IT
DE ZEEUW
§1>I
JROL
te Arnemuiden,
TWEEDE BLAD.
Voor den Zondag.
Spaarboekjes
Het huisje aan den zeedijk
leeperij,
rling Monteur
Monteur
e Knecht,
Knecht
IBAAS.
ra
istbode
Alionnfiinenten
men door Mej.
HOORN.
GOES, Groote Markt 24. Tel. 41
MIDDELBURG,
Alle Bank- en Assurantiezaken
FEUILLETON
Ruwe Huid
Schrale* Linoert
!J9
an
d-
REN:
Schaatsen tus-
Goes. Tegen
:orgen bij D. DE
oetinge.
Aannemers en
ïts te vervoeren
Machine iën of
vagens disponibel
"elefoon 492.
OP:
gunstig gelegen
ïabijheid van het
en inventaris,
n verstrekt door
LAGENDIJK
Mr H. C. ITT-
urg.
0 P
vaars,
j L. MELIS,
oskerke (W.)
igd
den tot speciaal
f Co., Off. Ford
167.
daart of Mei
aanwezig, door
EREN te
Kortgene.
beschikbaar, bij
IE, Krabbendijke.
JEN, Ter Hooge
agt tegen 1 Mei
aanmelding aan
ATRISCHE-
HE KLINIEK,
msterdam bestaat
den opgeleid to}
20—30 jaar.
E 400.— per jaar
oenstorting.
instemmen met
der Vereeniging,
uitgaat, kunnen
imelden bij den
r.
e Wassenaar bij
gelijke Dienst-
unnende werken,
naar Lange Burg
:t Mei wegens
iordige een aan
gevraagd, bij L.
,en", Middelburg.
UIDWEG. Bak>
bendijke.
DÏNGL
VAR
ZATERDAG 12 JANUARI 1929. No. 87-
WIJ WETEN...
Wij weten, dat Gij zijt een leer-
aar van God gekomen
Joh. 3:2.
Nicodemus ging met een bepaald voor
nemen to-t Jezus. Hij ging niet doelloos,
om maar eens te staan tegenover den
Rabbi van Nazareth. Weloverwogen had
hij zich voorgenomen te gaan, en om dit
en dat precies zóó te zeggen.
Hij ha<? er toch niet alleen breed over
gedacht, dat hij naar Jezus gaan zou
immers hij ging 's nachts om de vreeze
der Joden, wat er op wijst, dat het
geen opwelling! van 'toogenblik was om
tot Jezus te gaan maar hij had blijk
baar ook bij zichzelf opgesteld, wat hij
tot Jezus zeggen zou.
Die aanhef: „Wij weten, dat Gij zijt...
wijst er op, dat Nicodemus zich goed op
dit bezoek bij Jezus heeft geprepareerd.
Hij kent zijln te houden toespraak van
buiten en zal die netjes voordragen. Jezus
moet een vriendelijk, welwil'lenden indruk
van hem ontvangen. Nicodemus is leeraar
in Israël en moet zijn „stand" waardig
houden.
Doch heel Nicodemus' voornemen valt
in 't water. Pas is hij' van wal gestoken
met zijn tevoren opgestelde aanspraak of
Jezus valt hem in de rede met zijn
ernstig interrumpeerend: „Voorwaar,
voorwaar, zeg ik Ui"
Nu is Nicodemus er heelemaal af.
Jezus slaat hem alles uit handen. Heel
die aanspraak weert Jezus afj die kan
Nicodemus wel voor zich houden. Maar
Jezus doet meer. Hij zegt Nicodemus kort
en goed waar 'top staat. Niet wat hij,
Nicodemus, weet, maar wat God van hem
moet weten, daar komt het op aan.
De groöte vraag, waar 'tam gaat is,
zijt Gij wedergeboren? Jezus wil zeggen:
met compliment'ës te maken aangaande
God en Zijn Rijk, komt men er niet. En
met een welwillende houding aan te ne
men jegens God evenmin.
Het Koninkrijk Gods bestaat niet in
worden maar in. kracht. Met beschou
wingen, hoe vriendelijk en wèloverdacht
ook, gaat men de poort van het Godsrijk
niet binnen. Zelfs op de krachtigste re
devoering der menschen ontsluit de Heere
des Hemels Zijn troonzaal nietl
Er moet iets gebeuren I
De kracht van 't Koninkrijk Gods moet
openbaar worden. De mensch moet aan
gegrepen, gelijk een boom door den wind
aangegrepen wordt. Met een van buiten
geleerd lesje lean men bij den Waarach
tige niet volstaan. Het leven''des harten
moet gaan spreken tot God.
Als een mensch, Niqodemusi, aan de
poort van het Godsrijk komt, dan verlangt
de Heere God geen roerende voordracht
over den Zoon, Dien Hij op aarde zond,
maar dan wil Hij iets zien.
En wat Hij dan wil zien?
De teekenen. van een nieuwe ge
boorte!
Vlasmarkt 145. Tel. 117.
(rente 4.08 pCt.)
door
HUGO KINGMANS.
i 1
25) -0-
De boer stond bij de loopplank der
boot, toen een dametje in bontmantel
er over kwam, uitkijkend en toonendhiei
volslagen vreemdelinge te zijn.
„Pakje dragen, dame? Waar moet u
heen?" vroeg een man, die dat werk
blijkbaar meermalen aan de hand had-
„Dank u", zei het meisje met heldere
stem. „Er moet hier iemand voor mij
zijn'".
„Lia van Meersma?" vroeg Adriaan
Blankert, zonder eenige warmte in zijn
stem.
„Die ben ik", zei Lia.
„Goed, ik kom je halen. ZJjn er nog
meer koffers dan ait kleine, dat je in de
hand hebt?"
„Neen, er wordt nog een groote koffer
nagezonden. Dit is alles, wat ik heb,"
„Zoo, dan kunnen wjj wel gaan. Ga
maar mee".
„Wie is u?" vroeg Lia, die de begroe
ting koud vond en den man eigenaardig.
„Adriaan Blankert", was het korte ant
woord.
Als In de natuur het niewwe leven
door de aardkluiten heen breekt, dan
vindt er iets plaats, dat met geen om
schrijving is gelijk te stellen. De daad
van 't doorbrekende leven wordt dan ge
zien!
En zoo moet de mensch, Nicodemus,
kennen in zijn ziel, de voorstelling van de
doorbraak des nieuwen levens.
En die worsteling de3 levens in een
menschelijk hart is geen redevoering over
God, maar Gods werk in de ziel.
Dat werk Gods, dat Christus Jezus
komt doen, als Hij als Zaligmaker den
zondaar gaat bewerken. Hij laat de oude
natuur der menschen zien, a's een van
God vervreemde, die bijl God niet thuis
hoort; die in de gemeenschap met God
niet mag toegelaten, omdat God heilig
is en 's menschen natuur zondig.
En Jezus, die den mensch tot zaligheid
bewerken wil zet de .ploegschaar des
Geestes in den verwilderden akker van
het menschelijk hart om er het zaad in te
werpen, dat straks in den weg van wor
steling als nieul.v leven zich zal open
baren te midden van den dood, waarin
de mensch ter neer ligt.
En daarom breekt Jezus "de redevoe
ring van Nicodemus af. Hij1 wil gaan
ploegen op den akker van Nicodemus'
hart. Bloemen strooien over een verwil
derden akker baat niet. Die akker moet
bewerkt, en dan moeten er bloemen
groeien.
En er gebeurde iets bij Nicodemus.
De wind, die blaast waarheen hij wil,
gre<p 'hem aan.
Hij werd tot in zijln diepste wezen
geschud.
En Nicodemusboog zich als een
riet voor den wind. Er kwam wori'ste
ling in hem. De dood in hem werd aan
gegrepen door 't leven.
En't leven liet hem niet los. 't Le
ven omving hem met zijn levensadem.
De dood moest het verliezen.
Straks berst de oude aarde open.
De aardkluiten wijken en 't leven bloeit
op, op den akker van Nicodemus' hart.
Hij heeft Jezus lief.
Eerst in 't verborgen. Straks open!ijle.
Hjj draagt Jezus' schande en smaad.
Hij belijdt Zijn Naam.
Hij ziet het Koninkrijk Gods' en gaat
het in.
Hij gaat het In door 't leven, dat Jezus
in hem gewerkt heeft.
GEESTELIJK LIED.
Daar is geen nacht hij U
In Uw gezegend rjjk;
Daar arbeidt men ter Uwer eer
En voor Uw Koninkrijk.
Daar is geen smart in Uw
Volmaakten dageraad,
En 'tranen zijn bij 'toude, dat
Bij Uwen schijn vergaat.
Geen zonde kan bestaan,
Heer, in die blijde schaar,
Geheiligd is haar smett'loos kleed,
En 't lied zoo rein en klaar.
Daar is geen dood bij U
Want zij, die tot Uw licht
Geraken na hun aardschen 'dood,
Zien daAr hun nieuwen plicht.
O, wees Gjj onze Gids,
En leid ons veilig thuis,
Tot smart en zonde en ook de dood
Vergaan in 't Vaderhuis.
DE KONINGIN-MOEDER HERDACHT.
Ons land, dat wellicht schaars be
straald wordt door de stralen der natuur
lijke zon, het wordt rijk bestraald door
de zon van den vrede, van de vrijheid
en van de gerechtigheid.
Gelukkig Nederland, waar orde en rust
heerscht, dat met andere landen op bijna
elk gebied kan wedijveren.
Dank God, dat gij op dezen grond
geboren zjjfc, dat gij Nederlander zijt en
acht het een oer. Toon het door het
gebruiken van uw eigen taal en door bet
bewaren der Nederlandsche zeden.
Het huis der Oranje's een Vorsten
huis, dat besloot zijn lot te verbinden
aan ons toenmalig klein en strijdend
landje. In de zielen der Oranjevorsten
hebben zich echter altijd dezelfde ideeën
„O, is u oom Adriaan? Dan mag ik u
toch wel een hand geven?"
En spontaan stak Lia hem de wol-ge-
handschoende hand toe, die hij, even in
de war toch, drukte. Maar onmiddellijk
daarop herkreeg hij zijn gereserveerde
houding weer. Met aardige woordjes en
vriendelijke gebaren moest zij maar niet
aankomen, dacht hij- Dat beteekent alles
niets, 't Was beter, dat haar moeder ge
komen was om in orde te maken, wat zij
nïisdreven had!
Adriaan Blankert schreed met lange,
afgemeten passen naar de tilbury, Lia
on hem niet dan met moeite bijhouden.
„Stap maar in", beval hij kort.
„Hoe moet dat?" vroeg Lia, die al
meer tegenzin kreeg en die niet erg ge
sticht was over deze Koele ontvangst.
Dat die ver van warm zou zijn, had zij
wel begrepen uit de korte briefjes, die
van Grootmoeder gekomen waren, maar
die, naar Mama verzekerd had, door oom
Adriaan geschreven waren. Koeler en
zakelijKer konden die briefjes wel niet
gesteld zijn.
Maar dat de ontvangst zóó zou srin.
zoo koel en beleedigend. neen, dat had
Lia zich niet kunnen voorstellen. In haar
kwam op een gevoel van haat tegen
haar oom.
Zij stond voor het hooge voertuig en
vroeg: „Hoe moet dat?"
„Mat je ééae voet op het ijzer, hier
gevormd alt in het Nederlandsche volk,
n.l. te strijden voor het behoud van
vrijheid van geweten, van godsdienst en
kerk.
Is het geen bijzondere leiding Gods
in de historie, dat het-Nederland altijd
slecht gegaan is, als het Oranje niet
meer eorae? En daarom zijn Nederland
en Oranje zooals Dr Kuyper eens
gezegd heeft als door een mysterie
aan elkander verknecht en verbonden.
Maar een mysterie, dat omglansd wordt
door een schoone werkelijkheid, welke
wij heden avond ervaren. Want Neder
land en Oranje zijn ook saamverbonden
gebleven in de keuze, welke de Koningin-
Moeder deed, toen zij ongeveer 53 jaar
geleden, haar lot verbond aan ons land.
Als jongen stond ik op den Dam te
Amsterdam bij het 23-jarig jubileum van
Koning Willem III. Deze was toen om
stuwd door vier prinsen.
Later woonde ilc de inhuldiging bij van
de Koningin met de Koningin-Moeder in
de Nieuwe Kerk. Toen kwam nog sterk
naar voren de tragiek van het sterven
van de vijf mannen. Hoe vurig werd
toen gebeden, dat de Oranjeboom niet
ontbladerd mócht worden! En er is een
nieuwe tak uitgesprongen, en helen heb
ben wij het heerlijke viertdl in ons mid
den als een schitterende belofte van
Gods werk in de toekomst.
(Timotheuis.) Dr J. Th. de Visser.
UIT HET ZEEUWSCH VERLEDEN.
Door A. M. Wessels.
LXI.
Uit de Historie van Zierikzee. II.
Een der droevigste bladzijden uit de geschie
denis van deze stad is het uitroeien der Tem-
- pel i oren in 13i2. Deze afschuwelijke moord
partij, waaraan slechts enkele ontkwamen, ver
vult ieder met weerzin. Ook hot uitbannen
der Minderbroeders wegens een in dat kloos
ter gepleegden moord van den monnik Dirk
Oudergeest, in 1383, bracht de gemoederen
zeer in beweging.
1414 was een buitengewoon rampjaar. Een
zware brand brak uit en een groot gedeelte
der stad brandde af. Gravin Jacoba was
echter de stad zeer genegen en beval, dat de
half afgebrande stad weder opgebouwd moest
worden.
Vlijtig werd hieraan de hand geslagen, doch
de poorters verloren hun hoofddoel niet uit
het oog. Kwam er een huis klaar, dan werd
er ook tegelijkertijd een schip van de helling
gelaten. In 10 jaar tijda waren de bewoners
er als 't ware weer boven op, e.n nu moest
het ook vooruit met de Zierikzce3che koop
vaardijvloot. Xot nu toe had men reeds verre
reizen gedaan, maar in 1433 besloten de
poorters ook den handel op Spanje te gaan
beginnen.
Zoo ver was men nog npoit geweest en
heel Zierikzee was er vol over. Men trok ge
zamenlijk naar de Lieve Monsterkerk, waar
in tegenwoordigheid van de Zierikzeesclie
koopvaarders en de burgemeesters een plech
tige mis voor den goeden aLoop werd opge
dragen.
En de schepen kwamen terug, tot groote
blijdschap der bevolking, en heusch niet zon
der rijke lading. De bloei van Zierikzee nam
met den dag toe. Twee jaar later bezocht
graaf Philippus de stad, en schonk hij haar
„de Broederschap van den Edele Kruisboge"
opdat zij nog hooger aanzien zou bekomen.
Geen wonder, dat de hoogmoed zjn intrede
in de stad deed. Zierikzae bloeide als geen
andere plaats in ons Ga.vest. Als men door
da stad wandelde, zag men de kokerijen,
waar da traan uit de kabeljouw werd be
reid, de zoutpakhuizen, waar het gezuiverde
zout in tonnen werd verpakt, scheopstimmer
werven, werkplaatsen waar men touw, zeilen
en ankers maakte, lakenweverijen en verve
rijen, in één woord, al da industries welke
de Middeleeuwen kenden, kon men in Zie
rikzee vinden.
En de hoogmoedige Zierikzeesche poorters
wisten dit zeer goed. Was hun stad geen
stad van hooge beteekenis voor allen? Be-
hcerschto zij r.iet do Scheddemond en daar
door de geheele Schelde? Was er één stad
in geheel Zeeland, waar meer schepen bin
nenliepen? .la moest zelfs het machtige Ant
werpen niet da vlag stroken voor Zierikzee?
Waar, zoo zeiden de poorters, „waar zag
men zulke sterke muren en wallen en zulkle
kloeke stadspoorters Welke stad kon zich
beroemen op zulk een grootsch kerkgebouw,
als Zierikzee in den St. Lieven Monster be-
vasthouden met de handen en dan jezelf
ophijschen. Het is nog al eenvoudig",
meende Adriaan Blankert met eenige min
achting in zijn stem.
Met groote moeite gelukte het Lia in het
voertuig te komen.
„Ga daar maar zitten", beval oom. „De
deken van, het paard komt over onze
beenen en daarover gaat het leeren dek
kleed. Bij je voeten ligt een warme kruik.
Ziezoo, zit je?"
„Jawel, oom", antwoordde Lia, die het
geval toch avontuurlijk begon te vinden,
niettegenstaande haar ergernis.
Hij nam de deken van het paard, legde
die voor de helft over haar beenen en
voeten, gaf de man, die voor het paard
gezorgd 'had, een fooitje en klom veer
krachtig, vlugger dan Lia vermoed had,
dat hij het kunnen zou, in het vehikel,
om, zonder een woord te zeggen, naast
haar plaats te nemen.
Vlug legde hij met eene hand, de leid
sels had hij in de andere, de andere helft
van deken en leeren dekkleed over zijn
beenen, trok de leidsels aan, na een
eigenaardig geluid met de tong gemaakt
te hebben, en het rijtuig hobbelde weg,
nagestaard door eenige ledi,«gangers, die
vol belangstelling hot geval hadden gade
geslagen en gegrinuikt hadden, toon Lia
vroeg hoe zjj er in moest komen.
Lia kreeg intusschen onaangename ge
waarwordingen- Was zij, blij geweest, dat
Mt? Alleen téa ding ontbrak neg. Zisrlkaee
bed geen toren.
En wat ia nu een itad zonder toren?
Een toren moe3t er konen, dat stond ra9t.
Men wilde eon bouwwerk, dat een symbool
zou zijn van do macht, hot vrijheidsgevoel
en den godsdienstzin der poorters, dat den
schepeling van ver zou wenken en een vei-
ligen weg zou wijzen naar dan Scheldemond,
een bouwwerk, dat zwierig en stout naar den
hemel zou streven.
Maar de hoog.nood sprak het eerst mee in
dit overigens goede plan. Het mocht geen
toren zjn, zoonis er te Antwerpen een stond.
Neen, hij maast nog fraaier, nog grooter zjn,
ja, 't moest da mooiste en grootste van ge
heel Holland en Zeeland worden.
Doch waar zou men den bouwmeester van
daan halen? Verschillende personen werden
ontboden l'alrij.ke malen vergaderde de vroed
schap over voorgelegde plannen, maar geen
er van werd goedgekeurd. De heeren waren
zoo veeleischend, dat er s.e3ds niets van
kwam en de stad zonder toren bleef.
Weder waren zij op een keer in vergade
ring, toen er een jeugdig persoon aangediend
werd. Nadat hy was binnengelaten, stelde
hij- zich voor als een lid van de beroemde
bouwmeester-famiiie Keldermans uit Mechelen,
die ook het fraaie Stadhuis van Middelburg
en van fer Veere geoouwd had.
Hij de de hoeren mede, dat hjj vernomen
had, 0 men in Zierikzee een toren wensch-
te, en vroeg de Zierikzeesche Magistraten
verlof hun zijn ontwerp te mogen vooneggea.
Dit ontmoet.e natuurlijk geen bezwaar.
Anthonie KeJdermans greep zjn tasch, deed
deze open en haalde er telkens blokjes uit,
die hjj keurig in elkaar paste en alzoo een
toren voor hen opbouwde.
Ademloos en vol spanning keek de vroed
schap toe
Toen hjj klaar was, greep hij een rol, en
ontrolde een kaart, waarop precies stond
aangegeven, wat hij daar zoo juist voor de
heeren had opgebouwd. Onder het bouwen
had Keldermans, de Vroedschap geheel in
gelicht over elk onderdeel.
De vroedschap was opgetogen over de tee-
kening, de houten toren en de keurige uit
eenzetting van het te bouwen kunstwerk. Ja,
deze Keldermans had hun hoogmoedige har-
tewensch gevoeld en begrepen, hij had daar
in kloeke, maar toch zwierige en stoute lijnen
aangegeven, wat zij zich gedroomd hadden.
Diat warm ranke zuilen en naalden, de ma
jestueuze bogen, met fijn, beeldhouwwerk, die
bj de Magistrale St. Liavenmonstrrkerk pasten,
pasten.
(Wordt vervolgd).
TEGEN HET ROOKEN.
Over dit onderwerp schrijft G. Meima in
„De Bazuin":
Al weer' een enkel jaar geleden waar
schuwde een arts, die veel met „padvin
ders" in aanraking kwam, ernstig tegen
de kwaal van het rooken. Hij had veel jon
gens onderzocht en kon altijd onmiddel
lijk constateeren aan het hart, of een jon
gen rookte of niet. Hij durfde dan ook wel
uitspreken, dat de gezondheid der jongens
sterk lijdt onder het rooken. Het vervulde
hem daarom met bezorgdheid, dat het
rooken der jongens in de laatste jaren toe
nam, zelfs onrustbarend toenam.
Deze dokter kende jongens, die, wan
neer ze geen cigaret hebben, opgewonden,
rustloos zijn, tot niets goeds in staat. Ze
zijn zoo aan het rooken verslaafd, dat ze
in dat opzicht niet onderdoen voor een
dronkaard in zijn verlangen naar een bor
rel. Hij spreekt van knapen van 15, 16
jaar, die door het rooken totaal versuft
waren en die, zooals hij het wel wat ruw
uitdrukte, „hun heele toekomst naar de
maan rookten".
Mij dunkt, wanneer een arts zoo spreekt,
is er wel reden, de zaak eens gezet te over
wegen, want, niet waar, als ons lieve li
chaam of dat van onze kinderen in gevaar
komt en als we de toekomst van die kin
deren daardoor bewolkt zien, dan willen
we nog wel eens opschrikken, 't Is eigen
lijk een wonder, dat we er niet meer met
elkaar over spreken, welk gevaar een in
gekankerde volksgewoonte voor onze kin
deren kan opleveren. Waar we zelf de
nadeelige gevolgen van dat rooken, vooral
voor jeugdige gestellen, kunnen nagaan,
moesten we meer werk maken van het te
gengaan van die voor kinderen en jonge
menschen slechte gewoonte.
'tls inderdaad noodig, de vraag te
er eindelijk eens een eind gekomen was
aan de lange bootreis, die meer dan zes
uren geduurd had, het werd er nu niet
beter In de eerste klasse van de boot
was minste nog eenig comfort geweest
en zij ïad er goed kunnen d'neeren. Maar
dit was, naar zij meende, wel het ergste,
wat iemand overkomen kon. Met heimwee
dacht zij aan de zes persoons-auto thuis,
die geluidloos en zonder schokken over
de asphaltstraten en over de gebaande
wegen reed. Een gevoel van: wat-ben-ik
toch-begonnen? bekroop haar.
In dit voertuig werd zij heen en weer
geslingerd. Ratelend ging het over de
ongelijke straten van het stadje, waarop
hier en daar een gaslantaarn brandde Zoo
nu en dan passeerden zij een winkel, die
evenwel niet vergeleken kon worden bij
die in haar woonplaats. Menschen zag
Lia niet, behalve een heel enkele maal,
als een gestalte, diep in een jas gedoken,
aan haar voeten voorbij liep.
Het oude provincie-stadje maakte op
haar een somberen indruk. Niettegen
staande zij de warmte, die uit de kruik
aan haar voeten uitstraalde, zeer goed
voelde, huiverde zij van koude.
En dat alles zou te dragen zijn geweest,
overwoog zij, ais de man naast haar, die
zeide, haar oom te zijn, wat toeschiete
lijker was- Maar zij vond hem de onbe
leefdheid in hoogst eigen persoon.
Hij sprak geen enkel woord. En Lia had
overwegen, of het wel goed gaat, wanneer
onze knapen zoo vroeg naar pijp of sigaar
of cigaret grijpen. En wanneer we dan
adviezen hebben als van bovenaangehaal-
den arts, dan moet in menig gezin met
meer beslistheid tegen de rookgewoonten
van de jonge menschen worden opgetre
den.
Daar moeten grenzen gesteld worden.
Een jongen moet voor zijn zestiende le
vensjaar niet beginnen, nog beter is het,
dat er gewacht wordt, tot hij 18 jaar is.
En dan voorzichtig aan beginnen, wanneer
hij n.l. wil rooken. 't Zou misschien heel
wat verkieslijker zijn, wanneer hij het
maar heelemaal ging nalaten.
Behalve het argument van de gezond
heid mag stellig in menig gezin ook wel
het argument van de onkosten gelden. Me
nig jongmensch maakt heel wat zuur ver
diend en moeilijk te missen geld met zijn
rooken zoek.
'k Vergeet nooit de ergernis, die zich van
mij meester maakte, toen ik een bezoek
moest brengen in een arm gezin, waar men
het noodige niet kon bekomen en waar een
kwajongen de eene cigaret na de ander
aanstak. „Hij verdiende ze immers zelf!"
Moeder kon nauwelijks brood, iaat staan
melk voor de kleintjes koopen, maar hij
had geld voor zijn cigaretjes. En men had
zich in dat gezin aan die gedachte aange
past.
Zoo'n jongen mocht toch ook wel wat
hebben. Hij bracht wat in en nu bekom
merde hij er zich niet om, hoe het met de
andere zaken liep, als hij zijn cigaretje
maar had.
Dat is trouwens een ander bezwaar van
het rooken: de jongens voelen zich te
groot, ze worden verwaand en onverschil
lig. Ze maken zoo gemakkelijk branie met
een sigaar of cigaret in hun gezicht.
De lastige vraag dringt zich nu aan ons
op hoe we tegen deze vroegtijdige groot
doenerij en tegen deze lang niet onschade
lijke liefhebberij van onze halfwasjes moe
ten optreden.
Mijn dokter die ik hier boven te hulp
geroepen heb verwacht in dezen nog al
wat van de zelfbeheersching en de ont
houding van de vaders. Natuurlijk, als va
der een onophoudelijk dampende schoor
steen is, dan vindt zijn zoontje in hem het
ideaal. Dan mag hij vader al vroeg de ta
bak aangeven, de pijp halen, soms stoppen,
de lucifers opzoeken en zoo wordt het
ventje al vroegtijdig met de rookerij op da
hoogte geholpen en al heel gauw beginnen
ook zijn wanhopige pogingen in dit vak.
Menig parmantig vadertje zal zich hier
nu verdedigen met de overweging, dat, wat
vader mag doen, daarom aan de kinderen
nog niet geoorloofd is. En hierin heeft hij
zoo in 't algemeen gesproken natuurlijk
volkomen gelijk. Hij kan het zijn jongens
verbieden, hij kan hen aansporen tot ma
tigheid, één sigaartje op een Zondag en
wanneer vader dat verordent, moeten ze
gehoorzamen. Maar ook in dit stuk zal
het wel met nadruk gelden: Leeringen
wekken, voorbeelden trekken. Wanneer
vader een hartstochtelijk, ongeremd rooker
is, hebben zijn vermaningen van matig
heid niet veel vat op de jongens.
Zoo zal ook het voorbeeld van matigheid
en van onthouding op de te veel rookende
jongelui diepen indruk moeten maken.
Wanneer een vader merst, dat een jongen
zich voor zijn rooken achter vaders ge
woonten verschuilt, dan moet het hem
niet te veel wezen, eens een tijd lang het
rooken te matigen of te staken. Dan laat
hij aan zijn versuffend ventje zien, dat het
toch maar een kwestie van willen is, om
tabak en sigaren een poosje te laten staan.
Want laten we het niet vergeten, in de ove
rigens onschuldige liefhebberij van het
rooken schuilt toch een gevaar voor onze
kinderen: voor hun gezondheid, voor hun
karakter, voorhun beurs.
Doozco 30-60 co 90 cu Tube 80 cl Bi) Apoth. cd Drogisten
voorloopig niet den moed iets te vragen.
Zij waagde het, hem van terzijde aan
te zien, wanneer zij een lantaarn passeer
den, die even haar schijnsel in het over
de hobbelige keisteenen ratelende voer
tuig wierp. Hij zag haar niet aan, maar
keek strak recht voor zich uit, over dea
kop van het paard heen.
Zij reden door een straat, waarin bijna
geen enkele lantaarn brandde. Toen werd
het opeens heel donker in het voertuig.
Lia merkte op, dat zij onder een poort
reden. Dan hotste de tilbury over een
landweg. I
„Zijn we nu al buiten'de stad, oom?"
waagde Lia te vragen.
„Ja.
Kort-afgemeten kwam het woordje van
Adriaan Blankert's lippen. Het was moed-
benemend. Maar Lia wilde toch nog iets
meer weten. Stel1 je voor, dat zij nog
een paar uur in deze koude, in dit
schokkende rijtuig en naast dezen tergend-
zwijgende man zitten moest!
„Hoe ver is het rijden naar "het dorp,
oom?" vroeg zij daarom.
„Naar het dorp ëen stijf half uurtje",
was het antwoord. En Adriaan Blankert
maakte met de tong weer dat eigenaar
dige, 'grappige geluid, dat Bles tot spoed
aanmanen moest.
(Wordt Vervolgd.)