IT DE ZEEUW §1>I JROL te Arnemuiden, TWEEDE BLAD. Voor den Zondag. Spaarboekjes Het huisje aan den zeedijk leeperij, rling Monteur Monteur e Knecht, Knecht IBAAS. ra istbode Alionnfiinenten men door Mej. HOORN. GOES, Groote Markt 24. Tel. 41 MIDDELBURG, Alle Bank- en Assurantiezaken FEUILLETON Ruwe Huid Schrale* Linoert !J9 an d- REN: Schaatsen tus- Goes. Tegen :orgen bij D. DE oetinge. Aannemers en ïts te vervoeren Machine iën of vagens disponibel "elefoon 492. OP: gunstig gelegen ïabijheid van het en inventaris, n verstrekt door LAGENDIJK Mr H. C. ITT- urg. 0 P vaars, j L. MELIS, oskerke (W.) igd den tot speciaal f Co., Off. Ford 167. daart of Mei aanwezig, door EREN te Kortgene. beschikbaar, bij IE, Krabbendijke. JEN, Ter Hooge agt tegen 1 Mei aanmelding aan ATRISCHE- HE KLINIEK, msterdam bestaat den opgeleid to} 20—30 jaar. E 400.— per jaar oenstorting. instemmen met der Vereeniging, uitgaat, kunnen imelden bij den r. e Wassenaar bij gelijke Dienst- unnende werken, naar Lange Burg :t Mei wegens iordige een aan gevraagd, bij L. ,en", Middelburg. UIDWEG. Bak> bendijke. DÏNGL VAR ZATERDAG 12 JANUARI 1929. No. 87- WIJ WETEN... Wij weten, dat Gij zijt een leer- aar van God gekomen Joh. 3:2. Nicodemus ging met een bepaald voor nemen to-t Jezus. Hij ging niet doelloos, om maar eens te staan tegenover den Rabbi van Nazareth. Weloverwogen had hij zich voorgenomen te gaan, en om dit en dat precies zóó te zeggen. Hij ha<? er toch niet alleen breed over gedacht, dat hij naar Jezus gaan zou immers hij ging 's nachts om de vreeze der Joden, wat er op wijst, dat het geen opwelling! van 'toogenblik was om tot Jezus te gaan maar hij had blijk baar ook bij zichzelf opgesteld, wat hij tot Jezus zeggen zou. Die aanhef: „Wij weten, dat Gij zijt... wijst er op, dat Nicodemus zich goed op dit bezoek bij Jezus heeft geprepareerd. Hij kent zijln te houden toespraak van buiten en zal die netjes voordragen. Jezus moet een vriendelijk, welwil'lenden indruk van hem ontvangen. Nicodemus is leeraar in Israël en moet zijn „stand" waardig houden. Doch heel Nicodemus' voornemen valt in 't water. Pas is hij' van wal gestoken met zijn tevoren opgestelde aanspraak of Jezus valt hem in de rede met zijn ernstig interrumpeerend: „Voorwaar, voorwaar, zeg ik Ui" Nu is Nicodemus er heelemaal af. Jezus slaat hem alles uit handen. Heel die aanspraak weert Jezus afj die kan Nicodemus wel voor zich houden. Maar Jezus doet meer. Hij zegt Nicodemus kort en goed waar 'top staat. Niet wat hij, Nicodemus, weet, maar wat God van hem moet weten, daar komt het op aan. De groöte vraag, waar 'tam gaat is, zijt Gij wedergeboren? Jezus wil zeggen: met compliment'ës te maken aangaande God en Zijn Rijk, komt men er niet. En met een welwillende houding aan te ne men jegens God evenmin. Het Koninkrijk Gods bestaat niet in worden maar in. kracht. Met beschou wingen, hoe vriendelijk en wèloverdacht ook, gaat men de poort van het Godsrijk niet binnen. Zelfs op de krachtigste re devoering der menschen ontsluit de Heere des Hemels Zijn troonzaal nietl Er moet iets gebeuren I De kracht van 't Koninkrijk Gods moet openbaar worden. De mensch moet aan gegrepen, gelijk een boom door den wind aangegrepen wordt. Met een van buiten geleerd lesje lean men bij den Waarach tige niet volstaan. Het leven''des harten moet gaan spreken tot God. Als een mensch, Niqodemusi, aan de poort van het Godsrijk komt, dan verlangt de Heere God geen roerende voordracht over den Zoon, Dien Hij op aarde zond, maar dan wil Hij iets zien. En wat Hij dan wil zien? De teekenen. van een nieuwe ge boorte! Vlasmarkt 145. Tel. 117. (rente 4.08 pCt.) door HUGO KINGMANS. i 1 25) -0- De boer stond bij de loopplank der boot, toen een dametje in bontmantel er over kwam, uitkijkend en toonendhiei volslagen vreemdelinge te zijn. „Pakje dragen, dame? Waar moet u heen?" vroeg een man, die dat werk blijkbaar meermalen aan de hand had- „Dank u", zei het meisje met heldere stem. „Er moet hier iemand voor mij zijn'". „Lia van Meersma?" vroeg Adriaan Blankert, zonder eenige warmte in zijn stem. „Die ben ik", zei Lia. „Goed, ik kom je halen. ZJjn er nog meer koffers dan ait kleine, dat je in de hand hebt?" „Neen, er wordt nog een groote koffer nagezonden. Dit is alles, wat ik heb," „Zoo, dan kunnen wjj wel gaan. Ga maar mee". „Wie is u?" vroeg Lia, die de begroe ting koud vond en den man eigenaardig. „Adriaan Blankert", was het korte ant woord. Als In de natuur het niewwe leven door de aardkluiten heen breekt, dan vindt er iets plaats, dat met geen om schrijving is gelijk te stellen. De daad van 't doorbrekende leven wordt dan ge zien! En zoo moet de mensch, Nicodemus, kennen in zijn ziel, de voorstelling van de doorbraak des nieuwen levens. En die worsteling de3 levens in een menschelijk hart is geen redevoering over God, maar Gods werk in de ziel. Dat werk Gods, dat Christus Jezus komt doen, als Hij als Zaligmaker den zondaar gaat bewerken. Hij laat de oude natuur der menschen zien, a's een van God vervreemde, die bijl God niet thuis hoort; die in de gemeenschap met God niet mag toegelaten, omdat God heilig is en 's menschen natuur zondig. En Jezus, die den mensch tot zaligheid bewerken wil zet de .ploegschaar des Geestes in den verwilderden akker van het menschelijk hart om er het zaad in te werpen, dat straks in den weg van wor steling als nieul.v leven zich zal open baren te midden van den dood, waarin de mensch ter neer ligt. En daarom breekt Jezus "de redevoe ring van Nicodemus af. Hij1 wil gaan ploegen op den akker van Nicodemus' hart. Bloemen strooien over een verwil derden akker baat niet. Die akker moet bewerkt, en dan moeten er bloemen groeien. En er gebeurde iets bij Nicodemus. De wind, die blaast waarheen hij wil, gre<p 'hem aan. Hij werd tot in zijln diepste wezen geschud. En Nicodemusboog zich als een riet voor den wind. Er kwam wori'ste ling in hem. De dood in hem werd aan gegrepen door 't leven. En't leven liet hem niet los. 't Le ven omving hem met zijn levensadem. De dood moest het verliezen. Straks berst de oude aarde open. De aardkluiten wijken en 't leven bloeit op, op den akker van Nicodemus' hart. Hij heeft Jezus lief. Eerst in 't verborgen. Straks open!ijle. Hjj draagt Jezus' schande en smaad. Hij belijdt Zijn Naam. Hij ziet het Koninkrijk Gods' en gaat het in. Hij gaat het In door 't leven, dat Jezus in hem gewerkt heeft. GEESTELIJK LIED. Daar is geen nacht hij U In Uw gezegend rjjk; Daar arbeidt men ter Uwer eer En voor Uw Koninkrijk. Daar is geen smart in Uw Volmaakten dageraad, En 'tranen zijn bij 'toude, dat Bij Uwen schijn vergaat. Geen zonde kan bestaan, Heer, in die blijde schaar, Geheiligd is haar smett'loos kleed, En 't lied zoo rein en klaar. Daar is geen dood bij U Want zij, die tot Uw licht Geraken na hun aardschen 'dood, Zien daAr hun nieuwen plicht. O, wees Gjj onze Gids, En leid ons veilig thuis, Tot smart en zonde en ook de dood Vergaan in 't Vaderhuis. DE KONINGIN-MOEDER HERDACHT. Ons land, dat wellicht schaars be straald wordt door de stralen der natuur lijke zon, het wordt rijk bestraald door de zon van den vrede, van de vrijheid en van de gerechtigheid. Gelukkig Nederland, waar orde en rust heerscht, dat met andere landen op bijna elk gebied kan wedijveren. Dank God, dat gij op dezen grond geboren zjjfc, dat gij Nederlander zijt en acht het een oer. Toon het door het gebruiken van uw eigen taal en door bet bewaren der Nederlandsche zeden. Het huis der Oranje's een Vorsten huis, dat besloot zijn lot te verbinden aan ons toenmalig klein en strijdend landje. In de zielen der Oranjevorsten hebben zich echter altijd dezelfde ideeën „O, is u oom Adriaan? Dan mag ik u toch wel een hand geven?" En spontaan stak Lia hem de wol-ge- handschoende hand toe, die hij, even in de war toch, drukte. Maar onmiddellijk daarop herkreeg hij zijn gereserveerde houding weer. Met aardige woordjes en vriendelijke gebaren moest zij maar niet aankomen, dacht hij- Dat beteekent alles niets, 't Was beter, dat haar moeder ge komen was om in orde te maken, wat zij nïisdreven had! Adriaan Blankert schreed met lange, afgemeten passen naar de tilbury, Lia on hem niet dan met moeite bijhouden. „Stap maar in", beval hij kort. „Hoe moet dat?" vroeg Lia, die al meer tegenzin kreeg en die niet erg ge sticht was over deze Koele ontvangst. Dat die ver van warm zou zijn, had zij wel begrepen uit de korte briefjes, die van Grootmoeder gekomen waren, maar die, naar Mama verzekerd had, door oom Adriaan geschreven waren. Koeler en zakelijKer konden die briefjes wel niet gesteld zijn. Maar dat de ontvangst zóó zou srin. zoo koel en beleedigend. neen, dat had Lia zich niet kunnen voorstellen. In haar kwam op een gevoel van haat tegen haar oom. Zij stond voor het hooge voertuig en vroeg: „Hoe moet dat?" „Mat je ééae voet op het ijzer, hier gevormd alt in het Nederlandsche volk, n.l. te strijden voor het behoud van vrijheid van geweten, van godsdienst en kerk. Is het geen bijzondere leiding Gods in de historie, dat het-Nederland altijd slecht gegaan is, als het Oranje niet meer eorae? En daarom zijn Nederland en Oranje zooals Dr Kuyper eens gezegd heeft als door een mysterie aan elkander verknecht en verbonden. Maar een mysterie, dat omglansd wordt door een schoone werkelijkheid, welke wij heden avond ervaren. Want Neder land en Oranje zijn ook saamverbonden gebleven in de keuze, welke de Koningin- Moeder deed, toen zij ongeveer 53 jaar geleden, haar lot verbond aan ons land. Als jongen stond ik op den Dam te Amsterdam bij het 23-jarig jubileum van Koning Willem III. Deze was toen om stuwd door vier prinsen. Later woonde ilc de inhuldiging bij van de Koningin met de Koningin-Moeder in de Nieuwe Kerk. Toen kwam nog sterk naar voren de tragiek van het sterven van de vijf mannen. Hoe vurig werd toen gebeden, dat de Oranjeboom niet ontbladerd mócht worden! En er is een nieuwe tak uitgesprongen, en helen heb ben wij het heerlijke viertdl in ons mid den als een schitterende belofte van Gods werk in de toekomst. (Timotheuis.) Dr J. Th. de Visser. UIT HET ZEEUWSCH VERLEDEN. Door A. M. Wessels. LXI. Uit de Historie van Zierikzee. II. Een der droevigste bladzijden uit de geschie denis van deze stad is het uitroeien der Tem- - pel i oren in 13i2. Deze afschuwelijke moord partij, waaraan slechts enkele ontkwamen, ver vult ieder met weerzin. Ook hot uitbannen der Minderbroeders wegens een in dat kloos ter gepleegden moord van den monnik Dirk Oudergeest, in 1383, bracht de gemoederen zeer in beweging. 1414 was een buitengewoon rampjaar. Een zware brand brak uit en een groot gedeelte der stad brandde af. Gravin Jacoba was echter de stad zeer genegen en beval, dat de half afgebrande stad weder opgebouwd moest worden. Vlijtig werd hieraan de hand geslagen, doch de poorters verloren hun hoofddoel niet uit het oog. Kwam er een huis klaar, dan werd er ook tegelijkertijd een schip van de helling gelaten. In 10 jaar tijda waren de bewoners er als 't ware weer boven op, e.n nu moest het ook vooruit met de Zierikzce3che koop vaardijvloot. Xot nu toe had men reeds verre reizen gedaan, maar in 1433 besloten de poorters ook den handel op Spanje te gaan beginnen. Zoo ver was men nog npoit geweest en heel Zierikzee was er vol over. Men trok ge zamenlijk naar de Lieve Monsterkerk, waar in tegenwoordigheid van de Zierikzeesclie koopvaarders en de burgemeesters een plech tige mis voor den goeden aLoop werd opge dragen. En de schepen kwamen terug, tot groote blijdschap der bevolking, en heusch niet zon der rijke lading. De bloei van Zierikzee nam met den dag toe. Twee jaar later bezocht graaf Philippus de stad, en schonk hij haar „de Broederschap van den Edele Kruisboge" opdat zij nog hooger aanzien zou bekomen. Geen wonder, dat de hoogmoed zjn intrede in de stad deed. Zierikzae bloeide als geen andere plaats in ons Ga.vest. Als men door da stad wandelde, zag men de kokerijen, waar da traan uit de kabeljouw werd be reid, de zoutpakhuizen, waar het gezuiverde zout in tonnen werd verpakt, scheopstimmer werven, werkplaatsen waar men touw, zeilen en ankers maakte, lakenweverijen en verve rijen, in één woord, al da industries welke de Middeleeuwen kenden, kon men in Zie rikzee vinden. En de hoogmoedige Zierikzeesche poorters wisten dit zeer goed. Was hun stad geen stad van hooge beteekenis voor allen? Be- hcerschto zij r.iet do Scheddemond en daar door de geheele Schelde? Was er één stad in geheel Zeeland, waar meer schepen bin nenliepen? .la moest zelfs het machtige Ant werpen niet da vlag stroken voor Zierikzee? Waar, zoo zeiden de poorters, „waar zag men zulke sterke muren en wallen en zulkle kloeke stadspoorters Welke stad kon zich beroemen op zulk een grootsch kerkgebouw, als Zierikzee in den St. Lieven Monster be- vasthouden met de handen en dan jezelf ophijschen. Het is nog al eenvoudig", meende Adriaan Blankert met eenige min achting in zijn stem. Met groote moeite gelukte het Lia in het voertuig te komen. „Ga daar maar zitten", beval oom. „De deken van, het paard komt over onze beenen en daarover gaat het leeren dek kleed. Bij je voeten ligt een warme kruik. Ziezoo, zit je?" „Jawel, oom", antwoordde Lia, die het geval toch avontuurlijk begon te vinden, niettegenstaande haar ergernis. Hij nam de deken van het paard, legde die voor de helft over haar beenen en voeten, gaf de man, die voor het paard gezorgd 'had, een fooitje en klom veer krachtig, vlugger dan Lia vermoed had, dat hij het kunnen zou, in het vehikel, om, zonder een woord te zeggen, naast haar plaats te nemen. Vlug legde hij met eene hand, de leid sels had hij in de andere, de andere helft van deken en leeren dekkleed over zijn beenen, trok de leidsels aan, na een eigenaardig geluid met de tong gemaakt te hebben, en het rijtuig hobbelde weg, nagestaard door eenige ledi,«gangers, die vol belangstelling hot geval hadden gade geslagen en gegrinuikt hadden, toon Lia vroeg hoe zjj er in moest komen. Lia kreeg intusschen onaangename ge waarwordingen- Was zij, blij geweest, dat Mt? Alleen téa ding ontbrak neg. Zisrlkaee bed geen toren. En wat ia nu een itad zonder toren? Een toren moe3t er konen, dat stond ra9t. Men wilde eon bouwwerk, dat een symbool zou zijn van do macht, hot vrijheidsgevoel en den godsdienstzin der poorters, dat den schepeling van ver zou wenken en een vei- ligen weg zou wijzen naar dan Scheldemond, een bouwwerk, dat zwierig en stout naar den hemel zou streven. Maar de hoog.nood sprak het eerst mee in dit overigens goede plan. Het mocht geen toren zjn, zoonis er te Antwerpen een stond. Neen, hij maast nog fraaier, nog grooter zjn, ja, 't moest da mooiste en grootste van ge heel Holland en Zeeland worden. Doch waar zou men den bouwmeester van daan halen? Verschillende personen werden ontboden l'alrij.ke malen vergaderde de vroed schap over voorgelegde plannen, maar geen er van werd goedgekeurd. De heeren waren zoo veeleischend, dat er s.e3ds niets van kwam en de stad zonder toren bleef. Weder waren zij op een keer in vergade ring, toen er een jeugdig persoon aangediend werd. Nadat hy was binnengelaten, stelde hij- zich voor als een lid van de beroemde bouwmeester-famiiie Keldermans uit Mechelen, die ook het fraaie Stadhuis van Middelburg en van fer Veere geoouwd had. Hij de de hoeren mede, dat hjj vernomen had, 0 men in Zierikzee een toren wensch- te, en vroeg de Zierikzeesche Magistraten verlof hun zijn ontwerp te mogen vooneggea. Dit ontmoet.e natuurlijk geen bezwaar. Anthonie KeJdermans greep zjn tasch, deed deze open en haalde er telkens blokjes uit, die hjj keurig in elkaar paste en alzoo een toren voor hen opbouwde. Ademloos en vol spanning keek de vroed schap toe Toen hjj klaar was, greep hij een rol, en ontrolde een kaart, waarop precies stond aangegeven, wat hij daar zoo juist voor de heeren had opgebouwd. Onder het bouwen had Keldermans, de Vroedschap geheel in gelicht over elk onderdeel. De vroedschap was opgetogen over de tee- kening, de houten toren en de keurige uit eenzetting van het te bouwen kunstwerk. Ja, deze Keldermans had hun hoogmoedige har- tewensch gevoeld en begrepen, hij had daar in kloeke, maar toch zwierige en stoute lijnen aangegeven, wat zij zich gedroomd hadden. Diat warm ranke zuilen en naalden, de ma jestueuze bogen, met fijn, beeldhouwwerk, die bj de Magistrale St. Liavenmonstrrkerk pasten, pasten. (Wordt vervolgd). TEGEN HET ROOKEN. Over dit onderwerp schrijft G. Meima in „De Bazuin": Al weer' een enkel jaar geleden waar schuwde een arts, die veel met „padvin ders" in aanraking kwam, ernstig tegen de kwaal van het rooken. Hij had veel jon gens onderzocht en kon altijd onmiddel lijk constateeren aan het hart, of een jon gen rookte of niet. Hij durfde dan ook wel uitspreken, dat de gezondheid der jongens sterk lijdt onder het rooken. Het vervulde hem daarom met bezorgdheid, dat het rooken der jongens in de laatste jaren toe nam, zelfs onrustbarend toenam. Deze dokter kende jongens, die, wan neer ze geen cigaret hebben, opgewonden, rustloos zijn, tot niets goeds in staat. Ze zijn zoo aan het rooken verslaafd, dat ze in dat opzicht niet onderdoen voor een dronkaard in zijn verlangen naar een bor rel. Hij spreekt van knapen van 15, 16 jaar, die door het rooken totaal versuft waren en die, zooals hij het wel wat ruw uitdrukte, „hun heele toekomst naar de maan rookten". Mij dunkt, wanneer een arts zoo spreekt, is er wel reden, de zaak eens gezet te over wegen, want, niet waar, als ons lieve li chaam of dat van onze kinderen in gevaar komt en als we de toekomst van die kin deren daardoor bewolkt zien, dan willen we nog wel eens opschrikken, 't Is eigen lijk een wonder, dat we er niet meer met elkaar over spreken, welk gevaar een in gekankerde volksgewoonte voor onze kin deren kan opleveren. Waar we zelf de nadeelige gevolgen van dat rooken, vooral voor jeugdige gestellen, kunnen nagaan, moesten we meer werk maken van het te gengaan van die voor kinderen en jonge menschen slechte gewoonte. 'tls inderdaad noodig, de vraag te er eindelijk eens een eind gekomen was aan de lange bootreis, die meer dan zes uren geduurd had, het werd er nu niet beter In de eerste klasse van de boot was minste nog eenig comfort geweest en zij ïad er goed kunnen d'neeren. Maar dit was, naar zij meende, wel het ergste, wat iemand overkomen kon. Met heimwee dacht zij aan de zes persoons-auto thuis, die geluidloos en zonder schokken over de asphaltstraten en over de gebaande wegen reed. Een gevoel van: wat-ben-ik toch-begonnen? bekroop haar. In dit voertuig werd zij heen en weer geslingerd. Ratelend ging het over de ongelijke straten van het stadje, waarop hier en daar een gaslantaarn brandde Zoo nu en dan passeerden zij een winkel, die evenwel niet vergeleken kon worden bij die in haar woonplaats. Menschen zag Lia niet, behalve een heel enkele maal, als een gestalte, diep in een jas gedoken, aan haar voeten voorbij liep. Het oude provincie-stadje maakte op haar een somberen indruk. Niettegen staande zij de warmte, die uit de kruik aan haar voeten uitstraalde, zeer goed voelde, huiverde zij van koude. En dat alles zou te dragen zijn geweest, overwoog zij, ais de man naast haar, die zeide, haar oom te zijn, wat toeschiete lijker was- Maar zij vond hem de onbe leefdheid in hoogst eigen persoon. Hij sprak geen enkel woord. En Lia had overwegen, of het wel goed gaat, wanneer onze knapen zoo vroeg naar pijp of sigaar of cigaret grijpen. En wanneer we dan adviezen hebben als van bovenaangehaal- den arts, dan moet in menig gezin met meer beslistheid tegen de rookgewoonten van de jonge menschen worden opgetre den. Daar moeten grenzen gesteld worden. Een jongen moet voor zijn zestiende le vensjaar niet beginnen, nog beter is het, dat er gewacht wordt, tot hij 18 jaar is. En dan voorzichtig aan beginnen, wanneer hij n.l. wil rooken. 't Zou misschien heel wat verkieslijker zijn, wanneer hij het maar heelemaal ging nalaten. Behalve het argument van de gezond heid mag stellig in menig gezin ook wel het argument van de onkosten gelden. Me nig jongmensch maakt heel wat zuur ver diend en moeilijk te missen geld met zijn rooken zoek. 'k Vergeet nooit de ergernis, die zich van mij meester maakte, toen ik een bezoek moest brengen in een arm gezin, waar men het noodige niet kon bekomen en waar een kwajongen de eene cigaret na de ander aanstak. „Hij verdiende ze immers zelf!" Moeder kon nauwelijks brood, iaat staan melk voor de kleintjes koopen, maar hij had geld voor zijn cigaretjes. En men had zich in dat gezin aan die gedachte aange past. Zoo'n jongen mocht toch ook wel wat hebben. Hij bracht wat in en nu bekom merde hij er zich niet om, hoe het met de andere zaken liep, als hij zijn cigaretje maar had. Dat is trouwens een ander bezwaar van het rooken: de jongens voelen zich te groot, ze worden verwaand en onverschil lig. Ze maken zoo gemakkelijk branie met een sigaar of cigaret in hun gezicht. De lastige vraag dringt zich nu aan ons op hoe we tegen deze vroegtijdige groot doenerij en tegen deze lang niet onschade lijke liefhebberij van onze halfwasjes moe ten optreden. Mijn dokter die ik hier boven te hulp geroepen heb verwacht in dezen nog al wat van de zelfbeheersching en de ont houding van de vaders. Natuurlijk, als va der een onophoudelijk dampende schoor steen is, dan vindt zijn zoontje in hem het ideaal. Dan mag hij vader al vroeg de ta bak aangeven, de pijp halen, soms stoppen, de lucifers opzoeken en zoo wordt het ventje al vroegtijdig met de rookerij op da hoogte geholpen en al heel gauw beginnen ook zijn wanhopige pogingen in dit vak. Menig parmantig vadertje zal zich hier nu verdedigen met de overweging, dat, wat vader mag doen, daarom aan de kinderen nog niet geoorloofd is. En hierin heeft hij zoo in 't algemeen gesproken natuurlijk volkomen gelijk. Hij kan het zijn jongens verbieden, hij kan hen aansporen tot ma tigheid, één sigaartje op een Zondag en wanneer vader dat verordent, moeten ze gehoorzamen. Maar ook in dit stuk zal het wel met nadruk gelden: Leeringen wekken, voorbeelden trekken. Wanneer vader een hartstochtelijk, ongeremd rooker is, hebben zijn vermaningen van matig heid niet veel vat op de jongens. Zoo zal ook het voorbeeld van matigheid en van onthouding op de te veel rookende jongelui diepen indruk moeten maken. Wanneer een vader merst, dat een jongen zich voor zijn rooken achter vaders ge woonten verschuilt, dan moet het hem niet te veel wezen, eens een tijd lang het rooken te matigen of te staken. Dan laat hij aan zijn versuffend ventje zien, dat het toch maar een kwestie van willen is, om tabak en sigaren een poosje te laten staan. Want laten we het niet vergeten, in de ove rigens onschuldige liefhebberij van het rooken schuilt toch een gevaar voor onze kinderen: voor hun gezondheid, voor hun karakter, voorhun beurs. Doozco 30-60 co 90 cu Tube 80 cl Bi) Apoth. cd Drogisten voorloopig niet den moed iets te vragen. Zij waagde het, hem van terzijde aan te zien, wanneer zij een lantaarn passeer den, die even haar schijnsel in het over de hobbelige keisteenen ratelende voer tuig wierp. Hij zag haar niet aan, maar keek strak recht voor zich uit, over dea kop van het paard heen. Zij reden door een straat, waarin bijna geen enkele lantaarn brandde. Toen werd het opeens heel donker in het voertuig. Lia merkte op, dat zij onder een poort reden. Dan hotste de tilbury over een landweg. I „Zijn we nu al buiten'de stad, oom?" waagde Lia te vragen. „Ja. Kort-afgemeten kwam het woordje van Adriaan Blankert's lippen. Het was moed- benemend. Maar Lia wilde toch nog iets meer weten. Stel1 je voor, dat zij nog een paar uur in deze koude, in dit schokkende rijtuig en naast dezen tergend- zwijgende man zitten moest! „Hoe ver is het rijden naar "het dorp, oom?" vroeg zij daarom. „Naar het dorp ëen stijf half uurtje", was het antwoord. En Adriaan Blankert maakte met de tong weer dat eigenaar dige, 'grappige geluid, dat Bles tot spoed aanmanen moest. (Wordt Vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1929 | | pagina 5