DE ZEEUW
BOLS'"
TWEEDE BLAD.
HET ADRES
A. WILKiNG
zogeneverI
Voor den Zondag.
Het huisje aan den zeedijk
GOES, Groote Markt 24. Tel. 41
MIDDELBURG,
Alle Bankzaken
Safe-Deposit
Spaarboekjes (4.08 0 0 rente)
FEUILLETON
1?
ZMmelaq èên qlaaijaj
m
VAN
ZATERDAG 29 DECEMBER 1928. No. 76.
i
RUST NA ONRUST.
Maar mij aangaande, het is mij
goed, nabij God te wezen.
Psalm 73:28.
Nauwelijks zijn de laatste blijde blan
ken van onze Kerstliederen verstomd, of
met gansch andere stemmingen des har
ten zien we den Oudejaarsavond naderen.
Ernstige, vaak sombere gedachten
komen bij ons op.
Als een schaduw vlood een jaar van
ons leven heen.
In de donkere diepte der eeuwen gleed
het weg; telkens een druppel, een .pogen-
blik, viel in dien bodemloozen afgrond
onhoorbaar neer; zonder eenige onder
breking ging het voort, drup na drup.
Meer dan één en dertig millioen maal
trilde de secondewijzer een streepje ver
der, en zoo'n klein oogenblikje tusschen
twee streepjes dat was uw tijd, méér
tegelijk werd u niet toevertrouwd.
Maar die lange, lange draad is toch
geheel door onze hand gegaan en nu
voelen we weer een knoop want de
maat van het jaar is volgemeten, en
rusteloos trekt die draad weer verder-
Hoo verschillend onze ervaringen in
het afgeloopen jaar ook waren, hierin
komen we allen "overeen, dat we aan het
eind de vraag ©tellen: waar is het ge
bleven?
Hoe weinig jaren zijn het deel des
menschen op aaide. En als nu zoo'n groot
jaar zoo snel vervliegt, hoe spoedig zul
len we den eindpaal hebben bereikt?
Maar de Oudeaarsavond mag ons niet
vinden in sentimenteel gedroom.
Onder allo soorten van nagemaakte
vroomheid is die van den Oudejaarsavond
een van de meest oppervlakkige bij
het weemoedig mijmeren en het wegpin
ken van een traan.
Wie door genade geleerd heeft zjjh
dagen te tellen, om een wys hart te be
komen wjjs in God hij verstaat de
roepstem van dezen avond, die opwekt
tot dankbaar gedenken, tot diepe veroot
moediging, tot oprechte belijdenis van
zonde, tot ernstig zelfonderzoek of het
wèl zal zijn als de Heere. ons zal onder
zoeken.
En als het recht met ons staat, idan
hebben we er ook behoefte aan, om ons
bij het verglijden der tijden vaster te
klemmen aan den Eeuwigen God.
Te midden van den wildziedenden
stroom der wordende dingen begeeren
we de rust der ziel op den Rotssteen,
die onbewogen staat.
Zalig de mensch, die zich met kinder
lijk geloofsvertrouwen mag vastklemmen
aan zijn God, die trouwe houdt tot in
eeuwigheid: „Gij evenwel, gij blijft De
zelfde, o Heer; Gij zijt van ouds mijn
Toeverlaat, mijn Koning!'"
Immers, ten slotte is het niet de vraag,
Vlasmarkt 145. Tel. 117.
door
HUGO KINGMANS.
16. —o_
Dat zij weg moest, stond voor haar
vast. Met dat kind was zoo mets aan
te vangen. Wat het scheelde, zij begreep
het niet. Zij stond voor een levend raad
sel. Toen zij dien middag vernam, dat
Annie's verloving met Theo van Zegge
len maar een kwestie van uren meer was,
toonde zij zich heel niet blij, maar merkte
alleen nuchterweg op: ,,'kHoop dat Annie
gelukkig met hem zal zijn."
Aanvankelijk had Mevrouw Van Meers-
ma niet veel aandacht aan die woorden
geschonken. Maar nu zij te bed lag, het
was reeds ver na middernacht, maar zij
kon den slaap niet vatten, nu herinnerde
zij 'tzich opeens, daarbij nog ziende het'
ernstige gezicht van Lfa, alsof dat te
kennen wilde geven, dat zij aan dat geluk
twijfelde.
Het werd mevrouw Van Meersma won
derlijk te moede. Een onverklaarbare
angst overviel haar. 'kHoop, dat Annie
hoe dikwijls van legerplaats tot leger
plaats de tent werd verspannen, maar of
we van kracht tot kracht voortgaan om
straks voor God in het zalig oord van
Sion te verschijnen.
Die hoogere rust nu bij de bange onrust
der tijden zullen we alleen kunnen ge
nieten als we den Psalmist nazeggen
mogen, ook aan het einde van dit jaar:
Maar mij aangaande, het is mij goed,
nabij God te wezen.
Het Asafprobleem (hoe kunnen de god-
deloozen voorspoed hebben!) benauwde
ook in het afgeloopen jaar veler hart.
Waarom liet God het toe dat nie
tige menschen uit de hoogte spraken?
hun mond tegen den hemel zetten? hun
tong deden wandelen od aarde? dat ze
zeiden: Hoe zoude het God weten en zou
er wetenschap zijn bij den Allerhoogste?
En toch schenen die menschen zon
der God „rust" te hebben, de rust der
weelde, en zij vermenigvuldigden het ver
mogen, en zij schenen de teugels van
het wereldbewind te grijpen!
Totdat ik in Gods heiligdommen in
ging'
Om daar de ruste te vinden bij dien
God, die zoo rustig de onrust der tijden
en der menschen aanziet, met de rust
Zijner rechtvaardigheid, met de rust Zij
ner liefde met de rust van Zijn raad.
Die Asafsrust is zoo goed, en zoo
zoet.
Velen zeggen, ook in dezen tijd: wie
zal ons het goede doen zien?
Durven wij het aan te belijden: Maar
mij aangaande, het is mij goed nabij
God te wezen. Niets is er daar ik
in kan rusten. Daar alleen. Bij Hem
alleen!
Van nature is het ons goed ver van
God te leven.
Genade des H. Geestes kan ons alleen
den weg wijzen naar 'die veilige schuil
plaats des Allerhoogsten, onze voeten
richten op dat vredepad en ons door het
geloof in Christus nabij God brengen, in
de armen Zijner liefde en aan Zijn klop
pend 'Vaderhart.
Geen naderen tot den Heere, dan door
de deur: Christus; en langs den weg:
Christus; door Zijn bloed en offer en ge
rechtigheid!
Dat is het wonder der goddelijke ge
nade, dat het voor ons onrustige en rus-
telooze menschen, voortgejaagden door
de felle zweep van den tijd, mogelijk is
ruste te hebben bij God.
Daar is rijke mystieke genieting, vól
geestelijke weelde, in het verborgen van
Gods tent, in de schaduw Zijner vleu
gelen.
Straks wordt, de rustelooze klok van
den tijd door God3 vinger op eeuwig
stil gezet, opdat het „goed nabij God"
een goed. zou blijken, dat nimmermeer
vergaat. i
Heilige rust na zondige onrust.
RAS KOMT DE DOOD.
Ras staat de dood aan onze zij,
En bluscht het licht des levens;
Snel breekt de kring der blijde rei,
En jeugd en schoonheid tevens!
i
Op 't kloppend hart legt hij de hand
't Wordt stil en klopt niet verder;
Koud vaart zijn adem over 'tland,
En slaat ze, halm en ceder!
Stil gaat hjj, met onhoorb'ren tred,
Die met geen tranen rekent;
De blanke sikkel is gewet,
En d'offers zijn geteekend.
De zon ze lacht, de bloem ze prijkt
Snel is de zon verdwenen,
En over 't stervend bloemke strijkt
De nachtwind klagend henen 1
Zoo geef mij dan verstand, o God,
Mijn uren uit te koopen,
Opdat ik niet mijn eeuwig lot
Lichtzinnig tegen loop©!
Snel staat de dood aan mgha zjj,
Ras is mijn tjjd verstreken;
Een ding is noódig leer er mjj
Om worstelen en smeeken!
L. PENNING.
gelukkig mag zijn- Wel, waarom zou zij
dat niet?' Wat viel er op Theo aan te
merken? Annie wilde hem toch gaarne?
Zeker, zeker. Maar waarom was dat? Was
het werkelijk uit liefde? O, als dat nu
eens misliep? Had zij dan niet mede
schuld? Had zij er niet steeds bij Annie
op aangedrongen, dat deze werk van Theo
zou maken? Maar Annie wilde toch
ook? Het was een goede partij en daar
mee uit. Zou het, zou het, opeens dacht
zij, dat haar een licht opging, zou het
misschien jalousie van Lia zijn? Dat was
heel goed mogelijk. En dan moest na
tuurlijk haar wonderlijk gedrag van die
laatste maanden ook daaruit worden ver
klaard- Juist, dat zou het zijn.
Mevrouw Van Meersma was er zóó van
overtuigd, dat haar opeens alles helder
werd. Het was niets dan jalousie van Lia,
Maar dan was het toch het beste, dat
zij zoo spoedig mogelijk weg ging. Dan
zou de nabijheid van de tweo verloofden
heelemaaJ niet voor haar deugen en kwam
het mogelijk wel tot herrie- En zij zouden
nu nog intiemer met de Van Zeggelens in
aanraking komen. En als dan Lia zoo
optrad, zóó, alsof zij1 niet wel bij het
hoofd was het was, om je een ongeluk
te schamen-
Maar waar moest zij heen? Naar huis?
Dat was immers dwaasheid? Er kwam
voor Manufacturen
Dames- en Kinderconfectle
Tapijten - Gordijnen
Bedden - Ledikanten en
aanverwante artikelen Is
GOES
HULST
UIT HET ZEEUWSCHE VERLEDEN.
Door A. M. Wessels.
LIX.
Het licht In Ter Goes.
Als iemand mij zou vragen, wanneer
de eerste straatlantaarn in Goes heeft
gebrand, dan zou ik hem het antwoord
moeten schuldig blijven.
Maar wij mogen toch wel aannemen,
dat er, hoe primitief dan ook, in vroeger
eeuwen in de stede Ter Goes avondver
lichting is geweest.
Nu door het jongste besluit van de
Prov. 'Staten, de electrificatie van Goes
waarschijnlijk spoedig een feit zal worden,
dacht het mij niet ondienstig, iets van
de verlichting van het Oude Goes mede
te deelen, voorzoover ik hiervan iets kon
opsporen.
Van openbare verlichting was in de
eerste eeuwen van het bestaan onzer
stad zeker geen sprake. Maar wel kende
men in vroeger tijden de kleine draagbare
open lampjes, meer een soort van stee-
nen oliebakjes, waarmee men des avonds
het huisvertrek verlichtte.
Aan straatverlichting had men dan ook
geen behoefte. Onze voorouders waren
niet zulke nachtbrakers als wij geworden
zijn. Men stond met de zon op en ging
met de maan naar bed.
Natuurlijk gebeurde het ook wel eens,
dat men, als het donker was, de deur
uitmoest, hetzij om den chirurg, hetzij
voor een andere dringende zaak. Trof
het dan zoo, dat ook andere Goesche
poorters op stap waien, dan was het niet
vreemd, als men tegen elkaar opliep, wat
soms minder aangename gevolgen mee
bracht.
Aangezien deze duisternis soms erg was
op alle gebied diefstal en ook zedeloos
heid werden er door bevorderd zag
Jan van Henegouwen zich genoodzaakt
in 1348 hij de Goesdie Keure te bepa
len: „so wie 's nasis wandelt na den
klokke (dat is na de poortklok) sonder
ligt, 1st man of wijf, die verbeurt jegens
den Baljuw van Ter Goes vijf schellin
gen."
Derhalve moest men er des nachts eens
uit, bij brand of ziekte, dan werd een
toorts of fakkel van touw en pek en hars
meegenomen, of een pekkrans in een
lampet of drager aang >ken-
Eerst veel later kv men in Goes de
kaars!antaams in zwang, die in den be
ginne enkel voor kerkelijke doeleinden
gebruikt werden-
En dan brandde men ze nog als open
kaarslicht op een kandelaar.
Slechts de voorname lieden, die zich
des avonds op straat bewogen, lieten
zich door een dienaar met brandenden
fakkel voorafgaan.
De poorters en de dienstbaren, ploe
terden maar door het duister eu zongen
mee in het koor:
„lek ken Ter Goes nyct maar,
Zij is een graf gelijck
lek tast in Tduijster om
En plas door smeer en slijck
Winkels, die een avondverlichting noo-
dig hadden, waren er niet- Men leefde des
avonds en "s nachts binnen de veilige
Goesche wallen, als een zijderups ineen
donker doosje.
Het heeft lang geduurd, eer de be
hoefte aan straatverlichting werd gevoeld.
Eerst toen in het bloeitijdperk der gil
den, met het economisch leven ook de
gezelligheid en het buurtleven zich meer
en meer begon te ontwikkelen, kwam
hierin verandering, omdat men enkele
niets van terecht.
En toch, en toch nu zij lag
te woélen in haar ledikant, met geen
mogelijkheid den slaap kunnende vatten,
nu ging zg daarover toch wat anders'
denken.
De idee was nog zoo dwaas niet. Als
Lia schreef, dat zij gaarne eenigen t(jd
komen wilde, dan zou moeder wel zien,
dat de hrcuk niet van haar kant gekomen
was. Nu ja, zij was wel opgehouden met
schrijven en zjj was wel in geen jaren
thuis geweest, maar dat was op den keper
beschouwd toch moeders en vooral Adri-
aan's schuld- Wat behoefden zij er captie
op te maken, dat zij met Alex getrouwd
was? Zij mochten willen, dat zij het zoo
rijk hadden. Nu hadden zij niet veel praat;
jes te maken, konden er ook maar hèt
komen, vooral Adriaan.
Als moeder en Adriaan geen aanmer
kingen gedaan hadden èn geen opmerkin
gen gemaakt, dan was de verhouding
nooit zoo geworden.
Natuurlijk pasten zjj niet in haar milieu,
dat sprak vanzelf. Stel je voor, dat moe
der hrer eens in huis kwam- En dat dan
de Van Zeggelens eens op bezoek kwa
men. Het was om voor altijd gecompro
mitteerd te zijn-
Maar al was dat jtra zoo, daarom kon
de verhouding toch wel zoo zijn, dat er
buurten en «traten voor rekening der
„gesamelijke gebueren" begonnen waBte
verlichten.
'tWas wel niet veel, maar 'twa9 een
begin. Men plaatste op een hooge paal
in de straat langs den huizenkant een
lantaarn en zette daar een groote
kaars in, die dan door de „buertbode"
werd aangestoken en alzoo haar taak
tegen de duisternis eenige uren volhield-
Later voncl men weer wat anders uit-
Hoog tusschen de huizen werden touwen
hoven de straten gespannen en daaraan
bengelden tot gerief der Goesche Poorters,
dan groote straatlantaarns. Dit werd later
nog algemeen en door de Vroedschap
zelfs voorgeschreven.
Van hoe groot belang een verlichting
was, begreep de Spaansche bevelhebber
van Goes Isodoro Pacheo, toen onze stad
werd belegerd- Allen bewoners werd aan
gezegd, dat zij een lantaarn en kaarsen
in voorraad moesten hebben.
Vernamen zij nu geratel, of het slaan
op de bekkens, dan was iedere Goese-
naar verplicht, onmiddellijk een kaars te
ontsteken en deze voor de deur te han
gen en zoo mogelijk op de straat licht
te verspreiden.
En wee den poorter, die dit naliet
De slimme Spanjaard begreep zeer
goed, dat de duisternis een vijandelijke
bondgenoot was, en dat hij, zij het dan
primitief, met een verlichting een grooten
voorsprong had.
Langzaam, maar zeker, ging ook Ter
Goes vooruit op het lichtgehied.
Eerst kwam de olie, hij particulieren
in huis, doch de Vroedschap wilde daar
niet aan. Althans in 1685 besloot de
Goesche vroedschap kaarsen te blijven
branden, omdat de olie te duur was.
Eenige eeuwen verliepen er voor wij
een gasfabriek kregen, die nu slechts
noode gemist kan worden.
Zij verrees in 1860 en op de gedenk
plaat in den muur gemetseld lezen wij:
„Deze Gasfabriek gaf het eerst licht
den 30 Juli I860 onder hef bestuur van
den Burgemeester Mr M. P. Blaaubeen en
de wethouders J. M. van Kerkwijk en G-
H. Kakebeeke."
En nu is het verlangen onzer stad
alweer hooger. Nieuwe tijden, nieuwe
eischen. De tijden van olie en kaarsiver-
lichting zijn voorbijGas is goed en wij
zijn er nu nog dankbaar voor, maar toch
het ideaal bJyftGoes, zich badend in
electrisch licht.
UIT DEN GOEDEN OUDEN TIJD.
Voor pessimisten, die alleen oog hebben
voor de gebreken van dezen tijd, en die
meenen, dat het, in verband met de mode
enz. vroeger zooveel beter was, kan het
goed zijn kennis te nemen van wat Ds G.
Lindeboom in „De Bazuin" schrijft over de
Kerk en de kleeding.
Wij ontleenen daaraan het volgende:
Dat zich in de heerschende mode soms
een geest openbaart, die spot met reinheid
van zede, kan kwalijk worden ontkend. In-
tusschen schijnen we de ergste excessen al
te hebben gehad. En met dankbaarheid
mag geconstateerd, dat het in onze dagen
niet zoover is gekomen als b.v. tijdens het
stadhouderlijk bewind van Frederik Hen
drik. Ofschoon de oorlog met Spanje nog
niet tot het verleden behoorde, er was ver
ademing gekomen, en de rijke buit, op den
vijand behaald, stelde in staat tot een
weelde, die van misbruik en verkwisting
weinig verschilde.1)
Zoo hulden mannen en vrouwen zich in
satijn, zijde, fluweel, kaffa of fulp. De
kleeding der vrouwen was van de kost
baarste stoffen, afgezet met satijn, bro
kaat, gouden en zilveren kant, en met pa-
Telen en juweelen bezaaid. Niet zelden wa
ren alleen de keurslijven zeven, soms tien
duizend gulden waard, en golfden tien- ja
twintigvoudige parelsnoeren over den ont-
blooten boezem. De mannen deden voor de
vrouwen niet onder. Hun wambuizen wa
ren van goud- en zilverlaken, fluweel en
satijn, en rijk met gouden of diamanten
knoopen bezet, met ruime en fladderende
lubben van brusselsche kant, en linten,
strikken, en rosetten vol parelen tot op de
schoenen toe.
Dr G. D. J. Schotel, Kerkelijke en We
reldlijke Kleeding.
gecorrespondeerd werd en dat zij zoo nu
en dan eens een paar dagen naar huis
ging, als was het maar éénmaal in de
paar 'jaar. Dat had zij best gewild.
'tWas nu zoo geloopen. En dat was
alleen de schuld van thuis. Die brieven
met openlijke en bedekte waarschuwin
gen. Wat! zij moest toch zélf weten, hoe
zij leefde- Als moeder en Adriaan en al
die andere menschen van het land, waar
zij gelukkig uitgeraakt was, bij die ver
ouderde denkbeelden wilden blijven, dat
moesten zij zélf weten natuurlijk. Maar
zij moesten die haar niet blijven opdrin
gen. Zij had er mee afgehandeld en daar
mee uit- Maar natuurlijk, zij konden moei
lijk hebben, dat. rjj het zoo goed had.
Neen, neen, de schuld, dat zij zich niets
meer aan huis liet gelegen liggen, lag uit
sluitend bij thuis. Als zij daar anders op
getreden waren, dan zou het nooit zoo'n
vaart geloopen hebben- Dan was de ver
houding nu wel niet bepaald hartelijk ge
weest daar was het standsverschil
te groot voor geworden maar van een
niets meer van elkaar willen weten zou
geen sprake zjjn geweest-
Zoo lag mevrouw vau 'Meersma, die
vroeger Marie Blankert heette en wier
wieg gestaan had in het kleine huisje aan
den zeedijk, maar to piekeren, alle schuld
verre van zich werpend en die leggend op
En dan de haardracht! Jonge en aan
zienlijke vrouwen lieten hare gekrulde lok
ken breed en weidsch over hals en schou
deren golven, en zij, wien dit sieraad niet
was geschonken, namen de toevlucht tot
„looze paruiken". Strikken, linten en pa
relsnoeren waren er kwistig en kunstig
door heen gevlochten, en het hoofd was er
niet zelden zoo mee beladen, dat het een
last was, zoo'n toestel te dragen. P .man
nen begonnen, in navolging van den fran-
schen adel onder Lodewijk XIII, den
baard weg te scheren, en droegen het haar
lang en golvende over de schouders, gefri
seerd met gloeiende ijzers, besproeid met
welriekende oliën. Zelfs proponenten en
jonge predikanten besteedden er meer dan
vrouwelijke zorg aan, en „droegen hair-
trossen en hairbossen van geleend, gekocht
of eigen hair, lieten het langs de wangen
afwaaijen en gaven perniciense exempelen
van hoovaardij en pralerij".
Dr Schotel citeert een niet met name ge
noemden tijdgenoot, die zich aldus uitlaat:
„Kwalijk kan men een Nederlander, en
onder dezen een oprechten Hollander, uit
een Spanjaard, Portugees, Italiaan of
Franschman onderscheiden. Men gaat bij
na al dansende en drijvende over straat,
opgetooid als kermispoppen. Men gaat niet
alleen met opgerichte halsen, maar ook
met genoegzame bloote borsten, alleen met
een netje of fijn kamerijksch doekske be
kleed. Men 'heeft pruiken van vreemd, ge
kocht of geleend haar, wèl gefriseerd, en
met hangende lokken en blessen van
paardsmanen en geschoren leeuwkens. De
arme aardworm schijnt de natuur zelfs te
willen verbeteren, en het ellendig schepsel
wil het wonder bereide werk van de han
den zijns Scheppers gelijk controleeren en
een nieuwe metamorphose maken, da men
schen in beesten doende veranderen".
Dat tegen dit alles ook van den kansel
getuigd werd, laat zich verstaan. Er waren
predikanten, die geen blad voor den mond
namen
„Gij uitgestreken pronkerts" om een
enkel voorbeeld te geven „schudt uit
dien prachtigen kleederenwinkel en trekt
een zak aan. Rukt af die gulden versier
selen, gij lonkende en huppelende dochte-
ren ZionsSteekt uwe besmeerde aan
gezichten in het stof, ja in de asch van af
gebrande wilgen, gij geblankette Izebels,
met belijdenis uwer kleinheid en stoffige
nietigheid! En gij, verwijfde mannen, wel
ke kleederen daar gloeien van saffraan en
purper, welker wellust is ledigheid en wel
ker opperste vermaak is dansen a)u meen
ik, lang gelokte satijrs en opgetooide mooi-
aards, welker meeste devotie schijnt uwe
kleederen, die daar gestrikt en beplooid,
bepoederd of bestoven uittreedt of je
versch uit Cypris of liever uit den meel-
molen kwaamtScheurt uwe harten en
niet uwe kleederen, predikte Joël, ziende
op 't voornaamste, zonder hetwelk het
kleederen scheuren niet kan helpen. Maar
ik ze'gge: scheurt uwe harten èn nwe klee
deren, 't hoogmoedig hart en het prachtige
kleed, eer zich de Heere tegen u op-
make.
Zoo schrikkelijk greep destijds het zede-
bederf om zich heen, dat men niet slechts
in huis en op straat de ijdele fransche
mode volgde, maar zelfs „schaamteloos
geblanket, gefriseerd, met hangende lok
ken, spottende met eerbaarheid en goede
zeden, met een wereldsch gelaat en gebaar
in het huis des Heeren verscheen
„De tirranny der Spaansche inquisitie
was" aldus liet zich een prediker uit
„dragelijker en begeerlijker dan de tirrany
der fransche modes; gene doodde het lijf,
deze de ziele."
Men spreekt, en trecht, van de dans
woede in onzen tijd. Maar reeds toen wer
den in vele steden dansscholen gesticht, en
speelden „de rhetorijkers zóó zot, zóó on
eerbaar als ooit kluchten of battementen
gezien waren".
haar moedeT en haar broeder Adriaan.
Toen kwamen haar gedachten weer
op Lia.
Daarom was de idee van dat kind voor
héér toch eigenlijk nog zoo dom niet.
Die kwam haar, op den keper beschouwd
toch wel aardig in het gevlei. Als Lia's
brief bij moeder kwam, dan zou deze toch
moeten zien, dat zij toch niet deze ver
wijdering wildeKwam er dan een wei
gerend antwoord, welnu, dan kwam de
volle zwaarte der schuld op moeder en
Adriaan neer. En verscheen er een gun
stig antwoord, dan kon Lia gaan en was
de verhouding weer goed, tenminste zoo,
dat men vam eikaars bestaan op de hoogte
was.
Aan Lia moest dan ook maar toestem
ming gegeven worden, om te schrijven,
aan moeder. Was het antwoord gunstig,
dan kon zij gaan. Het zou haar wel niet
meevallen, maar dat moest zij tenslotte
zelf weten. Zij had het gewild.
Misschien, daar had Alex toch wel ge
lijk in, kwam zij wel heel spoedig naar
huis, opgeknapt van haar waandenkbeel
den. Zij zou dan eens zien, wat weelde
heteekende. En dan weer de oude Lia
worden.
(Werdt vervelji.)