De Tocht naar Bethlehem
KERSTVREUGDE.
Twee arme menschen gaan op reie. Be
reis is lang en moeilijk. Ze gaan van Na
zareth naar Bethlehem. In Bethlehem is
het drukker dan anders. Be stadsherberg
is vol. De twee arme reizigers kunnen geen
logies krijgen. En nu komen ze terecht in
wat wij voor 't gemak maar noemen een
stal. In dien stal wordt een kindje gebo
ren. Het wordt in doeken gewikkeld en in
een krib neergelegd.
'tls toch alles heel gewoon. Zonder
spanning.
En in 'tveld is alles ook heel gewoon
eerst. Herders, die waken bij de schaapjes.
In dienzelfden, stillen nacht. Die praten of
zwijgen, den sterrenhemel bewonderen of
naar de lieve dieren zien, die rusten in
het gras.
Maar dan wordt de gewone geschiedenis
op eenmaal buitengewoon. De stille nacht
wordt een heilige nacht.
„Een engel de.s Heeren stond bij hen en
de heerlijkheid des Heeren omscheen hen
en zij vreesden met groote vreeze."
Zij vreezen, die herders, omdat het in
eens buitengewoon wordt. Omdat er een
engel op het veld komt. Ze vreezen om die
sfeer van heiligheid; om dat licht Gods,
dat menschen en schapen verlicht.
En die engel zelf moet de vrees weg
nemen met het woord der groote blijd
schap, die voor het gansche volk wezen
zal. „U is heden geboren een Heiland,
welke is Christus, de Heer in de stad Da
vids. En dit zij u het teekengij z:ult het
kindeken vinden in doeken gewonden en
liggende in de kribbe."
Dat is het nu, en dat alleen, wat den
stillen nacht tot een heiligen nacht maakt.
Een kindeken in doeken gewikkeld en
liggende in een kribbe en dat kindeke
Christus, de Heer.
Zonder dit kindeke is het alles op Kerst
feest speelgoed: de boom en de kaarsjes en
de geschenken en de lekkernijen. Speelgoed
ook voor de grooten.
Doch, waarom zullen we de symboliek
van dit alles onderschatten, vermijden,
bannen?
De Kerstboom kan de aandacht afleiden
zeker maar dat kan zelfs de stal, de
krib, Maria. De vrede, waarvan de engelen
zongen, komt pas door het contact met den
levenden Christus, Die niet meer is een
kind in een kribbe, maar de verheerlijkte
Heiland, Wien alle macht is gegeven in
hemel en op aarde.
door
A. L. VAN O YEN.
De eeuwen door is het Kerstfeest een
rjjk en altijd weer nieuw motief geweest
voor duizenden kunstenaars, voor schil
ders, beeldhouwers, dichters. Ook zij zijn
met de stoeten naar Bethlehem gegaan,
ook bij hen was de vraag: Wij wilden
Jezus wel zien.
Groote meesterwerken hebben zij voort
gebracht; meesterwerken, die, bij harmo
nische eenheid van détails, toch altijd
een mysterie blijven, dat wij alleen be
schouwen en bewonderen kunnen.
De schilders, die den stal van Beth
lehem op doek hebben gebracht, de beeld
houwers, die een beeld ontwierpen van
de maagd Maria, zij hebben dat gedaan
naar de opvattingen, die hun kunst be-
heerschten., En bjj' schilders en beeld
houwers stonden daar óók de dichters.
Zij hebben gezongen van genade en ver
geving, van zondaarsliefde en delging van
schuld. Maar steeds gevoelen wjj het on
vermogen om den dank uit te spreken
voor zoo rjjke en heerlijke gave, door
God aan een verloren menschheid ge
schonken.
Er is een legende, die verhaalt van
een monnik, die beeldhouwer was. Hem
werd opgedragen een beeld van Maria
te maken voor een der nissen van een
gotische kerk. Terwijl hij aan zijn arbeid
bezig was, altijd zoekend naar de juiste
uitdrukking, de goede houding, is een
gestalte hem verscheen teer en schoon;
en als waren er lichtstralen aan alle
zijden, zóó schitterde alles in rein, heer
lijk licht. En toen wist hij het: zóó moet
bet beeld zijn! Het zonlicht zal door
1 de gebrandschilderde ramen vallen, er
zullen lichtstralen zijn aan alle zijden!
Zoo zat htf daar, uren na uren. Het
licht vervaagde; alles werd weggenomen
door de duisternis. Maar hoe hij ook
werkte en zocht, het gelukte hem niet,
de goede uitdrukking en de juiste houding
voor het beeld te vinden.
Wel roemden de kloosterbroeders het
als een beeld, dat tritmunbte boven al 't
andere, dat hjj gemaakt had; maar de
beeldhouwer wist zoo goed hoeverre het
gebleven was beneden het beeld, dat hij
maken wilde, dat gelijken moest op de
gestalte die hij eens voor zich zag. En
hij besefte het: voor het volmaakte beeld
is mijn kunst ontoereikend.
Maar hij dankte God, omdat hij toch
gezien had; en dat hij verkoren was
om iets iets van dat wonderschoone
mede te deelen aan de mensciiheid
Zoo zijn ook Tie kerstliederen van alle
eeuwen slechts echo's van het machtige
koraal, dat de diphters gehoord en be
luisterd hebbenMaar het is dan toch
ook het lied van rijk door God begena
digden; daarom alleen reeds verdient het
onze gewijde aandacht.
Van den dichter Hilarion Thans zijn
o.m. twee dichtbundels verschenen: „Om
heinde Hoven" en „Verloren Stroom".
De tweede bundel "is een voortzetting van j
de eerste, zoowel naar inhoud als naar
vorm. „Omheinde Hoven" is een autobio
grafie van 'de jaren 19091912; „Ver
loren Stroom" van 1913-1919.
Het werk van dezen Vlaamschen Min
derbroeder is zoowel in Noord- als in
Zuid-Nederland met algemeene belangstel
ling begroet. Dit zal niemand verwonde
ren, die van den inhoud dezer beide
bundels kennis neemt.
Zijn leven ging langs moeilijke paden;
maar de zekerheid waarvan hij zingend
getuigt, heeft hij juist op deze wegen
al's een kostbaren schat verworven. Mede
daardoor zijn de wegen van smart en
lijden hem zeer dierbaar geworden..
De vier weken voor Kerstmis heeft
deze dichter uitgebeeld in een tocht naar
Bethlehem. De dagen zijn paden over de
heide, in .de pracht van winterdagen en
-nachten. Met het vorderen van den, 'tijd
nadert men de hoogvlakte: ziet, het doel
licht aan den horizon!
Adventus! en de dagen waren paden,
smal-lijnend door besneeuwde vlakten,
over
woudheuvels waar kristalberijmd naald-
loover
in 'tzonlicht schitterde: kerstboom
sieraden;
en nachten rezen: één juweelentoover,
op zwart fluweel ,van sterrenmyriaden.
Naar 'tOosten lengden uit ons pelgrims
gangen;
door suisende eenzaamheid van hei-
valleien,
bleef in bleekgulden mist ons begeleien
een ijle nagalm hooger heilgezangen:
hoe zegen dra tot rijpheid zou gedijen,
vervuld zou gaan een eeuwenlang ver
langen.
Maar tot den rand van hoogvlakten ge
stegen,
verklaarde ons starend aanschijn, in diep
branden
van roze dageraden, over landen
en breede stroomen, bevende allerwegen.
O! naar dien gloor ons uitgestrekte
handen!
O lichter voetgezweef 'dien morgen tegen!
Ons hoopvol hart stemt mede in wond're
tonen,
waarvan de hooglandluchten staan door
zongen:
een lied van slavenketens, stukgie-
sprongen,
van liefde en vree die weer bp aarde
wonen;
een groet den volk'ren, alzijds aange
drongen
naar 'tdal waar zal de Vorst van Vrede
tronen.
Zóó, vromer om het vroomste dat we
zoeken,
al blijder om de vreugd waarnaar we
smachten,
we wachten u, o zaligste der nachten,
Er is een groote taak voor je, maar het
geloof in God zal1 je helpen bjj alles....
Ja, moeder.
Geen zweem van twjjfel lag achter deze
woorden verborgen! De moede oogen za
gen op, bijkans blijde!
Een wondere vrede voelde zjj in zich;
vrede na een leven v.an strijd en zorgen
Enkele uren later is de vrouwe van
Waayenburg heengegaan.
Het was voorbij. Aan het vermoeide
leven een einde maar een nieuw begin
was er tevens!
Op den avond van dien droeven Kerst
dag heeft Ferdinand van Suylen met be
vende hand de brieven met het doods
bericht onderteekend: „Nademael dat het
de Almogende Godt gelust heeft mijn
lieve vrouw uyt dti tranendal weg te dra
gen in Syn eeuwige rust."
Ngdat zij de beminde doode naar haar
laatste rustplaats hadden gedragen, heeft
Ferdinand van Suylen aan zijn dochter
de erfenis harer moeder overhandigd.
Het was haar bijbel. Voorin lag een
smal strookje papier, waarop, in het be
kende, sierlijke handschrift, niets dan
drie woorden: De kostbaerste Erfenis.
Deze bijbel is Agnietje van Suylen ten
richtsnoer geweest door het leven. Niet
langer was er in haar hart een terugrei
ken maar de oude idealen. Het verleden
had zijn kracht verloren; ©en nieuwe,
beloften-rijke toekomst sloot zich open
voor haar!
In het statige patriciërshuis aan de
Heerengracht, waar afstammelingen wo
nen van het oude geslacht, hangt nog
dezelfde schilderij in de hooge, breede
vestibule: het moede hoofd een weinig
naar Techts gewend, om den smallen
mond een glimlach zonder vroolijk-
heid, mat en weemoedig! En toch was
zij toen nog heel jong en bekoorlijk, nau
welijks vijf en twintig jaren oud! De
blanke handen lagen in den schoot. In
de geheele houding was iets gebiedends,'
zooals het paste aan een Vrouwe van
Waayenburg
Zóó als de schilderij haar uitbeeldt,
zóó zien de tegenwoordige bewoners van
het huis en de bezoekers haar voor zich;
eenzaam en somher het leven op het
trotsche Waayenburg, leeg en ijdel de
dagen.
Maar zij weten ook van de verandering
die gekomen is, van de groote winst voor
haar en haar gezin. Gods licht viel op
hun weg, en zij mocht het zien in een
dankbaar erkennen!
Gloria in excelsis Deo!
Dec. 1928.
KERSTSTEMMING.
Ons is gheboren een Kindekijn
Noch claere dan die sonne,
Dat sal ons alle vroude1 sijn
Al totter enghelen wanne.2)
Kerststemming.
Als die er is, dan moet ze zijn de stem
ming van het blije kind. Dat zoo graag
hoort vertellen van het Kind in de kribbe,
't Is of het wat dichter bij de kribbe durft
komeh dan wij, groote menschen, die het
Kerstwonder zoo vaak op een afstand zien.
Het kind durft wel over den rand der
kribbe heen te buigen en zóó te bidden het
eenvoudig kindergebedje.' Het gaat het
kind zoo vaak om het Kind. Soms zien wij
het Kind niet, omdat er anderen voor
staan. Augustus en Jozef en Maria en her
ders en wijzen. Wat kan ons al niet het
gezicht benemen in Bethlehem.
Ja, ik weet wel, dat een Kerstboom met
zijn lichtjes het ook donker kan maken.
Maar voor kinderen is dit gevaar voor
Kerstverduistering lang niet zoo groot als
voor groote menschen, die de geschiedenis
van Lukas 2 van buiten kennen.
Waarom boeit die geschiedenis de kin
deren zoo? Ze is toch heel eenvoudig. Heel
niet „boeiend", vergeleken met tal van an
dere verhalen. Eigenlijk is het alles eerst
heel gewoon.
Vreugde.
s) Blijdschap.
Jan Wouters was een rechtschapen man
en in vele opzichten een voorbeeldig
Christen.
Zijn vaderlijk erfdeel, de mooie boer
derij, had hij uitstekend geëxploiteerd, op
zijn persoonlijk leven viel niet het gering
ste aan te merken en hij had getoond zijn
eigen huis wèl te kunnen regeeren.
Sinds jaren was hij lid van den Ge
meenteraad en als straks de oude wet
houder het bijltje er bij neerlegde, dan
was hij de aangewezen man om diens
plaats in te nemen.
Voor de Kerk was hij een steunpilaar
en als er niet die onaangename geschie
denis met zijn buurman was geweest, dan
zou hij nóg in den kerkeraad een plaats
hebben gehad.
Als hij daaraan denkt, dan komt er een
harde trek om zijn mond en ballen zich
onwillekeurig zijn vuisten.
Want Wouters had een stijven nek en
een „harde kop", zooals de menschen zei
den. Hij was een man van het recht, zoo-
als hij zelf beweerde.
En nu waren zijne rechten aangetast.
Meer dan een jaar was het nu al gele
den dat de landerijen, die hij als zijn toe
komstig eigendom beschouwde, waren ver
kocht. Zij hadden vroeger aan zijn groot
vader behoord en hij had het als de na
tuurlijkste zaak van de wereld beschouwd,
dat hij ze bij de eerste gelegenheid de beste
terugkocht. Dat was zijn Techt, zoo meen
de hij.
Maar nu was een ander hem voor ge
weest.
Juist toen hij het beslissende „mijn"
wilde laten hooren, viel de 'hamer, omdat
door een ander een bod was gedaan.
Bevend van woede was hij naar huis
gegaan en die woede was niet verminderd
toen kort daarop timmerman en metselaar
aan het werk gingen om voor den nieuwen
eigenaar een „Veldzicht" te bouwen.
Dat vergalde zijn 'leven.
Dat huis was voor hem een monument
van onrecht.
Zorgvuldig had hij er voor gewaakt den
nieuwen buurman te ontmoeten.
Hij, negeerde hem.
Op den weg, op de markt, en ook in de
kerk
„Broeders" waren 'het, maar zulk een
broederschap wenschte hij niet.
De oude predikant probeerde te vergeefs
hem tot andere gedachten te brengen.
Hoor eens, dominee, had hij gezegd, ik
acht u hoog en ik heb eerbied voor uw
persoon en ambt, maar, u moet het me
niet kwalijk nemen, hierin kan ik u niet
volgen. Ik sta op mijn recht en voor het
recht moet alles buigen.
Het deed hem pijn, zoo te moeten spre
ken, maar toch, hij kon niet anders, en
hij wilde niet anders.
Ook de pogingen van zijne zachtmoedige
vrouw om hem zachter te stemmen, had
den geen resultaat gehad.
Zijn optreden deed haar pijn, het was
een donkere wolk die bijwijlen het huise
lijk gelu'k verduisterde.
En nu was het Kerstfeest.
Wouters had in den huiselijken kring
gelezen van de groote blijdschap, door de
Engelen aan de herders verkondigd en met
zijn gezin had hij gezongen van de eere
Gods, het welbehagen in menschen en den
vrede op aarde.
Doch in zijn hart was er geen vrede.
Daar voor hem uit ging zijn buurman en
hij voelde weer de oude wrok in zijn hart.
De feestklokken luidden en hij ging me
de op tot het feest en toch was er geen
feest in zijn hart, omdat er geen plaats
was voor den Zaligmaker en omdat hij
niet bereid was zich in alles voor den ge
boren Koning te buigen.
Hij stond op zijn recht.
En toch zong hij met de gemeente van
de schuldvergiffenis die nooit in schooner
glans verscheen, dan nu door Gods barm-
hartigheen.
Laat ons dan henengaan zoo noode
de leeraar en laat ons zien het Woord
dat er geschied is, hetwelk de Heere ons
heeft kond gedaan.
En Wouters ging mee.
Hij blikte in de kribbe.
1 die plots, by lichtscheur tot in 's hemels
hoeken,
ons brengt het eind'ljjk heil aller ge
slachten
Gods Zoon, een kind der Maagd, in arme
doeken!
Er is veel van den gloed der vrome
primitieven in de verzen, waarin deze
dichter zingt „van eenen zwarten Koning"
die de Ster zag lichten, en naar Beth
lehem zich spoedde:
Nu luistert, devote lieden, naar iet
dat heel ver van 'hier is geschied.
Het was aan 'toude Saba-strand,
(Nu heet dat Abyssijner-land)
daar, op een zoelen zomernacht,
blonk wonderdiep de sterrenpracht,
en op der luchten goudgeflonker,
stonden die ronde heuvelen donker.
Op 't allerhoogste bergenvlak
Op 't allersteilste torendak,
daar stond een vrome koningszoon;
die had, o zoo zoet en zoo schoon!
En wat hij zeide en konde ik niet
Zijn vreemde taal verstond ik niet,
tenzij één woordeken, luide en hel:
i Emmanuel!
En dat zei, en dat zuchtte, en dat zong
hij gedurig,
al heffend die handen omhooge zeer
vurig
Toen is er in den hemel ontbrand
een sterre klaar ende groot,
die over het zwijgende zwarte land
heur stille stralen goot.
En in die sterre een kindeke blinkt,
dat zoet met zijn handje den koning
winkt;';
en de koning riep, zeer blijde, in den
nacht:
„Ik kom, mijn kindeke, wacht!"
Bij avond glijdt over de zandwoestijn
een breede, gouden schijn,
en daarachter stapt een hooge kameel
met schreden groot en veel.
En op dien kemel' zit een man,
en al wat ilc er van zeggen kan,
is, dat h-ij prevelt zacht in den nacht:
„Ik kom, mijn kindeke, wachtl"
En koning Gaspar kwam aan den
Jordaan,
hjj wilde door 't wielende water gaan
toen bellekens rinkelden bont .en blij:
twee koningen reden nabij.
En Gaspar vroeg: wel waar gaat gij
heen
Mijn broeders uit 'tOosten verre?
Zij zeiden: wij zoeken een kindje kleen,
al volgend een wondere sterre!
En Gaspar riep, zeer blij te moe:
ik ook moet naar dat kindeke toe!
En zoo zijn drie koningen samen
gegaan
aldoor den diepen Jordaan.
De tocht naar Bethlehem De dichter
Hilarion Thans zag velen dezen weg gaan-
Wijzen uit het verre Oosten, herders uit
Efratha's velden en zelve ging hij
óók denzelfden weg naar Bethlehem, om
te zoeken den Koning der wereld.
Ook wij hebben ons opgemaakt om den
Koning te zien. Welk een heerlijkheid,
wanneer wij hem als onzen Heiland be
groeten mogen.
BETHLEHEM.
„Deze stadt" aldus een oud schrij
ver „mach wel te recht Bethlehem,
dat is een Broothuys heeten, want de
Sone Gods, onsen Heere Jesus Chris
tus, dat waerachtige Hemelsche Broot,
is aldaer geboren."
Ieder oprecht Christen zal zeker van
harte met deze woorden instemmen.
Maar ook nog in een ander meer
letterlijk opzicht, is Bethlehem een
broodhuis. Want de omgeving is vrucht
baar en vriendelijk- Men ziet hier Judea
op zijn allerschoonst.
Deze streek is als een oase in het ove-
En hij zag daar niet alleen een aanmin
nig Kindeke, maar hij zag het wonder van
Gods zondaarsliefde.
Hij zag daar den Heiland en Zaligma
ker, die in de wereld gekomen was, niet
om recht te doen en te vergelden, maar
om zondaren te roepen tot bekeering, om
in hun plaats te lijden en te sterven en te
staan voor Gods rechterstoel.
En toen hij zoo zag, dat kindeke, toen
werd de groote Wouters klein. Toen was
hij niet meer de stijfhoofdige boer, die op
kwam voor zijn vermeend© recht, maar
toen werd hij als een kindeke.
Vrede daalde er in zijn hart.
En met de gemeente zong hij het dank
lied ter eer van God, die door zijn lief
derijk bestel, verlossing heeft teweeg ge
bracht.
Verlossing ook voor hem, van de macht
van de zonde van den hoogmoed.
Daar begreep men nu niets van op
„Moshoeve".
Vader had de kinderen naar huis ge
stuurd en was zelf het zijpad ingegaan
naar „Veldzicht".
Wat beteekende dat? Nieuwe onaange
naamheden en dat op Kerstfeest?
Of zoumaar neen, dat kon vrouw
Wouters, hoezeer zij 't ook hoopte, niet ge-
looven.
En toch was 't waar.
Toen Wouters naar huis terugkeerde,
rigens dorre, steenachtige Zuid-Palestina.
Hier dan, in dit welgelegen stadje, te
midden van een aan natuurschoon rjjke
omgeving, stond de kribbe, waarin net
Kindeke, in doeken gewonden, neerlag.
De meest bokende plaats in het Beth
lehem van nu 'is zeker wel de z.g.n. ge
boortekerk.
Eusebius schrijft „dat de Keyserinne
Helena, des vromen Aendachtighen Key-
sers Constantini Maqui Moeder te Beth
lehem, een schoone, costelijcke kercke
ghetimmert hoeft op de selve plaetse, daer
ons© lieve Heer Christus van de Jonck-
vrouwe Maria in deser Werelt ghebo
ren is".
„Dese Kercke is van marmelsteenen
ende menigherhande verwen zeer coste-
lijck ghetimmert, also, dat men haers ghe-
lijcke in de gantsche wereldt niet en
weet te vinden."
Nu denke men vooral niet, dat de Ge
boortekerk van buiten zulk een buiten
gewoon verheven indruk maakt. Integen
deel ze gelijkt uitwendig meer op een
vesting, dan op een bedehuis.
Nu is ze in den loop der tijden ook
vaak een vesting geweest, want ze moest
herhaaldelijk worden verdedigd tegen de
Mohammedanen, en er zou dan ook van
deze kerk een uitgebreide historie te
schrijven zijn.
Wij willen dit echter niet doen, maar
alleen releveeren, dat men, meenende, dat
de Heiland in een grot was geboren,
boven die grot in de vierde eeuw onzer
jaartelling een groote kerk bouwde, die
in den loop der eeuwen vaak werd ver
bouwd, gedeeltelijk verwoest, weer op
gebouwd, en gerestaureerd.
Deze kerk heeft niet, zooals onze groot-
sche kathedralen een prachtigien, in 't oog
loopenden ingang. Slechts door een klein
deurtje kan men "binnenkomen. Het is
zóó laag, dat men een buigende beweging
moet maken bij het binnentreden. Schoone
symboliek
Onder het hoofdaltaar der kerk be
vindt zich de grot der geboorte- Men bo
reikt deze door middel van een breede
trap. i i
De vloer van de grot is, naar de be
schrijving van prof. De Groot, met mar
mertegels belegd. Twee en dertig bran
dende lampen hangen aan de zoldering.
Een zilveren ster in een nis wijst de
plaats aan, waar de Heere Jezus zou
geboren zijn. Om die ster hoen staan de
woorden: „hic de Virgine Maria Jesus
Christus natus est" (Hier is Jezus Chris
tus geboren uit de maagd Maria.)
In een andere nis staat een marmeren
kribbe- Daar is zoo ze^t men do
plaats, waar het Kindeke, in doeken ge
wonden, in de kribbe lag. Verder toont
men den bezoekers de plaats, waar da
wijzen uit het Oosten nederknielden.
Natuurlijk zijn er in Bethlehem en
naaste omgeving nog meerdere plaatsen,
waaraan men Bijbeische herinneringen
vastknoopt.
Op den weg van Jeruzalem naar Beth
lehem bevindt zich een put. Men heeft
dien den put der wijzen genoemd, omdat
daar de wijzen uit het Oosten de ster
weer zouden hebben aanschouwd, die hun
den weg wees naar de plaats, waar het
Kindeke lag.
In deze buurt bevindt zich ook een
tweetal putten, waaruit Jozef en Maria
zouden hebben gedronken op hun reis
van Galilea naar Bethlehem-
Behalve het bekende graf van Radhei
vinden de reizigers hier ook den „Da
vid sput", waaruil do vrienden van David,
nadat zij door do Filistijnen wa'ren heen
gebroken, water hebben gehaald, het huis
van Jozef, de woonplaats der herders,
enz. Bij al deze verhalen speelt de legende
echter vaak een groote roll Men wandelt
hier op den onzekeren bodem der middel-
eeuwsche traditie.
DUITSCHE KERSTGEBRUIKEN.
Geen feest is in Duitschland wel zoo
innig verbonden met het gevoelsleven van
het gansche volk als het Kerstfeest.
„Weihnachten" beteekent voor oud en
jong een tijdperk van vreugde. Overal
scheen hij een nieuw mensch.
Een zware last was van zijn schouders
genomen; blijdschap straalde uit zijn oog.
Hij had zich vernederd en hij was in het
oog van zijn vrouw grooter dan ooit.
Hij had ootmoedig het hoofd gebogen en
'twas of zijn heerschersgestalte te meer
uitkwam.
Wat er tusschen de vroegere vijanden
besproken werd, bleef binnen de muren
van het kleine opkamertje.
Kreupele Hannes, het wandelend
nieuwsblad van het dorp, wist alleen te
vertellen dat de beide mannen met een
hartelijken handdruk waren gescheiden.
Als hij 's avonds in de huurt was ge
weest had hij er bij kunnen vertellen dat
de Veldzicht-bewoners zich naar de Mos
hoeve begaven en dat toen de veete die
beide families scheidde voor goed werd be
graven.
Hier was het Kerstfeest een vredefeest.
Vrede kwam er in de harten en in de
huizen.
En omdat er de ware vrede gevonden
werd, was er ook groote blijdschap.
En daarom kon het niet anders of de
avond eindigde met de lofzegging:
Eere zij God
Vrede op aarde
In de menschen welbehagen.