DE ZEEUW TWEEDE BLAD. HET ADRES A. WILKING Voor den Zondag. Het huisje aan den zeedijk FEUILLETON VAN ZATERDAG 9 FEBRUARI 1929. No. 111. DOOR HET GELOOF. Door het geloof zijn de muren van Jericho gevallen, als zijl tot zeven dagien toe*omringd zijn ge weest. Hebr. 11:30. Jericho, de eerste s'tad over den Jor- daan, wordt door den Heere aan Zijn volk. gegeven. Zonder strijd. Door het geloof vallen de muren. Straks zull'en Israël s duizenden keer op keer den harden strijd moeten verduren. Dan wordt leger tegen legef gesteld. Wa pen tegen wapen. Plan tegen plan. Zelfs gelijk bij de inneming van Ai, list tegen list. Maar dan zal in dien strijd en na dien strijd nooit in ëén hart de hoogmoedige gedachte mogen postvatten, dat het vo.'k aan eigen wijsheid, eigen kracht, eigen moed de beloofde bezitting zou hebben te danken. Hun zwaard doet hen "het land niet erven. l Want er mag voor Jericho's muren geen zwaard worden ontbloot en geen pijl' op een boog worden gespannen. De Heere gééft Zijn volk het l'and' dat Hij beloofde. Hij gééft het in Jericho, de eerste stad. Door het geloof zijn Jericho's muren gevallen. Maar dat geloof is dan ook voor Jeri cho's muren in zijn onvergetelijke span kracht openbaar geworden. Er werd dan wel geen wapen gehan teerd. Maar er werd toch het scherpste wapen gehanteerd. Want het zwaard kan zijn man missen. Maar het geloof over wint de wereld. Het moet wel 'n kolossale dwaasheid hebben 'geleken in de schatting van Je richo's burgiers, dat de Israëlieten daar dagelijks in langen optocht hun omme gang maakten om die sterke muren en langs die gesloten poorten. Eén dag. Twee dagen. Zes dagen. En op den zevenden dag zelfs zevenmaal. En het moot ook het geloof in 's Heeren almacht in het hart dor Israëlieten op scherpen pioef hebben gesteld. Het was zoo eentonig. Het scheen zoo vruchteloos. En dan te moeten juichen, alsof ze al binnen de stad waren, eer er nog iets was geschied! Dat moet het geloof hebben gespannen. Maar dat gespannen geloof heeft de wereld overwonnen. Door dat geloof zijn Jericho's muirein gevallen. Want ze stortten bij het gejuich van het volk in puin. Als dat geloof maar meer in ons leefde! Er zouden in heit Koninkrijk Gods nog wonderen geschieden door de kracht van dienzolfden God, die Jericho in Israëls hand gaf. Wij verwachten 'tzoo vaak van onze plannen, onze methode, onze tactiek. Wij werken te weinig aan heilige roe ping. voor Manufacturen Dames- en Klnderconfectie Tapijten - Gordijnen Bedden - Ledikanten en aanverwante artikelen Is GOES HULST door HUGO KINGMANS- f 48.) _^0- I 1 i j -1 „Het 'komt daar even nauw als hier, Adriaan. Dat do,et er allemaal niets toe- Maar ik vergat, dat Annie al vier en twintig is", zei zij, met eenig verwijt in haar stem. Adriaan Blankert zweeg. In zijn hart vond hij den uitval ook wel wat ruw. „Jan?" „Ja, moeder". „Je brengt nicht Lia wel even weg, als wij gegeten hebben, hé?" „Best moeder. Moet de fiets ook mee?" „Ja, als het tenminste kan." „O ja, moeder, dat gaat best." Lia zag er wel wat tegenop, dat Jan, een jongen nog, haar met paard en rij tuig zou wegbrengen. Maar zij durfde er geen aanmerking op maken. Anders zou oom het misschien doen en dat had ze liever niet. De boer was de kamer uitgeloopen, om eenige oogenblikken later weer terug te keeren. ,,'k Heb het gedacht, moeder, het wordt sneeuwen. De lucht ziet den heelen mid- Ons geloof is te zelden op de vervul ling van 's Heeren beloften gespannen. Als dat geloof wat méér in ons leefde! We zouden niet zoo spoedig ontmoe digd worden, in onzen vaak eentonigen, schijnbaar vruchteloozen geloofsaibjid. We zouden volhouden. Op hope tegen hope. En onze moed zou niet gebluscht zijn, als na ommegang op ommegang alles scheen te blijiven, zoo als het was. We zouden doorgaan, al lachte men en spotte men en al pochte men op' zijn sterke muren en gesloten poorten. En de Heere zou onzen mond en ons hart vullen met gejuich. En Zijn Koninkrijk zou komen in Zijn Kerk, in haar zending, in haar evangelisa tie, in héél haar levensontplooiing. Zwak naar de wereld, maar krachtig door het geloof. Want de Heere gééft overwinning. Wacht op den Heere, godvruchte schaar, houdt moed! Want het geloof overwint de wereld. WIE IS HET? DAT's GODT. Wie is het, die zoo hoogh gezeten, Zoo diep in 't grondelooze licht, Van tijt noch eeuwigheit gemeten, Noch ronden, zonder tegenwigt, Bij zich bestaet, geen steun van buiten Ontleent, maer op zich zeiven rust, En in zjjn wezen kan besluiten Wat om en in hem, onbewust Van wancken, draeit en wort gedreven, Om 'teen en eenigh middelpunt; Der zonnen zon, de geest, het leven; De ziel van alles wat ghij kunt Bevroên, of nimmermeer bevroeden; Het hart, de bronaêr, d' oceaên En oirsprong van zoo vele goeden Als uit hem vloeien, en bestaen Bij zjjn genade, en alvermogen, En wjjsheit, die hun 't wezen schonck Uit niet, eer dit in top voltogen Palais, der heem'len hemel, blonck; Daer wij met vleuglen d' oogen decken, Voor aller glansen Majesteit; Terwijl we 's hemels lofgalm wecken, En vallen uit eerbiedigheit,- Uit vreeze, in zwjjm op 'taenzicht neder? Wie is het? Noemt, beschrijft ons hem, Met eene Serafijne veder. Of schort het aen 'begrijp en stem Dat 'sGodt. Oneindigh eeuwigh Wezen Van alle ding, dat wezen heeft. Vergeef het ons, o noit volprezen Van al wat leeft of niet en leeft, Noit uitgesproken, noch te spreecken; Vergeef het ons, en schelt ons quijt Dat geen verbeelding, tong, noch teecken U melden kan, ghij waert, ghy zijt, Ghy blijft, de zelve. Alle Englekennis En uitspraeck, zwack en onbequaem Is maer ontheiliging en schennis: Want, ieder draeght zijn' eigen naem, Behalve ghy. Wie kan u noemen By uwen Naem? wie wort gewijt Tot uw Orakel? wie durf roemen? Ghy zijt alleen dan die ghy zijt, U zelf bekent, en niemant nader, U zulx te kennen als ghy waert Der eeuwigheden glans en ader; Wie is dat licht geopenbaert? Wien is der glansen glans verschenen? Dat zien is noch een hooger heil Dan wy aan uw genade ontleenen; Dat overschrjjt het perek, en peil Van ons vermogen, wy verouden In onzen duur; ghy nimmermeer, Uw wezen moet ons onderhouden, Verheft de Godtheit: zingt haer eer. Heiligh, heiligh, noch eens heiligh, Driemael heiligh: eer zy Godt. Buiten Godt is 't nergens veiligh. Heiligh is het hoogh gebodt. Zjjn geheimenis zy bondigh. Men aanbidde zijn bevel, Dat men overal verkondigh' Wat de trouwe Gabriel Ons met zijn bazuin quam leeren, Laat ons Godt in Adam eeren, Al wat Godt behaegt is wel. JOOST VAN DEN VONDEL EEN WOORD TOT OE RIJPERE JEUGD Eenigen tijd geleden schreef de heer A. W. F. Idenburg, Minister van Staat, een belangrijk artikel: Een woord tot de rijpere jeugd. dag al zoo grijs. Het wordt een witte Kerstmis." „Dat is juist leuk", meende Lia. „Kerst mis en sneeuw behooren bij elkaar." „Het is maar, hoe je het opvat", zei Adriaan Blankert. „Hoe staat het met het eten, moeder?" „Nog een oogenblikje, Adriaan." 't Duurde niet meer zoo lang, of 'net ge zin zat aan tafel, waarop een respecta bele hoeveelheid brood stond, benevens de toespijs: kaas, spek en worst. Met groote, verwonderde oogen keek Lia er naar. „Dat wordt toch niet allemaal opge geten, tante?" vroeg zij. „Nou, Lia, veel blijft er niet van over, hoor. We kunnen hier aardig schransen." 'tZijn allemaal jonge magen1'. „En wij wonen buiten", vulde Marie aan. „Dat. scheelt ook zooveel." Lia kreeg een plaats naast tante, zoo dat zij bijna recht tegenover oom kwam te z'itten. Verder zocht ieder zijn eigen plaats op. De dienstbode was ook binnengekomen, en zat naast Marie- Ook daarover ver wonderde Lia zich. De dienstbode bij het gezin aan tafel, wie had er ooit van gehoord? Er viel een stilte. De handen werden gevouwen. Adriaan Blankert, met zijn zware stem, deed het gebed. Voor het eerst kon Lia, die da oogen Op xeer vriendelijke, doch bealiste wijze richt de heer Idenburg zich tot de jonge ren en wijst hen met grooten ernst op de gevaren die hen in dezen tijd bedreigen. „Met zorg, zegt bij, denk ik vaak aan de jongeren, wijl zij meer dan ouderen vat baar zijn voor inwerking van den tijdgeest, en omdat die geest in het algemeen ge sproken afvoert van God. Het menschenhart is hetzelfde gebleven en in bet hart van hen, die nu jong zijn, woont dezelfde zonde als in het hart van hen, die toen jong waren. „Maar in de omstandigheden is veel ver anderd, en daardoor ook wel in de wijze, waarop de zonde aan den dag treedt. De openbare meening, de algemeen geldende opvattingen, de maatschappelijke gewoon ten, bijna kan men zeggen: de zeden factoren, die op de overleggingen van ons hart zulk een grooten invloed oefenen zijn nu anders dan toen. De tijdgeest en de middelen, waardoor hij werkt, voeren meer van God af;'zijn gevaarlijker voor het zieleleven dan een vijftig jaar geleden. Wat volgens Gods Woord zonde is, werd toen ook door de publieke opinie kwaad genoemd en als zoodanig veroordeeld. Met den eisch, dat de levenswandel zich moest richten naar Gods wet, werd in het algemeen, en zeker door het Christelijk geweten, ingestemd. Aan de waarheid der Heilige 'Schrift, aan haar onaantastbaar heid werd door de groote meerderheid vastgehouden; en sterk werd gevoeld, dat er een diepe kloof bestond tusschen hen, die haar geloovig aannamen en hen, die aan haar waarheid twijfelden en aan haar vastheid wrikten. Met dat absolute, dat volstrekte, dat toen de levenshouding kenmerkte, is door velen thans gebroken. Gebroken aan beide zij den. Eenerzijds treedt het ongeloof groo- tendeels niet meer zoo grof en zoo ruw op als toen. Het geschiedt nog wel, en er zijn speciale kringen, die daarin uitmunten, maar het is toch geen algemeene regel. Het platte materialisme en het consequente atheïsme zijn niet meer de gevaarlijkste vijanden. Vlijmende spot wondt nog wel, doch stoot tevens af. Het ongeloof is niet in zijn wezen, maar wel in zijn optreden bescheidener geworden; en daardoor ge vaarlijker. Anderzijds is in de kringen, die men gaarne Christelijk noemt, op niet zoo klei ne schaal het absolute losgelaten en de twijfel toegelaten. Twijfel of God wel aldus heeft gesproken; twijfel of wij het gespro kene wel juist verstaan (dus een herha ling van de Paradijsgeschiedenis); twijfel aan de betrouwbaarheid der Heilige Schrift, die men daarom maar niet al te zeer naar de letter, maar meer naar den geest wil nemen". De heer Idenburg wijst er dan verder op, hoe door dat breken met het absolute aan twee zijden, een dam gelegd wordt waarop men elkaar ontmoeten kan, met het gevolg dat het fundament ondergraven en het ge loof ondermijnd en de zenuw van het Christelijk leven doorgesneden wordt. Na er dan voorts op gewezen te hebben, dat ook aan de Christelijke levenspractijk in onze dagen geweldig geschud wordt, eindigt de heer Idenburg aldus: „En daarom zeg ik allen jeugdigen le zers met grooten ernst en op grond zoowel van eigen ervaring als van wat ik waar nam bij anderen: wederstaat den geest van den twijfel en wederstaat den trek naar wereldgelijkvormigheid met alle kracht, die God u wil schenken. Laat u niet ver leiden om te onderhandelen met deze vij anden van uw zieleleven, want het eind van zulk een onderhandeling is, dat gij meegesleept wordt op den weg, die ten doode leidt en waarvan gij alleen door bij zondere ingrijpende genade van God we der kunt worden teruggevoerd. Houdt u vast aan de eenvoudige waar heid van Gods Woord, zooals die door uw ouders en voorgangers, als vrucht van de belijdenis van Christus' Kerk, tot u ge bracht wordt; meent niet, dat uw inzicht beter of hooger of 'dieper is dan het hunne; begint met kinderlijk geloovig te aanvaar den en bouwt ook in uw levenspractijk voort op het fundament, dat door vorige geslachten, in overeenstemming met Gods Woord, is gelegd: bidt den Heere, dat dit alles voor u niet slechts klank en vorm moge zijn, maar dat gij de waarheid en de werkelijkheid ervan in het diepst uwer ziel meer en meer ervaren en beleven openhield, haar oom nu nauwkeurig waar nemen, nu hij tegenover haar zat. Het licht van de groote petroleumlamp viel op rijn gelaat, dat, naar zij bespeur de, veel gelijkenis met dat van Mama had. Op zijn gezicht lag verder een intelli- gende trek. Lia vond hem niet een on aangenaam uiterlijk hebben. Eigenlijk kon zij niet goed vatten, hoe deze man zoo stroef, zoo onbeleefd tegen haar kon optreden. Hij zag er waarlijk niet naar uit. „Amen", klonk het. De woorden van het gebed had Lia niet gevolgd, zóó was zij in gedachten. Met grooten schrik be merkte zij, hoe haar oom, toen hij de oogen opende, in de hare blikte, om die dan onmiddellijk weer af te wenden. Het weid een gezellige maaltijd. Had tante Martje eerst nog gevreesd, dat er gedwongenheid heersdien zou, nu haar man er bij was, haar vermoeden bleek niet gegrond. Er werd veel gepraat. Marie onderhield Lia. Soms had de boer alleen het woord. Hij vertelde van de vergadering, die hij had bijgewoond. Zoo nu en dan klonk zijn gulle lach. Ook de dienstbode nam deel aan het gesprek, ongedwongen, als was zij kind in huis. Lia vond het toch zoo wel een aardige toestand, een leuke verhouding. Maar de meeste verwondering legde zjj aan den 'dag voor de „bergen" brood, moogt. En bewaart uzelf voor de verlei dingen van de wereld, want niemand kan met ernst de bede op de lippen nemen: „Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den booze", en zielevrede smaken op een weg, die door de verleidingen der wereld voert. Uit onszelf zijn wij tot dit alles niet be kwaam. Gij niet en ik niet. Die ons da kracht daartoe moet geven, is Hij, wiens verzoenend lijden en sterven de macht der zonde over de Zijnen gebroken heeft. Het geheim van een vreugdevol en Gode welgevallig leven is het naarstig zoeken van Zijn gemeenschap in Jezus Christus. Die gemeenschap moet voor ons hooge werke1 beid zijn. Wij moeten in ons ge bed r, i meer over God spreken, maar tot Hi. u en met Hem, zóó als we spre ken met iemand, die vóór ons staat en wiens antwoord wij inwachten. Hij wil Zich doen vinden door hen, die Hem zoeken. Zijn Woord verzekert ons: die Mij vroeg zoeken, zullen Mij vin den". UIT HET ZEEUWSCH VERLEDEN. Door A. M. Wessels. LXV. De Zeeuwsche plaatsnamen. Hebben wij eenigen tijd geleden de be spreking van de namen der Zeeuwsche plaatsen onderbroken, thans willen we daaraan nog een en ander toevoegen. De geschiedenis dezer plaatsen hopen we later te behandelen. Hengstdijk (Z.-Vl.). Deze plaats dankt haar naam, volgens overlevering, aan den Saksischen aanvoerder Hengist, die van hieruit in de vierde eeuw uit Saxenhaven naar Brittanië is overgesto ken. Op het punt, waar hij van den djjk in het vaartuig trad, verrees later het dorp. R i 11 a nd (Z.-Bev.). De naamsafleiding wordt verschillend beoordeeld. Sommigen meenen, dat deze naam letterlijk moet worden opgevat. Het zou hier zeer een ongezonde streek zijn, om van de koorts to rillen. Dit is niet zoo. Ril is een Deensch woord, dat geul beteekent, wat in verband zou staan met de breedte der Schelde. Daar dit land aan de Geul of Ril lag, ontstond de plaatsnaam Rilland. Coljjnsplaat. Op dezen naam moet ik nog even terugkomen. In een vorig artikel beweerde ik, op grond van ar chiefstukken, dat deze plaats haar naam dankt aan den Edelman Wadde Colijn, waar reeds in 1316 melding van wordt gemaakt en die pogingen deed om deze plaat te bedijken, wat echter later, pas 14.81488 gelukte. Nu werd ik onlangs op Coljjnsplaat aangesproken, door een lezer, die ver klaarde, dat ik het mis had. Hjj gaf mij de volgende verklaring Voor de bedijking was de plaat begroeid en dagelijks ging er een Noord-Beve- land's schaapherder Co geheeten, per schip, waar dan de schapen ingejaagd werden, naar deze plaat om ze te laten weiden. Hij was vaak vergezeld van zijn vrouw Lijn, die hem gezelschap hield. Als men hen dan zag vertrekken, heette het bij het volk Co en Lijn zijn weer naar hun plaat. Vandaar de naam Co- lijnsplaat. Voor het geval dit niet juist mocht zijn, is het toch aarflig gevonden. Stoppeldijk (Z.-VL). Men moet hier niet aan vlasstoppelen denken, die hier op een dijk bijeenvergaard werden. Uit een oude schrijfwijze in Charterboeken komt men er beter achter. De naam, vroeger Stouppedick geschreven, duidt op een stoup of stoop of schaapsstelle op de schorre. Axel. De oorsprong dezer stad verliest zich in de nevelen der oudheid, en het is ook niet precies bekend waaraan zij haar naam ontleent. Daar men aanneemt, dat Axel (waarover wij nog veel geschie denis en te geven) door de Noorman nen g ,:ht is, moet men den naams- oorspr: zoeken in het Noorden. In het Noorsch beteekent Axel of Axella een Burcht. Ook Axla sterkte. Er is nog een andere verklaring n.l. dat het samengesteld is uit twee deelen Ake (water) en Sele (verblijf). De eerste lijkt mij het waarschijnlijkst. Poortvliet. (Th.). Er wordt door oudheidkundigen aangenomen, dat Poort die naar binnen gewerkt werden. Zij at ook al meer dan thuis. Doch dat .zonk in het niet bij wat hier gegeten werd. „Lieve help, tante, u mocht wel een eigen bakkerij en slagerij hebben. Wat een voorraad!" zeide zij, onder gelach der anderen. „Tot vóór verleden jaar bakte ik zelf, Lia. Maar de bakker van het dorp heeft nu paard en wagen gekregen. En 'het brood is goed. Dus hebben wiji hem ge nomen. Het gpaart heel jvat werk." „Dat zal wel. Er gaat hier wel tien maal zooveel weg, als bij ons." „Het gezin is ook grooter, Lia", meen de tante. „En er wordt op het land ook harder gewerkt", zei de boer, die klaar was met het eten en den Bijbel greep. Hij bladerde er in. Toen keek hij rond, om te constateeren, dat allen gereed wa ren, en begon te lezen onder eerbiedige stilte. Lia verbaasde er zich over, dat haar oom zoo goed las. Ook trof haar de toon van eerbied. Van het gelezene begreep zij niets. Het kwam haar raadselachtig voor, dat de aanwezigen hieraan nu iets hadden. Maar dat zou toch wel. Waarom zou er anders gelezen worden? Toen het dankgebed uitgesproken was, kwam er voor Lia ,weer reden tot ver bazing. vliet ontstond in den ondiepen zeieboezem, welke den Sakxischen naam van Helle (het door het water bedekte) droeg. On der de rooden (scheepsreeden of ligplaat sen) aldaar, was een der voornaamsten „het roozenveld", een naam nog bewaard in een stuk land bij Tholen. Die reede grensde aan het ruime water de Strien, dat de oevers van Brabant bespoelde, doch door op en aanwassen steeds en ger werd, hoewel toch altijd de grens uitmakende tusschen Zeeland en Brabant. De groote inhammen dezer schorren dien den aldaar tot. vlucht- of vliedhaven (poor ten). Zoo ontstond de naam Poortvliet. Serooskerke. Deze naam heeft een zeer zonderlinge verandering ondergaan. Van 'tjaar 1300 tot nu toe komt hij voor in deze vormen: Ser (is gelijk aan Heer) Alaerdskerke, Ser Olaertskerke, Ser Olertskerke, Ser Oirtskerke, .Ser Oortsker- ke en thans Serooskerke. Men kan dui delijk de naamsverwording volgen. Stavenisse. De naam Stavenisse kan in verband gebracht worden met de godenleer der eerste bewoners. Men denkt zich dit zoo in. Stavo of Stoffo was ge trouwd met Toste of Vosta (waarnaar Vosdal, Vosvliet, Vosmeer zouden heeten) uit welk godenhuwelijk twee kinderen werden geboren een zoon Gorr (waar naar Gorishoek geheeten is) en een doch ter Goë (waaraan Goes zijn naam zou danken). Mooi gevonden inderdaad, maar of het zoo is? Anderen meenen in Stavenisse, Steeve- nisse of Steeninge te zien waarvan in een brief van Keizer Otto II gewag ge maakt werd. O o s t b u r g. Deze naam, die ook Os- borre geschreven wordt, herinnert aan een Burcht, die aan het Oosten van dein zeeboezem gebouwd was. Neuzen. Aan den mond der haven, welke in de Middeleeuwen Axel met de Schelde verbond, verrees bij een kapel eerst een buurtschap Novesium geheeten. Later zou de naam veranderd zijn in Neu zen, naar de zeer kromme haven. Een ander oudheidkundige beweert, dat we hier meer aan een 'in het water uitstekende Kaap of Neus denken mogen. Ook meent men, dat Neuzen kan afgeleid zijn van Nesse of Neuse, een lage voch tige plaats beteekenend. Deze laatste mee ning wordt door de voornaamste onder zoekers gedeeld. Over de rijke oudheidkundige geschie denis van Neuzen D.V. later meer. Opschriften-storm. Onder dit opschrift lezen wij in „Ti- motheus": De roode gemeenteraad van Dresden heeft besloten alle monarchistische en godsdienstige inschriften te doen verwij deren uit de scholen. We willen eenige opschriften noemen uit de vele, die ver vallen moeten. 6e Volksschool: „Wat men hier op aarde zaait, maait men in de eeuwig heid". 23e volksschool: „De vreeze des Heeren is het beginsel der wijsheid". „De godzaligheid is tot alle dingen nut." „Na dert tot God, en Hij zal tot u genaken." 25e volksschool: „Vreest God, eert den Koning." „Voedt uwe kinderen op in de tucht en vermaning des Heeren." 27e volksschool: „Bid en werk". „Gij zult Mijne woorden uwen kinderen inscherpen, en daarover spreken, wanneer gij in uw huis zit." 33e volksschool: „Eén is uw Meester, Christus". 41e volksschool: „Laat de kinderkens tot Mij komen". 42e volks school: „Waar de Heilige Schrift niet regeert, daar raad ik niemand aan, zijn kind heen te sturen". 43e volksschool: „Laat de kinderkens tot Mij komen en verhindert ze niet; want derzulken is het Koninkrijk Gods". 77e volksschool: ,.God ter eere, der menschheid ten ze gen". „Van ons de arbeid, van God de zegen." Geen beeldenstorm, maar een opschrif- tenstorm. In hetzelfde Saksen, waar vierhonderd jaar geleden door Gods genade het Evan gelie uitgangspunt der Reformatie werd, heerscht nu de geest van den antichrist onder de gezaghebbers. Laat ons onze handen opheffen tot God voor de kinderen in SaksenI Maar laat ons ook onze kinderen niet vergeten met dankzegging en gebed I Snel ruimden Marie en de dienstbode de tafel, het gerei het was zeer een voudig, het geleek niet op dat van thuis in de keuken brengend. Dat was al iets bijzonders. Thuis werk ten alleen de dienstboden. Maar nog meer steeg haar verbazing, toen zij op 'haar vraag, waar Marie bleef, ten antwoord kreeg: „Die wascht met Frans den boel al- Wat hadden die menschen toch een heel ander leven! En weer drong die gedachte zich met kracht bij haar naar voren wat waren zij, ondanks dat alles, toch tevreden met hun lotl Wat verschil was dat toch bij thuis! Oom ging de courant lezen. Op een wenk van zijn moeder ging Jan het paard inspannen. Evert mocht nog een uurtje spelen, maar dan was het bedtijd voor hem. Veel opgewekter dan zij er heengegaan was, vertrok Lia eenigen tijd later van de boerderij. Niet de tilbury, maar het rijtuig stond voor. 'Jan had de fiets al een plaatsje bezorgd. Tante en. Marie brachten haar naar buiten. Lia had oom Adriaan de hand gegeven, die hij even gedrukt had met een „Goede reis". Evert had gevraagd: „Als je weer komt, ga je dan wat voor me maken?" (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1929 | | pagina 5