De Tocht naar Bethlehem KERSTVREUGDE. Twee arme menschen gaan op reie. Be reis is lang en moeilijk. Ze gaan van Na zareth naar Bethlehem. In Bethlehem is het drukker dan anders. Be stadsherberg is vol. De twee arme reizigers kunnen geen logies krijgen. En nu komen ze terecht in wat wij voor 't gemak maar noemen een stal. In dien stal wordt een kindje gebo ren. Het wordt in doeken gewikkeld en in een krib neergelegd. 'tls toch alles heel gewoon. Zonder spanning. En in 'tveld is alles ook heel gewoon eerst. Herders, die waken bij de schaapjes. In dienzelfden, stillen nacht. Die praten of zwijgen, den sterrenhemel bewonderen of naar de lieve dieren zien, die rusten in het gras. Maar dan wordt de gewone geschiedenis op eenmaal buitengewoon. De stille nacht wordt een heilige nacht. „Een engel de.s Heeren stond bij hen en de heerlijkheid des Heeren omscheen hen en zij vreesden met groote vreeze." Zij vreezen, die herders, omdat het in eens buitengewoon wordt. Omdat er een engel op het veld komt. Ze vreezen om die sfeer van heiligheid; om dat licht Gods, dat menschen en schapen verlicht. En die engel zelf moet de vrees weg nemen met het woord der groote blijd schap, die voor het gansche volk wezen zal. „U is heden geboren een Heiland, welke is Christus, de Heer in de stad Da vids. En dit zij u het teekengij z:ult het kindeken vinden in doeken gewonden en liggende in de kribbe." Dat is het nu, en dat alleen, wat den stillen nacht tot een heiligen nacht maakt. Een kindeken in doeken gewikkeld en liggende in een kribbe en dat kindeke Christus, de Heer. Zonder dit kindeke is het alles op Kerst feest speelgoed: de boom en de kaarsjes en de geschenken en de lekkernijen. Speelgoed ook voor de grooten. Doch, waarom zullen we de symboliek van dit alles onderschatten, vermijden, bannen? De Kerstboom kan de aandacht afleiden zeker maar dat kan zelfs de stal, de krib, Maria. De vrede, waarvan de engelen zongen, komt pas door het contact met den levenden Christus, Die niet meer is een kind in een kribbe, maar de verheerlijkte Heiland, Wien alle macht is gegeven in hemel en op aarde. door A. L. VAN O YEN. De eeuwen door is het Kerstfeest een rjjk en altijd weer nieuw motief geweest voor duizenden kunstenaars, voor schil ders, beeldhouwers, dichters. Ook zij zijn met de stoeten naar Bethlehem gegaan, ook bij hen was de vraag: Wij wilden Jezus wel zien. Groote meesterwerken hebben zij voort gebracht; meesterwerken, die, bij harmo nische eenheid van détails, toch altijd een mysterie blijven, dat wij alleen be schouwen en bewonderen kunnen. De schilders, die den stal van Beth lehem op doek hebben gebracht, de beeld houwers, die een beeld ontwierpen van de maagd Maria, zij hebben dat gedaan naar de opvattingen, die hun kunst be- heerschten., En bjj' schilders en beeld houwers stonden daar óók de dichters. Zij hebben gezongen van genade en ver geving, van zondaarsliefde en delging van schuld. Maar steeds gevoelen wjj het on vermogen om den dank uit te spreken voor zoo rjjke en heerlijke gave, door God aan een verloren menschheid ge schonken. Er is een legende, die verhaalt van een monnik, die beeldhouwer was. Hem werd opgedragen een beeld van Maria te maken voor een der nissen van een gotische kerk. Terwijl hij aan zijn arbeid bezig was, altijd zoekend naar de juiste uitdrukking, de goede houding, is een gestalte hem verscheen teer en schoon; en als waren er lichtstralen aan alle zijden, zóó schitterde alles in rein, heer lijk licht. En toen wist hij het: zóó moet bet beeld zijn! Het zonlicht zal door 1 de gebrandschilderde ramen vallen, er zullen lichtstralen zijn aan alle zijden! Zoo zat htf daar, uren na uren. Het licht vervaagde; alles werd weggenomen door de duisternis. Maar hoe hij ook werkte en zocht, het gelukte hem niet, de goede uitdrukking en de juiste houding voor het beeld te vinden. Wel roemden de kloosterbroeders het als een beeld, dat tritmunbte boven al 't andere, dat hjj gemaakt had; maar de beeldhouwer wist zoo goed hoeverre het gebleven was beneden het beeld, dat hij maken wilde, dat gelijken moest op de gestalte die hij eens voor zich zag. En hij besefte het: voor het volmaakte beeld is mijn kunst ontoereikend. Maar hij dankte God, omdat hij toch gezien had; en dat hij verkoren was om iets iets van dat wonderschoone mede te deelen aan de mensciiheid Zoo zijn ook Tie kerstliederen van alle eeuwen slechts echo's van het machtige koraal, dat de diphters gehoord en be luisterd hebbenMaar het is dan toch ook het lied van rijk door God begena digden; daarom alleen reeds verdient het onze gewijde aandacht. Van den dichter Hilarion Thans zijn o.m. twee dichtbundels verschenen: „Om heinde Hoven" en „Verloren Stroom". De tweede bundel "is een voortzetting van j de eerste, zoowel naar inhoud als naar vorm. „Omheinde Hoven" is een autobio grafie van 'de jaren 19091912; „Ver loren Stroom" van 1913-1919. Het werk van dezen Vlaamschen Min derbroeder is zoowel in Noord- als in Zuid-Nederland met algemeene belangstel ling begroet. Dit zal niemand verwonde ren, die van den inhoud dezer beide bundels kennis neemt. Zijn leven ging langs moeilijke paden; maar de zekerheid waarvan hij zingend getuigt, heeft hij juist op deze wegen al's een kostbaren schat verworven. Mede daardoor zijn de wegen van smart en lijden hem zeer dierbaar geworden.. De vier weken voor Kerstmis heeft deze dichter uitgebeeld in een tocht naar Bethlehem. De dagen zijn paden over de heide, in .de pracht van winterdagen en -nachten. Met het vorderen van den, 'tijd nadert men de hoogvlakte: ziet, het doel licht aan den horizon! Adventus! en de dagen waren paden, smal-lijnend door besneeuwde vlakten, over woudheuvels waar kristalberijmd naald- loover in 'tzonlicht schitterde: kerstboom sieraden; en nachten rezen: één juweelentoover, op zwart fluweel ,van sterrenmyriaden. Naar 'tOosten lengden uit ons pelgrims gangen; door suisende eenzaamheid van hei- valleien, bleef in bleekgulden mist ons begeleien een ijle nagalm hooger heilgezangen: hoe zegen dra tot rijpheid zou gedijen, vervuld zou gaan een eeuwenlang ver langen. Maar tot den rand van hoogvlakten ge stegen, verklaarde ons starend aanschijn, in diep branden van roze dageraden, over landen en breede stroomen, bevende allerwegen. O! naar dien gloor ons uitgestrekte handen! O lichter voetgezweef 'dien morgen tegen! Ons hoopvol hart stemt mede in wond're tonen, waarvan de hooglandluchten staan door zongen: een lied van slavenketens, stukgie- sprongen, van liefde en vree die weer bp aarde wonen; een groet den volk'ren, alzijds aange drongen naar 'tdal waar zal de Vorst van Vrede tronen. Zóó, vromer om het vroomste dat we zoeken, al blijder om de vreugd waarnaar we smachten, we wachten u, o zaligste der nachten, Er is een groote taak voor je, maar het geloof in God zal1 je helpen bjj alles.... Ja, moeder. Geen zweem van twjjfel lag achter deze woorden verborgen! De moede oogen za gen op, bijkans blijde! Een wondere vrede voelde zjj in zich; vrede na een leven v.an strijd en zorgen Enkele uren later is de vrouwe van Waayenburg heengegaan. Het was voorbij. Aan het vermoeide leven een einde maar een nieuw begin was er tevens! Op den avond van dien droeven Kerst dag heeft Ferdinand van Suylen met be vende hand de brieven met het doods bericht onderteekend: „Nademael dat het de Almogende Godt gelust heeft mijn lieve vrouw uyt dti tranendal weg te dra gen in Syn eeuwige rust." Ngdat zij de beminde doode naar haar laatste rustplaats hadden gedragen, heeft Ferdinand van Suylen aan zijn dochter de erfenis harer moeder overhandigd. Het was haar bijbel. Voorin lag een smal strookje papier, waarop, in het be kende, sierlijke handschrift, niets dan drie woorden: De kostbaerste Erfenis. Deze bijbel is Agnietje van Suylen ten richtsnoer geweest door het leven. Niet langer was er in haar hart een terugrei ken maar de oude idealen. Het verleden had zijn kracht verloren; ©en nieuwe, beloften-rijke toekomst sloot zich open voor haar! In het statige patriciërshuis aan de Heerengracht, waar afstammelingen wo nen van het oude geslacht, hangt nog dezelfde schilderij in de hooge, breede vestibule: het moede hoofd een weinig naar Techts gewend, om den smallen mond een glimlach zonder vroolijk- heid, mat en weemoedig! En toch was zij toen nog heel jong en bekoorlijk, nau welijks vijf en twintig jaren oud! De blanke handen lagen in den schoot. In de geheele houding was iets gebiedends,' zooals het paste aan een Vrouwe van Waayenburg Zóó als de schilderij haar uitbeeldt, zóó zien de tegenwoordige bewoners van het huis en de bezoekers haar voor zich; eenzaam en somher het leven op het trotsche Waayenburg, leeg en ijdel de dagen. Maar zij weten ook van de verandering die gekomen is, van de groote winst voor haar en haar gezin. Gods licht viel op hun weg, en zij mocht het zien in een dankbaar erkennen! Gloria in excelsis Deo! Dec. 1928. KERSTSTEMMING. Ons is gheboren een Kindekijn Noch claere dan die sonne, Dat sal ons alle vroude1 sijn Al totter enghelen wanne.2) Kerststemming. Als die er is, dan moet ze zijn de stem ming van het blije kind. Dat zoo graag hoort vertellen van het Kind in de kribbe, 't Is of het wat dichter bij de kribbe durft komeh dan wij, groote menschen, die het Kerstwonder zoo vaak op een afstand zien. Het kind durft wel over den rand der kribbe heen te buigen en zóó te bidden het eenvoudig kindergebedje.' Het gaat het kind zoo vaak om het Kind. Soms zien wij het Kind niet, omdat er anderen voor staan. Augustus en Jozef en Maria en her ders en wijzen. Wat kan ons al niet het gezicht benemen in Bethlehem. Ja, ik weet wel, dat een Kerstboom met zijn lichtjes het ook donker kan maken. Maar voor kinderen is dit gevaar voor Kerstverduistering lang niet zoo groot als voor groote menschen, die de geschiedenis van Lukas 2 van buiten kennen. Waarom boeit die geschiedenis de kin deren zoo? Ze is toch heel eenvoudig. Heel niet „boeiend", vergeleken met tal van an dere verhalen. Eigenlijk is het alles eerst heel gewoon. Vreugde. s) Blijdschap. Jan Wouters was een rechtschapen man en in vele opzichten een voorbeeldig Christen. Zijn vaderlijk erfdeel, de mooie boer derij, had hij uitstekend geëxploiteerd, op zijn persoonlijk leven viel niet het gering ste aan te merken en hij had getoond zijn eigen huis wèl te kunnen regeeren. Sinds jaren was hij lid van den Ge meenteraad en als straks de oude wet houder het bijltje er bij neerlegde, dan was hij de aangewezen man om diens plaats in te nemen. Voor de Kerk was hij een steunpilaar en als er niet die onaangename geschie denis met zijn buurman was geweest, dan zou hij nóg in den kerkeraad een plaats hebben gehad. Als hij daaraan denkt, dan komt er een harde trek om zijn mond en ballen zich onwillekeurig zijn vuisten. Want Wouters had een stijven nek en een „harde kop", zooals de menschen zei den. Hij was een man van het recht, zoo- als hij zelf beweerde. En nu waren zijne rechten aangetast. Meer dan een jaar was het nu al gele den dat de landerijen, die hij als zijn toe komstig eigendom beschouwde, waren ver kocht. Zij hadden vroeger aan zijn groot vader behoord en hij had het als de na tuurlijkste zaak van de wereld beschouwd, dat hij ze bij de eerste gelegenheid de beste terugkocht. Dat was zijn Techt, zoo meen de hij. Maar nu was een ander hem voor ge weest. Juist toen hij het beslissende „mijn" wilde laten hooren, viel de 'hamer, omdat door een ander een bod was gedaan. Bevend van woede was hij naar huis gegaan en die woede was niet verminderd toen kort daarop timmerman en metselaar aan het werk gingen om voor den nieuwen eigenaar een „Veldzicht" te bouwen. Dat vergalde zijn 'leven. Dat huis was voor hem een monument van onrecht. Zorgvuldig had hij er voor gewaakt den nieuwen buurman te ontmoeten. Hij, negeerde hem. Op den weg, op de markt, en ook in de kerk „Broeders" waren 'het, maar zulk een broederschap wenschte hij niet. De oude predikant probeerde te vergeefs hem tot andere gedachten te brengen. Hoor eens, dominee, had hij gezegd, ik acht u hoog en ik heb eerbied voor uw persoon en ambt, maar, u moet het me niet kwalijk nemen, hierin kan ik u niet volgen. Ik sta op mijn recht en voor het recht moet alles buigen. Het deed hem pijn, zoo te moeten spre ken, maar toch, hij kon niet anders, en hij wilde niet anders. Ook de pogingen van zijne zachtmoedige vrouw om hem zachter te stemmen, had den geen resultaat gehad. Zijn optreden deed haar pijn, het was een donkere wolk die bijwijlen het huise lijk gelu'k verduisterde. En nu was het Kerstfeest. Wouters had in den huiselijken kring gelezen van de groote blijdschap, door de Engelen aan de herders verkondigd en met zijn gezin had hij gezongen van de eere Gods, het welbehagen in menschen en den vrede op aarde. Doch in zijn hart was er geen vrede. Daar voor hem uit ging zijn buurman en hij voelde weer de oude wrok in zijn hart. De feestklokken luidden en hij ging me de op tot het feest en toch was er geen feest in zijn hart, omdat er geen plaats was voor den Zaligmaker en omdat hij niet bereid was zich in alles voor den ge boren Koning te buigen. Hij stond op zijn recht. En toch zong hij met de gemeente van de schuldvergiffenis die nooit in schooner glans verscheen, dan nu door Gods barm- hartigheen. Laat ons dan henengaan zoo noode de leeraar en laat ons zien het Woord dat er geschied is, hetwelk de Heere ons heeft kond gedaan. En Wouters ging mee. Hij blikte in de kribbe. 1 die plots, by lichtscheur tot in 's hemels hoeken, ons brengt het eind'ljjk heil aller ge slachten Gods Zoon, een kind der Maagd, in arme doeken! Er is veel van den gloed der vrome primitieven in de verzen, waarin deze dichter zingt „van eenen zwarten Koning" die de Ster zag lichten, en naar Beth lehem zich spoedde: Nu luistert, devote lieden, naar iet dat heel ver van 'hier is geschied. Het was aan 'toude Saba-strand, (Nu heet dat Abyssijner-land) daar, op een zoelen zomernacht, blonk wonderdiep de sterrenpracht, en op der luchten goudgeflonker, stonden die ronde heuvelen donker. Op 't allerhoogste bergenvlak Op 't allersteilste torendak, daar stond een vrome koningszoon; die had, o zoo zoet en zoo schoon! En wat hij zeide en konde ik niet Zijn vreemde taal verstond ik niet, tenzij één woordeken, luide en hel: i Emmanuel! En dat zei, en dat zuchtte, en dat zong hij gedurig, al heffend die handen omhooge zeer vurig Toen is er in den hemel ontbrand een sterre klaar ende groot, die over het zwijgende zwarte land heur stille stralen goot. En in die sterre een kindeke blinkt, dat zoet met zijn handje den koning winkt;'; en de koning riep, zeer blijde, in den nacht: „Ik kom, mijn kindeke, wacht!" Bij avond glijdt over de zandwoestijn een breede, gouden schijn, en daarachter stapt een hooge kameel met schreden groot en veel. En op dien kemel' zit een man, en al wat ilc er van zeggen kan, is, dat h-ij prevelt zacht in den nacht: „Ik kom, mijn kindeke, wachtl" En koning Gaspar kwam aan den Jordaan, hjj wilde door 't wielende water gaan toen bellekens rinkelden bont .en blij: twee koningen reden nabij. En Gaspar vroeg: wel waar gaat gij heen Mijn broeders uit 'tOosten verre? Zij zeiden: wij zoeken een kindje kleen, al volgend een wondere sterre! En Gaspar riep, zeer blij te moe: ik ook moet naar dat kindeke toe! En zoo zijn drie koningen samen gegaan aldoor den diepen Jordaan. De tocht naar Bethlehem De dichter Hilarion Thans zag velen dezen weg gaan- Wijzen uit het verre Oosten, herders uit Efratha's velden en zelve ging hij óók denzelfden weg naar Bethlehem, om te zoeken den Koning der wereld. Ook wij hebben ons opgemaakt om den Koning te zien. Welk een heerlijkheid, wanneer wij hem als onzen Heiland be groeten mogen. BETHLEHEM. „Deze stadt" aldus een oud schrij ver „mach wel te recht Bethlehem, dat is een Broothuys heeten, want de Sone Gods, onsen Heere Jesus Chris tus, dat waerachtige Hemelsche Broot, is aldaer geboren." Ieder oprecht Christen zal zeker van harte met deze woorden instemmen. Maar ook nog in een ander meer letterlijk opzicht, is Bethlehem een broodhuis. Want de omgeving is vrucht baar en vriendelijk- Men ziet hier Judea op zijn allerschoonst. Deze streek is als een oase in het ove- En hij zag daar niet alleen een aanmin nig Kindeke, maar hij zag het wonder van Gods zondaarsliefde. Hij zag daar den Heiland en Zaligma ker, die in de wereld gekomen was, niet om recht te doen en te vergelden, maar om zondaren te roepen tot bekeering, om in hun plaats te lijden en te sterven en te staan voor Gods rechterstoel. En toen hij zoo zag, dat kindeke, toen werd de groote Wouters klein. Toen was hij niet meer de stijfhoofdige boer, die op kwam voor zijn vermeend© recht, maar toen werd hij als een kindeke. Vrede daalde er in zijn hart. En met de gemeente zong hij het dank lied ter eer van God, die door zijn lief derijk bestel, verlossing heeft teweeg ge bracht. Verlossing ook voor hem, van de macht van de zonde van den hoogmoed. Daar begreep men nu niets van op „Moshoeve". Vader had de kinderen naar huis ge stuurd en was zelf het zijpad ingegaan naar „Veldzicht". Wat beteekende dat? Nieuwe onaange naamheden en dat op Kerstfeest? Of zoumaar neen, dat kon vrouw Wouters, hoezeer zij 't ook hoopte, niet ge- looven. En toch was 't waar. Toen Wouters naar huis terugkeerde, rigens dorre, steenachtige Zuid-Palestina. Hier dan, in dit welgelegen stadje, te midden van een aan natuurschoon rjjke omgeving, stond de kribbe, waarin net Kindeke, in doeken gewonden, neerlag. De meest bokende plaats in het Beth lehem van nu 'is zeker wel de z.g.n. ge boortekerk. Eusebius schrijft „dat de Keyserinne Helena, des vromen Aendachtighen Key- sers Constantini Maqui Moeder te Beth lehem, een schoone, costelijcke kercke ghetimmert hoeft op de selve plaetse, daer ons© lieve Heer Christus van de Jonck- vrouwe Maria in deser Werelt ghebo ren is". „Dese Kercke is van marmelsteenen ende menigherhande verwen zeer coste- lijck ghetimmert, also, dat men haers ghe- lijcke in de gantsche wereldt niet en weet te vinden." Nu denke men vooral niet, dat de Ge boortekerk van buiten zulk een buiten gewoon verheven indruk maakt. Integen deel ze gelijkt uitwendig meer op een vesting, dan op een bedehuis. Nu is ze in den loop der tijden ook vaak een vesting geweest, want ze moest herhaaldelijk worden verdedigd tegen de Mohammedanen, en er zou dan ook van deze kerk een uitgebreide historie te schrijven zijn. Wij willen dit echter niet doen, maar alleen releveeren, dat men, meenende, dat de Heiland in een grot was geboren, boven die grot in de vierde eeuw onzer jaartelling een groote kerk bouwde, die in den loop der eeuwen vaak werd ver bouwd, gedeeltelijk verwoest, weer op gebouwd, en gerestaureerd. Deze kerk heeft niet, zooals onze groot- sche kathedralen een prachtigien, in 't oog loopenden ingang. Slechts door een klein deurtje kan men "binnenkomen. Het is zóó laag, dat men een buigende beweging moet maken bij het binnentreden. Schoone symboliek Onder het hoofdaltaar der kerk be vindt zich de grot der geboorte- Men bo reikt deze door middel van een breede trap. i i De vloer van de grot is, naar de be schrijving van prof. De Groot, met mar mertegels belegd. Twee en dertig bran dende lampen hangen aan de zoldering. Een zilveren ster in een nis wijst de plaats aan, waar de Heere Jezus zou geboren zijn. Om die ster hoen staan de woorden: „hic de Virgine Maria Jesus Christus natus est" (Hier is Jezus Chris tus geboren uit de maagd Maria.) In een andere nis staat een marmeren kribbe- Daar is zoo ze^t men do plaats, waar het Kindeke, in doeken ge wonden, in de kribbe lag. Verder toont men den bezoekers de plaats, waar da wijzen uit het Oosten nederknielden. Natuurlijk zijn er in Bethlehem en naaste omgeving nog meerdere plaatsen, waaraan men Bijbeische herinneringen vastknoopt. Op den weg van Jeruzalem naar Beth lehem bevindt zich een put. Men heeft dien den put der wijzen genoemd, omdat daar de wijzen uit het Oosten de ster weer zouden hebben aanschouwd, die hun den weg wees naar de plaats, waar het Kindeke lag. In deze buurt bevindt zich ook een tweetal putten, waaruit Jozef en Maria zouden hebben gedronken op hun reis van Galilea naar Bethlehem- Behalve het bekende graf van Radhei vinden de reizigers hier ook den „Da vid sput", waaruil do vrienden van David, nadat zij door do Filistijnen wa'ren heen gebroken, water hebben gehaald, het huis van Jozef, de woonplaats der herders, enz. Bij al deze verhalen speelt de legende echter vaak een groote roll Men wandelt hier op den onzekeren bodem der middel- eeuwsche traditie. DUITSCHE KERSTGEBRUIKEN. Geen feest is in Duitschland wel zoo innig verbonden met het gevoelsleven van het gansche volk als het Kerstfeest. „Weihnachten" beteekent voor oud en jong een tijdperk van vreugde. Overal scheen hij een nieuw mensch. Een zware last was van zijn schouders genomen; blijdschap straalde uit zijn oog. Hij had zich vernederd en hij was in het oog van zijn vrouw grooter dan ooit. Hij had ootmoedig het hoofd gebogen en 'twas of zijn heerschersgestalte te meer uitkwam. Wat er tusschen de vroegere vijanden besproken werd, bleef binnen de muren van het kleine opkamertje. Kreupele Hannes, het wandelend nieuwsblad van het dorp, wist alleen te vertellen dat de beide mannen met een hartelijken handdruk waren gescheiden. Als hij 's avonds in de huurt was ge weest had hij er bij kunnen vertellen dat de Veldzicht-bewoners zich naar de Mos hoeve begaven en dat toen de veete die beide families scheidde voor goed werd be graven. Hier was het Kerstfeest een vredefeest. Vrede kwam er in de harten en in de huizen. En omdat er de ware vrede gevonden werd, was er ook groote blijdschap. En daarom kon het niet anders of de avond eindigde met de lofzegging: Eere zij God Vrede op aarde In de menschen welbehagen.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1928 | | pagina 7