eum
DE ZEEUW
nst!
>este
ÜE
\P
TWEEDE BLAD.
Uit de Pers.
Het huisje aan den zeedijk
Uit de Provincie.
vertenties
irden aan-
schillende
Posterijen.
istaken en
staard,
Knecht
it-Arbeider,
istbode.
bode,
dvertentiën
a doer
J. LOUS.
FEUILLETON
kont, onder dezen
abang.
5 Jan. Pe-
Mij.
te Kopen-
irdam.
8 Gibraltar.
/d.
van Liver-
8 Jan. van
Jan. Finis-
Jan. Dover,
im.
van Mar
ts R'dam.
ig-
8 (4 n.m.)
ERICHT.
van 10 Jan:
uidooslelij'ke
olk<t. Droog
2 uur:
uur 783.
ers:
Capelle (Z. B).
NIEUWEN-
te Ellewouts-
REGT, Kats.
irgemeester te
wegens hu-
ge-
ER, Ovezand.
NIEUWEN-
vraagt zoo
V t
VAN
WOENSDAG 9 JANUARI 1929 No. 84
Meikever-h.iwelijk.
Ds J. A. Tazelaar schrijft in de „Rott.
Kerkbode":
In één van de groote Fransche Dagbla
den kwam dezer dagen een beschouwing
voor, die zeer de aandacht getrokken heeft,
en die ook voor ons zeer zeker de moeite
van kennisname waard is
Zij is van den bekenden schrijver
Brieux, lid van de Fransche Academie, en
draagt tot titel het opschrift boven dit
Kerkbode-artikel: „Meikever-huwelijk".
Laat ik de hoofdgedachten hier mogen
weergeven.
Vóór den oorlog gold het als een zaak
van voorzichtigheid: trouw eerst, wanneer
ge zekerheid hebt, dat ge een huisgezin
kunt onderhouden. Zoo sprak de wijsheid
Maar de groote oorlog heeft velen jon
gen menschen den lust tot avontuur en de
zucht om gevaren te braveeren bijgebracht.
Zij hebben geleerd, dat het leven kort en
riskant is, en dat het daarom zaak is, „zoo
vee} en zoo goed en zoo vroeg mogelijk er
van te genieten".
Zoo haasten zij zich «aar den ambte
naar van den burgerlijken stand en zij
gaan uit van de gedachte, dat een vergis
sing gauw goed te maken is door echt
scheiding.
En dan volgt meestentijds een huwelijks-
bestaan, dat, mag men den schrijver ge-
looven, die het weer meedeelt op gezag van
een deskundige, herinnert aan het huwe
lijk tusschen meikevers even ellendig, even
wanhopig, even wreed vaak, vooral voor
de vrouw.
Degenen, die zulk een huwelijk aangaan
brengen niets mee ten huwelijk dan zich
zelf.
Van sparen is niets gekomen. Alles is
voortdurend uitgegeven aan zijden klee-
ren, snoeperij, sigaretten. Gemeenschappe
lijke relatie tot anderen is er niet, dan met
hun gelijken, en juist dezen worden vaak
van weerszijden gevreesd, want de hand
tusschen „hem" en „haar" is zóó uiterst
breekbaar, dat de genegenheid al heel licht
op een derde overslaat, en dan ontstaat de
beruchte verhouding, die de wereld in
boeken, tooneelstukken en op het witte
doek piquant de „driehoeksverhouding"
noemt.
Er is ook geen familieleven. Gezinsver
meerdering wordt beschouwd als een
ramp. Dat kan niet betaald worden, bo
vendien verhindert het man en vrouw in
het „uitgaan" en „genieten van het leven".
De gevolgen van zulk een standpunt laten
zich eenvoudig weg formuleeren als al
perverser zonden tegen het zevende gebod.
Er is ook geen gemeenschap van belan
gen. Zonder twijfel veroorzaakt de belan
gengemeenschap het regelmatig en geor
dend huwelijksleven vaak oneenigheid en
dispuut, maar het is een feit, dat oneenig
heid en dispuut vaak dienen tot hechtere
verzoening, immers een kleine storm veegt
den hemel soms voor langen tijd schoon
en veroorzaakt vaak langdurigen blijden
zonneschijn.
Er is ook geen belangengemeenschap
voor de toekomst. Er wordt immers voort
durend geschermd en gedreigd met „Echt
scheiding".
De eenige band is dus de band van het
vleesch, en niets is bij machte, den wan
kelen bouw van zulk een huwelijksverband
saam te houden als deze band niet meer
houdt en niet meer trekt. De jaloezie neemt
monsterachtige verhoudingen aan. En
wanneer dezulken ouder worden, dringt
zich voortdurend duidelijk aan hen op de
bewustheid van een mislukt leven. -
Want ze kunnen het niet uitstaan, als ze
anderen die ook ouder worden, zien te
rugvinden een jeugd van het hart, in
waarachtige onderlinge liefde, die door
gegeven wordt aan kinderen en aan klein
kinderen, zooals het Oude Testament het
zegt: „In de plaats van de vaderen zullen
de zonen zijn!"
door
HUGO KINGMANS.
22) -o-
„Het gaat niet goed, Adriaan, het gaat
niet goed zoo'", schudide het oude hoofd
N^iet het sneeuwwitte haar. „Zoo moet het
niet. We moeten Marie de gelegenheid
geven, het weer goed te komen maken.
Die gelegenheid is er nu. Die zendt God
ons. Misschien werkt Hij wel in Marie's
hart."
„Zij bekommert zich nog al om God,"
merkte hij op, op ietwat schamperen toon.
„Maar jij bent nu ook druk bezig, om
dwaas tegen "God in te gaan. Je spreekt
niet, zooals een broeder behoort te spre
ken, Adriaan."
„Heeft Marie het er soms naar ge
maakt, moeder?" vroeg hij bitter. „Kun
je het dan zoo gemakkelijk vergeten, dat
zij ons verstooten heeft, toe zij rijk werd?
Het was een grove beleediging, moeder.
Zoo handelt een goede dochter niet."
„'kWeet dat wel, jongen, 'kweet dat
wel. Natuurlijk heeft Marie verkeerd ge
daan. Zij heeft zich door de wereld laten
verlokken en meent, dat zij nu gelukkig is.
Maar aan haat mogen wjj geen voet geven
De óorzaak van deze vrecselijke huwe-
lijk8öntwrichting ligt in het egoïsme, in
de lafheid ten opzichte van de toekomst,
in den onwil, oin verantwoordelijkheid te
aanvaarden, in het willen genieten van
rechten zonder plichten, in het gemis a"an
zelfbeheersching.
Zoo wordt de haat, waarmee ze elkaar
hatrn grooter dun de „liefde", waarmee ze
eikaar hebben liefgehad.
En intusschen zijn heele schouwburg
zalen en bioscooptheaters tot den nok toe
ge uid met menschen, die zich met de ui:-
heulding van deze ellende amuseeren!
Hier worden harde waarheden gezegd.
En elk gevoelt, dat deze dingen juist zijn
Dat de schi ijver gelijk heeft, kan blijken
uit wat dezer dagen door een man van in
vloed geschreven werd: „Het eerste huwe
lijk is bijna steeds de groote vergissing;
gelukkig, dat het door een spoedige schei
ding kan worden gecorrigeerd (goedge
maakt) ofschoon er aan toegevoegd wor
den moet, dat de meesten het den tweeden
keer er nog slechter afbrengen dan den
eersten".
Alleen, hier is een ongeloovige aan het
woord. Hij ziet niet dieper dan het uiter-
F'ke, het menschelijke. Voor het innerlijke
het goddelijke heeft hij geen oog.
preekt hij van egoïsme 'en lafheid, van
e tegen God weet hij niets. Wie ook in
■r' God verlaat, heeft ook in dit
t art op smart te vreezen. Waar
geen eenheid „in den Heere" gevonden
wordt, daar ontbreekt de hechtste samen-
binding.
Laat ook ons evenwel zijn wenken ter
harte nemen; en bidden om bewaring te
gen lichtzinnigheid inzake het aangaan
van een huwelijksverbond, zoowel in de
stoffelijke als in de geestelijke dingen.
En laat ons niet minder danken, dat on
der ons de liefelijke verhouding tusschen
man en vrouw Gode zij dank nog gevonden
wordt, een eenheid, waaraan God zelf een
beeld heeft wi%n ontleenen, als Hij in Zijn
Woord spreekt over de eenheid tusschen
Christus en zijn gemeente, welke nu nog is
zijn Bruid, maar straks in de voleinding
de Vrouw, die door zijn gunst mag bekleed
zijn met zijn fijne witte feestkleed (Openb.
19: 7, 8). en die zalig is, omdat zij geroe
pen is tot de Bruiloft des Lams.
HET JUBILEUM VAN DE KONINGIN
MOEDER.
Ontvangsten.
De 8 Koningin-Moeder heeft gistermid
dag ten paleize in het Voorhout onlvan
gen ds G. J. Weyland, te Veere, voor
zitter, en ds D. den. Breems, emeritus
predikant te 's Gravenhagie, secretaris van
de algemeene synodale commissie1, ter
aanbieding van gelukwenschen aan de
Koningin Moeder namens de Synode van
de Nederlandsche Hervormde Kerk.
De president zeide o.m.:
Zien wy terug op die vijftig jaren,
dan b'ijken zij een gouden keten van
oogenblikken te vormen; maar deze
oogenblikken zijn in uw leven omgezet
in daden, waardoor het rijk van het goede,
schoone en ware, het rijk der, barmhar
tigheden werd o' gebouwd.
Hoezeer is die levensarbeid ook aan
de Nederlandsche Hervormde Kerk ten
goede gekomenMet welk een blijvende
belangstelling werden de stichtingen der
uit- en inwendige zending, welke in dat
gouden tijdperk tot stand kwamen, ver
oerdHoe levendig herinneren wij ons - -
om een enkel feit te noemen de
woorden van geloof, hoop en liefde, waar
mede Uwe Majesteit destijds het hervorm
de opvoedingsgesticht te Maarsbergen
beeft geopend! En hoe werden wij vnn
jaar tot jaar verblijd door de ruime gif-
ton, welke aan de geestelijke verzorging
van onze protestantsche landgonoólen in
het buitenland ten goede kwamen 1
Nu wij- u daarvoor in deze oogenblik
kon mogen danken, spreken wij de bede
uit, dat het God moge behagen, uw kost
bare leven te sparen voor ons dierbaar
vaderland, en voegen wij' daarbij de ver
zekering, da.t de Evangeliedienaren der
Nederlandsche Hervormde Kerk zullen
voortgaan, in de samenkomsten der ge
meente, door u zelve zoo geregeld be
zocht, des Heeren Zegen te vragen voor
Uwe Majesteit, en te bidden voor het
geluk van Haar Koninklijk Huis.
Hare Majesteit beantwoordde deze toe
spraak met eenige medodeelingen over
de kerkelijke toestanden in haar geboor
teland. Zij wees op de overeenkomst
die er bestond tusschen de kerkelijke
gewoonten ginds en in Nederland, zoo
dat zij zich spoedig tehuis gevoelde in
de Nederlandsche Hervormde Kerk'.
Daarna werden nog eenige belangrijke
aangelegenheden besproken en gaf H. M.
op bijzondere wijze blijk van haar groote
belangstelling in al hetgeen op het ter
rein der in- en uitwendige zending in
Nederland geschiedt.
Verder werden gisteren nog ontvangen
dames en heeren van de Hofhouding voor
het aanbieden van een bloemenhulde en
afgevaardigden van leger en vloot.
Galadiner ten Hove.
Ter gelegenheid van het jubileum van
de Koningin-Moeder had gisteravond ten
paleize in het Noordeinde een gala-diner
plaats, voorafgegaan door een cour van
gelukwenschen.
Met onze geheele Koninklijke Familie
en de leden van de hofhoudingen zaten
aan ruim een 100-tal genoodigden, waar
onder het geheele Huis van H. M., de
Koningin-Moeder, zoomede zij, die daartoe
vroeger behoorden; de voorzitter van de
Eerste Kamer, luitenant generaal "baron
van Voorst tot Voorst; de waarnemende
voorzitter der Tweede Kamer, dr de Vis
ser; de ministers, hoofden der departe
menten van a'gemeen bestuur, de minis
ters van staat, verschillende hoogje auto
riteiten: de vice-president van den Raad
van State, graaf van Lynden van San den-
burg. de president van den Hoogen Raad
der Nederlanden, jhr. mr de Savornin
Lobman en de procureur generaal bij1 den
-Hoogen Raad, ,mr Tak; de voorzitter
van de Algemeene Rekenkamer, baron
van Asbeck; de oud-opperbevelhebber, ge
neraal Snijders; de oud-directeur van hot
Kabinet der Koningin, baron de Vos van
-Steenwijk; dr Lely, oud-minister van wa
terstaat tijdens hef regentschap van H.M.
de Koningin Moeder; alle commissarissen
der Koningin in de provinciën; de di
recteur van het kabinet der Koningin,
jhr mr van Tets; de burgemeesters van
's-Gravenhage mr Patijn; van Apeldoorn
mr Roosmale Nepveu; van Oldenzaal,
de heer Vos de Wael (gemeenten waai-
H.M. de Koningin-Moeder 50 jaar geleden
binnentrok); van Soest, mr De Keth en
van Baarn, jhr van 'Reenen (gemeenten
waar H. M. 's zomers verbly'ft); de chef
van den generalen staf, luitenant-gene
raal van der Palm; de commandant van
het veldleger, tevens gouverneur der re
sidentie, luitenant-generaal Insinger; de
schout-bij'-nacht Quant, commandant der
marine te Willemsoord; de schoutbij-
nacht mr Jager, chef van den marinestaf,
terwijl het Indische leger vertegenwoor
digd was doior den oudsten oud-legeroom-
mandant gep. luitenant-generaal Boetje en
den commandant van Bronbeek, luitenant-
generaal Drijber; de voorzitter, mr dr ter
Pelkwijk en de secretaris, de heer van der
Heyden, van het Comité 1929.
Rede van H. M. de Koningin.
H. M. de Koningin sprak, tijdens den1
disch de Koningin-Moeder ais volgt toe:
Lieve Moeder,
De schoone dagen die heel ons volk
als een hoogtij viert, waarin het u ge-
geven is het oogenblik te herdenken waar
in) u aan de hand van mijn onvergetelijken
Vader, voor 50 jaar het eerst onzen
Vaderlandschen bodem betrad, bieden mij
een welkome gelegenheid, aan dezen
feestdisch, omringd door de hooigsten in
den Lande het woord tot u te richten.
Overtuigd dat ik spreek namens allen
hier aanwezig, voeg ik niet zonder ont
roering hieraan, toe dat ik mij tevens
de tolk weet van heel de natie, van Moe
derland en Overzeesche Gewesten, als ik
u dank zég voor hetgeen u in al die jaren
voor ons is. geweest, voor de wijze waar
op u de roeping die God u toevertrouwde
vervuld heeft. Uw taak heeft zich in die
lange reeks van jaren meer "dan efens ge
wijzigd, doch hoe zijl ook veranderde, u
heeft haar steeds breed gezien, omvat
tend alle belangen van ons volk. En
coen u aan het hoofd van ons Staals-
Destel werd geplaatst heeft u ook in
H. M. de Koningin-Moeder
heeft Maandag de hulde der
Indische vrouwen bij monde
van Mevrouw de Graeff, echt-
genoote van den Gouverneur-
Generaal, in ontvangst geno
men en beantwoord per radio-
telefonisch gesprek, dat plaats
vond in den Studio van het
gebouw van het Hoofdbestuur
der Posterijen en Telegrafie
te Den Haag.
H. M. aan de telefoon.
Deze brief is een aanwijzing, kan
tenminste een aanwijzing zijn, dat er
verandering komt. Daarom moet
geschreven worden, dat ik het goed vind.
'kWou je vragen, het voor mij te doen,
want ik kan niet goed meer met de pen
overweg."
„Neen, moeder", zei Adriaan Blankert,
„dat kan ik niet doen. Je bent je eigen
baas. Als je dat meisje in huis wilt
nemen, moet je dat zelf weten. Maar ik
schrijf niet naar Marie, dat het goed is.
Zij behoort eerst hier té komen en verge
ving te vragen. Dan kunnen we verder
zien."
„Het spijt me, Adriaaht. Ik dacht, dat
je dat voor je moeder wel wilde doen."
„Er moet geen misverstand zijn moe
der. Je weet wel, dat ik alles voor je
wil doen. Maar dit moet ik voor Marie
doen, en dat heeft zij in de verste verte
niet verdiend."
„Je beschouwing deugt niet, Adriaan.
Ik hoor in dezen brief de stem van mijn
kind, dat in de strikken van satan ver
ward is. Misschien wil ze er uit, maar
kan zij dat niet. En dan moeten wij hel
pen, wij, die kinderen Gods zijn. Als je
je moeder nog Iiefhebt, dan schrijf je,
voor haar".
De stoere man luisterde met gebogen
hoofd naar de stem van haar, die hy lief
had. Het was de sterke liefde voor zijn
moeder, die hem deed «preken, als hy
sprak. Hij kon het maar niet kroppen,
dat zijn zuster zoo verkeerd gehandeld
had en de familie zoo verwaarloosde- Hij
wist maar al te goed, hoe zijn moeder
daaronder leed. En nu kwam daar zoo'n
onnoozel briefje van een meisje, dat van
dat alles niet repte en zonder meer vroeg,
of zij mocht komen logeeren. Hij kon dat
niet hebben. En nu was het zeer zacht
zinnig en goed van mpeder, om maar on
middellijk te willen toestemmen, maar al
les in hem kwam daartegen in verzet. Dan
moest Marie maar eens anders optreden.
Zij moest uit zichzelf komen en niet haar
dochter laten schrijven. Zij behoorde het
te vragen, of haar dochter komen mocht-
Dat doet tenminste een goede moeder.
Maar 'tzou daar wel een heidensche boel
wezen. Hij begreep zijn moeder niet, dat
deze dat wereldsche meisje maar in huis
wilde opnemen. Wat moest daarvan nu
terecht komen?
Vrouw Blankert, die zenuwachtig de
handen vouwde, om die dan onmiddellijk
weer te ontvouwen, het was een vaste
gewoonte van haar, indien zij met iets
bijzonders zat, zag, hoe haar zoon stond
na te denken.
„Je denkt zeker niet vriendelijk over
Marie, Adriaan?" vroeg zy.
„Hoe zou dat mogelijk zijn, moeder?
Zy heeft het er niet naar gemaakt. Ik
begrijp je niet, dat je er zoo onder wezen
brief."
„Dat heb ik je al gezegd, jongen. Het
is een wenk Gods. Ik moet bet doen, om
misschien zoo weer met Marie in aan
raking te komen."
„Zij moet zelf die aanraking zoeken",
barstte hij los. „Wij hebben dat niet te
doen. Wij hebben er geen schuld aan. Ais
je weigert, dat meisje te ontvangen, zul
len ze dat zeer goed gevoelen.'
„Wij kwamen er niets verder mee,
Adriaan. Als ik weigerde, werd de verwij
dering nog erger. Ik doe het dan ook
niet. Als je niet voor je moeder schrij
ven wilt, dan zal ik het zelf wel doen,
zoo goed en zoo kwaad als dat gaat."
Adriaan Blankert gevoelde iets van de
waarheid: als moeder weigerde, dan was
het finaal afgeloopen. En al zou hij dat
zelf niet zoo erg vinden, voor zijn moe
der zou het verschrikkelijk wezen. Daar
om veranderde hij langzamerhand van
opinie.
„Ik zal schrijven, moeder. Maar ik doe
het niet voor Marie. Die verdient het
niet. Ik doe het, omdat je mijn moeder
bent. Geef het adres maar mee, dan zal
ik vanavond een briefje schrijven; dan
kan Geurt3, als hij morgenochtend de
courant op de boerderij brengt, den brief
médenemen."
„Je zult behoorlijk schrijven, Adriaan?"
„Ik zal schrijven, dat zy komen, mag,
moeder. Meer niet. Meer moot je van my
niet verlangen."
Staatkundig opzicht het vertrouwen van
de natie gewonnen door uw wijsheid en
door uw Nederlandsch denken en voelen
en handelen.
Wie het Gedenkboek doorbladert, ge
schreven door hoogbegaafde m; 'non en
vrouwen van uitecnloopendo ri< iiting en
overtuiging, doch allen op één punt over
eenstemmend: in waardeering en veree
ring voor u, komt zoowei onder den in:
druk van het beeld dat daar gegeven
wordt van uw werken en streven, van uw
toewijding voor al hetgeen kan bijdragen
tot vermeerdering van het welzijn van het
volk dat voor een halve eeuw uw volk
werd, als van de erkenning welke .uw
veelzijdigen arbeid in breedo kringen te
beurt mocht vallen.
Ons volk heeft u "begrepen en ziet u
zooals u daar geteekend is, zóó Staat u
diep gegrift in zijn hart. Het is "die om
standigheid, welke deze herdenking tot
een hoogtij voor u maakt.
Dat dit ook voor mij ware feestdagen
zijn, behoef ik u wel niet te verzekeren;
ik stem van harte in met de diep- en
fijngevoelde hulde u bij: gelegenheid van
uw zeventigsten verjaardag en thans, ge
bracht; daarbij dankbaar 'gedenkend uw
Ouderlijk Huis waarin u zooveel mocht
leeren dat later van nut is geweest bij
de vervulling van uw roeping: .in .-uw
nieuwe Vaderland.
Het is hier niet de gelegenheid tot tl
te spreken namens uwe kinderen en klein
kind en het vele te zeggien waarvan ons
hart vol is. U zult het voelen en be
grijpen ook zonder dat ik dit hier uit.
Uwe gedachten zullen als de Mijne ter,
rugg'aan naar het verleden en naar de
tallooze herinneringen die Wij samen heb
ben, ook naar die tijden toen Hij nog
bij Ons was, van wien U het geluk
en de zonneschijn was, tijden, die ik
Mij met kinderlijke dankbaarheid herinner.
'"Als een gulden draad loopen 'voor Mij
plichtsbetrachting, zelfopoffering en liefde
door al die jaren en door af die her
inneringen heen. Gaven des harten, die
ook in wijden kring üttstraalden en waar
van de ongelukkigen en misdeelden zoo
wel hier te lande als in Nederland aan'
de overzijden der wereldzeeën en zij die
trachten hun lot te verzachten, in de
eerste plaats de zegeningen 'ondervonden.
Begon ik U hulde te brengen voor Uw
beleid en breed inzicht in de nationale
belangen, Ik zoude "iri de oogen van hot
Nederlandsche volk en in de Mijne te
kort schieten indien ik niet tevens uiting
gaf aan Onze dankbaarheid voor TTw
toewijding en zorg voor de lijdenden, voor
uw medeleven met geheel ons volk in lief
de en .leed, in één woord, dat U ons allen
Uw Moederlijk hart 'hebt gegeven.
Moge God, Die U steeds zoo rijken ze
gen schonk, U nog lang sparen voor het
vaderland en voor Uw kinderen en klein
kind en U nog vele gelukkige jaren geven
te midden van een volk dat U lief heeft.
Ik noodig u allen uit in te stemmen
me tdezen wensch door de gezondheid te
drinken van ons aller Moeder 1
Na de toespraak van Hare Majesteit
speelde de Koninklijke Militaire Kapel, on
der leiding van den onder-kapelmeester
Bandel, de eerste maten van het Wilhel
mus, gevolgd door het WaMecksche Volks
lied.
C an di d aa t stel lin g Twee
de Kamer. In de vergadering van den
R.K. Statenkieskrjng Goes werd met alg.
stemmen besloten om den heer E. Loc-
kefeer te Hulst candidaat te stellen voor
den Middenstand. Over de aanwijzing van
een plaatsvervanger kon men het niet
eens worden.
De heer Lockefeer heeft zich bereid
verklaard om bovenbedoelde candidatuur
te aanvaarden. ,iV
De heer Lockefeer, die een tricotage-
fabriek te Hulst heeft, is voorzitter der
Bredasche Diocesane Middenstandsorgani
satie en lid van het Federatie-bestuur
van den R. K. Middenstandsbond.
Middelburg. Het mag zeker wel als een
gelukkige bijzonderheid worden vermeld,
dat in 1Q28 in .onze stad geen enkele
uitslaande brand is voorgekomen. Wel
is de brandweer één maal gealarmeerd
„Goed", zeide zij.
Voor de oude vrouw en haar zoon was
hiermede deze zaak afgedaan.
Het was donker geworden in het vèr-
trekje. De oude Friesche hangklok, waar
in boven de Engel (des Doods heen en
weer ging, liet één slag hooren; half
vier.
1 ,,'kMoet noodig weg, moeder", zei
Adriaan Blankert. „Is het al zóó laat?
Zaterdag komt er nog één van ons, om
te hooren, of je naar de kerk gaat. En
anders komen we Zondag allemaal."
De oude vrouw stak de petroleumlamp
aan en wilde naar huiten loopen, om de
blinden voor de ramen te doen.
,,'kZal er wel voor zorgen, moeder."
„Goed jongen, doe je de groeten,
thuis?"
„'k Hoop het te doen, moeder."
„Adriaan?"
„Ja, moeder?"
„Je wacht toch niet te lang met schre
ven, hé?"
„Vanavond nog, ik beloof het je?"
Adriaan Blankert trok zijn dulfelsche
jas aah, zette de berenmuts op en verliet
het vertrekje. Weldra hoorde de oude
vrouw hem op het kiezel in het tuintje.
Het hek werd dichtgeslagen. En het was
stil nu.
(Wordt vervolgd.)