit hem vloeien, en bestaen
Bij zjjn genade, en alvermogen,
En wjjsheit, die hun 't wezen schonck
Uit niet, eer dit in top voltogen
Palais, der heem'len hemel, blonck;
Daer wij met vleuglen d' oogen decken,
Voor aller glansen Majesteit;
Terwijl we 's hemels lofgalm wecken,
En vallen uit eerbiedigheit,-
Uit vreeze, in zwjjm op 'taenzicht neder?
Wie is het? Noemt, beschrijft ons hem,
Met eene Serafijne veder.
Of schort het aen 'begrijp en stem
Dat 'sGodt. Oneindigh eeuwigh Wezen
Van alle ding, dat wezen heeft.
Vergeef het ons, o noit volprezen
Van al wat leeft of niet en leeft,
Noit uitgesproken, noch te spreecken;
Vergeef het ons, en schelt ons quijt
Dat geen verbeelding, tong, noch teecken
U melden kan, ghij waert, ghy zijt,
Ghy blijft, de zelve. Alle Englekennis
En uitspraeck, zwack en onbequaem
Is maer ontheiliging en schennis:
Want, ieder draeght zijn' eigen naem,
Behalve ghy. Wie kan u noemen
By uwen Naem? wie wort gewijt
Tot uw Orakel? wie durf roemen?
Ghy zijt alleen dan die ghy zijt,
U zelf bekent, en niemant nader,
U zulx te kennen als ghy waert
Der eeuwigheden glans en ader;
Wie is dat licht geopenbaert?
Wien is der glansen glans verschenen?
Dat zien is noch een hooger heil
Dan wy aan uw genade ontleenen;
Dat overschrjjt het perek, en peil
Van ons vermogen, wy verouden
In onzen duur; ghy nimmermeer,
Uw wezen moet ons onderhouden,
Verheft de Godtheit: zingt haer eer.
Heiligh, heiligh, noch eens heiligh,
Driemael heiligh: eer zy Godt.
Buiten Godt is 't nergens veiligh.
Heiligh is het hoogh gebodt.
Zjjn geheimenis zy bondigh.
Men aanbidde zijn bevel,
Dat men overal verkondigh'
Wat de trouwe Gabriel
Ons met zijn bazuin quam leeren,
Laat ons Godt in Adam eeren,
Al wat Godt behaegt is wel.
JOOST VAN DEN VONDEL
EEN WOORD TOT OE RIJPERE JEUGD
Eenigen tijd geleden schreef de heer
A. W. F. Idenburg, Minister van Staat,
een belangrijk artikel: Een woord tot de
rijpere jeugd.
dag al zoo grijs. Het wordt een witte
Kerstmis."
„Dat is juist leuk", meende Lia. „Kerst
mis en sneeuw behooren bij elkaar."
„Het is maar, hoe je het opvat", zei
Adriaan Blankert. „Hoe staat het met
het eten, moeder?"
„Nog een oogenblikje, Adriaan."
't Duurde niet meer zoo lang, of 'net ge
zin zat aan tafel, waarop een respecta
bele hoeveelheid brood stond, benevens
de toespijs: kaas, spek en worst.
Met groote, verwonderde oogen keek
Lia er naar.
„Dat wordt toch niet allemaal opge
geten, tante?" vroeg zij.
„Nou, Lia, veel blijft er niet van over,
hoor. We kunnen hier aardig schransen."
'tZijn allemaal jonge magen1'.
„En wij wonen buiten", vulde Marie
aan. „Dat. scheelt ook zooveel."
Lia kreeg een plaats naast tante, zoo
dat zij bijna recht tegenover oom kwam
te z'itten. Verder zocht ieder zijn eigen
plaats op.
De dienstbode was ook binnengekomen,
en zat naast Marie- Ook daarover ver
wonderde Lia zich. De dienstbode bij het
gezin aan tafel, wie had er ooit van
gehoord?
Er viel een stilte. De handen werden
gevouwen. Adriaan Blankert, met zijn
zware stem, deed het gebed.
Voor het eerst kon Lia, die da oogen
Op xeer vriendelijke, doch bealiste wijze
richt de heer Idenburg zich tot de jonge
ren en wijst hen met grooten ernst op de
gevaren die hen in dezen tijd bedreigen.
„Met zorg, zegt bij, denk ik vaak aan de
jongeren, wijl zij meer dan ouderen vat
baar zijn voor inwerking van den tijdgeest,
en omdat die geest in het algemeen ge
sproken afvoert van God.
Het menschenhart is hetzelfde gebleven
en in bet hart van hen, die nu jong zijn,
woont dezelfde zonde als in het hart van
hen, die toen jong waren.
„Maar in de omstandigheden is veel ver
anderd, en daardoor ook wel in de wijze,
waarop de zonde aan den dag treedt. De
openbare meening, de algemeen geldende
opvattingen, de maatschappelijke gewoon
ten, bijna kan men zeggen: de zeden
factoren, die op de overleggingen van ons
hart zulk een grooten invloed oefenen
zijn nu anders dan toen. De tijdgeest en de
middelen, waardoor hij werkt, voeren
meer van God af;'zijn gevaarlijker voor het
zieleleven dan een vijftig jaar geleden.
Wat volgens Gods Woord zonde is, werd
toen ook door de publieke opinie kwaad
genoemd en als zoodanig veroordeeld.
Met den eisch, dat de levenswandel zich
moest richten naar Gods wet, werd in het
algemeen, en zeker door het Christelijk
geweten, ingestemd. Aan de waarheid der
Heilige 'Schrift, aan haar onaantastbaar
heid werd door de groote meerderheid
vastgehouden; en sterk werd gevoeld, dat
er een diepe kloof bestond tusschen hen,
die haar geloovig aannamen en hen, die
aan haar waarheid twijfelden en aan haar
vastheid wrikten.
Met dat absolute, dat volstrekte, dat toen
de levenshouding kenmerkte, is door velen
thans gebroken. Gebroken aan beide zij
den. Eenerzijds treedt het ongeloof groo-
tendeels niet meer zoo grof en zoo ruw op
als toen. Het geschiedt nog wel, en er zijn
speciale kringen, die daarin uitmunten,
maar het is toch geen algemeene regel.
Het platte materialisme en het consequente
atheïsme zijn niet meer de gevaarlijkste
vijanden. Vlijmende spot wondt nog wel,
doch stoot tevens af. Het ongeloof is niet
in zijn wezen, maar wel in zijn optreden
bescheidener geworden; en daardoor ge
vaarlijker.
Anderzijds is in de kringen, die men
gaarne Christelijk noemt, op niet zoo klei
ne schaal het absolute losgelaten en de
twijfel toegelaten. Twijfel of God wel aldus
heeft gesproken; twijfel of wij het gespro
kene wel juist verstaan (dus een herha
ling van de Paradijsgeschiedenis); twijfel
aan de betrouwbaarheid der Heilige
Schrift, die men daarom maar niet al te
zeer naar de letter, maar meer naar den
geest wil nemen".
De heer Idenburg wijst er dan verder op,
hoe door dat breken met het absolute aan
twee zijden, een dam gelegd wordt waarop
men elkaar ontmoeten kan, met het gevolg
dat het fundament ondergraven en het ge
loof ondermijnd en de zenuw van het
Christelijk leven doorgesneden wordt.
Na er dan voorts op gewezen te hebben,
dat ook aan de Christelijke levenspractijk
in onze dagen geweldig geschud wordt,
eindigt de heer Idenburg aldus:
„En daarom zeg ik allen jeugdigen le
zers met grooten ernst en op grond zoowel
van eigen ervaring als van wat ik waar
nam bij anderen: wederstaat den geest van
den twijfel en wederstaat den trek naar
wereldgelijkvormigheid met alle kracht,
die God u wil schenken. Laat u niet ver
leiden om te onderhandelen met deze vij
anden van uw zieleleven, want het eind
van zulk een onderhandeling is, dat gij
meegesleept wordt op den weg, die ten
doode leidt en waarvan gij alleen door bij
zondere ingrijpende genade van God we
der kunt worden teruggevoerd.
Houdt u vast aan de eenvoudige waar
heid van Gods Woord, zooals die door uw
ouders en voorgangers, als vrucht van de
belijdenis van Christus' Kerk, tot u ge
bracht wordt; meent niet, dat uw inzicht
beter of hooger of 'dieper is dan het hunne;
begint met kinderlijk geloovig te aanvaar
den en bouwt ook in uw levenspractijk
voort op het fundament, dat door vorige
geslachten, in overeenstemming met Gods
Woord, is gelegd: bidt den Heere, dat dit
alles voor u niet slechts klank en vorm
moge zijn, maar dat gij de waarheid en de
werkelijkheid ervan in het diepst uwer
ziel meer en meer ervaren en beleven
openhield, haar oom nu nauwkeurig waar
nemen, nu hij tegenover haar zat.
Het licht van de groote petroleumlamp
viel op rijn gelaat, dat, naar zij bespeur
de, veel gelijkenis met dat van Mama had.
Op zijn gezicht lag verder een intelli-
gende trek. Lia vond hem niet een on
aangenaam uiterlijk hebben.
Eigenlijk kon zij niet goed vatten, hoe
deze man zoo stroef, zoo onbeleefd tegen
haar kon optreden. Hij zag er waarlijk
niet naar uit.
„Amen", klonk het. De woorden van
het gebed had Lia niet gevolgd, zóó was
zij in gedachten. Met grooten schrik be
merkte zij, hoe haar oom, toen hij de
oogen opende, in de hare blikte, om
die dan onmiddellijk weer af te wenden.
Het weid een gezellige maaltijd. Had
tante Martje eerst nog gevreesd, dat er
gedwongenheid heersdien zou, nu haar
man er bij was, haar vermoeden bleek
niet gegrond.
Er werd veel gepraat. Marie onderhield
Lia. Soms had de boer alleen het woord.
Hij vertelde van de vergadering, die hij
had bijgewoond. Zoo nu en dan klonk
zijn gulle lach. Ook de dienstbode nam
deel aan het gesprek, ongedwongen, als
was zij kind in huis. Lia vond het toch
zoo wel een aardige toestand, een leuke
verhouding.
Maar de meeste verwondering legde
zjj aan den 'dag voor de „bergen" brood,
moogt. En bewaart uzelf voor de verlei
dingen van de wereld, want niemand kan
met ernst de bede op de lippen nemen:
„Leid ons niet in verzoeking, maar verlos
ons van den booze", en zielevrede smaken
op een weg, die door de verleidingen der
wereld voert.
Uit onszelf zijn wij tot dit alles niet be
kwaam. Gij niet en ik niet. Die ons da
kracht daartoe moet geven, is Hij, wiens
verzoenend lijden en sterven de macht der
zonde over de Zijnen gebroken heeft.
Het geheim van een vreugdevol en Gode
welgevallig leven is het naarstig zoeken
van Zijn gemeenschap in Jezus Christus.
Die gemeenschap moet voor ons hooge
werke1 beid zijn. Wij moeten in ons ge
bed r, i meer over God spreken, maar
tot Hi. u en met Hem, zóó als we spre
ken met iemand, die vóór ons staat en
wiens antwoord wij inwachten.
Hij wil Zich doen vinden door hen, die
Hem zoeken. Zijn Woord verzekert ons:
die Mij vroeg zoeken, zullen Mij vin
den".
UIT HET ZEEUWSCH VERLEDEN.
Door A. M. Wessels.
LXV.
De Zeeuwsche plaatsnamen.
Hebben wij eenigen tijd geleden de be
spreking van de namen der Zeeuwsche
plaatsen onderbroken, thans willen we
daaraan nog een en ander toevoegen.
De geschiedenis dezer plaatsen hopen
we later te behandelen.
Hengstdijk (Z.-Vl.). Deze plaats
dankt haar naam, volgens overlevering,
aan den Saksischen aanvoerder Hengist,
die van hieruit in de vierde eeuw uit
Saxenhaven naar Brittanië is overgesto
ken. Op het punt, waar hij van den djjk
in het vaartuig trad, verrees later het
dorp.
R i 11 a nd (Z.-Bev.). De naamsafleiding
wordt verschillend beoordeeld. Sommigen
meenen, dat deze naam letterlijk moet
worden opgevat. Het zou hier zeer een
ongezonde streek zijn, om van de koorts
to rillen. Dit is niet zoo. Ril is een
Deensch woord, dat geul beteekent, wat
in verband zou staan met de breedte der
Schelde. Daar dit land aan de Geul of
Ril lag, ontstond de plaatsnaam Rilland.
Coljjnsplaat. Op dezen naam moet
ik nog even terugkomen. In een vorig
artikel beweerde ik, op grond van ar
chiefstukken, dat deze plaats haar naam
dankt aan den Edelman Wadde Colijn,
waar reeds in 1316 melding van wordt
gemaakt en die pogingen deed om deze
plaat te bedijken, wat echter later, pas
14.81488 gelukte.
Nu werd ik onlangs op Coljjnsplaat
aangesproken, door een lezer, die ver
klaarde, dat ik het mis had. Hjj gaf mij
de volgende verklaring
Voor de bedijking was de plaat begroeid
en dagelijks ging er een Noord-Beve-
land's schaapherder Co geheeten, per
schip, waar dan de schapen ingejaagd
werden, naar deze plaat om ze te laten
weiden. Hij was vaak vergezeld van zijn
vrouw Lijn, die hem gezelschap hield.
Als men hen dan zag vertrekken, heette
het bij het volk Co en Lijn zijn weer
naar hun plaat. Vandaar de naam Co-
lijnsplaat.
Voor het geval dit niet juist mocht
zijn, is het toch aarflig gevonden.
Stoppeldijk (Z.-VL). Men moet hier
niet aan vlasstoppelen denken, die hier
op een dijk bijeenvergaard werden. Uit
een oude schrijfwijze in Charterboeken
komt men er beter achter. De naam,
vroeger Stouppedick geschreven, duidt op
een stoup of stoop of schaapsstelle op
de schorre.
Axel. De oorsprong dezer stad verliest
zich in de nevelen der oudheid, en het
is ook niet precies bekend waaraan zij
haar naam ontleent. Daar men aanneemt,
dat Axel (waarover wij nog veel geschie
denis en te geven) door de Noorman
nen g ,:ht is, moet men den naams-
oorspr: zoeken in het Noorden. In
het Noorsch beteekent Axel of Axella
een Burcht. Ook Axla sterkte.
Er is nog een andere verklaring n.l.
dat het samengesteld is uit twee deelen
Ake (water) en Sele (verblijf). De eerste
lijkt mij het waarschijnlijkst.
Poortvliet. (Th.). Er wordt door
oudheidkundigen aangenomen, dat Poort
die naar binnen gewerkt werden. Zij at
ook al meer dan thuis. Doch dat .zonk
in het niet bij wat hier gegeten werd.
„Lieve help, tante, u mocht wel een
eigen bakkerij en slagerij hebben. Wat een
voorraad!" zeide zij, onder gelach der
anderen.
„Tot vóór verleden jaar bakte ik zelf,
Lia. Maar de bakker van het dorp heeft
nu paard en wagen gekregen. En 'het
brood is goed. Dus hebben wiji hem ge
nomen. Het gpaart heel jvat werk."
„Dat zal wel. Er gaat hier wel tien
maal zooveel weg, als bij ons."
„Het gezin is ook grooter, Lia", meen
de tante.
„En er wordt op het land ook harder
gewerkt", zei de boer, die klaar was met
het eten en den Bijbel greep.
Hij bladerde er in. Toen keek hij rond,
om te constateeren, dat allen gereed wa
ren, en begon te lezen onder eerbiedige
stilte.
Lia verbaasde er zich over, dat haar
oom zoo goed las. Ook trof haar de toon
van eerbied.
Van het gelezene begreep zij niets. Het
kwam haar raadselachtig voor, dat de
aanwezigen hieraan nu iets hadden. Maar
dat zou toch wel. Waarom zou er anders
gelezen worden?
Toen het dankgebed uitgesproken was,
kwam er voor Lia ,weer reden tot ver
bazing.
vliet ontstond in den ondiepen zeieboezem,
welke den Sakxischen naam van Helle
(het door het water bedekte) droeg. On
der de rooden (scheepsreeden of ligplaat
sen) aldaar, was een der voornaamsten
„het roozenveld", een naam nog bewaard
in een stuk land bij Tholen. Die reede
grensde aan het ruime water de Strien,
dat de oevers van Brabant bespoelde,
doch door op en aanwassen steeds en
ger werd, hoewel toch altijd de grens
uitmakende tusschen Zeeland en Brabant.
De groote inhammen dezer schorren dien
den aldaar tot. vlucht- of vliedhaven (poor
ten). Zoo ontstond de naam Poortvliet.
Serooskerke. Deze naam heeft een
zeer zonderlinge verandering ondergaan.
Van 'tjaar 1300 tot nu toe komt hij voor
in deze vormen: Ser (is gelijk aan Heer)
Alaerdskerke, Ser Olaertskerke, Ser
Olertskerke, Ser Oirtskerke, .Ser Oortsker-
ke en thans Serooskerke. Men kan dui
delijk de naamsverwording volgen.
Stavenisse. De naam Stavenisse
kan in verband gebracht worden met de
godenleer der eerste bewoners. Men denkt
zich dit zoo in. Stavo of Stoffo was ge
trouwd met Toste of Vosta (waarnaar
Vosdal, Vosvliet, Vosmeer zouden heeten)
uit welk godenhuwelijk twee kinderen
werden geboren een zoon Gorr (waar
naar Gorishoek geheeten is) en een doch
ter Goë (waaraan Goes zijn naam zou
danken). Mooi gevonden inderdaad, maar
of het zoo is?
Anderen meenen in Stavenisse, Steeve-
nisse of Steeninge te zien waarvan in
een brief van Keizer Otto II gewag ge
maakt werd.
O o s t b u r g. Deze naam, die ook Os-
borre geschreven wordt, herinnert aan
een Burcht, die aan het Oosten van dein
zeeboezem gebouwd was.
Neuzen. Aan den mond der haven,
welke in de Middeleeuwen Axel met de
Schelde verbond, verrees bij een kapel
eerst een buurtschap Novesium geheeten.
Later zou de naam veranderd zijn in Neu
zen, naar de zeer kromme haven.
Een ander oudheidkundige beweert, dat
we hier meer aan een 'in het water
uitstekende Kaap of Neus denken mogen.
Ook meent men, dat Neuzen kan afgeleid
zijn van Nesse of Neuse, een lage voch
tige plaats beteekenend. Deze laatste mee
ning wordt door de voornaamste onder
zoekers gedeeld.
Over de rijke oudheidkundige geschie
denis van Neuzen D.V. later meer.
Opschriften-storm.
Onder dit opschrift lezen wij in „Ti-
motheus":
De roode gemeenteraad van Dresden
heeft besloten alle monarchistische en
godsdienstige inschriften te doen verwij
deren uit de scholen. We willen eenige
opschriften noemen uit de vele, die ver
vallen moeten.
6e Volksschool: „Wat men hier op
aarde zaait, maait men in de eeuwig
heid". 23e volksschool: „De vreeze des
Heeren is het beginsel der wijsheid". „De
godzaligheid is tot alle dingen nut." „Na
dert tot God, en Hij zal tot u genaken."
25e volksschool: „Vreest God, eert den
Koning." „Voedt uwe kinderen op in de
tucht en vermaning des Heeren." 27e
volksschool: „Bid en werk". „Gij zult
Mijne woorden uwen kinderen inscherpen,
en daarover spreken, wanneer gij in uw
huis zit." 33e volksschool: „Eén is uw
Meester, Christus". 41e volksschool: „Laat
de kinderkens tot Mij komen". 42e volks
school: „Waar de Heilige Schrift niet
regeert, daar raad ik niemand aan, zijn
kind heen te sturen". 43e volksschool:
„Laat de kinderkens tot Mij komen en
verhindert ze niet; want derzulken is
het Koninkrijk Gods". 77e volksschool:
,.God ter eere, der menschheid ten ze
gen". „Van ons de arbeid, van God de
zegen."
Geen beeldenstorm, maar een opschrif-
tenstorm.
In hetzelfde Saksen, waar vierhonderd
jaar geleden door Gods genade het Evan
gelie uitgangspunt der Reformatie werd,
heerscht nu de geest van den antichrist
onder de gezaghebbers.
Laat ons onze handen opheffen tot
God voor de kinderen in SaksenI Maar
laat ons ook onze kinderen niet vergeten
met dankzegging en gebed I
Snel ruimden Marie en de dienstbode
de tafel, het gerei het was zeer een
voudig, het geleek niet op dat van thuis
in de keuken brengend.
Dat was al iets bijzonders. Thuis werk
ten alleen de dienstboden. Maar nog meer
steeg haar verbazing, toen zij op 'haar
vraag, waar Marie bleef, ten antwoord
kreeg: „Die wascht met Frans den boel
al-
Wat hadden die menschen toch een
heel ander leven! En weer drong
die gedachte zich met kracht bij haar
naar voren wat waren zij, ondanks
dat alles, toch tevreden met hun lotl
Wat verschil was dat toch bij thuis!
Oom ging de courant lezen. Op een
wenk van zijn moeder ging Jan het paard
inspannen. Evert mocht nog een uurtje
spelen, maar dan was het bedtijd voor
hem.
Veel opgewekter dan zij er heengegaan
was, vertrok Lia eenigen tijd later van
de boerderij. Niet de tilbury, maar het
rijtuig stond voor. 'Jan had de fiets al
een plaatsje bezorgd.
Tante en. Marie brachten haar naar
buiten. Lia had oom Adriaan de hand
gegeven, die hij even gedrukt had met
een „Goede reis". Evert had gevraagd:
„Als je weer komt, ga je dan wat voor
me maken?"
(Wordt vervolgd.)