DE ZEEUW
TWEEDE BLAÜ.
Het huisje aan den zeedijk
De kostbare Erfenis
VAN
HET KINDEKE IN DE KRIBBE.
FEUILLETON
Zaligmaker hebben erkend, als niet de
engel hun gezegd had: „dat u heden ge
boren is een Zaligmaker, welke is Chris
tus, de Heere, in de stad Davids. En dit
zal u het teeken zijngij zult het kindeke
vinden, in doeken gewonden, en liggende
in de kribbe."
KERSTLIEDJE.
MAANDAG 24 DECEMBER 1928. No. 73.
En dit zal u het teeken zijn:
gij zult het kindeke vinden, in doe
ken gewonden, en liggende in de
kribbe. Lucas 2:12.
Het Kerstevangelie legt er allen nadruk
op, dat de Zaligmaker geboren is. En
op dat geboren kindeke, in doeken
gewonden en liggende in de kribbe-
Daar moet ge mee beginnen. Want
daartoe beschrijft het Kerstverhaal u de
gebeurtenis van den Kerstnacht zoo beel
dend, opdat ge het u zoudt voorstellen,
en in uw verbeelding dat kindeke daar
zoudt zien liggen.
Het gaat op het Kerstfeest allereerst
om het zien van dat geboren kindeke.
Daarvoor hebt' ge niet eens noodig een
schilderij of teekening van anderen. Want
als ge het verhaal in uw Bijbel maar aan
dachtig leest, dan stelt ge het u vanzelf
al voor; dan is het u alsof ge er zelf
bij waart, en met de herders van Bethle
hem binnenkwaamt en daar voor uw
oogen zaagt dat kindeke in doeken ge
wonden en liggende in de kribbe.
Zelfs moet gezegd worden, dat zoo ,ge
daarmede niet begint, ge tot de blijd
schap van het Kerstevangelie niet door
dringt. Geen leerstellige uiteenzetting, en
geen gemoedelijke bespiegeling, en geen
stemming-makende prediking, en geen
hoogdravende woorden of zangen kun
nen goedmaken wat ge verspeelt, als ge
niet begint met te denken aan dat gebo
ren kindeke, zooals het daar in de kribbe
lag.
Toch zou dat pasgeboren kindeke, in
doeken gewonden en liggende in de kribbe
zonder meer u nog geen Kerstfeest berei
den, immers geen blijdschap geven.
Zie dat maar weer aan die groote
menigte, die met alle .geloof in den
Christus gebroken heeft, en toch op haar
manier Kerstfeest viert bij een boom met
.brandende kaarsjes en geschenken;
wat hiefs met het Kerstfeest heeft
uit te staan. Uitheemsche gewoonte,
die tot zelfs naar de holen der
dronkenschap haar weg heeft gevonden,
en waarbij dan naar later vinding het
heilig kind vervangen is door een wan-
staltigen dwerg met grijn zende tronie.
Krenkende heiligschennis, heit Evangelie
Gods aangedaan! Maar waarbij het u te
gelijk door de ziel snijdt, dat zooveten
een Kerstfeest hebben, dat is een Chris-
tusfeest, zonder Christus.
Want dkt is toch de blijde boodschap,
dat de Zaligmaker geboren is.
Zoo voor heit uiterlijke was dat niet
aan dat kindeke te zien. Het was ons in
alles gelijk. Uitgenomen de zonde, zeker;
maar zelfs dat kunt ge dit kindeke niet
aanzien. Evenmin als ge het uw eigen
pasgeboren kind kondt aanzien, dat net
in zonden ontvangen en geboren was.
En zeker zouden die herders dat kind
in de kribbe ook niet 'als den geboren
door
HUGO KINGMANS.
13) -o-
„Dat is iets anders- Ik zeg niet, dat je
niet mag gaan, onverschillig waarheen-
Maar dat je nu juist daarheen wiltl Kijk,
dat vind ik nu eens excentriek, Lia- We
zijn met de familie gebrouilleerd- Er wordt
sinds eenige jaren niet meer gecorresl
pondeerd. Wat moet je daar nu doen,
stel dat Mama het goed vindt, wat ik
sterk betwijfel, om reden, die je even goed
weet als ik en stel ook, dat Grootmoeder
en de broeder van Mama het goed vin
den. Want die zal natuurlijk ook stem
in het kapittel hebben. Hoe kom je er
toch hij?"
„Och, 'kweet niet, Papa- Het viel me
zoo maar opeens in vanmiddag, dat ik
daar heelemaal tot rust zou komen."
„Zie je wel: een oogenblikkelijke inval,
een gnl, Lia. Morgen valt het je mis
schien wel in, om er niet heen te gaan".
„Neen, Papa, dat is uitgesloten. 'k Zou
het heel graag willen. Vindt u het 'dan
zoo goed, dat Mama zich niets aan Groot
moeder iaat. gelegen liggen?"
Architect Van Meersma fronste "de
wenkbrauwen.
„Daarover gaal het nu niet, Lia. 'kWil
daarover niet eens praten. Dat moet Ma
ma zelf maar weten. En jij behoeft niet
de bemiddelaarster te gaan spelen in de
familie."
Het was een scherpe terechtwijzing. Lia
voelde die zoo geducht, dat zij er van
schokte en dat de tranen haar in Ide
oogen sprongen.
'k Heb het niet zoo kwaad bedoeld,
Papa" snikte zij.
„Neen, neen, dat begrijp ik wel. Ik be
doelde jou ook niet te kwetsen", zei hij.
Hij was zelf geschrokken van zijn har
den toon. Te meer, waar hij in zijn hart
Lia volkomen gelijk moest geven: het was
niet goed van zjjn vrouw, om haar moe
der zoo te varwaarloozen.
Alleen door die boodschap van Gods
wege hebben zij het geweten, en geloofd.
Alleen bij het licht van het Woord
Gods, waardoor de Heilige Geest in uw
hart en in de harten uwer kinderen het
geloof werkt, alleen door dit geloof ziet
ook gij in dat kindeke den geboren Za
ligmaker.
En in dien zin geldt het dan voor u
evenals voor die herders: gij zult het kin
deke vinden, vinden den geboren Zalig
maker.
Dat is het zielsverrukkelijfce van het
Kerstevangelie, dat dit kindeke van de
kribbe is de geboren Zaligmaker te mid
den van een in zonde en ellende verloren
menschelijk geslacht.
Dat is het wat de harten vervult met
blijdschap, en de tongen losmaakt, en de
lofzangen doet geboren worden. Lofzangen
van de engelen uit den hemel in Efrata's
velden. Lofzangen ook van Gods heiligen
op aarde. Lofzangen van zondaren, die in
hem hun Redder vonden.
Dat is het, wat telken jare weer Chris
tus' kerk in den geest bij die kribbe doet
nederknielen, om hem te aanbidden.
Slechts een vraag kan zich hier aan u
opdringen. En wel deze:
Als hij dan onze Zaligmaker is,
waarom kwam hij dan toch zoo in deze
wereld, als een klein kindeke? En
indien hij dan als zulk een klein kindeke
in de wereld moest komen, waarom dan
toch in zoo diepe vernedering? Kon
dat nu niet wat anders?
O, wij zouden geneigd zijn, als hij
ons te voren had gezegd, dat hij zoo zou
geboren worden, om evenals Petrus te
zeggen: Heere, wees u genadig, dat zal u
geenszins geschieden I Neen, Heere, zoo
nietl
En toch, opdat bij1 u ten Zaligmaker
zou zijn moest hij zoo komen, en niet
'anders 1
Want om uw Zaligmaker te zijn,
moest hij in uw rampzaligheid in
gaan. Wie den drenkeling zal redden uil
de branding, die moet hem naspringen;
die moet hem opzoeken daar waar hij is,
totdat hij met hem in eenzelfde doods
gevaar verkeert. Ja, die moet hem aan
grijpen, en omvatten met zijn armen,
zoodat hij met dien drenkeling als één
klomp ellende en jammer wordt.
En als gij nu in dien drenkeling uw
beeld ziet, dan verstaat gij het ook, waar
om uw Zaligmaker aldus zijn heerlijkheid
moest verlaten om in zoo diepe vernede
ring op deze aarde geboren te worden.
En bij het zien op dat kindeke, in
doeken gewonden, en liggende in de krib
be, welt in uw oog een traan; maar
niet van medelijden over zoo diepe ar
moede en ellende van dat kindeke; en
,ook riiet een 'traan van ergernis over
sociale misstanden, die zulk een tafereel
mogelijk maken. Maar een traan van
schaamte over uw éigen zonde en schuld,
waaruit Gods Zoon u alleen door zulk een
diepe vernedering kan verlossen.
Dan vindt gij, ook gij, het kindeke
van Bethlehem als uw geboren Zalig
maker.
En door de tranen van droefheid over
uw zonden, broekt dan de glimlach der
blijdschap over Gods ontfermingen.
Het was eenigen tijd stil in bet vertrek-
Beide personen waren met eigen gedach
ten vervuld.
„Het spijt mij, Lia, dat het zoo g<e-
loopen is, 'kHad je gaarne willen helpen"
zei mijnheer Van Meersma dan met een
zucht- „Maar dit lijkt mij in alle opzichten
een onverstandig plan. Ik voorzie, wan
neer je het door zoudt zetten, in de
toekomst alle mogelijke verwikkelingen-
Inplaa.ts van rust voor jezelf, zou je hier
in huis en in de familie onvrede brengen".
Lia gaf geen antwoord. Zij had het zich
vanavond zoo heel anders voorgesteld.
Toch wilde zij nog één laatste poging
wagen.
„Papa", vroeg zij, „als ik over eenige
dagen niet van idee veranderd ben, zoudt
u er dan eens over willen denken, mij
te helpen?"
„Nu, op zoo'n vraag, die in zulke voor
zichtige bewoordingen is gesteld, kan ik
wel ja zeggen", glimlachte mijnheer van
Meersma. ,,'kZou een onmensch zijn, als
ik het niet deed. En dat ben ik toch nog
niet, is het wel, Lia?"
Zij liep spontaan op hem toe en nam
zijn hoofd in haar handen, om op zijn
voorhoofd een kus te drukken.
„U is een goed best vadertje", zeide
zij. „En wij hebben u schandelijk ver
waarloosd. Dat ben ik vandaag pas ge
waar geworden."
„Tut, tut", meende de architect. „Ik
ben me niet bewust, dat ik heb zitten
klagen. Dat ligt, meen ik, niet in mijn
karakter."
Hij was toch meer aangedaan, dan hij
zichzelf wel wilde bekennen.
„Neen, Papa, geklaagd hebt u niet. Maar
in een gewone mededeeliiig of opmerking
kan een klacht verborgen zijn. En dat
heb ik meenen op te merken. Maar ik
ik moet naar bed. Straks komen Mama
en Annie thuis. En als ik dan nog be-,
neden boni"
„Hoe laat is het? O, half elf. Dan ga
ik nog maar wat naar mijn kamer. Vóór
elf uur zal het stuk vast niet afgeloopen
wezen. Dus het wordt wel half twaalf,
eer zij thuis zijn. 'kHeb een gezelligen
avond gehad, al konden we het niet eens
wonden, Lia".
Kind, komt Gij ditmaal in ons hart
Om alle duisternis en smart
En alle zonde en plagen
Op eenmaal te verjagen?
Ach, Heer, wij zijd t oo boos "gezind.
Wij hebben 't kwaad alleen bemind.
En Uwe ster wil schijnen
Alleenlijk voor de reinen.
Bedek onze oogen voor een wijl
En dan doorlicht ze met Uw heil',
En 'thart, dat uw geboden
Belacht, ai, wil het dooden.
Wie weet, zijn nare donkerheid
Wordt glanzend licht, als gij er schreit.
Want Gij komt zonder vreezen,
Daar, waar geen mensch wil wezen.
I I
O, Kind, dat glimlacht zacht en teer,
Wij zien Uw ster, wij zien U weer.
O, Jezus, wil ons hoorem:
Wordt nu in ons geboren.
Willem de Mérode.
KERSTFEEST.
Ofschoon sommige oude schrijvers heb
ben trachten te bewijzen, dat het Kerst
feest reeds in de apostolische tijden ge
vierd werd, is zulks niet gelukt.
De herinnering aan het Kerstfeest gaat
in de historie niet verder terug, dan om
streeks 300 jaar na Christus geboorte-
De eerste Christenen hechtten blijkbaar
meer gewicht aan Christus' optreden, als
leeraar, zijn lijden, opstanding en hemel
vaart en de uitstorting des Heiligen Gees-
tes, dan aan de geboorte des Keeren.
Het Kerstfeest is dan ook het laatst van
alle in de kerk ingevoerd.
Oorspronkelijk vierde men het in Ja
nuari. Want de geboortedatum van den
Heiland is niet met zekerheid bekend. Er
zijn schrijvers, die meenen van 19 of 20
April, andere van 19 of 20 Mei en de
meesten van 5 of 7 Januari. Dat 25
December de juiste datum zou zijn, is
zeer onwaarschijnlijk.
In sommige landen, bijv. in Armenië,
viert men nog altijd Jezus' geboortedag
op 6 Januari.
Voor zoover bekend, werd in 354 na
Christus te Rome v'oor 'teerst het Kerst
feest op 2 December gevierd.
Dat was voor de Christenheid beslis
send, waar Rome gesproken had, was
het een uitgemaakte zaak.
O
Ook over de na.am is verschil geweest.
Moet het Kersmis zijn, of Kerstmis?
Bredero en andere oude schrijvers
spraken van Kersmis, hetgeen het dichtst
bij Kerstmis komt. Ook de bekende ter
Gouw pleitte voor Kersmis. Vooral, omdat
de opeenvolging van de vier medeklinkers
rstm onaangenaam zou zijn voor oor en
mond. Begin eens, zoo riep1 hij1 uit, Von
dels j,"Rey van Kloerissen" met „0 Kerst
nacht,!" 'tis of men ld ezelsteentjes tus-
schen de tanden krijgt.
Toch heeft het nieuwere spraakgebruik
de „t" weer opgevorderd en spreken we
algemeen van Kerstfeest-
En de woordenboeken Van De Vries
en Te Winkel en Van Dale geven als of-
fic.iëele schrijfwijze Kerstfeest. Ook in al
lerlei samenstellingen, als kerstnacht,
kerstbrood, kerstgans, kerstboom, enz.
heeft de „t" burgerrecht verworven.
Aangenomen mag worden, dat de naam
afgeleid is van Christus
„Misschien worden we het nog wel
eens, Papa".
„Er z,al een zware wijs op gaan, kind-
Ik geloof het niet. Maar dat neemt niet
weg, dat ik zooeven op je vraag „ja"
heb gezegd, Ik zal er in het door jou
veronderstelde geval over denken."
„Dank u, Papa", zei Lia. „En nu ga
ik maar naar boven."
Het was drie dagen later, dat, des
mevrouw Van Meersma de werkkamer van
haar man binnentrad.
Naast het monumentale architecten-ge
bouw stond een kleine woning, die mijn
heer Van Meersma had doen verbinden
met zijn woning, zoodat hij de beneden
vertrekken tot kantoren had kunnen in-
richten, terwijl de bovenvertrekken be
woond werden door zijn getrouwden buis-
knecht-
Vóór aan de straat was de behagelijk
ingerichte werkkamer van den architect-
Een deur in den hoek leidde naar den,
breeden corridor van zijn woning. Het
personeel, er werkten verschillende tee-
kenaars op het architectenkantoor, had,
in- en uitgang door de voordeur.
Door de deur in den hoek was Mevr.
Van Meersma binnengekomen.
„Heb je het druk, Alex?" vroeg zij
in een 'leeren clubfauteuil plaats; nemend.
„Druk en druk is twee, Marie. Voor
een ander zou ik het druk hebben. Ma,ar
voor jou op het oogenblik niet.'
„Kijk, dat is nu waarlijk eens galant",
merkte zij op met een innemenden glim
lach, die haar bekoorlijk stond.
Mijnheer Van MeeTsma maakte bij zich
zelf de opmerking, dat zijn vrouw, al had
zij dan al dipchters van 23 en 21 jaar,
nog isteeds knap was, al was het dan
niet meer die stralende schoonheid, als
toen Tiij zich met haar verloofde, op
wekkende de jalousie van andere aan
bidders, die op een afstand gehouden
waren.
„Is er iets gewichtigs te bespreken,
lieve" vroeg hij.
„Ja, ik wilde eens mot je praten over
Annie en Lia."
„Er is toch niets tusschen die twee?"
vroeg hiji, haastig.
„Neen, neen. Nu ja, hartelijk is de ver-
Nog wordt kerstenen gebruikt, voor be-
keeren tot het Christendom- Een heiden-
land kerstenen wil zeggen, het den zegen
der ware Christelijke beschaving brengen.
door
A. L. VAN OYEN.
o—
Groot is het aantal dichters en min
dere poëten, die zich door het Kerst-
wonder begeesterd gevoelend, liederen
hebben gemaakt, waarin de geboorte van
den Heere wordt bezongen.
Vooral in de vorige eeuwen, toen meer
dan nu in de volkszang weerspiegelde
wat dat volk interesseerde en ontroerde,
was het aantal Kerstzangen legio.
Men had kerkelijke-, volks-, kinder-
zelfs nachtwacht-Kerstliederen.
Van dat laatste schreef ter Gouw o m.
in 1871:
,,'tls nog geen 25 jaar geleden, dat we
ook te Amsterdam dat genot nog konden
smaken. Natuurlijk was het van geen
nachtwachtsmemorie te vergen zoo'n heel
lied gladweg te kunnen opdreunen en
daarom stond de vrouw haren man in
dat gewichtige dienstwerk terzijde. Ik heb
ze vaak met zijn twee-tjes zien staan, hij
in zijn schanslooper gedoken, zij met den
schoudermantel over de ooren, onder
zoo'n ouderwetsche hanglantaarn, die aan
touw midden boven de straat gehcscheft
door den wind heen en weer geslingerd
werd-
Hij zong, maar zij had het lied in do
hand, waarvan ze hem regel voor regel
voorlas, die hij dan op een aangename
wijze uitgalmde; en menigmaal kon een
luisterend oor tusschen de regels hoo-
ren: „Zeg het nog ereiSj Mie!"
Uiteraard waren deze nachtwachts-
Kerstliederen nu juist geen voorbeeld van
keurig zijn of correcte maat.
Maar 't Kerstfeest heeft ook nog ande
ren dan volkspoëten geïnspireerd.
Joost van den Vondel, een onzer groot
ste dichters, hief zijn Kerstlied aan met
de schoono regels:
„Emanuel is nu geboren zoolang
geleen,
Den vaderen beloofd te voren eer
Hij verscheen."
En Huygens wijdde onder zijn verzen
„Bijbelstof en Godsdienst" er één aan
het Kerstfeest, waarin we lezen:
I
„Al is de herbergh vol, al light
Gods soon in 'thoy;
Mijn ziele magh'er in, en wilt'er
bij vernachten".
1 t
Tollens begint zijn „Lofzang op de ge
boorte onzes Heeren Jezus Christus", als
volgt:
„Heft aan, heft aan, met luider zang!
Laat al wat leeft dien hooren:
Laat dreunen door het koorgewelf,
Laat klinken tot den Hemel zelv';
Dat Jezus is geboren".
En dit drietal van bekende namen op
onzen vaderlandschen zangberg zou ge
makkelijk tot het tienvoud daarvan kun
nen worden uitgebreid-
SLUITSTEENTJE.
Al was de Christus ook duizend maat in
Bethlehem geboren
En niet in u, zoo gaat gij (toch ver
loren.
houding de laatste maanden niet door
het wonderlijk gedrag van Lia. Maar er
i® geen oorlog. 'kHeb Annie een wenk
gegeven, haar maar wat te laten gewor
den."
„Dat is verstandig. Dan zal bet vanzelf
beter worden."
„Dat betwijfel ik sterk, Alex. Er is
met dat kind niets aan te vangen. Ik
weet niet, wat haar bezielt. Maar laat
ons eerst eens over Annie praten."
„Wat is er met haar aan de hand?"
„Niets bijzonders. 'kHeb jie deze week
al ingefluisterd, dat één dezer dagen de
slag geslagen moet worden."
„Is de slag al geslagen?" vroeg hij
spottend.
Zij voelde den sarcastischen toon.
„Maar Alex, is dat nu een manier van
spreken? Nu. wordt de wensch van Annie
vervuld
„En jouw wensch", viel hij haar wat
bitter in de ïede-
„Dat spreekt vanzelf. Ik heb1 het ook
altijd gaarne gewild. Maar als Theo niet
wilde of Annie had zich verzet, dan was1
het natuurlijk overgegaan."
Het laatste betwijfelde mijnheer 'Van
Meersma zeer. Maar hij wachtte zich wel,
het uit te spreken.
„Misschien mag ik nu uitpraten?" vroeg
zij, min of meer bijtend.
„O jawel", haastte 'hij zic'h te zeggen.
„De stille wensch van Annie zal dus
vervuld worden" wervolgde zij.
„Is de verloving er al door?" vroeg hij1-
„Maar, Alex, hoe heb ik het nu toch
met je? Dat gaat toch zóó maar niet?
Hij komt toch eerst behoorijjk met je
praten?"
„O, doen ze daax tegenwoordig 'nog
aan?" vroeg hij spettend.
„Je bent niet in een erg beste stem
ming, geloof ik, is het wel?" vroeg Me
vrouw Van Meersma.
„O, jawel, uitmuntend. Maar je loopt
wel kans, mijn stemming te bederven door
dit gesprek."
„Dat spijt me dan voor je. Maar begin
nu geen scène, Alex. En laat je dwaas
vooroordeel varen. Op Theo van Zegge
len valt niets aan te merken."
„Hm, hm" zei hjjj.
I.
Wie vraagt naar het verleden van het
geslacht Van Suvlen, zal hooren een lang
relaas over ridders en edelen, van uitge
strekte bezittingen en schier onmetelijke
rijkdommen. Men zal vertellen van oorlog,
die de strijders voor maanden wègriep,
van vrede als tijd van werkeloosheid,
doch veelal van bijzonderen voorspoed-
Men zal spreken over het statige
Waaijenburg, waar zij woonden, over het
rijke leven, dat zij gekend hebben en dat
velen hunner boven alles dierbaar gewor
den was. De rijkdom van het geslacht was
spreekwoordelijk, Waaijenburg roemde
men om zijn bijzondere pracht.
De stichting van het kasteel ve-rliest
zich in den nacht der tijden. Men «reet
dat het ondergaan moest, het algemeen
lot der riddermatige goederen, en leen
roerig werd van den graaf- Ja het
schijnt wel, dat Waaijenburg alles meege
maakt, alles doorworsteld heeft: eiken
oorlog, elke veete, overstrooming, brand
en gemuit. En het lijkt alsof het, immeï
statiger en stouter betere tijden verwach
tend, deze ook mocht zien dagen; geha
vend en geschonden wellicht, maar sterk
en rotsvast die oude muren! De Vlaam-
sche, zoowel als de Hoeksche en Kabel-
jauwsche onlusten heeft het meegemaakt;
dijkdoorbraken hebben het zeewater op
de omliggende landen gebracht. Maar bij
en ondanks dit alles bleef het aanzien
vrijwel onveranderd: een groot, vierkant
gebouw, oprijzend binnen den kring van
een diepe "gracht. De ingang was ver
sterkt met twee torens, dreigend en stug
van structuur. De blauw arduinen poort,
waarboven, forsch en fier, het wapen
van het geslacht, was onveranderd ge
bleven,. sinds Gerard van Voorne, burg
graaf van Zeeland, en Vrederic, rent
meester van het gewest, den toenmaligen
heer op zjjn ridderhofstede bezochten.
In den zomer van het jaar 1699 werd
deze oude bezitting in gereedheid gebracht
om den nieuwen heer en diens gade
tot woning te dienen. Den twaalfden Juni
waren de goederen van Jacobus van Suy-.
len, met verleende goedkeuring van de
Staten, overgegaan op zijn eenigen zoon
Ferdinand- Ook de leenen gingen met ver
gunning der Staten op hem over.
Niemand kon 'denken, dat Ferdinand
van Suylen, de oude traditie voortzettend,
de laatste zou zijn, die het bezit zijner
vaderen bewoonde. Binnen niet vele ja
ren zou alles onherroepelijk veranderd
zijn! Maar dat het zou worden een be
vrijding, een wegvallen van banden, dat
het met z'ich zou dragen nieuw leven, en
dat het worden zou een tegentreden van
het licht in sterk, blijmoedig gelooven
neen, dat was een geluk boven verwach
ten en hopen.
Hebben de bewoners van Waayeriburg
het geluk gekend dat opklinkt in den
lach van kinderen, dat de strenge trekken
bij stoere mannen vervroolijkt, en digp
en stil leeft' in het hart der vrouwen?
Hebben zij de voldoening gesmaakt, wel
ke te vinden is in den strijd voor recht
en vrijheid, in de beoefening der kunst?
Neen, het leven binnen deze rn.ur.en is
bijna altijd somber en doodsch geweest,
zonder lach, kil en drukkend.
De eenzamen, zoo werden zij genoemd-
En zij waren eenzaam. Eenzaamheid was
de vloek, die immer het oude geslacht had
bedreigd; bijna elk jong menschenleven
„Ja, hm, hm", herhaalde zijn vrouw
op snijdenden toon, „meer kun je niet
zeggen- Hij is je alleen antipathiek. Maar
dat is geen reden, om hem af te wijzen.
Ik vertrouw, dat je hem beleefd en
voorkomend zuil behandelen, Alex".
Het klonk als een 'bevel. In haar stem
lag dreiging, wat mijnheer Van Meersma
maar al te goed opmerkte- Hij kende deze
wijze van spreken. Als hjj zijn vrouw niet
wilde opwinden, moest hij voorzichtig
zijn.
„Natuurlijk zal ik dat, Marie. Ik zou
het zelfs doen bij een weigering."
„Van een weigering kan natuurlijk geen
sprake zijn. Of je moest het hart van je
oudste dochter willen breken."
Mijnheer van Meersma glimlachte on
merkbaar. Met die hartbrekerij van Annie
zou het zoo'n vaart niet loopen.
„Hem weigeren?" zei hij- „Och neen.
Wat zou het mij baten, als jij en Annie
daar je hart op gezet hebben. Jullie zijn
oud en wijs genoeg. Maai' Annie is te
beklagen. Je weet, hoe ik er over denk."
„Dat weet ik niet. Je hebt wel eens een
opmexking gemaakt, maar die kwam, zoo
als ik daareven al zei, geheel uit anti
pathie voort- Alex. Je kunt niet dit tegen
Theo van Zeggelen inbrengen."
Mevrouw Van Meersma liet, onder dit
spreken, haar duim langs den top van
den wijsvinger schuiven.
„Och, mensch", viel de architect, nu
werkelijk verholgen uit, „zeur toch niet-
Hij is een fat en een nietsnut. Hij voert
geen steek uit."
„Als je zóó begint", zei zij, opstaande,
„dan ga ik maar weg, en dan moet j©
de gevolgen maar dragen."
Inderdaad wilde ze de werkkamer ver
laten, woedend over de opmerkingen van
haar man, die, dat voelde zij wel, een
groote kern van waarheid bevatten.
„Wees nu niet zoo dwaas, Marie", zei
mijnheer Van Meersma, die onmiddellijk
weer de zwakkeling was. „Daar komen
we niets verder mee. Ik mag toch wel
zeggen, dat ik hem niet sympathiek vind?"
(Wordt vervolgd.)