eum DE ZEEUW nst! >este ÜE \P TWEEDE BLAD. Uit de Pers. Het huisje aan den zeedijk Uit de Provincie. vertenties irden aan- schillende Posterijen. istaken en staard, Knecht it-Arbeider, istbode. bode, dvertentiën a doer J. LOUS. FEUILLETON kont, onder dezen abang. 5 Jan. Pe- Mij. te Kopen- irdam. 8 Gibraltar. /d. van Liver- 8 Jan. van Jan. Finis- Jan. Dover, im. van Mar ts R'dam. ig- 8 (4 n.m.) ERICHT. van 10 Jan: uidooslelij'ke olk<t. Droog 2 uur: uur 783. ers: Capelle (Z. B). NIEUWEN- te Ellewouts- REGT, Kats. irgemeester te wegens hu- ge- ER, Ovezand. NIEUWEN- vraagt zoo V t VAN WOENSDAG 9 JANUARI 1929 No. 84 Meikever-h.iwelijk. Ds J. A. Tazelaar schrijft in de „Rott. Kerkbode": In één van de groote Fransche Dagbla den kwam dezer dagen een beschouwing voor, die zeer de aandacht getrokken heeft, en die ook voor ons zeer zeker de moeite van kennisname waard is Zij is van den bekenden schrijver Brieux, lid van de Fransche Academie, en draagt tot titel het opschrift boven dit Kerkbode-artikel: „Meikever-huwelijk". Laat ik de hoofdgedachten hier mogen weergeven. Vóór den oorlog gold het als een zaak van voorzichtigheid: trouw eerst, wanneer ge zekerheid hebt, dat ge een huisgezin kunt onderhouden. Zoo sprak de wijsheid Maar de groote oorlog heeft velen jon gen menschen den lust tot avontuur en de zucht om gevaren te braveeren bijgebracht. Zij hebben geleerd, dat het leven kort en riskant is, en dat het daarom zaak is, „zoo vee} en zoo goed en zoo vroeg mogelijk er van te genieten". Zoo haasten zij zich «aar den ambte naar van den burgerlijken stand en zij gaan uit van de gedachte, dat een vergis sing gauw goed te maken is door echt scheiding. En dan volgt meestentijds een huwelijks- bestaan, dat, mag men den schrijver ge- looven, die het weer meedeelt op gezag van een deskundige, herinnert aan het huwe lijk tusschen meikevers even ellendig, even wanhopig, even wreed vaak, vooral voor de vrouw. Degenen, die zulk een huwelijk aangaan brengen niets mee ten huwelijk dan zich zelf. Van sparen is niets gekomen. Alles is voortdurend uitgegeven aan zijden klee- ren, snoeperij, sigaretten. Gemeenschappe lijke relatie tot anderen is er niet, dan met hun gelijken, en juist dezen worden vaak van weerszijden gevreesd, want de hand tusschen „hem" en „haar" is zóó uiterst breekbaar, dat de genegenheid al heel licht op een derde overslaat, en dan ontstaat de beruchte verhouding, die de wereld in boeken, tooneelstukken en op het witte doek piquant de „driehoeksverhouding" noemt. Er is ook geen familieleven. Gezinsver meerdering wordt beschouwd als een ramp. Dat kan niet betaald worden, bo vendien verhindert het man en vrouw in het „uitgaan" en „genieten van het leven". De gevolgen van zulk een standpunt laten zich eenvoudig weg formuleeren als al perverser zonden tegen het zevende gebod. Er is ook geen gemeenschap van belan gen. Zonder twijfel veroorzaakt de belan gengemeenschap het regelmatig en geor dend huwelijksleven vaak oneenigheid en dispuut, maar het is een feit, dat oneenig heid en dispuut vaak dienen tot hechtere verzoening, immers een kleine storm veegt den hemel soms voor langen tijd schoon en veroorzaakt vaak langdurigen blijden zonneschijn. Er is ook geen belangengemeenschap voor de toekomst. Er wordt immers voort durend geschermd en gedreigd met „Echt scheiding". De eenige band is dus de band van het vleesch, en niets is bij machte, den wan kelen bouw van zulk een huwelijksverband saam te houden als deze band niet meer houdt en niet meer trekt. De jaloezie neemt monsterachtige verhoudingen aan. En wanneer dezulken ouder worden, dringt zich voortdurend duidelijk aan hen op de bewustheid van een mislukt leven. - Want ze kunnen het niet uitstaan, als ze anderen die ook ouder worden, zien te rugvinden een jeugd van het hart, in waarachtige onderlinge liefde, die door gegeven wordt aan kinderen en aan klein kinderen, zooals het Oude Testament het zegt: „In de plaats van de vaderen zullen de zonen zijn!" door HUGO KINGMANS. 22) -o- „Het gaat niet goed, Adriaan, het gaat niet goed zoo'", schudide het oude hoofd N^iet het sneeuwwitte haar. „Zoo moet het niet. We moeten Marie de gelegenheid geven, het weer goed te komen maken. Die gelegenheid is er nu. Die zendt God ons. Misschien werkt Hij wel in Marie's hart." „Zij bekommert zich nog al om God," merkte hij op, op ietwat schamperen toon. „Maar jij bent nu ook druk bezig, om dwaas tegen "God in te gaan. Je spreekt niet, zooals een broeder behoort te spre ken, Adriaan." „Heeft Marie het er soms naar ge maakt, moeder?" vroeg hij bitter. „Kun je het dan zoo gemakkelijk vergeten, dat zij ons verstooten heeft, toe zij rijk werd? Het was een grove beleediging, moeder. Zoo handelt een goede dochter niet." „'kWeet dat wel, jongen, 'kweet dat wel. Natuurlijk heeft Marie verkeerd ge daan. Zij heeft zich door de wereld laten verlokken en meent, dat zij nu gelukkig is. Maar aan haat mogen wjj geen voet geven De óorzaak van deze vrecselijke huwe- lijk8öntwrichting ligt in het egoïsme, in de lafheid ten opzichte van de toekomst, in den onwil, oin verantwoordelijkheid te aanvaarden, in het willen genieten van rechten zonder plichten, in het gemis a"an zelfbeheersching. Zoo wordt de haat, waarmee ze elkaar hatrn grooter dun de „liefde", waarmee ze eikaar hebben liefgehad. En intusschen zijn heele schouwburg zalen en bioscooptheaters tot den nok toe ge uid met menschen, die zich met de ui:- heulding van deze ellende amuseeren! Hier worden harde waarheden gezegd. En elk gevoelt, dat deze dingen juist zijn Dat de schi ijver gelijk heeft, kan blijken uit wat dezer dagen door een man van in vloed geschreven werd: „Het eerste huwe lijk is bijna steeds de groote vergissing; gelukkig, dat het door een spoedige schei ding kan worden gecorrigeerd (goedge maakt) ofschoon er aan toegevoegd wor den moet, dat de meesten het den tweeden keer er nog slechter afbrengen dan den eersten". Alleen, hier is een ongeloovige aan het woord. Hij ziet niet dieper dan het uiter- F'ke, het menschelijke. Voor het innerlijke het goddelijke heeft hij geen oog. preekt hij van egoïsme 'en lafheid, van e tegen God weet hij niets. Wie ook in ■r' God verlaat, heeft ook in dit t art op smart te vreezen. Waar geen eenheid „in den Heere" gevonden wordt, daar ontbreekt de hechtste samen- binding. Laat ook ons evenwel zijn wenken ter harte nemen; en bidden om bewaring te gen lichtzinnigheid inzake het aangaan van een huwelijksverbond, zoowel in de stoffelijke als in de geestelijke dingen. En laat ons niet minder danken, dat on der ons de liefelijke verhouding tusschen man en vrouw Gode zij dank nog gevonden wordt, een eenheid, waaraan God zelf een beeld heeft wi%n ontleenen, als Hij in Zijn Woord spreekt over de eenheid tusschen Christus en zijn gemeente, welke nu nog is zijn Bruid, maar straks in de voleinding de Vrouw, die door zijn gunst mag bekleed zijn met zijn fijne witte feestkleed (Openb. 19: 7, 8). en die zalig is, omdat zij geroe pen is tot de Bruiloft des Lams. HET JUBILEUM VAN DE KONINGIN MOEDER. Ontvangsten. De 8 Koningin-Moeder heeft gistermid dag ten paleize in het Voorhout onlvan gen ds G. J. Weyland, te Veere, voor zitter, en ds D. den. Breems, emeritus predikant te 's Gravenhagie, secretaris van de algemeene synodale commissie1, ter aanbieding van gelukwenschen aan de Koningin Moeder namens de Synode van de Nederlandsche Hervormde Kerk. De president zeide o.m.: Zien wy terug op die vijftig jaren, dan b'ijken zij een gouden keten van oogenblikken te vormen; maar deze oogenblikken zijn in uw leven omgezet in daden, waardoor het rijk van het goede, schoone en ware, het rijk der, barmhar tigheden werd o' gebouwd. Hoezeer is die levensarbeid ook aan de Nederlandsche Hervormde Kerk ten goede gekomenMet welk een blijvende belangstelling werden de stichtingen der uit- en inwendige zending, welke in dat gouden tijdperk tot stand kwamen, ver oerdHoe levendig herinneren wij ons - - om een enkel feit te noemen de woorden van geloof, hoop en liefde, waar mede Uwe Majesteit destijds het hervorm de opvoedingsgesticht te Maarsbergen beeft geopend! En hoe werden wij vnn jaar tot jaar verblijd door de ruime gif- ton, welke aan de geestelijke verzorging van onze protestantsche landgonoólen in het buitenland ten goede kwamen 1 Nu wij- u daarvoor in deze oogenblik kon mogen danken, spreken wij de bede uit, dat het God moge behagen, uw kost bare leven te sparen voor ons dierbaar vaderland, en voegen wij' daarbij de ver zekering, da.t de Evangeliedienaren der Nederlandsche Hervormde Kerk zullen voortgaan, in de samenkomsten der ge meente, door u zelve zoo geregeld be zocht, des Heeren Zegen te vragen voor Uwe Majesteit, en te bidden voor het geluk van Haar Koninklijk Huis. Hare Majesteit beantwoordde deze toe spraak met eenige medodeelingen over de kerkelijke toestanden in haar geboor teland. Zij wees op de overeenkomst die er bestond tusschen de kerkelijke gewoonten ginds en in Nederland, zoo dat zij zich spoedig tehuis gevoelde in de Nederlandsche Hervormde Kerk'. Daarna werden nog eenige belangrijke aangelegenheden besproken en gaf H. M. op bijzondere wijze blijk van haar groote belangstelling in al hetgeen op het ter rein der in- en uitwendige zending in Nederland geschiedt. Verder werden gisteren nog ontvangen dames en heeren van de Hofhouding voor het aanbieden van een bloemenhulde en afgevaardigden van leger en vloot. Galadiner ten Hove. Ter gelegenheid van het jubileum van de Koningin-Moeder had gisteravond ten paleize in het Noordeinde een gala-diner plaats, voorafgegaan door een cour van gelukwenschen. Met onze geheele Koninklijke Familie en de leden van de hofhoudingen zaten aan ruim een 100-tal genoodigden, waar onder het geheele Huis van H. M., de Koningin-Moeder, zoomede zij, die daartoe vroeger behoorden; de voorzitter van de Eerste Kamer, luitenant generaal "baron van Voorst tot Voorst; de waarnemende voorzitter der Tweede Kamer, dr de Vis ser; de ministers, hoofden der departe menten van a'gemeen bestuur, de minis ters van staat, verschillende hoogje auto riteiten: de vice-president van den Raad van State, graaf van Lynden van San den- burg. de president van den Hoogen Raad der Nederlanden, jhr. mr de Savornin Lobman en de procureur generaal bij1 den -Hoogen Raad, ,mr Tak; de voorzitter van de Algemeene Rekenkamer, baron van Asbeck; de oud-opperbevelhebber, ge neraal Snijders; de oud-directeur van hot Kabinet der Koningin, baron de Vos van -Steenwijk; dr Lely, oud-minister van wa terstaat tijdens hef regentschap van H.M. de Koningin Moeder; alle commissarissen der Koningin in de provinciën; de di recteur van het kabinet der Koningin, jhr mr van Tets; de burgemeesters van 's-Gravenhage mr Patijn; van Apeldoorn mr Roosmale Nepveu; van Oldenzaal, de heer Vos de Wael (gemeenten waai- H.M. de Koningin-Moeder 50 jaar geleden binnentrok); van Soest, mr De Keth en van Baarn, jhr van 'Reenen (gemeenten waar H. M. 's zomers verbly'ft); de chef van den generalen staf, luitenant-gene raal van der Palm; de commandant van het veldleger, tevens gouverneur der re sidentie, luitenant-generaal Insinger; de schout-bij'-nacht Quant, commandant der marine te Willemsoord; de schoutbij- nacht mr Jager, chef van den marinestaf, terwijl het Indische leger vertegenwoor digd was doior den oudsten oud-legeroom- mandant gep. luitenant-generaal Boetje en den commandant van Bronbeek, luitenant- generaal Drijber; de voorzitter, mr dr ter Pelkwijk en de secretaris, de heer van der Heyden, van het Comité 1929. Rede van H. M. de Koningin. H. M. de Koningin sprak, tijdens den1 disch de Koningin-Moeder ais volgt toe: Lieve Moeder, De schoone dagen die heel ons volk als een hoogtij viert, waarin het u ge- geven is het oogenblik te herdenken waar in) u aan de hand van mijn onvergetelijken Vader, voor 50 jaar het eerst onzen Vaderlandschen bodem betrad, bieden mij een welkome gelegenheid, aan dezen feestdisch, omringd door de hooigsten in den Lande het woord tot u te richten. Overtuigd dat ik spreek namens allen hier aanwezig, voeg ik niet zonder ont roering hieraan, toe dat ik mij tevens de tolk weet van heel de natie, van Moe derland en Overzeesche Gewesten, als ik u dank zég voor hetgeen u in al die jaren voor ons is. geweest, voor de wijze waar op u de roeping die God u toevertrouwde vervuld heeft. Uw taak heeft zich in die lange reeks van jaren meer "dan efens ge wijzigd, doch hoe zijl ook veranderde, u heeft haar steeds breed gezien, omvat tend alle belangen van ons volk. En coen u aan het hoofd van ons Staals- Destel werd geplaatst heeft u ook in H. M. de Koningin-Moeder heeft Maandag de hulde der Indische vrouwen bij monde van Mevrouw de Graeff, echt- genoote van den Gouverneur- Generaal, in ontvangst geno men en beantwoord per radio- telefonisch gesprek, dat plaats vond in den Studio van het gebouw van het Hoofdbestuur der Posterijen en Telegrafie te Den Haag. H. M. aan de telefoon. Deze brief is een aanwijzing, kan tenminste een aanwijzing zijn, dat er verandering komt. Daarom moet geschreven worden, dat ik het goed vind. 'kWou je vragen, het voor mij te doen, want ik kan niet goed meer met de pen overweg." „Neen, moeder", zei Adriaan Blankert, „dat kan ik niet doen. Je bent je eigen baas. Als je dat meisje in huis wilt nemen, moet je dat zelf weten. Maar ik schrijf niet naar Marie, dat het goed is. Zij behoort eerst hier té komen en verge ving te vragen. Dan kunnen we verder zien." „Het spijt me, Adriaaht. Ik dacht, dat je dat voor je moeder wel wilde doen." „Er moet geen misverstand zijn moe der. Je weet wel, dat ik alles voor je wil doen. Maar dit moet ik voor Marie doen, en dat heeft zij in de verste verte niet verdiend." „Je beschouwing deugt niet, Adriaan. Ik hoor in dezen brief de stem van mijn kind, dat in de strikken van satan ver ward is. Misschien wil ze er uit, maar kan zij dat niet. En dan moeten wij hel pen, wij, die kinderen Gods zijn. Als je je moeder nog Iiefhebt, dan schrijf je, voor haar". De stoere man luisterde met gebogen hoofd naar de stem van haar, die hy lief had. Het was de sterke liefde voor zijn moeder, die hem deed «preken, als hy sprak. Hij kon het maar niet kroppen, dat zijn zuster zoo verkeerd gehandeld had en de familie zoo verwaarloosde- Hij wist maar al te goed, hoe zijn moeder daaronder leed. En nu kwam daar zoo'n onnoozel briefje van een meisje, dat van dat alles niet repte en zonder meer vroeg, of zij mocht komen logeeren. Hij kon dat niet hebben. En nu was het zeer zacht zinnig en goed van mpeder, om maar on middellijk te willen toestemmen, maar al les in hem kwam daartegen in verzet. Dan moest Marie maar eens anders optreden. Zij moest uit zichzelf komen en niet haar dochter laten schrijven. Zij behoorde het te vragen, of haar dochter komen mocht- Dat doet tenminste een goede moeder. Maar 'tzou daar wel een heidensche boel wezen. Hij begreep zijn moeder niet, dat deze dat wereldsche meisje maar in huis wilde opnemen. Wat moest daarvan nu terecht komen? Vrouw Blankert, die zenuwachtig de handen vouwde, om die dan onmiddellijk weer te ontvouwen, het was een vaste gewoonte van haar, indien zij met iets bijzonders zat, zag, hoe haar zoon stond na te denken. „Je denkt zeker niet vriendelijk over Marie, Adriaan?" vroeg zy. „Hoe zou dat mogelijk zijn, moeder? Zy heeft het er niet naar gemaakt. Ik begrijp je niet, dat je er zoo onder wezen brief." „Dat heb ik je al gezegd, jongen. Het is een wenk Gods. Ik moet bet doen, om misschien zoo weer met Marie in aan raking te komen." „Zij moet zelf die aanraking zoeken", barstte hij los. „Wij hebben dat niet te doen. Wij hebben er geen schuld aan. Ais je weigert, dat meisje te ontvangen, zul len ze dat zeer goed gevoelen.' „Wij kwamen er niets verder mee, Adriaan. Als ik weigerde, werd de verwij dering nog erger. Ik doe het dan ook niet. Als je niet voor je moeder schrij ven wilt, dan zal ik het zelf wel doen, zoo goed en zoo kwaad als dat gaat." Adriaan Blankert gevoelde iets van de waarheid: als moeder weigerde, dan was het finaal afgeloopen. En al zou hij dat zelf niet zoo erg vinden, voor zijn moe der zou het verschrikkelijk wezen. Daar om veranderde hij langzamerhand van opinie. „Ik zal schrijven, moeder. Maar ik doe het niet voor Marie. Die verdient het niet. Ik doe het, omdat je mijn moeder bent. Geef het adres maar mee, dan zal ik vanavond een briefje schrijven; dan kan Geurt3, als hij morgenochtend de courant op de boerderij brengt, den brief médenemen." „Je zult behoorlijk schrijven, Adriaan?" „Ik zal schrijven, dat zy komen, mag, moeder. Meer niet. Meer moot je van my niet verlangen." Staatkundig opzicht het vertrouwen van de natie gewonnen door uw wijsheid en door uw Nederlandsch denken en voelen en handelen. Wie het Gedenkboek doorbladert, ge schreven door hoogbegaafde m; 'non en vrouwen van uitecnloopendo ri< iiting en overtuiging, doch allen op één punt over eenstemmend: in waardeering en veree ring voor u, komt zoowei onder den in: druk van het beeld dat daar gegeven wordt van uw werken en streven, van uw toewijding voor al hetgeen kan bijdragen tot vermeerdering van het welzijn van het volk dat voor een halve eeuw uw volk werd, als van de erkenning welke .uw veelzijdigen arbeid in breedo kringen te beurt mocht vallen. Ons volk heeft u "begrepen en ziet u zooals u daar geteekend is, zóó Staat u diep gegrift in zijn hart. Het is "die om standigheid, welke deze herdenking tot een hoogtij voor u maakt. Dat dit ook voor mij ware feestdagen zijn, behoef ik u wel niet te verzekeren; ik stem van harte in met de diep- en fijngevoelde hulde u bij: gelegenheid van uw zeventigsten verjaardag en thans, ge bracht; daarbij dankbaar 'gedenkend uw Ouderlijk Huis waarin u zooveel mocht leeren dat later van nut is geweest bij de vervulling van uw roeping: .in .-uw nieuwe Vaderland. Het is hier niet de gelegenheid tot tl te spreken namens uwe kinderen en klein kind en het vele te zeggien waarvan ons hart vol is. U zult het voelen en be grijpen ook zonder dat ik dit hier uit. Uwe gedachten zullen als de Mijne ter, rugg'aan naar het verleden en naar de tallooze herinneringen die Wij samen heb ben, ook naar die tijden toen Hij nog bij Ons was, van wien U het geluk en de zonneschijn was, tijden, die ik Mij met kinderlijke dankbaarheid herinner. '"Als een gulden draad loopen 'voor Mij plichtsbetrachting, zelfopoffering en liefde door al die jaren en door af die her inneringen heen. Gaven des harten, die ook in wijden kring üttstraalden en waar van de ongelukkigen en misdeelden zoo wel hier te lande als in Nederland aan' de overzijden der wereldzeeën en zij die trachten hun lot te verzachten, in de eerste plaats de zegeningen 'ondervonden. Begon ik U hulde te brengen voor Uw beleid en breed inzicht in de nationale belangen, Ik zoude "iri de oogen van hot Nederlandsche volk en in de Mijne te kort schieten indien ik niet tevens uiting gaf aan Onze dankbaarheid voor TTw toewijding en zorg voor de lijdenden, voor uw medeleven met geheel ons volk in lief de en .leed, in één woord, dat U ons allen Uw Moederlijk hart 'hebt gegeven. Moge God, Die U steeds zoo rijken ze gen schonk, U nog lang sparen voor het vaderland en voor Uw kinderen en klein kind en U nog vele gelukkige jaren geven te midden van een volk dat U lief heeft. Ik noodig u allen uit in te stemmen me tdezen wensch door de gezondheid te drinken van ons aller Moeder 1 Na de toespraak van Hare Majesteit speelde de Koninklijke Militaire Kapel, on der leiding van den onder-kapelmeester Bandel, de eerste maten van het Wilhel mus, gevolgd door het WaMecksche Volks lied. C an di d aa t stel lin g Twee de Kamer. In de vergadering van den R.K. Statenkieskrjng Goes werd met alg. stemmen besloten om den heer E. Loc- kefeer te Hulst candidaat te stellen voor den Middenstand. Over de aanwijzing van een plaatsvervanger kon men het niet eens worden. De heer Lockefeer heeft zich bereid verklaard om bovenbedoelde candidatuur te aanvaarden. ,iV De heer Lockefeer, die een tricotage- fabriek te Hulst heeft, is voorzitter der Bredasche Diocesane Middenstandsorgani satie en lid van het Federatie-bestuur van den R. K. Middenstandsbond. Middelburg. Het mag zeker wel als een gelukkige bijzonderheid worden vermeld, dat in 1Q28 in .onze stad geen enkele uitslaande brand is voorgekomen. Wel is de brandweer één maal gealarmeerd „Goed", zeide zij. Voor de oude vrouw en haar zoon was hiermede deze zaak afgedaan. Het was donker geworden in het vèr- trekje. De oude Friesche hangklok, waar in boven de Engel (des Doods heen en weer ging, liet één slag hooren; half vier. 1 ,,'kMoet noodig weg, moeder", zei Adriaan Blankert. „Is het al zóó laat? Zaterdag komt er nog één van ons, om te hooren, of je naar de kerk gaat. En anders komen we Zondag allemaal." De oude vrouw stak de petroleumlamp aan en wilde naar huiten loopen, om de blinden voor de ramen te doen. ,,'kZal er wel voor zorgen, moeder." „Goed jongen, doe je de groeten, thuis?" „'k Hoop het te doen, moeder." „Adriaan?" „Ja, moeder?" „Je wacht toch niet te lang met schre ven, hé?" „Vanavond nog, ik beloof het je?" Adriaan Blankert trok zijn dulfelsche jas aah, zette de berenmuts op en verliet het vertrekje. Weldra hoorde de oude vrouw hem op het kiezel in het tuintje. Het hek werd dichtgeslagen. En het was stil nu. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1929 | | pagina 5