DE ZEEUW BOLS'" TWEEDE BLAD. HET ADRES A. WILKiNG zogeneverI Voor den Zondag. Het huisje aan den zeedijk GOES, Groote Markt 24. Tel. 41 MIDDELBURG, Alle Bankzaken Safe-Deposit Spaarboekjes (4.08 0 0 rente) FEUILLETON 1? ZMmelaq èên qlaaijaj m VAN ZATERDAG 29 DECEMBER 1928. No. 76. i RUST NA ONRUST. Maar mij aangaande, het is mij goed, nabij God te wezen. Psalm 73:28. Nauwelijks zijn de laatste blijde blan ken van onze Kerstliederen verstomd, of met gansch andere stemmingen des har ten zien we den Oudejaarsavond naderen. Ernstige, vaak sombere gedachten komen bij ons op. Als een schaduw vlood een jaar van ons leven heen. In de donkere diepte der eeuwen gleed het weg; telkens een druppel, een .pogen- blik, viel in dien bodemloozen afgrond onhoorbaar neer; zonder eenige onder breking ging het voort, drup na drup. Meer dan één en dertig millioen maal trilde de secondewijzer een streepje ver der, en zoo'n klein oogenblikje tusschen twee streepjes dat was uw tijd, méér tegelijk werd u niet toevertrouwd. Maar die lange, lange draad is toch geheel door onze hand gegaan en nu voelen we weer een knoop want de maat van het jaar is volgemeten, en rusteloos trekt die draad weer verder- Hoo verschillend onze ervaringen in het afgeloopen jaar ook waren, hierin komen we allen "overeen, dat we aan het eind de vraag ©tellen: waar is het ge bleven? Hoe weinig jaren zijn het deel des menschen op aaide. En als nu zoo'n groot jaar zoo snel vervliegt, hoe spoedig zul len we den eindpaal hebben bereikt? Maar de Oudeaarsavond mag ons niet vinden in sentimenteel gedroom. Onder allo soorten van nagemaakte vroomheid is die van den Oudejaarsavond een van de meest oppervlakkige bij het weemoedig mijmeren en het wegpin ken van een traan. Wie door genade geleerd heeft zjjh dagen te tellen, om een wys hart te be komen wjjs in God hij verstaat de roepstem van dezen avond, die opwekt tot dankbaar gedenken, tot diepe veroot moediging, tot oprechte belijdenis van zonde, tot ernstig zelfonderzoek of het wèl zal zijn als de Heere. ons zal onder zoeken. En als het recht met ons staat, idan hebben we er ook behoefte aan, om ons bij het verglijden der tijden vaster te klemmen aan den Eeuwigen God. Te midden van den wildziedenden stroom der wordende dingen begeeren we de rust der ziel op den Rotssteen, die onbewogen staat. Zalig de mensch, die zich met kinder lijk geloofsvertrouwen mag vastklemmen aan zijn God, die trouwe houdt tot in eeuwigheid: „Gij evenwel, gij blijft De zelfde, o Heer; Gij zijt van ouds mijn Toeverlaat, mijn Koning!'" Immers, ten slotte is het niet de vraag, Vlasmarkt 145. Tel. 117. door HUGO KINGMANS. 16. —o_ Dat zij weg moest, stond voor haar vast. Met dat kind was zoo mets aan te vangen. Wat het scheelde, zij begreep het niet. Zij stond voor een levend raad sel. Toen zij dien middag vernam, dat Annie's verloving met Theo van Zegge len maar een kwestie van uren meer was, toonde zij zich heel niet blij, maar merkte alleen nuchterweg op: ,,'kHoop dat Annie gelukkig met hem zal zijn." Aanvankelijk had Mevrouw Van Meers- ma niet veel aandacht aan die woorden geschonken. Maar nu zij te bed lag, het was reeds ver na middernacht, maar zij kon den slaap niet vatten, nu herinnerde zij 'tzich opeens, daarbij nog ziende het' ernstige gezicht van Lfa, alsof dat te kennen wilde geven, dat zij aan dat geluk twijfelde. Het werd mevrouw Van Meersma won derlijk te moede. Een onverklaarbare angst overviel haar. 'kHoop, dat Annie hoe dikwijls van legerplaats tot leger plaats de tent werd verspannen, maar of we van kracht tot kracht voortgaan om straks voor God in het zalig oord van Sion te verschijnen. Die hoogere rust nu bij de bange onrust der tijden zullen we alleen kunnen ge nieten als we den Psalmist nazeggen mogen, ook aan het einde van dit jaar: Maar mij aangaande, het is mij goed, nabij God te wezen. Het Asafprobleem (hoe kunnen de god- deloozen voorspoed hebben!) benauwde ook in het afgeloopen jaar veler hart. Waarom liet God het toe dat nie tige menschen uit de hoogte spraken? hun mond tegen den hemel zetten? hun tong deden wandelen od aarde? dat ze zeiden: Hoe zoude het God weten en zou er wetenschap zijn bij den Allerhoogste? En toch schenen die menschen zon der God „rust" te hebben, de rust der weelde, en zij vermenigvuldigden het ver mogen, en zij schenen de teugels van het wereldbewind te grijpen! Totdat ik in Gods heiligdommen in ging' Om daar de ruste te vinden bij dien God, die zoo rustig de onrust der tijden en der menschen aanziet, met de rust Zijner rechtvaardigheid, met de rust Zij ner liefde met de rust van Zijn raad. Die Asafsrust is zoo goed, en zoo zoet. Velen zeggen, ook in dezen tijd: wie zal ons het goede doen zien? Durven wij het aan te belijden: Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen. Niets is er daar ik in kan rusten. Daar alleen. Bij Hem alleen! Van nature is het ons goed ver van God te leven. Genade des H. Geestes kan ons alleen den weg wijzen naar 'die veilige schuil plaats des Allerhoogsten, onze voeten richten op dat vredepad en ons door het geloof in Christus nabij God brengen, in de armen Zijner liefde en aan Zijn klop pend 'Vaderhart. Geen naderen tot den Heere, dan door de deur: Christus; en langs den weg: Christus; door Zijn bloed en offer en ge rechtigheid! Dat is het wonder der goddelijke ge nade, dat het voor ons onrustige en rus- telooze menschen, voortgejaagden door de felle zweep van den tijd, mogelijk is ruste te hebben bij God. Daar is rijke mystieke genieting, vól geestelijke weelde, in het verborgen van Gods tent, in de schaduw Zijner vleu gelen. Straks wordt, de rustelooze klok van den tijd door God3 vinger op eeuwig stil gezet, opdat het „goed nabij God" een goed. zou blijken, dat nimmermeer vergaat. i Heilige rust na zondige onrust. RAS KOMT DE DOOD. Ras staat de dood aan onze zij, En bluscht het licht des levens; Snel breekt de kring der blijde rei, En jeugd en schoonheid tevens! i Op 't kloppend hart legt hij de hand 't Wordt stil en klopt niet verder; Koud vaart zijn adem over 'tland, En slaat ze, halm en ceder! Stil gaat hjj, met onhoorb'ren tred, Die met geen tranen rekent; De blanke sikkel is gewet, En d'offers zijn geteekend. De zon ze lacht, de bloem ze prijkt Snel is de zon verdwenen, En over 't stervend bloemke strijkt De nachtwind klagend henen 1 Zoo geef mij dan verstand, o God, Mijn uren uit te koopen, Opdat ik niet mijn eeuwig lot Lichtzinnig tegen loop©! Snel staat de dood aan mgha zjj, Ras is mijn tjjd verstreken; Een ding is noódig leer er mjj Om worstelen en smeeken! L. PENNING. gelukkig mag zijn- Wel, waarom zou zij dat niet?' Wat viel er op Theo aan te merken? Annie wilde hem toch gaarne? Zeker, zeker. Maar waarom was dat? Was het werkelijk uit liefde? O, als dat nu eens misliep? Had zij dan niet mede schuld? Had zij er niet steeds bij Annie op aangedrongen, dat deze werk van Theo zou maken? Maar Annie wilde toch ook? Het was een goede partij en daar mee uit. Zou het, zou het, opeens dacht zij, dat haar een licht opging, zou het misschien jalousie van Lia zijn? Dat was heel goed mogelijk. En dan moest na tuurlijk haar wonderlijk gedrag van die laatste maanden ook daaruit worden ver klaard- Juist, dat zou het zijn. Mevrouw Van Meersma was er zóó van overtuigd, dat haar opeens alles helder werd. Het was niets dan jalousie van Lia, Maar dan was het toch het beste, dat zij zoo spoedig mogelijk weg ging. Dan zou de nabijheid van de tweo verloofden heelemaaJ niet voor haar deugen en kwam het mogelijk wel tot herrie- En zij zouden nu nog intiemer met de Van Zeggelens in aanraking komen. En als dan Lia zoo optrad, zóó, alsof zij1 niet wel bij het hoofd was het was, om je een ongeluk te schamen- Maar waar moest zij heen? Naar huis? Dat was immers dwaasheid? Er kwam voor Manufacturen Dames- en Kinderconfectle Tapijten - Gordijnen Bedden - Ledikanten en aanverwante artikelen Is GOES HULST UIT HET ZEEUWSCHE VERLEDEN. Door A. M. Wessels. LIX. Het licht In Ter Goes. Als iemand mij zou vragen, wanneer de eerste straatlantaarn in Goes heeft gebrand, dan zou ik hem het antwoord moeten schuldig blijven. Maar wij mogen toch wel aannemen, dat er, hoe primitief dan ook, in vroeger eeuwen in de stede Ter Goes avondver lichting is geweest. Nu door het jongste besluit van de Prov. 'Staten, de electrificatie van Goes waarschijnlijk spoedig een feit zal worden, dacht het mij niet ondienstig, iets van de verlichting van het Oude Goes mede te deelen, voorzoover ik hiervan iets kon opsporen. Van openbare verlichting was in de eerste eeuwen van het bestaan onzer stad zeker geen sprake. Maar wel kende men in vroeger tijden de kleine draagbare open lampjes, meer een soort van stee- nen oliebakjes, waarmee men des avonds het huisvertrek verlichtte. Aan straatverlichting had men dan ook geen behoefte. Onze voorouders waren niet zulke nachtbrakers als wij geworden zijn. Men stond met de zon op en ging met de maan naar bed. Natuurlijk gebeurde het ook wel eens, dat men, als het donker was, de deur uitmoest, hetzij om den chirurg, hetzij voor een andere dringende zaak. Trof het dan zoo, dat ook andere Goesche poorters op stap waien, dan was het niet vreemd, als men tegen elkaar opliep, wat soms minder aangename gevolgen mee bracht. Aangezien deze duisternis soms erg was op alle gebied diefstal en ook zedeloos heid werden er door bevorderd zag Jan van Henegouwen zich genoodzaakt in 1348 hij de Goesdie Keure te bepa len: „so wie 's nasis wandelt na den klokke (dat is na de poortklok) sonder ligt, 1st man of wijf, die verbeurt jegens den Baljuw van Ter Goes vijf schellin gen." Derhalve moest men er des nachts eens uit, bij brand of ziekte, dan werd een toorts of fakkel van touw en pek en hars meegenomen, of een pekkrans in een lampet of drager aang >ken- Eerst veel later kv men in Goes de kaars!antaams in zwang, die in den be ginne enkel voor kerkelijke doeleinden gebruikt werden- En dan brandde men ze nog als open kaarslicht op een kandelaar. Slechts de voorname lieden, die zich des avonds op straat bewogen, lieten zich door een dienaar met brandenden fakkel voorafgaan. De poorters en de dienstbaren, ploe terden maar door het duister eu zongen mee in het koor: „lek ken Ter Goes nyct maar, Zij is een graf gelijck lek tast in Tduijster om En plas door smeer en slijck Winkels, die een avondverlichting noo- dig hadden, waren er niet- Men leefde des avonds en "s nachts binnen de veilige Goesche wallen, als een zijderups ineen donker doosje. Het heeft lang geduurd, eer de be hoefte aan straatverlichting werd gevoeld. Eerst toen in het bloeitijdperk der gil den, met het economisch leven ook de gezelligheid en het buurtleven zich meer en meer begon te ontwikkelen, kwam hierin verandering, omdat men enkele niets van terecht. En toch, en toch nu zij lag te woélen in haar ledikant, met geen mogelijkheid den slaap kunnende vatten, nu ging zg daarover toch wat anders' denken. De idee was nog zoo dwaas niet. Als Lia schreef, dat zij gaarne eenigen t(jd komen wilde, dan zou moeder wel zien, dat de hrcuk niet van haar kant gekomen was. Nu ja, zij was wel opgehouden met schrijven en zjj was wel in geen jaren thuis geweest, maar dat was op den keper beschouwd toch moeders en vooral Adri- aan's schuld- Wat behoefden zij er captie op te maken, dat zij met Alex getrouwd was? Zij mochten willen, dat zij het zoo rijk hadden. Nu hadden zij niet veel praat; jes te maken, konden er ook maar hèt komen, vooral Adriaan. Als moeder en Adriaan geen aanmer kingen gedaan hadden èn geen opmerkin gen gemaakt, dan was de verhouding nooit zoo geworden. Natuurlijk pasten zjj niet in haar milieu, dat sprak vanzelf. Stel je voor, dat moe der hrer eens in huis kwam- En dat dan de Van Zeggelens eens op bezoek kwa men. Het was om voor altijd gecompro mitteerd te zijn- Maar al was dat jtra zoo, daarom kon de verhouding toch wel zoo zijn, dat er buurten en «traten voor rekening der „gesamelijke gebueren" begonnen waBte verlichten. 'tWas wel niet veel, maar 'twa9 een begin. Men plaatste op een hooge paal in de straat langs den huizenkant een lantaarn en zette daar een groote kaars in, die dan door de „buertbode" werd aangestoken en alzoo haar taak tegen de duisternis eenige uren volhield- Later voncl men weer wat anders uit- Hoog tusschen de huizen werden touwen hoven de straten gespannen en daaraan bengelden tot gerief der Goesche Poorters, dan groote straatlantaarns. Dit werd later nog algemeen en door de Vroedschap zelfs voorgeschreven. Van hoe groot belang een verlichting was, begreep de Spaansche bevelhebber van Goes Isodoro Pacheo, toen onze stad werd belegerd- Allen bewoners werd aan gezegd, dat zij een lantaarn en kaarsen in voorraad moesten hebben. Vernamen zij nu geratel, of het slaan op de bekkens, dan was iedere Goese- naar verplicht, onmiddellijk een kaars te ontsteken en deze voor de deur te han gen en zoo mogelijk op de straat licht te verspreiden. En wee den poorter, die dit naliet De slimme Spanjaard begreep zeer goed, dat de duisternis een vijandelijke bondgenoot was, en dat hij, zij het dan primitief, met een verlichting een grooten voorsprong had. Langzaam, maar zeker, ging ook Ter Goes vooruit op het lichtgehied. Eerst kwam de olie, hij particulieren in huis, doch de Vroedschap wilde daar niet aan. Althans in 1685 besloot de Goesche vroedschap kaarsen te blijven branden, omdat de olie te duur was. Eenige eeuwen verliepen er voor wij een gasfabriek kregen, die nu slechts noode gemist kan worden. Zij verrees in 1860 en op de gedenk plaat in den muur gemetseld lezen wij: „Deze Gasfabriek gaf het eerst licht den 30 Juli I860 onder hef bestuur van den Burgemeester Mr M. P. Blaaubeen en de wethouders J. M. van Kerkwijk en G- H. Kakebeeke." En nu is het verlangen onzer stad alweer hooger. Nieuwe tijden, nieuwe eischen. De tijden van olie en kaarsiver- lichting zijn voorbijGas is goed en wij zijn er nu nog dankbaar voor, maar toch het ideaal bJyftGoes, zich badend in electrisch licht. UIT DEN GOEDEN OUDEN TIJD. Voor pessimisten, die alleen oog hebben voor de gebreken van dezen tijd, en die meenen, dat het, in verband met de mode enz. vroeger zooveel beter was, kan het goed zijn kennis te nemen van wat Ds G. Lindeboom in „De Bazuin" schrijft over de Kerk en de kleeding. Wij ontleenen daaraan het volgende: Dat zich in de heerschende mode soms een geest openbaart, die spot met reinheid van zede, kan kwalijk worden ontkend. In- tusschen schijnen we de ergste excessen al te hebben gehad. En met dankbaarheid mag geconstateerd, dat het in onze dagen niet zoover is gekomen als b.v. tijdens het stadhouderlijk bewind van Frederik Hen drik. Ofschoon de oorlog met Spanje nog niet tot het verleden behoorde, er was ver ademing gekomen, en de rijke buit, op den vijand behaald, stelde in staat tot een weelde, die van misbruik en verkwisting weinig verschilde.1) Zoo hulden mannen en vrouwen zich in satijn, zijde, fluweel, kaffa of fulp. De kleeding der vrouwen was van de kost baarste stoffen, afgezet met satijn, bro kaat, gouden en zilveren kant, en met pa- Telen en juweelen bezaaid. Niet zelden wa ren alleen de keurslijven zeven, soms tien duizend gulden waard, en golfden tien- ja twintigvoudige parelsnoeren over den ont- blooten boezem. De mannen deden voor de vrouwen niet onder. Hun wambuizen wa ren van goud- en zilverlaken, fluweel en satijn, en rijk met gouden of diamanten knoopen bezet, met ruime en fladderende lubben van brusselsche kant, en linten, strikken, en rosetten vol parelen tot op de schoenen toe. Dr G. D. J. Schotel, Kerkelijke en We reldlijke Kleeding. gecorrespondeerd werd en dat zij zoo nu en dan eens een paar dagen naar huis ging, als was het maar éénmaal in de paar 'jaar. Dat had zij best gewild. 'tWas nu zoo geloopen. En dat was alleen de schuld van thuis. Die brieven met openlijke en bedekte waarschuwin gen. Wat! zij moest toch zélf weten, hoe zij leefde- Als moeder en Adriaan en al die andere menschen van het land, waar zij gelukkig uitgeraakt was, bij die ver ouderde denkbeelden wilden blijven, dat moesten zij zélf weten natuurlijk. Maar zij moesten die haar niet blijven opdrin gen. Zij had er mee afgehandeld en daar mee uit- Maar natuurlijk, zij konden moei lijk hebben, dat. rjj het zoo goed had. Neen, neen, de schuld, dat zij zich niets meer aan huis liet gelegen liggen, lag uit sluitend bij thuis. Als zij daar anders op getreden waren, dan zou het nooit zoo'n vaart geloopen hebben- Dan was de ver houding nu wel niet bepaald hartelijk ge weest daar was het standsverschil te groot voor geworden maar van een niets meer van elkaar willen weten zou geen sprake zjjn geweest- Zoo lag mevrouw vau 'Meersma, die vroeger Marie Blankert heette en wier wieg gestaan had in het kleine huisje aan den zeedijk, maar to piekeren, alle schuld verre van zich werpend en die leggend op En dan de haardracht! Jonge en aan zienlijke vrouwen lieten hare gekrulde lok ken breed en weidsch over hals en schou deren golven, en zij, wien dit sieraad niet was geschonken, namen de toevlucht tot „looze paruiken". Strikken, linten en pa relsnoeren waren er kwistig en kunstig door heen gevlochten, en het hoofd was er niet zelden zoo mee beladen, dat het een last was, zoo'n toestel te dragen. P .man nen begonnen, in navolging van den fran- schen adel onder Lodewijk XIII, den baard weg te scheren, en droegen het haar lang en golvende over de schouders, gefri seerd met gloeiende ijzers, besproeid met welriekende oliën. Zelfs proponenten en jonge predikanten besteedden er meer dan vrouwelijke zorg aan, en „droegen hair- trossen en hairbossen van geleend, gekocht of eigen hair, lieten het langs de wangen afwaaijen en gaven perniciense exempelen van hoovaardij en pralerij". Dr Schotel citeert een niet met name ge noemden tijdgenoot, die zich aldus uitlaat: „Kwalijk kan men een Nederlander, en onder dezen een oprechten Hollander, uit een Spanjaard, Portugees, Italiaan of Franschman onderscheiden. Men gaat bij na al dansende en drijvende over straat, opgetooid als kermispoppen. Men gaat niet alleen met opgerichte halsen, maar ook met genoegzame bloote borsten, alleen met een netje of fijn kamerijksch doekske be kleed. Men 'heeft pruiken van vreemd, ge kocht of geleend haar, wèl gefriseerd, en met hangende lokken en blessen van paardsmanen en geschoren leeuwkens. De arme aardworm schijnt de natuur zelfs te willen verbeteren, en het ellendig schepsel wil het wonder bereide werk van de han den zijns Scheppers gelijk controleeren en een nieuwe metamorphose maken, da men schen in beesten doende veranderen". Dat tegen dit alles ook van den kansel getuigd werd, laat zich verstaan. Er waren predikanten, die geen blad voor den mond namen „Gij uitgestreken pronkerts" om een enkel voorbeeld te geven „schudt uit dien prachtigen kleederenwinkel en trekt een zak aan. Rukt af die gulden versier selen, gij lonkende en huppelende dochte- ren ZionsSteekt uwe besmeerde aan gezichten in het stof, ja in de asch van af gebrande wilgen, gij geblankette Izebels, met belijdenis uwer kleinheid en stoffige nietigheid! En gij, verwijfde mannen, wel ke kleederen daar gloeien van saffraan en purper, welker wellust is ledigheid en wel ker opperste vermaak is dansen a)u meen ik, lang gelokte satijrs en opgetooide mooi- aards, welker meeste devotie schijnt uwe kleederen, die daar gestrikt en beplooid, bepoederd of bestoven uittreedt of je versch uit Cypris of liever uit den meel- molen kwaamtScheurt uwe harten en niet uwe kleederen, predikte Joël, ziende op 't voornaamste, zonder hetwelk het kleederen scheuren niet kan helpen. Maar ik ze'gge: scheurt uwe harten èn nwe klee deren, 't hoogmoedig hart en het prachtige kleed, eer zich de Heere tegen u op- make. Zoo schrikkelijk greep destijds het zede- bederf om zich heen, dat men niet slechts in huis en op straat de ijdele fransche mode volgde, maar zelfs „schaamteloos geblanket, gefriseerd, met hangende lok ken, spottende met eerbaarheid en goede zeden, met een wereldsch gelaat en gebaar in het huis des Heeren verscheen „De tirranny der Spaansche inquisitie was" aldus liet zich een prediker uit „dragelijker en begeerlijker dan de tirrany der fransche modes; gene doodde het lijf, deze de ziele." Men spreekt, en trecht, van de dans woede in onzen tijd. Maar reeds toen wer den in vele steden dansscholen gesticht, en speelden „de rhetorijkers zóó zot, zóó on eerbaar als ooit kluchten of battementen gezien waren". haar moedeT en haar broeder Adriaan. Toen kwamen haar gedachten weer op Lia. Daarom was de idee van dat kind voor héér toch eigenlijk nog zoo dom niet. Die kwam haar, op den keper beschouwd toch wel aardig in het gevlei. Als Lia's brief bij moeder kwam, dan zou deze toch moeten zien, dat zij toch niet deze ver wijdering wildeKwam er dan een wei gerend antwoord, welnu, dan kwam de volle zwaarte der schuld op moeder en Adriaan neer. En verscheen er een gun stig antwoord, dan kon Lia gaan en was de verhouding weer goed, tenminste zoo, dat men vam eikaars bestaan op de hoogte was. Aan Lia moest dan ook maar toestem ming gegeven worden, om te schrijven, aan moeder. Was het antwoord gunstig, dan kon zij gaan. Het zou haar wel niet meevallen, maar dat moest zij tenslotte zelf weten. Zij had het gewild. Misschien, daar had Alex toch wel ge lijk in, kwam zij wel heel spoedig naar huis, opgeknapt van haar waandenkbeel den. Zij zou dan eens zien, wat weelde heteekende. En dan weer de oude Lia worden. (Werdt vervelji.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1928 | | pagina 5