DE ZEEUW TWEEDE BLAÜ. Het huisje aan den zeedijk De kostbare Erfenis VAN HET KINDEKE IN DE KRIBBE. FEUILLETON Zaligmaker hebben erkend, als niet de engel hun gezegd had: „dat u heden ge boren is een Zaligmaker, welke is Chris tus, de Heere, in de stad Davids. En dit zal u het teeken zijngij zult het kindeke vinden, in doeken gewonden, en liggende in de kribbe." KERSTLIEDJE. MAANDAG 24 DECEMBER 1928. No. 73. En dit zal u het teeken zijn: gij zult het kindeke vinden, in doe ken gewonden, en liggende in de kribbe. Lucas 2:12. Het Kerstevangelie legt er allen nadruk op, dat de Zaligmaker geboren is. En op dat geboren kindeke, in doeken gewonden en liggende in de kribbe- Daar moet ge mee beginnen. Want daartoe beschrijft het Kerstverhaal u de gebeurtenis van den Kerstnacht zoo beel dend, opdat ge het u zoudt voorstellen, en in uw verbeelding dat kindeke daar zoudt zien liggen. Het gaat op het Kerstfeest allereerst om het zien van dat geboren kindeke. Daarvoor hebt' ge niet eens noodig een schilderij of teekening van anderen. Want als ge het verhaal in uw Bijbel maar aan dachtig leest, dan stelt ge het u vanzelf al voor; dan is het u alsof ge er zelf bij waart, en met de herders van Bethle hem binnenkwaamt en daar voor uw oogen zaagt dat kindeke in doeken ge wonden en liggende in de kribbe. Zelfs moet gezegd worden, dat zoo ,ge daarmede niet begint, ge tot de blijd schap van het Kerstevangelie niet door dringt. Geen leerstellige uiteenzetting, en geen gemoedelijke bespiegeling, en geen stemming-makende prediking, en geen hoogdravende woorden of zangen kun nen goedmaken wat ge verspeelt, als ge niet begint met te denken aan dat gebo ren kindeke, zooals het daar in de kribbe lag. Toch zou dat pasgeboren kindeke, in doeken gewonden en liggende in de kribbe zonder meer u nog geen Kerstfeest berei den, immers geen blijdschap geven. Zie dat maar weer aan die groote menigte, die met alle .geloof in den Christus gebroken heeft, en toch op haar manier Kerstfeest viert bij een boom met .brandende kaarsjes en geschenken; wat hiefs met het Kerstfeest heeft uit te staan. Uitheemsche gewoonte, die tot zelfs naar de holen der dronkenschap haar weg heeft gevonden, en waarbij dan naar later vinding het heilig kind vervangen is door een wan- staltigen dwerg met grijn zende tronie. Krenkende heiligschennis, heit Evangelie Gods aangedaan! Maar waarbij het u te gelijk door de ziel snijdt, dat zooveten een Kerstfeest hebben, dat is een Chris- tusfeest, zonder Christus. Want dkt is toch de blijde boodschap, dat de Zaligmaker geboren is. Zoo voor heit uiterlijke was dat niet aan dat kindeke te zien. Het was ons in alles gelijk. Uitgenomen de zonde, zeker; maar zelfs dat kunt ge dit kindeke niet aanzien. Evenmin als ge het uw eigen pasgeboren kind kondt aanzien, dat net in zonden ontvangen en geboren was. En zeker zouden die herders dat kind in de kribbe ook niet 'als den geboren door HUGO KINGMANS. 13) -o- „Dat is iets anders- Ik zeg niet, dat je niet mag gaan, onverschillig waarheen- Maar dat je nu juist daarheen wiltl Kijk, dat vind ik nu eens excentriek, Lia- We zijn met de familie gebrouilleerd- Er wordt sinds eenige jaren niet meer gecorresl pondeerd. Wat moet je daar nu doen, stel dat Mama het goed vindt, wat ik sterk betwijfel, om reden, die je even goed weet als ik en stel ook, dat Grootmoeder en de broeder van Mama het goed vin den. Want die zal natuurlijk ook stem in het kapittel hebben. Hoe kom je er toch hij?" „Och, 'kweet niet, Papa- Het viel me zoo maar opeens in vanmiddag, dat ik daar heelemaal tot rust zou komen." „Zie je wel: een oogenblikkelijke inval, een gnl, Lia. Morgen valt het je mis schien wel in, om er niet heen te gaan". „Neen, Papa, dat is uitgesloten. 'k Zou het heel graag willen. Vindt u het 'dan zoo goed, dat Mama zich niets aan Groot moeder iaat. gelegen liggen?" Architect Van Meersma fronste "de wenkbrauwen. „Daarover gaal het nu niet, Lia. 'kWil daarover niet eens praten. Dat moet Ma ma zelf maar weten. En jij behoeft niet de bemiddelaarster te gaan spelen in de familie." Het was een scherpe terechtwijzing. Lia voelde die zoo geducht, dat zij er van schokte en dat de tranen haar in Ide oogen sprongen. 'k Heb het niet zoo kwaad bedoeld, Papa" snikte zij. „Neen, neen, dat begrijp ik wel. Ik be doelde jou ook niet te kwetsen", zei hij. Hij was zelf geschrokken van zijn har den toon. Te meer, waar hij in zijn hart Lia volkomen gelijk moest geven: het was niet goed van zjjn vrouw, om haar moe der zoo te varwaarloozen. Alleen door die boodschap van Gods wege hebben zij het geweten, en geloofd. Alleen bij het licht van het Woord Gods, waardoor de Heilige Geest in uw hart en in de harten uwer kinderen het geloof werkt, alleen door dit geloof ziet ook gij in dat kindeke den geboren Za ligmaker. En in dien zin geldt het dan voor u evenals voor die herders: gij zult het kin deke vinden, vinden den geboren Zalig maker. Dat is het zielsverrukkelijfce van het Kerstevangelie, dat dit kindeke van de kribbe is de geboren Zaligmaker te mid den van een in zonde en ellende verloren menschelijk geslacht. Dat is het wat de harten vervult met blijdschap, en de tongen losmaakt, en de lofzangen doet geboren worden. Lofzangen van de engelen uit den hemel in Efrata's velden. Lofzangen ook van Gods heiligen op aarde. Lofzangen van zondaren, die in hem hun Redder vonden. Dat is het, wat telken jare weer Chris tus' kerk in den geest bij die kribbe doet nederknielen, om hem te aanbidden. Slechts een vraag kan zich hier aan u opdringen. En wel deze: Als hij dan onze Zaligmaker is, waarom kwam hij dan toch zoo in deze wereld, als een klein kindeke? En indien hij dan als zulk een klein kindeke in de wereld moest komen, waarom dan toch in zoo diepe vernedering? Kon dat nu niet wat anders? O, wij zouden geneigd zijn, als hij ons te voren had gezegd, dat hij zoo zou geboren worden, om evenals Petrus te zeggen: Heere, wees u genadig, dat zal u geenszins geschieden I Neen, Heere, zoo nietl En toch, opdat bij1 u ten Zaligmaker zou zijn moest hij zoo komen, en niet 'anders 1 Want om uw Zaligmaker te zijn, moest hij in uw rampzaligheid in gaan. Wie den drenkeling zal redden uil de branding, die moet hem naspringen; die moet hem opzoeken daar waar hij is, totdat hij met hem in eenzelfde doods gevaar verkeert. Ja, die moet hem aan grijpen, en omvatten met zijn armen, zoodat hij met dien drenkeling als één klomp ellende en jammer wordt. En als gij nu in dien drenkeling uw beeld ziet, dan verstaat gij het ook, waar om uw Zaligmaker aldus zijn heerlijkheid moest verlaten om in zoo diepe vernede ring op deze aarde geboren te worden. En bij het zien op dat kindeke, in doeken gewonden, en liggende in de krib be, welt in uw oog een traan; maar niet van medelijden over zoo diepe ar moede en ellende van dat kindeke; en ,ook riiet een 'traan van ergernis over sociale misstanden, die zulk een tafereel mogelijk maken. Maar een traan van schaamte over uw éigen zonde en schuld, waaruit Gods Zoon u alleen door zulk een diepe vernedering kan verlossen. Dan vindt gij, ook gij, het kindeke van Bethlehem als uw geboren Zalig maker. En door de tranen van droefheid over uw zonden, broekt dan de glimlach der blijdschap over Gods ontfermingen. Het was eenigen tijd stil in bet vertrek- Beide personen waren met eigen gedach ten vervuld. „Het spijt mij, Lia, dat het zoo g<e- loopen is, 'kHad je gaarne willen helpen" zei mijnheer Van Meersma dan met een zucht- „Maar dit lijkt mij in alle opzichten een onverstandig plan. Ik voorzie, wan neer je het door zoudt zetten, in de toekomst alle mogelijke verwikkelingen- Inplaa.ts van rust voor jezelf, zou je hier in huis en in de familie onvrede brengen". Lia gaf geen antwoord. Zij had het zich vanavond zoo heel anders voorgesteld. Toch wilde zij nog één laatste poging wagen. „Papa", vroeg zij, „als ik over eenige dagen niet van idee veranderd ben, zoudt u er dan eens over willen denken, mij te helpen?" „Nu, op zoo'n vraag, die in zulke voor zichtige bewoordingen is gesteld, kan ik wel ja zeggen", glimlachte mijnheer van Meersma. ,,'kZou een onmensch zijn, als ik het niet deed. En dat ben ik toch nog niet, is het wel, Lia?" Zij liep spontaan op hem toe en nam zijn hoofd in haar handen, om op zijn voorhoofd een kus te drukken. „U is een goed best vadertje", zeide zij. „En wij hebben u schandelijk ver waarloosd. Dat ben ik vandaag pas ge waar geworden." „Tut, tut", meende de architect. „Ik ben me niet bewust, dat ik heb zitten klagen. Dat ligt, meen ik, niet in mijn karakter." Hij was toch meer aangedaan, dan hij zichzelf wel wilde bekennen. „Neen, Papa, geklaagd hebt u niet. Maar in een gewone mededeeliiig of opmerking kan een klacht verborgen zijn. En dat heb ik meenen op te merken. Maar ik ik moet naar bed. Straks komen Mama en Annie thuis. En als ik dan nog be-, neden boni" „Hoe laat is het? O, half elf. Dan ga ik nog maar wat naar mijn kamer. Vóór elf uur zal het stuk vast niet afgeloopen wezen. Dus het wordt wel half twaalf, eer zij thuis zijn. 'kHeb een gezelligen avond gehad, al konden we het niet eens wonden, Lia". Kind, komt Gij ditmaal in ons hart Om alle duisternis en smart En alle zonde en plagen Op eenmaal te verjagen? Ach, Heer, wij zijd t oo boos "gezind. Wij hebben 't kwaad alleen bemind. En Uwe ster wil schijnen Alleenlijk voor de reinen. Bedek onze oogen voor een wijl En dan doorlicht ze met Uw heil', En 'thart, dat uw geboden Belacht, ai, wil het dooden. Wie weet, zijn nare donkerheid Wordt glanzend licht, als gij er schreit. Want Gij komt zonder vreezen, Daar, waar geen mensch wil wezen. I I O, Kind, dat glimlacht zacht en teer, Wij zien Uw ster, wij zien U weer. O, Jezus, wil ons hoorem: Wordt nu in ons geboren. Willem de Mérode. KERSTFEEST. Ofschoon sommige oude schrijvers heb ben trachten te bewijzen, dat het Kerst feest reeds in de apostolische tijden ge vierd werd, is zulks niet gelukt. De herinnering aan het Kerstfeest gaat in de historie niet verder terug, dan om streeks 300 jaar na Christus geboorte- De eerste Christenen hechtten blijkbaar meer gewicht aan Christus' optreden, als leeraar, zijn lijden, opstanding en hemel vaart en de uitstorting des Heiligen Gees- tes, dan aan de geboorte des Keeren. Het Kerstfeest is dan ook het laatst van alle in de kerk ingevoerd. Oorspronkelijk vierde men het in Ja nuari. Want de geboortedatum van den Heiland is niet met zekerheid bekend. Er zijn schrijvers, die meenen van 19 of 20 April, andere van 19 of 20 Mei en de meesten van 5 of 7 Januari. Dat 25 December de juiste datum zou zijn, is zeer onwaarschijnlijk. In sommige landen, bijv. in Armenië, viert men nog altijd Jezus' geboortedag op 6 Januari. Voor zoover bekend, werd in 354 na Christus te Rome v'oor 'teerst het Kerst feest op 2 December gevierd. Dat was voor de Christenheid beslis send, waar Rome gesproken had, was het een uitgemaakte zaak. O Ook over de na.am is verschil geweest. Moet het Kersmis zijn, of Kerstmis? Bredero en andere oude schrijvers spraken van Kersmis, hetgeen het dichtst bij Kerstmis komt. Ook de bekende ter Gouw pleitte voor Kersmis. Vooral, omdat de opeenvolging van de vier medeklinkers rstm onaangenaam zou zijn voor oor en mond. Begin eens, zoo riep1 hij1 uit, Von dels j,"Rey van Kloerissen" met „0 Kerst nacht,!" 'tis of men ld ezelsteentjes tus- schen de tanden krijgt. Toch heeft het nieuwere spraakgebruik de „t" weer opgevorderd en spreken we algemeen van Kerstfeest- En de woordenboeken Van De Vries en Te Winkel en Van Dale geven als of- fic.iëele schrijfwijze Kerstfeest. Ook in al lerlei samenstellingen, als kerstnacht, kerstbrood, kerstgans, kerstboom, enz. heeft de „t" burgerrecht verworven. Aangenomen mag worden, dat de naam afgeleid is van Christus „Misschien worden we het nog wel eens, Papa". „Er z,al een zware wijs op gaan, kind- Ik geloof het niet. Maar dat neemt niet weg, dat ik zooeven op je vraag „ja" heb gezegd, Ik zal er in het door jou veronderstelde geval over denken." „Dank u, Papa", zei Lia. „En nu ga ik maar naar boven." Het was drie dagen later, dat, des mevrouw Van Meersma de werkkamer van haar man binnentrad. Naast het monumentale architecten-ge bouw stond een kleine woning, die mijn heer Van Meersma had doen verbinden met zijn woning, zoodat hij de beneden vertrekken tot kantoren had kunnen in- richten, terwijl de bovenvertrekken be woond werden door zijn getrouwden buis- knecht- Vóór aan de straat was de behagelijk ingerichte werkkamer van den architect- Een deur in den hoek leidde naar den, breeden corridor van zijn woning. Het personeel, er werkten verschillende tee- kenaars op het architectenkantoor, had, in- en uitgang door de voordeur. Door de deur in den hoek was Mevr. Van Meersma binnengekomen. „Heb je het druk, Alex?" vroeg zij in een 'leeren clubfauteuil plaats; nemend. „Druk en druk is twee, Marie. Voor een ander zou ik het druk hebben. Ma,ar voor jou op het oogenblik niet.' „Kijk, dat is nu waarlijk eens galant", merkte zij op met een innemenden glim lach, die haar bekoorlijk stond. Mijnheer Van MeeTsma maakte bij zich zelf de opmerking, dat zijn vrouw, al had zij dan al dipchters van 23 en 21 jaar, nog isteeds knap was, al was het dan niet meer die stralende schoonheid, als toen Tiij zich met haar verloofde, op wekkende de jalousie van andere aan bidders, die op een afstand gehouden waren. „Is er iets gewichtigs te bespreken, lieve" vroeg hij. „Ja, ik wilde eens mot je praten over Annie en Lia." „Er is toch niets tusschen die twee?" vroeg hiji, haastig. „Neen, neen. Nu ja, hartelijk is de ver- Nog wordt kerstenen gebruikt, voor be- keeren tot het Christendom- Een heiden- land kerstenen wil zeggen, het den zegen der ware Christelijke beschaving brengen. door A. L. VAN OYEN. o— Groot is het aantal dichters en min dere poëten, die zich door het Kerst- wonder begeesterd gevoelend, liederen hebben gemaakt, waarin de geboorte van den Heere wordt bezongen. Vooral in de vorige eeuwen, toen meer dan nu in de volkszang weerspiegelde wat dat volk interesseerde en ontroerde, was het aantal Kerstzangen legio. Men had kerkelijke-, volks-, kinder- zelfs nachtwacht-Kerstliederen. Van dat laatste schreef ter Gouw o m. in 1871: ,,'tls nog geen 25 jaar geleden, dat we ook te Amsterdam dat genot nog konden smaken. Natuurlijk was het van geen nachtwachtsmemorie te vergen zoo'n heel lied gladweg te kunnen opdreunen en daarom stond de vrouw haren man in dat gewichtige dienstwerk terzijde. Ik heb ze vaak met zijn twee-tjes zien staan, hij in zijn schanslooper gedoken, zij met den schoudermantel over de ooren, onder zoo'n ouderwetsche hanglantaarn, die aan touw midden boven de straat gehcscheft door den wind heen en weer geslingerd werd- Hij zong, maar zij had het lied in do hand, waarvan ze hem regel voor regel voorlas, die hij dan op een aangename wijze uitgalmde; en menigmaal kon een luisterend oor tusschen de regels hoo- ren: „Zeg het nog ereiSj Mie!" Uiteraard waren deze nachtwachts- Kerstliederen nu juist geen voorbeeld van keurig zijn of correcte maat. Maar 't Kerstfeest heeft ook nog ande ren dan volkspoëten geïnspireerd. Joost van den Vondel, een onzer groot ste dichters, hief zijn Kerstlied aan met de schoono regels: „Emanuel is nu geboren zoolang geleen, Den vaderen beloofd te voren eer Hij verscheen." En Huygens wijdde onder zijn verzen „Bijbelstof en Godsdienst" er één aan het Kerstfeest, waarin we lezen: I „Al is de herbergh vol, al light Gods soon in 'thoy; Mijn ziele magh'er in, en wilt'er bij vernachten". 1 t Tollens begint zijn „Lofzang op de ge boorte onzes Heeren Jezus Christus", als volgt: „Heft aan, heft aan, met luider zang! Laat al wat leeft dien hooren: Laat dreunen door het koorgewelf, Laat klinken tot den Hemel zelv'; Dat Jezus is geboren". En dit drietal van bekende namen op onzen vaderlandschen zangberg zou ge makkelijk tot het tienvoud daarvan kun nen worden uitgebreid- SLUITSTEENTJE. Al was de Christus ook duizend maat in Bethlehem geboren En niet in u, zoo gaat gij (toch ver loren. houding de laatste maanden niet door het wonderlijk gedrag van Lia. Maar er i® geen oorlog. 'kHeb Annie een wenk gegeven, haar maar wat te laten gewor den." „Dat is verstandig. Dan zal bet vanzelf beter worden." „Dat betwijfel ik sterk, Alex. Er is met dat kind niets aan te vangen. Ik weet niet, wat haar bezielt. Maar laat ons eerst eens over Annie praten." „Wat is er met haar aan de hand?" „Niets bijzonders. 'kHeb jie deze week al ingefluisterd, dat één dezer dagen de slag geslagen moet worden." „Is de slag al geslagen?" vroeg hij spottend. Zij voelde den sarcastischen toon. „Maar Alex, is dat nu een manier van spreken? Nu. wordt de wensch van Annie vervuld „En jouw wensch", viel hij haar wat bitter in de ïede- „Dat spreekt vanzelf. Ik heb1 het ook altijd gaarne gewild. Maar als Theo niet wilde of Annie had zich verzet, dan was1 het natuurlijk overgegaan." Het laatste betwijfelde mijnheer 'Van Meersma zeer. Maar hij wachtte zich wel, het uit te spreken. „Misschien mag ik nu uitpraten?" vroeg zij, min of meer bijtend. „O jawel", haastte 'hij zic'h te zeggen. „De stille wensch van Annie zal dus vervuld worden" wervolgde zij. „Is de verloving er al door?" vroeg hij1- „Maar, Alex, hoe heb ik het nu toch met je? Dat gaat toch zóó maar niet? Hij komt toch eerst behoorijjk met je praten?" „O, doen ze daax tegenwoordig 'nog aan?" vroeg hij spettend. „Je bent niet in een erg beste stem ming, geloof ik, is het wel?" vroeg Me vrouw Van Meersma. „O, jawel, uitmuntend. Maar je loopt wel kans, mijn stemming te bederven door dit gesprek." „Dat spijt me dan voor je. Maar begin nu geen scène, Alex. En laat je dwaas vooroordeel varen. Op Theo van Zegge len valt niets aan te merken." „Hm, hm" zei hjjj. I. Wie vraagt naar het verleden van het geslacht Van Suvlen, zal hooren een lang relaas over ridders en edelen, van uitge strekte bezittingen en schier onmetelijke rijkdommen. Men zal vertellen van oorlog, die de strijders voor maanden wègriep, van vrede als tijd van werkeloosheid, doch veelal van bijzonderen voorspoed- Men zal spreken over het statige Waaijenburg, waar zij woonden, over het rijke leven, dat zij gekend hebben en dat velen hunner boven alles dierbaar gewor den was. De rijkdom van het geslacht was spreekwoordelijk, Waaijenburg roemde men om zijn bijzondere pracht. De stichting van het kasteel ve-rliest zich in den nacht der tijden. Men «reet dat het ondergaan moest, het algemeen lot der riddermatige goederen, en leen roerig werd van den graaf- Ja het schijnt wel, dat Waaijenburg alles meege maakt, alles doorworsteld heeft: eiken oorlog, elke veete, overstrooming, brand en gemuit. En het lijkt alsof het, immeï statiger en stouter betere tijden verwach tend, deze ook mocht zien dagen; geha vend en geschonden wellicht, maar sterk en rotsvast die oude muren! De Vlaam- sche, zoowel als de Hoeksche en Kabel- jauwsche onlusten heeft het meegemaakt; dijkdoorbraken hebben het zeewater op de omliggende landen gebracht. Maar bij en ondanks dit alles bleef het aanzien vrijwel onveranderd: een groot, vierkant gebouw, oprijzend binnen den kring van een diepe "gracht. De ingang was ver sterkt met twee torens, dreigend en stug van structuur. De blauw arduinen poort, waarboven, forsch en fier, het wapen van het geslacht, was onveranderd ge bleven,. sinds Gerard van Voorne, burg graaf van Zeeland, en Vrederic, rent meester van het gewest, den toenmaligen heer op zjjn ridderhofstede bezochten. In den zomer van het jaar 1699 werd deze oude bezitting in gereedheid gebracht om den nieuwen heer en diens gade tot woning te dienen. Den twaalfden Juni waren de goederen van Jacobus van Suy-. len, met verleende goedkeuring van de Staten, overgegaan op zijn eenigen zoon Ferdinand- Ook de leenen gingen met ver gunning der Staten op hem over. Niemand kon 'denken, dat Ferdinand van Suylen, de oude traditie voortzettend, de laatste zou zijn, die het bezit zijner vaderen bewoonde. Binnen niet vele ja ren zou alles onherroepelijk veranderd zijn! Maar dat het zou worden een be vrijding, een wegvallen van banden, dat het met z'ich zou dragen nieuw leven, en dat het worden zou een tegentreden van het licht in sterk, blijmoedig gelooven neen, dat was een geluk boven verwach ten en hopen. Hebben de bewoners van Waayeriburg het geluk gekend dat opklinkt in den lach van kinderen, dat de strenge trekken bij stoere mannen vervroolijkt, en digp en stil leeft' in het hart der vrouwen? Hebben zij de voldoening gesmaakt, wel ke te vinden is in den strijd voor recht en vrijheid, in de beoefening der kunst? Neen, het leven binnen deze rn.ur.en is bijna altijd somber en doodsch geweest, zonder lach, kil en drukkend. De eenzamen, zoo werden zij genoemd- En zij waren eenzaam. Eenzaamheid was de vloek, die immer het oude geslacht had bedreigd; bijna elk jong menschenleven „Ja, hm, hm", herhaalde zijn vrouw op snijdenden toon, „meer kun je niet zeggen- Hij is je alleen antipathiek. Maar dat is geen reden, om hem af te wijzen. Ik vertrouw, dat je hem beleefd en voorkomend zuil behandelen, Alex". Het klonk als een 'bevel. In haar stem lag dreiging, wat mijnheer Van Meersma maar al te goed opmerkte- Hij kende deze wijze van spreken. Als hjj zijn vrouw niet wilde opwinden, moest hij voorzichtig zijn. „Natuurlijk zal ik dat, Marie. Ik zou het zelfs doen bij een weigering." „Van een weigering kan natuurlijk geen sprake zijn. Of je moest het hart van je oudste dochter willen breken." Mijnheer van Meersma glimlachte on merkbaar. Met die hartbrekerij van Annie zou het zoo'n vaart niet loopen. „Hem weigeren?" zei hij- „Och neen. Wat zou het mij baten, als jij en Annie daar je hart op gezet hebben. Jullie zijn oud en wijs genoeg. Maai' Annie is te beklagen. Je weet, hoe ik er over denk." „Dat weet ik niet. Je hebt wel eens een opmexking gemaakt, maar die kwam, zoo als ik daareven al zei, geheel uit anti pathie voort- Alex. Je kunt niet dit tegen Theo van Zeggelen inbrengen." Mevrouw Van Meersma liet, onder dit spreken, haar duim langs den top van den wijsvinger schuiven. „Och, mensch", viel de architect, nu werkelijk verholgen uit, „zeur toch niet- Hij is een fat en een nietsnut. Hij voert geen steek uit." „Als je zóó begint", zei zij, opstaande, „dan ga ik maar weg, en dan moet j© de gevolgen maar dragen." Inderdaad wilde ze de werkkamer ver laten, woedend over de opmerkingen van haar man, die, dat voelde zij wel, een groote kern van waarheid bevatten. „Wees nu niet zoo dwaas, Marie", zei mijnheer Van Meersma, die onmiddellijk weer de zwakkeling was. „Daar komen we niets verder mee. Ik mag toch wel zeggen, dat ik hem niet sympathiek vind?" (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1928 | | pagina 5