KANIS aCUNNIV#
Berlijnsche Brieven.
Leestafel.
Land- en Tuinbouw.
Rechtzaken
De verdachte, zekere S., die ook in het
hotel logeerde, is 's anderen daagB smoor
dronken in een café aangehouden. Hij
droeg het horloge deftig op zak en had
nog f 52 in zjjn beurs.
Vleeschvergiftiging. Te N.-
Lekkerland hebben zich bij verscheidene
personen verschijnselen van vleeschvergif
tiging voorgedaan. De vermoedelijk on-
deugdelpe waar, die van een slager al
daar afkomstig is, is in beslag genomen
en naar Utrecht opgezonden, om onder
zocht te worden. Er bestaat geen levens
gevaar voor de patiënten.
Brandstichters- en dieven
bende gearresteerd. De crimineele
politie heeft te Ohlig een 'inbrekersbende
gearresteerd, die gedurende de laatste
maanden tal van inbraken en diefstallen
gepleegd heeft en zich aan tal van brand
stichtingen heeft schuldig gemaakt. De
leider van de bende is een uit een in
richting ontsnapt krankzinnige.
De Berlijnsche gezelschapskringen
van voorheen en thans.
Thans.
De Duitsche revolutie van 1918 kan
als een vrijwel bloedelooze omwenteling
worden beschouwd. Maar al droeg zij
dan ook gelukkig maar! niet het
karakter ©ener Fransche revolutie een
omwenteling was 't toch en men wordt
zich zulks pas bewust, wanneer men het
maatschappelijk leven van tien, vijftien
jaar geleden gaat vergelijken met het
huidige.
Door den oorlog immers werden de
Berlijnsche gezelschapskringen en niet
slechts de Berlijnsche lam geslagen
voor den tijd van vier, vijf jaar. Men
had aan andere dingen te denken dan
aan ontvangsten en festiviteiten. Van een
zingend vo.k maakte de oorlog eerst een
ernstig zwijgend, daarna een murmuree-
rend volk.
Hot Duitsche volk van heden doet mij
vaak denken aan Israël, rondzwervende
door de woestijn. Er zal een Mozes, een
sterke figuur, een tweede Bismarck toe
noodig zijn, om de ontnuchterden, de te-
leurgestelden, uit de impasse der binnen-
landsche verdeeldheid terug te leiden op
het groote veld der Duitsche eenheid.
Voor mij ligt deze tijd in een ver ver
schiet.
Toen de oorlog een voor Duitschland
ontijdig en ongunstig einde nam, was
in alle kringen het verlangen naar ge
zellig verkeer enorm sterk. Na jaren van
zorg en ontbering wilde men al die el
lende van zich afschudden, zocht men
vermaak, wilde men eindelijk weer eens
muziek en zang vroolijkheid. De vol
wassenen wilden inhalen, wat ze door
den oorlog hadden verzuimd en het jon
gere geslacht wilde leeren kennen, waar
de ouderen immers altijd van hadden
verteld. Allen wilden weer het vroegere
leven vol spanning, ontspanning, verras
sing en teleurstelling meemaken, bele
ven.
Van dwang en voorschrift wilde oud
noch jong langer weten. Men wenschte
niet langer „gemassregelt" te worden.
Met oude traditie en vooroordeel wierp
men in dien tijd van omstuimigheid ook
veel overboord, wat niet gemist kan wor
den. De internationale vormen der wel
opgevoedheid zijn van blijvende waarde,
zijn een cultureele voorwaarde voor elk
maatschappelijk verkeer.
Toegegeven: de Pruisische luitenant in
gala-uniform had aan „Schneid", de luid
ruchtige oorpsstudent aan „Schmiss" ver
loren. Maar voor den „Wandervogel" in
Schillerhemd en bloote knieën is een
salon evenmin de aangewezen plaats. Er
moesten enkele maanden verloopen, voor
dat men uit den „Umstuxz" en zijn ver
bouwereerdheid weer tot zichzelf kwam,
voordat men ging inzien, dat elke ge
zelschapskring zijn bepaalde eischen stelt.
Het zijn de ongeschreven wetten, welke
de hoogste eischen stellen. Lang niet
ieder is daartegen opgewassen.
Opvallend is thans, dat de hofkliek
heeft afgedaan. Zelfs in Potsdam kan
men zulks vaststellen. De aristocraten,
die in de kalm verder slapende voor
malige keizerlijke residentie of ten plat
ten lande op hunne goederen verder den
vroegeren glans betreuren en „en re
traite" op de republiek schelden zelfs
zij moeten toegeven, dat het jongere ge
slacht er anders over denkt.
Met von Dirksen stierf onlangs een der
typische Berlijnsche aristocraten, die in
zijn gastvrij huis in de Margarethenstrass©
zijn oude getrouwen om zich heen verza
melde, de velen, die in den keizerlijken
glans tijd een toonaangevende rol te Ber
Ljjn speelden.
Maak ik zoo nu en dan recepties mee,
waar de oude officieren in hun vroegere
uniform verschijnen, waar de toon nog
aan 't vroegere Duitschland doet denken,
word ik in Potsdam ten huize van oude
veteranen uitgenoodigd, of woon ik in
de Friedenskirche op Sanssouci een niet-
officieele herdenkingsdienst bij, onder
ehoor van den veelgenoemden hofpre-
iker dr Vogel dan weerhoudt mij
't respect voor deze oudere generatie, iro
nisch te glimlachen, hoofdschuddend te
zuchten: les jours de gloire, ils sont
passés 1 De tijd heeft een nieuwe gedaante
aangenomen en 't komt er voor eiken
gecultiveerde® Duitscher op aan, den
geest van dien tijd te doorvoelen, te be
naderen. Geloof mij, de tijd voegt zich
niet naar ons; integendeel: wij menschen
hebben ons te voegen naar den tijd. Al
te lang mogen we daarbij niet aarzelen,
anders gaat de tijd aan ons voorbij.
Er zijn menschen, die zulks nog te
rechter tijd hebben ingezien, er zijn ie
Berlijn kringen, waar de intelligentie
hoogtij viert. Ik kom in salons, waar vo
gels van diverse pluimage, politici van
zeer uiteenloopende overtuiging, elkaar
rencontre geven, waar een vlotte, ge
makkelijke toon heerscht.
Hier vindt gij menschen, mannen en
vrouwen van naam, die het practische
nut van geestelijke gedachtenwisseling
hebben erkend, die vast genoeg staan
in ^igen overtuiging, om de meening van
anderen te hooren. Hier wordt afwisse
lend gesproken en geluisterd en ook al
is men. het lang niet altoos eens met wat
er verteld wordt .zulk een „Gedanken-
austausch" heeft waarde, opent uw oogen
voor andersdenkenden, doet u gevoelen,
dat er naast u duizenden leven, die
gansch anders denken dan gij. Al gauw
moet ge toegeven, dat er niet slechts in
't conservatieve, maar ook in 't socialisti
sche kamp fatsoenlijke menschen zijn,
met wie ge kunt verkeeren, ook al is
hun zienswijze niet de uwe. Een zekere
mate van tolerantie tegenover den an
dersdenkende kan geen kwaad, wanneer
men zichzelf geborgen weet.
Een zeer bijzondere plaats neemt in
de jonge Duitsche republiek het corps
diplomatique in. Het was de verdien
ste van loird en lady d'Abernon, den
eersten Engelschen gezant sedert den oor
log, dat te hunnen huize de atmosfeer
■van toenadering, eerder merkbaar werd
dan in Parijs of Londen. Onmiddellijk
daarnaast moeten dr Stresemann en echt-
genoote worden genoemd. Aan beider
tactvol optreden heeft Berlijn-van-na-den-
oorlog ongetwijfeld veel te danken, spe
ciaal inzake sociëty. De jongere diplo
maten hebben ingezien, dat men tegen
woordig met geheimdoenerij en „Wichtig-
tuerei" niet veel verder komt en spe
ciaal in iie Wilhelmstrasse, waar de
vertegenwoordigers der buitenlandsche
pers eiken Vrijdag hun tlieeuurtje ge
nieten, is de toon een gansch andere
geworden, worden met hen, die te Ber
lijn de hoogste posities bekleeden, ge
sprekken gevoerd, -zooals die eertijds on
denkbaar waren.
De spontane hartelijkheid, waarmede
dezer dagen dr Stresemann na zijn her
stel van langdurige ziekte door alle bui
tenlandsche journalisten werd begroet, de
ongeveinsde ingenomenheid, waarmede
deze onvoorbereid hierop reageerde, be
wijst genoegzaam, dat de tegenwoordige
verhouding in menig opzicht beter is
dan de vroegere.
Wij zijn nog steeds niet vergeten, dat
men in keizerlijke kringen journalisten
als „verdachte Èxistemzen" beschouwde,
als mislukkelingen, als lieden „die ihren
wirklichen Beruf verfehlt habenl" Met
eiken winter gaan er in Berlijn nieuwe
salons open, kan men geïntroduceerd wor
den in kringen, die pen vroeger niet
kende. Men kan ook hier bepaalde groe
pen onderscheiden, waar muziek, weten
schap, schilderkunst of literatuur den toon
aangeven.
„Holdselige Prinzessinnen" behooren
tot de zeldzaamheden, rijke aristocraten,
die „Kinderheime" of kerken persoon
lijk inwijden, ontmoet ge er überhaupt
niet meer. Ook ziet ge gelukkig I
den doorsnee Duitscher veel minder dirp
buigen 'dan vroeger voor menschen, d e
hij een halven graad hooger waant dan
zichzelf.
Ook het clubleven, vroeger iets onge
kends, gaat een bepaalde plaats in de
samenleving bekleeden. Ik wees reeds op
de Club van 1914, een politieke orga
nisatie, welke boven de parlementaire
sfeer in de moderne samenleving een
steeds grootere plaats gaat innemen. De
omgeving van Berlijn, Wannsee, Nico-
lassee, zelfs Potsdam bewijzen zulks:
overal vindt ge tennis-, roei-, golf-, polo-,
zwemclubs en de vroegere klassengeest
piaalfct zich hier hoogst zelden merk
baar. Naam en titel spelen hier niet
meer de toonaangevende rol, het per
soonlijk succes is uitslaggevend.
Waar zooveel tegen den huidigen re-
geeringsvorm wordt geschreven, daar wil
de het mij om objectief te blijven
wenschelijk toeschijnen, nu ook eens te
wijzen op- de vooraeelen, welke deze den
onbevooroordeelde biedt.
Berlijn, November 1928.
Als d.e vloed komt
Naar liet Duitsch, door Wilhelm
Lobsien. Vertaling van N. K. Bieger.
'sGravenhage D. A. Daamen's
Uitg.-Mif.
Onze eerste indruk bij hét lezen van dit
boek was: een ietwat oppervlakkig maar
onschuldig verhaal, levendig verteld met
aardige karakterteekeningen. Een boek dat
men in enkel9 verloren uren doorleest, er
van geniet tot op zekere hoogte en 't
dan weglegt, zonder dat 't eenig spoor
heeft achtergelaten. Mooie uitspannings-
lectuur.
Toen we echter de laatste bladzij ge
lezen hadden, bleek ons, deze beschou
wing niet juist. Dit boek bevat een pre
diking', die zeker eenig nut kan hebben
als men zelf een goede toepassing maakt,
maar die zeker niet ongevaarlijk is, wan
neer daarbij de Christelijke critiek achter
wege blijft. En hoe meer we er over
nadenken, hoe sterker dit gevaarlijk ka
rakter naar voren treedt.
Hel verhaal' speelt op een van de vele
Halligen in de Waddenzee en het schetst
den strijd der bewoners tegen den altijd
dreigenden vijand het water en van den
ouden onderwijzer Melfsen tegen de geva
ren die het Halligen-volk, dat hij zoo
lief heeft, bedreigen.
Melïsen is een sympathieke figuur. Een
man vol idealen en een ruim hart. Dat
blijkt al dadelijk bij de eerste kennis
making. De gezellin van Thode Nommsen,
met wie hij geleefd had zonder met haar
getrouwd te zijn was gestorven. Thade
wil niet dat de nieuwe dominee van 't
eiland er bij zal zijn als ze begraven
wordt. „Wat raakt het hem, dat ik niet
met Sabe getrouwd was? Zijn Sabe en ik
niet ons heele' leven bij' elkaar gebleven?
Moest hij er zich mee bemoeien en Sabe
opstoken?"
Daarom moet de oude meester bij' het
graf een woordje spreken. En deze heeft
geen 'bezwaar. „Wij zullen haar, zegt
hij tot zijne dochter, de mooie Giebe
niet veroordeelen, al was ze ook niet voor
de wet getrouwd. Ze hebben zich dap
per door het léven heengeslagen. Wie zon
der zonde is, moge den eersten steen
werpen; ik doe het niet."
Melfsen had veel voor de Hallig gedaan.
Na veel moeite en strijd had hij het
zoover weten te brengen, dat Sünoog
bedijkt was en dat het tegen de altijd
dreigende golven was beveiligd.
Maar daarmee was hij niet tevreden. De
bedijking had een grooten invloed op het
leven der bevolking, die mede 'door het
steeds toenemende vreemd el ingenbe z o e lr
uit de afzondering was opgeheven en aan
allerlei invloeden van buiten blootgesteld.
Melfsen zag deze verandering voor zijn
oogen en het verontrustte hem. Hij vrees
de dat' de zegen in een vloek zou ver
keeren. Het eiland was beveiligd, maar hij
zag het steeds duidelijker: innerlijk waren
do bewoners, in hun voelenen denken,
reeds lang een prooi der golven, schip
breukelingen die her- en derwaarts dre
ven., van hun kostbaarste bezit 'beroofd
Het Friesche karakter ging verloren en te
vens de Friesche zeden en gewoonten.
Hoe deze gevaren af te wenden? Dat
was de vraag, die den ouden meester
voortdurend bezig hield. Er moesten
nieuwe dijken worden gelegd. De men
schen moesten innerlijk sterk worden ge
maakt, om weerstand te kunnen 'bieden
aan de aanrollende golven. Maar hoe?
Hq wilde een organisatie om de kin
deren gezellig en prettig bezig te houden
en ook de ouderen moesten op geregelde
tijden bijeenkomen om te luisteren naar de
geschiedenis van 't land, naar oude sprook
jes en légenden, om oude Friesche lie
deren te zingen en oude tooneelspelen en
dansen te instudeeren. De Friesche huis
vlijt moest weer worden beoefend en dat
alles zoo droomde Melfsen zou een
dam vormen, sterker dan do Steenen
dam die het eiland beveiligde.
Maar de dijk waarvan hjj droomde
werd stuk geslagen nogj voor ze kon
worden gebouwd.
De menschen gevoelden er niet voor. Ze
wilden niet terug, maar vooruit. De
plannen en idealen van den ouden mees
ter vonden bij hen' geen weerklank.
En dat was nog niet het ergste. Terwijl
Melfsen streed voor het heil van de be-
vol'kingl, werd zijne dochter, door een
opzichter bij de dijkwerken, een gemeene
schurk, maar die zich o zoo mooi wist
voor te doen, verleid en in haar ellende
alleen gelaten.
Dat was voor Melfsen een ontzettend©
ontdekking. Terwijl' hij als een profeet,
als een boetprediker was opgetreden om
het eiland voor onheil te bewaren, was
in zijn eigen huis alles door den vloed
verzwolgen.
Hij was der wanhoop ten prooi; en
het leed drukte hem neer, veel meer dan
zijne dochter, die zichzelf onschuldig ge
voelt. „Als ik eenige schuld heb, zegt zij,
dan is het deze, dat ik te veel vertrou
wen heb géhad in den man, dien ik bo
ven alles liefhad."
Melfsen is verbijsterd. Maar dan komt
de ontknooping. Een geweldige storm
steekt op en dreigt het eiland te vernie
tigen. In den strijd tegen de elementen
worden alle goede instincten bij de bevol
king wakker, en als eindelijk de overwin
ning is behaald en Melfsen, door een balk
getroffen, zieltogend neerligt, dan ziet hij
naast zich zijn dochter, hand in hand met
Haro, die haar reeds lang liefhad en
die haar, nu zij' in nood verkeerde, op
nieuw zijn liefde verklaarde en zich met
haar verloofde.
De dijk was gered. En de liefde, de
de meeste op de wereld, 3ie blijft, óók
als ze gefaald heeft, had overwonnen.
Wij hebben tegen dit boek ernstige be
zwaren.
Het teekent wel de gevaren, maar het
geeft geen werkelijke remedie. Het kent
geen zonde en daarom ook geen verlos
sing. Het pleistert met looze kalk. De dij
ken die het opwerpt hebben geen inner
lijke kracht.
Het is dan ook' heel logisch wanneer
aan het slot het levenswerk van meester
Melfsen ineenstort. Hjj had gebouwd, maar
op een zandgrond.
Was dit duidelijker uitgekomen dan zou
dit hoek als waarschuwing zekere waarde
hebben.
Nu er echter nog een gevoelig slot aan
gemaakt wordt, kunnen we'het, hoe sym
pathiek sommige karakters ook mogen
zijn, niet aanbevelen.
Tenslotte merken we nog op, "dat de
correctie veel te wenschen overlaat.
Handelsberichten aardappelen.
Enkele provinciale organisaties hebben
bet plan opgevat om een ouderlingen
marktberichtgevingsdienst in te stellen en
voorloopig een proef te nemen met klei-
aardappelen. Hiervoor komen in aanmer
king Friesland, Zuid-Holland (de eilan
den), Westelijk Noordbrabant en Zeeland.
Rijksserum-inrichting en Mond- en Klauw-
zeer-onderzoekingsinstituut.
De alg. Nederl. Zuivelbond heeft aan
den minister van binnenlandscbe zaken
en landbouw geschreven, dat een combi
natie van seruminrichting en mond- en
klauwzeeronderzoekingsinstituut z.i. wén-
schelijk is. Beide inrichtingen zouden van
eikaars onmiddellijke nabijheid kunnen
proliteeren, zoowel wat de leiding bij de
proefnemingen en onderzoekingen als het
onderzoekingsmateriaal1 betreft, terwijl
door het bestaan van de inrichting in-
plaats van 'twee, de besmettingskans, wel
ke van dergelijke instituten kan uitgaan,
tot minder dan. de helft wordt beperkt.
Aangaande de plaats van vestiging
eener gecombineerde inrichting meerit de
F.N.Z., dat vestiging op het platteland
uit economisch oogpunt de voorkeur ver
dient; bouw- en exploitatiekosten zijn
daar ongetwijfeld lager. Het onderhoud
van zooveel groote dieren als waarover
de inrichting zal moeten 'kunnen be
schikken, zal op 'het land eenvoudiger
en goedkooper zijn dan in een groote
stad.
De besmettïngismogelijkheid naar buiten'
zal echter in de stad kleiner zijn dan op
het platteland, o.a. omdat de afgedankte
dieren direct naar het abattoir gaan. Op
het platteland zou de inrichting daarom
over een eigen abattoir en een eigen
vervoerdienst in geïsoleerde wagens moe
ten beschikken.
Intusschen erkent de F.N.Z. dat de klei
nere besmettingskans in de stad, door
dat het personeel' der inrichting daar min
der kans loopt in aanraking te komen
met dieren die gevoelig zjjri voor mond
en klauwzeerbesmetting, en de Inrichting
mogelijk beter is te i sole eren tegen vo-
gel9 e.d., een belangrijke factor is, waar
aan aandacht dient te worden geschonken.
Het door den minister geopperde be
zwaar, 'dat bij vestiging der inrichting,
b.v. op de heide niet het vereischte snelle
contact met de belanghebbenden is te ver
kregen, aanvaardt de F.N.Z. niet. Met het
tegenwoordige snelle autoverkeer is van
elke plaats in Nederland uit, een be
hoorlek contact mot de hoofdspoorlijnen,
e.d. mogelijk.
Vernietig of begraaf alle rotte uien.
Het hoofd van den Pl'antenziektenkundi-
gen Dienst te Wageningen schrijft ons:
Het zal bekend zijn, dat zich in Amerika
eenige moeilijkheden hebben voorgedaan
met aldaar uit Holland aangekomen uien,
waarin de aanwezigheid van maden der
uienzweefvl'ieg werd geconstateerd. Dit is
wederom een aanwijzing, dat er naar ge
streefd moet worden alle gewassen, die
voor export in aanmerking komen, op zoo
danige wijze te tefen, dat de kans op
besmetting door ziekten of aantasting
door insecten zoo gering mogelijk zij.
Wat speciaal' de uien aangaat, zoo moei
getracht worden de uien in 'de eerste
plaats volkomen vrij te houden van rot
ting en in de tweede plaats van aantasting
door insecten als de uienzweéfvlieg en
eenige andere vliegen, die vooral in rot
tende uien leven.
Nu bljjven zoowel de zwam, die de
hoofdoorzaak is van het uienrat, al's de
uienzweefvlieg den winter over in rotte
uien. De besmetting van het nieuwe ge
was kan dus uitgaan van de overge
bleven uien van het vorig jaar.
Besmetting van den grond is ook wel
mogelijk, doch daartegen kan men weinig
doen, terwijl daarentegen die van de uien
uit voorkomen kan worden door alle zieke
uien in den winter op te ruimen. Daar
voor is het nu, nu de uien met het oog op
den export naar Amerika scherp gesor
teerd worden, een goede gelegenheid. De
Plantenziekterikundige Dienst te Wagenin
gen geeft hierbij aan alle landbouwers
het volgende advies.
Het best zou het zijn, alle rotte uien
te verbranden, maar dat is in de meeste
gevallen onmogelijk. Men kan ze echter
ook onschadelijk maken door ze diep
te begraven. Dit geschiedt het gemak
kelijkst, wanneer een doodloopende sloot
ter beschikking is. Men werpt dan de
rotte uien in-de sloot aan het kopeinde
en gooit het stukje sloot, waarin de uien
zijn gebracht, dicht, zoodra het vaststaat,
dat er geen uien meer bij zullen komen.
De laag aarde, die er op gebracht wordt,
moet ten minste 50 c.M. dik zijn, als het
een droge of bijna droge sloot is. Liggen
de uien ónder water, dan kan toet een
minder dikke laag volstaan worden.
Begraven in het land gaat ook, dan
moet ook een laag van minstens 50 c.M.
grond op de uien kómen, zoodat de kuil
zeer diep moet zijn. Wanneer de onscha
delijk te maken hoeveelheid groot is, is
dat werk niet zoo heel gemakkelijk uit
te voeren, maar toch is het niet ondoen
lijk. Een bezwaar is het, dat door het
inzakken der rottende uien een kuil ont
staat.
Verder is het aan te bevelen, de uien,
voordat de grond erop komt, met een
flinke laag ongebluschte kalk te bedekken.
Dat rotte uien in geen geval op den
akker, op Sen mesthoop of langs den
weg geworpen mogen worden, spreekt wel
vanzelf. Het is ieders plicht, er toe me'de
te werken, dat de uienoogst in 1929 zoo
gezond mogelijk zij. Door de boven be
schreven. maatregelen uit te voeren, zal
men daartoe naar zijn vermogen hebben
bijgedragen.
De aardappeloogst in Groot-Brittannië.
Da aardappeloogst in Engeland en Wa
les is over het algemeen goed geweest,
zoowel' wat kwaliteit als kwantiteit betréft.
De aardappels zijn voor het grootste
deel onder gunstige omstandigheden inge
kuild. Over geheel Engeland en Wales
wordt de opbrengst geraamd op onge
veer 16.875 ton per Il.A. of 1.875 ton
boven het tienjaarlijksch gemiddelde. De
geschatte totale productie van 3.333.000
ton is 278.000 ton meer dan de opbrengst
in 1927 en 178.000 ton 'boven liet tien-
jaarlijfcsch gemiddelde. Hieruit valt af te
leiden, dat Groot-Britannië dezen Vinter
in de eigen behoeften aan aardappelen
kan voorzien.
Kantongerecht te Goes.
Door den Kantonrechter te Goes zijn
veroordeeld wegens o vertreding Leer
plichtwet: J. v. d. W., Krabbendijke; C.
W., Wissenkerke, II. d. R., Colijnsplaat,
f3 b. s. 3d. h.; P. B., Goes, A. P.
d. M., Ierseke, C. A. F., Kamperland;
J. B., Wissenkerke f5 b. s. 5 d. h.;
J. v. H., Waarde, C. K., aldaar, J. B.
aldaar; J. v. Z., Rilland-Iiath; P. B.,
Kamperland f 7.50 b. s. 5 d. h.
Trekdier zonder toezicht laten staan:
J. P., Oudelande, J. B., Kloetinge f5
b. s. 5 d. h.
Z. v. vee laten loopen op eens anders
grond: P. T„ Colijnsplaat, vrijgesproken.
Fietsen over een voetpad: M. M., Ka-
pelle f 2 b. s. 2 d. h.
Overtr. art. 16b gemeente-verordening
Goes: C. J., Goes f7.50 b. s. 1 w. t. s.
Zonder vergunning loopen over een
spoorweg: J. M., Hoogerheide f5 b. s.
6 d. h.
Als schipper een rijkskanaal bevarende
zijn naam niet op zijn vaartuig hebben:
J. v. d. P., Antwerpen f3 b. s. 3 d. h.
Te Kloetinge in kom der gemeente har
der rjjdon dan 20 K.M. per uur: ,T. F.
J. A., 's-Gravenhag© f2 b. s. 2 d h.,
A. W., Waarde, C. V., Kruiningon f3
b. s. J3 d. h.
Met een auto rydon zonder rqbewys:
J. E. M. K. L., Wemeldingo fö b. s.
1 w. t. s.
Auto laten besturen door iemand, die
daarvoor de vereischte leeftijd niet had:
II. M. K. L., Wemeldinge f 10 b. s.
10 d. h.
Met een rijwiel do veiligheid van het
verkeer in gevaar brengen: E. M., J. K.,
Goes f 7.60 b. s. 6 d. h.
Met een rijwiel in een bocht, buiten
noodzaak niet rechts houden: A. T., 's-II.
Arendskerke, P. M. d. P., Goes, II. S.,
Waarde f 3 b. s. 3 d. h.
Mot een motorrijwiel rijden zonder vol
doende remmenM. W., Kamperland f 10
b. s. 10 d. h.
Met een motorrijtuig rijden zonder min
stens twee lichten: J. N., 's-Heer Arends
kerke _f7.ö0 b. s. 5 d. h.
Met een motorrijtuig rijden zonder ach
terlicht: T. P. C., Amsterdam f5 b. s.
5 d. h.
Met een motorrijtuig rijden zonder voor
zien te zijn van een rijbewijs: W. A.,
Wolphaartsdijk f5 b. s. 5 d. h.
Dronkenschap: A. v. d. P., Oudelande
f10 b. s. 10 d. h.; 3e herh.: W. d. R.,
Biezelinge Ï500 b. s. 3 m. h.
Een inbreker van beroep.
D. S., varensgezel en kennisbouwer, be
vond zich 15 Augustus te Bennebroek
en bemerkte,, toen hij aan de woning
van D. J. van Es aanbelde, dat niet
opengedaan werd. Dit was voor verdachte
aanleiding om te veronderstellen, dat de
bewoners van dit huis afwezig waren, en
te probeeren of hiji door verbreking van
een slot niet binnendringen kon. Dit lulde
hem na eenige moeite maar al' te goe3,
en h.ij maakte van de gelegenheid gebruik
om "een aantal' zilveren voorwerpen te
stelen, benevens een paar klöedingstük-
ken. De zilveren voorwerpen verkocht
hij[ voor f 2.50.
De zaak diende gisteren voor de recht
bank te Haarlem.
Verdachte hééft reeds een u,itgebreid
strafregister. Hij zegt, dat hij geen werk
kan krijgen en dat hij telkens als hij in
vrijheid gesteld wordt, weer 'genoodzaakt
is .diefstal te plegen om in rijn onderhoud
te kunnen voorzien. Op deze wij'ze komt
hij| telkens weer in de gevangenis terecht,
en als de diefstal niet uitlekt gaat hij
zichzelf aangeven.
Eisch: een jaar gevangenisstraf.
Brandstichting. De 33-jarige
veerman W. v. D. te Klündert, die in zijn
woning brand had gesticht om bewijs
stukken van een door hem gepleegde Ver
duistering te vernietigen, werd door de
Rechtbank te Breda veroordeeld tot een
gevangenisstraf van 1 jaar, voorwaar
delijk, met een proeftijd van drie jaar.
Geëischt was ,1 jaar en 3 maanden. De
rechtbank beval de onmiddellijke invrij
heidstelling van verdachte die bijna drie
maanden in voorl'oopige hechtenis heeft
doorgebracht.