DE ZEEUW
TWEEDE BLAD.
NAAR ZUID-AFRIKA
UNION-CASTLE LIJN
Voor den Zondag.
DEPOSITO'S
SPAARBANKBOEKJES
VAN HOOGER ORDE.
GOES
MIDDELBURG
FEUILLETON
Agenten: KUYPER, VAN DAM SMEER ROTTERDAM.
VAN
-ZATERDAG 24 NOV. 1928. No. 48.
HET EEUWIGE LEVEN.
Ik geef hun het eeuwige
leven. Joh. 10:28.
Dit is de diep-ernstige waarheid van
ons aardsch bestaan, de troostelooze wer
kelijkheid van ons leven in deze wereld:
Gelijk door eenen mensch de zonde
in de wereld gekomen is, en door de
zonde de dood, alzoo is de dood tot alle
menschen doorgegaan, omdat allen ge
zondigd hebben.
Maar een andere waarheid staat hier
tegenover. Jezus sprak haar uit met de
woorden: Ik leef en gij zult leven 1
Hij, die één is met den Vader, kon
dat zeggen. Bij ons is overal de dood
in het leven, omdat ons leven van de
zonde doortrokken is. Bij Hem was God,
zelfs in den dood, en daarom zien wij
bij Hem het leven in den dood.
Hij is de middelaar Gods en der men
schen, in Wien en door Wien al de
Zijnen tot levenseenheid met God worden
gebracht.
Immers, zoo velen Hem aangenomen
hebben, dien heeft Hjj macht gegeven
kinderen Gods te worden n.l. die in Zij
nen naam gelooven. Zalig zij, die in Zijn
kruisdood meegestorven en herboren, op
gestaan, achter Hem ten hemel gaan.
I
Stel u voor een reiziger, die in een
bergland omdoolt op besneeuwde wegen.
Do stormen hebben .alle wegwijzers omge
rukt en er is geen enkele aanwijzing,
die hem op den goeden weg kan brengen.
Geen wonder, dat den eenzame de moed
ontzinkt en dat zijn schreden minder vast
worden. De avond valt en het wordt
al donkerder.
Maar op eens ontdekt hij in de sneeuw
sporen van menschenvoeten. Dan begint
zijn hart blij te kloppen. Hij wordt be
zield met nieuwen moed. Hjj; volgt die
sporen en zijn verwachting wordt niet
beschaamd. Na korten tijd is hjj in een
veilig verbljjf.
Zoo ligt voor den sterveling de gan-
sche wereld onder de witte ljjkwade van
den dood. En zoolang de ipensch zjjn
Heiland niet kent, die overgeleverd is
om onze zonden en opgewekt om onze
rechtvaardigmaking, zoo lang weet hjj
niet, welke richting hij volgen moet om
behouden te worden.
Dat is verschrikkeljjk, want het wordt
al donkerder, de levensdag gaat onder,
de kille grafnacht komt al nader en
nader.
Maar als het oog des geloofs geopend
WGrdt voor de liefde van Christus, dan
■ontdekt men plotseling de voetsporen
van den Levensvorst op deze wereld.
Wie ze ziet, die volgt ze, die wandelt
vanzelf alzoo, geljjk Jezus Christus ge
wandeld heeft.
.Hjj leeft dan niet langer naar eigen
zin en wil; maar hjj1 vraagt bjj alles:
:„Heere, wat wilt Gjj, dat ik doen zall"
Tevens stelt hjj onder alle omstandig
heden zijn vast betrouwen op den Heere,
Hoere, bjj Wien uitkomsten zjjn ook tegen
den dood.
Qroote Markt 24. Tal. 41
Vlatmarkt 145. Tat. 117
(4.08 °/o rente)
Naar het Engelseh.
121.
Ellendig schepsel als zjj scheen, was
er toch een zekere bevalligheid een ge
makkei jjikheid in haar bewegingen, alsof
zjj van veel hooger komaf was. Op dat
oogenblik kwam het rijtuig van de Myth
voorbij, met mijnheer Brithwood er in,
die half-slaperig zijn dagelijkschen rit
deed. De vrouw sprong op het rijtuig
toe, maar men hield haar terug.
„Canaille 1 Ik heb altoos je Norton
Bury gehaat. Roep mjjn rjjtuig. Ik wil
naar huis."
Ik dacht dat ik deze stem kende, vooral
toen zij, een bevelenden toon aannemend
den ouden koetsier toeriep:
„Rjjd op, Peter; je bent laat. Volk, ga
weg! Ziet ge dan niet mijn rjjtuig?"
Men begon te brullen van het lachen,
zoo luid, dat zelfs mjjnheer Brithwood.
zjjn luie, dronken oogen opende en om
zich. heen zag.
„Canaille!" en zij gilde meer uit rrees
dan uit toorn, terwijl ze zich bijna .onder
de koppen der paarden .wierp om toch
De rjjanden des Heeren weten niet,
wat Jezus heeft en geeft. Zij zagen Hem
op Golgotha sterven en den weg van
alle vleesch gaan.
Toch, als een van die vijanden door
de liefde van Christus gegrepen wordt
en in een vriend des Heeren wordt ver
anderd, ziet hij geheel anders hjj
ziet op dat oogenblik, dat die liefde ster
ker moet wezen dan de dood.
Daarom bidt hjj: „Heere, gedenk mij
ner wanneer gij in uw koninkrijk zult
gekomen zjjnl" En wie zal zeggen, wat
er in het hart van dien boetvaardigen
kruiseiing omging, toen de Heiland zijn
bede verhoorde en tot hem zeide: „He
den zult gij met Mjj in het Paradijs zjjnl"
Nog geeft Jezus, wat hjj' heeft.
Van zjjn hoogen troon,
Op gena gegrond,
Stroomt voor "t wereldrond
Eeuwig heil en leven.
Opgewekt door de liefde van Christus,
worden wij kinderen der opstanding, of
wat hetzelfde is: kinderen van God, die
hier beneden leven met den hemel in het
hart en voor wie de hemel daarom te
allen tjjde open staat.
Zouden wjj niet haastig komen,
Hem, niet volgen, die ons wenkt?
Wie, wie wil het heil verliezen,
Dat de Goede Herder schenkt?
VOORUITZICHT.
In de waaz'ge verte rjjzen
bergen voor mijn speurende oogen;
bergen, die met lichte, "hooge
toppen naar den hemel wijzen.
Bergen, waar de frissche bronnen
uit de blanke .sneeuw ontspringen,
waar in wouden vogels zingen,
lammren zich in weiden zonnen.
Naar die bergen gaan mijn oogen,
ach, zoo jnoede van het schrjjnen
van de zon der zandwoestjjnen
op den barren grond, den drogen I
Naast die 'bronnen zal ik zinken
met mjjn afgematte leden;
'tbittre leed is "dan geleden;
van heur water zal ik drinken;
in heur golven zal ik baden
'tarme Ijjf, vol stof en wonden,
opgedaan op ruwe gronden
en langs scherpgesteende paden.
ledre druppel geeft mjj leven,
geeft mjj moed en frissche krachten;
daarom zend ik mjjn gedachten
bergwaarts, met verlangend beven.
Want, o ziel, het zjjn des Heeren
bergen, waarheen Hij uw schreden
richtte, nu en in 't verleden;
Hjj is 't, Die uw heilsbegeeren.
zal vervullen te allen tjjde,
Die voor 't kwaad u z3,l bewaren,
voor den eauwgen dood u sparen,
wandelt gjj slechts aan Zjjn zijdel
NELLY.
UIT HET ZEEUWSCHE VERLEDEN.
Door A. M. Wettel».
LIV.
VUsalnsen voor dan Prins.
Op den eersten April, verloor Alva
[zjjn Bril.
Op April zes, verloor Alva zjjn Flesch.
Dit korte rjjmpje is wel zoo algemeen
bekend, dat wjj geen verklaring behoe
ven te geven, welke steden met Bril
en Flesch bedoeld worden.
Toch is er wel eenig verschil tusschen
de bevrijding dezer twee steden, wier
vrjjmaking van zoo vèrstrekkenden in
vloed was voor de historie van ons va
derland. Dit verschil bestaat hoofdzake
lijk hierin, dat de geschiedenis der in
name van Den Briel overbekend is, doch
dat er van de bizonderheden van afwer
ping van het Spaansche juk door Vlis-
singen zoo weinig bekend is. In ieder
geval wordt er in pnze geschiedenis min
der gewag van gemaakt.
maar aan 't gepeupel te ontkomen. „Laat
mjj gaan! Mjjn rjjtuig wacht. Ik ben La-
'dy Caroline Brithwood 1"
Mijnheer Brithwood hoorde haar. Een
oogenblik zagen zjj elkander aan de
suffe echtgenoot en de eerlooze, geschei
den vrouw zij zagen elkander aan
met schrik en vrees, als twee zondaren,
die elkander ontmoeten te midden van
kwellingen van Dante's Inferno. Eén en
kel oogenblik en toen riep Richard
Brithwood vastberaden:
„Koetsier, rijd door!"
Maar de man hij was een oude man
scheen te aarzelen. Hij zag even op
haar neer met een soort van medelijden
ik herinnerdo me, dat ik had hooren zeg
gen, dat zij voor haar bedienden altijd
vriendelijk en minzaam was geweest.
„Rijd door, gij dwaas! Hier" en
mijnheer Brithwood wierp enkele geld
stukken onder de menigte. „Haal de
politie neem de vrouw mee naar het
wachthuis I"
En de wagen rolde verder, haar ach
terlatend, terwijl zjj hem aanzag met iets
dat 't midden hield tusschen een lach en
een zucht; zij was neergevallen tegen een
hoeksteen. Niemand raakte haar aan.
Misschien hadden sommigen van haar
gehoord, enkelen hadden haar misschien
gezien, toen zij, nog, in haar vorigen
etaat, door Norton Bury reed, als da
Wjj wenschen ar hier iets van fe ver
tellen.
In Zeeland, bjjzonder in Walcheren,
was de gisting dar gemoederen, vooral
sinds 1567, zoowel door onderdrukking
van burgerljjke als van godsdienstige vrij
heid, sterk toegenomen.
De Hertog van Alva was van deze
verbittering goed op de hoogte, en in
het begin van 1572 meende hij het werk
te voltooien, wat tot volkomene beteu
geling der Zeeuwen en hunne vrijheid
lievende vrienden dienen moest.
Hij begreep dat Vlissingen een voor
naam punt was, en daarom maakte hjj
toebereidselen, om den arbeid aan het
kasteel, dat hjj liet bouwen, om de Schel
de te beheerschen, met dubbelen jjver
te doen voortzetten. De Vlissingers liet
hij in den waan, dat dit werk niets te
beduiden had en zjjn vertegenwoordiger,
de Italiaan Scipio Hampi, werkte daar
flink toe mede. Allerlei afleidende ver
dichtsels maakte hjj op vriendelijke wjjze
de Vlissingers wjjs en hjj wist zelfs den
Raad geheel .in slaap te sussen.
Maar met den invloed van Alva raak
te het toch gedaan in Vlissingen.
'tWas Paaschzondag 6 April 1572.
In de Scheldestad heerschte groote op
gewondenheid en van de Paaschstemming
was weinig meer te bemerken. Het ge
rucht was in de stad gekomen en beves
tigd, dat den Briel naar Oranje was over
gegaan, welke tjjding de menschen met
hoop vervulde. Doch de bljjdschap werd
dadeljjk getemperd, doordat het volk ver
nam, dat Alva Vlissingen des te sterker
zou bezetten.
Dit bleek waar te zjjn, jwant de kwar
tiermakers waren den 3den April bin
nen Vlissingen gekomen, om de legering
der soldaten te regelen.
Een aantal soldaten uit Breda zou naar
Zeeland vertrekken, om Vlissingen te
versterken, opdat deze sleutel der Schel
de niet zoo gemakkeljjk als don Briel naar
Oranje zou overgaan.
Deze soldaten moesten dan tevens zor
gen voor het innen van den tienden pen
ning.
Teneinde van deze geruchten zekerheid
te verkrjjgen, spoedden zich, op genoem
den Paaschmorgen, een aantal Vlissin
gers naar de haven, om eens poolshoogte
te nemen.
Maar wie schetst hun verwondering en
ontroering, toen zjj bjj de haven komende,
zagen, dat daar op korten afstand een
aantal schepen geschaard lag, wachtende,
om met de straks invallende ebbe, de
Vlissingsche haven binnen te loopen.
Men telde er zeventien, die bemand
waren met Spanjaarden, die te Bergen
op Zoom aan boord waren gekomen, en
onder bevel van Osorio de Angulo ston
den.
De Vlissingers begonnen lont te ruiken.
Den vorigen dag was het vertrek der Wa
len aangekondigd, terwjjl de kwartierma
kers hun werk deden, om alles voor de
Spanjaarden in ctrde te hebben. Het was
dus toch waar, dat Vlissingen een
Spaansch Bolwerk moest worden en al
het lief en leed, dat daaruit voort zou ko
men, zou ondervinden. Dat was te erg
en niet te verkroppen.
Op het havenhoofd werd het roeriger.
De schare groeide geregeld aan. Veel
scheepsvolk bevond zich onder hen, zoo
als de geschiedschrijver Hooft schrjjft:
„opgewassen in vrjjheid en luttel te ver
beuren hebbende, voornamelijk scheeps-
grauw 'twelk altjjd oploopend plagt te
zjjn, radt ter handt en geneight het doen
aan 't drejjgen te knoopen".
Hoe meer de tjjd vorderde, hoe op
gewonden de meinigte werd. Kreten wer
den geslaakt, bedreigingen geuit, maar
het was ook „zooveel hoofden, zooveel
zinnen". In één zaak was men het tame-
Ijjk eens, men wilde geen Spanjaarden
meer in de stad hebben, want men wist
wel wanneer zjj binnen kwamen, maar
niet wanneer men ze weer kwjjt zou
Maar wie zou thans leiding geven, om
deze onrustige gemoederen in juiste ba
nen te leiden en „de afweer der Span
jaarden" te bewerken?
De Oranjemannen waren echter ook
öp het appèl. Voorzoover zjj niet ter
kerke waren, orn de Paaschprediking te
beluisteren, waren zij ook naar het ha
venhoofd gegaan, met een stilie hoop
in het hart, dat ook Vlissingen, evenals
den Briel het Spaansche juk af zou
werpen.
Onder hen bevond zich de afgevaar
digde der vrjjheidsgezinden (een zekere
Van Cujjk) die het hoofd koel hield en
begreep, dat daar het moment was aan
gebroken, om door te tasten.
Nu of nooit dacht hjj en begon de roe
rige menigte toe te spreken en te ver
tellen, Tioe streng Alva was, hoe hij[ in
Brabant en Vlaanderen, winkeliers, 'die
den tienden penning niet hadden betaald,
voor hunne winkels liet ophangen.
Op do schepen, die voor Vlissingen
lagen, wijzende, stelde hjj hen het nade
rend gevaar voor oogen en riep hij allen
op tot den strjjd tegen de gehate Span
jaarden.
Dit was echter gemakkeljjker gezegd
dan gedaan. Van alle kanten juichte men
het plan toe, maar hoe moest het tot
uitvoering komen?
Vlissingen was een Spaansche stad en
had een, zjj het dan zwakke, bezetting
en daar moest men toch mee rekenen.
En de vroedschap, die Spanje vertegen
woordigde, was toch ook niet uit te scha
kelen. (Slot volgt.)
P.S. Naar aanleiding van het artikel
der vorige week over de Bevelandsche'
Vliedbergen, ontving ik van verschillende
zijden correspondentie.
Dhr de J. uit Driewegen -stelt mi}1 in
verzuim dat ik den fraaien vliedberg te
Coudorpe niet vermeld heb, nog wel de
mooiste van ons geheele eiland. Inder
daad is dit door mij verzwegen, omdat ik
dezen berg hoop te behandelen bij de
plaatselijke geschiedenis van Driewegen.
Dhr de .T. oefen-e dus nog eenig geduld.
Dhr de K. te Colijnsplaat wijst op een
afgegraven heuvel tusschen 'Colijnsplaat
en Wissenkerke. Ik merk aan dhr de K. o-p,
dat dit geen yliedberg is, maar een stuk
afgegraven zeedijk. Ik heb de afgravers
ondervraagd, doch nimmer is- er iets ge
vonden-
Dhr T. te 'sH. Arendskerke wjjst op
den heuvel te 's H. Arendskerke (half
afgegraven). Hierover ook later.
Dhr B. de M. te Ritthem zond mjj
ook een schrijven over den heuvel te
Ritthem, vergezeld van teekeningen. Op
dezen heuvel kom ik nader terug, even
als op de Eliwerve te Jtapelle en den
heuvel van Cats.
Voor mededeelingen enz. houd ik mjj
gaarne aanbevolen.
BRIEVEN UIT HET LAND VAN
CADZAND.
XXIV.
De Provinciale dienst Vlissin
gen— Breskent- Autobus eontra
tram- Postvervoer.
Eenigen tijd geleden werd door de
kamers van koophandel te Terneuzen en
Middelburg, het verzoek gericht tot Ged-
Staten van onze Provincie om de re
tourbiljetten, die gedurende de zomer
maanden op de provinciale booten ver
krijgbaar zjjn, het geheele jaar beschikbaar
te stellen. Het antwoord dat daar -op
gekomen is, is afwijzend.
Bjj do viering, enkele maanden terug,
van het honderd-jarig bestaan van den
PER
mooie, jonge vrouw van den landheer
de bekoorlijke Lady Caroline.
Ik ging zoo geheel en al op in dit treu
rig schouwspel, dat ik John en Ursula-
niet had opgemerkt, die achter mij ston
den en 'took hadden gezien blijkbaar
gézien en ook alles hadden begrepen.
„Wat moeten we doen?"
Maud kwam, den winkel uitloopen, om
te zien wat er aan de hand wa3. „Ga naar
binnen, kind", zei mevrouw Halifax
streng. „Blijf daar tot ik je haal."
Lady Oldto-wer kwam ook naar de deur;
maar toen zij begon te begrijpen wat er
gaande was, ging zjj ontsteld en geërgerd
weer naar binnen.
John keek ernstig naar zijne vrouw
zij was niet op haar gemak en trad ach
teruit. „Wat moet er gebeuren? Ik
meen, wat zal ik doen?"
„Het eenige wat een vrouw kan doen
een vrouw gelijk gjj, in uw positie."
„Ja, als ik alleen was. Maar denk aan
onze huishouding denk aan Maud. De
menschen zullen zoo babbelen, 'tls moei-
ljjk te weten, wat te doen."
„Neen; ho-e zou Hjj doen, als Hjj he
den in deze straat stond!?"
Mevrouw Halifax dacht een oogenblik
na, aarzelde gaf toe.
„John; gjj hebt geljjk; gjj hebt altoos
gelijk. Ik wil alles doen, wat gjj wilt."
En toen zqg ik, midden door da ver
baasde schare, in 't gezicht van tientallen
menschen, die door de ramen keken, die
allen fien wel kenden en van wie zij ook
velen kenden, den heer en mevrouw Ha
lifax gaan naar de plek, waar de onge
lukkige vrouvv lag.
John raakte haar zacht aan den schou
der zij gilde en zakte in elkaar.
„Zjjt gjj de politie-agent? Hjj zei dat
hjj de politie zenden zou!"
„Stil wees niet bang, nicht nicht
Caroline."
Wie weet, hoe lang 't geleden was, dat
een vrouw op dien toon tot haar had ge
sproken.. 't Scheen haar weer bij- haar
verstand te brengen. Zij stond op en glim
lachte.
„Madame, gij zijt erg vriendelijk. Ik
geloof, dat ik 't genoegen heb gehad u er
gens te ontmoeten. Uw naam is
„Ursula Halifax. Herinnert gij u dien?"
Zij sprak zacht, gelijk zjj tot een kind
zou hebben gedaan.
Lady Caroline boog. „Niet precies;
maar ik durf zeggen, dat ik 't spoedig
zal au revoir, madame!"
Zij ging weg, maar John hield haar
tegen.
„Mjjn vrouw wil met u spreken, Lady
Caroline. Zjj wil, dat gjj met ons naar
huis gaat."
„Plait-il o ja ik begrijp 't.
Gaarne gaarne 1"
dienst op de Wetterichelde, legde de
Commissaris der Koningin er nog eent
den nadruk op, dat Z.-Vlaanderen zich
moet richten naar hel Noorden, aanslui
ting zoeken bjj Nederland.
Maar men schjjnt in Middelburg 'te
willen, dat de liefde van één kant komt.
En nu praat men wel over de groote
sommen, die aan den dienst moeten wor
den toegelegd, maar als we de cjjfers voor
ons land van Cadzand bekjjken valt dat
toch nog al mee. In 1927 was er op
de ljjn VlissingenBreskens een tekorf
van rond f 21000, waarvan evenwel hel
Rjjk een f 14000 betaalt, dus de provincie
een f 7000. (Op de andere ljjnen Vlis
singenNeuzen; HansweertNeuzen en
HansweertWalsoorden wordt weliswaar
ongeveer achtmaal zooveel toegelegd,
maar dat is alleen voor Oost-Zeeuwsch-
Vlaanderen van belang). Me dunkt, dat
Ged. Staten voor ons Tandje dat verzoek
om retourbiljetten wel hadden kunnoa toe
staan. We worden zoet gehouden met
mooie beloften, met commissies, met in
terpellaties, maar zouden zoo langzamer
hand ook gaarne eens daden zien.
Een tweede pleziertje, dat Ged. StateD
ons aangedaan hebben is het verbod om
met de autobus te rijden. Er bestaat eeD
autodienst BreskensBrugge en in den
zomer ook BreskensKnocke. Deze dienst
wordt onderhouden met goed ingerichte
bussen. Als men 's morgens om 8 uur
met de boot in Breskens aankomt, is men
om 8.25 met de bus in Oostburg, om
pl.m. 8.50 in Aardenburg. Maar nu mag
bjj de concessie, die de bus gekregen
heeft, deze geen passagiers opnemen voor
plaatsen 'in Nederland. Wie b.v. naar
Aardenburg wil, mag niet met de bus,
maar moet met de tram, die niet pm
8.50 maar om 9.20 in Aardenburg is,
behalve zjj, die er geld genoeg voor
over hebben om een particuliere auto
te nemen. Als nu Ged. Staten dat voor
ons lichameljjk welzjjn doen, heb ik er
vrede mee. Misschien redeneeren ze wel
zóó, dat 16 K.M. in het uur veel beter
voor ons Cadzantenaren is, dan 25 K.M.
in het uur; niet zoo zenuwschokkend.
Maar ik geef allen reizigers den ondeu-
genden raad die vaderlijke zorg in den
wind te slaan en een kaartje te nemen
naar Stroobrugge (dat is een paar stap
in België). En als dan de bus in Aar
denburg stopt, dan mag men toch wel
even een kopje koffie drinken in het
station „De Engel". En als de koffie dan
wat heet is, rjjdt de bus zonder je naai
Stroobrugge. Maar alle gekheid apart, is
het niet wat heel erg, om het netjes uit
te drukken, dat men die keurig ingerichte
bussen voor zjjn neus moet laten vertrek
ken en in het koffiemolentje, ik bedoel
tram, voortsukkelen? Men zou evengoed
den Volkenbond kunnen verzoeken hel
daarheen te leiden, dat de Zeppelins geen
passagiers mogen vervoeren naar Amerika
omdat er toch goede passagiersbooten
zjjn. En ook vind ik het dun, dat de
regeering aan die jakkerende vliegeniers
naar Indië lintjes geeft, want met de
booten van de Rott. Lloyd en de „Ne
derland" kan men toch evengoed er
komen. Gaat de vergeljjking mank? Ik kan
het niet inzien, maar dat ligt misschien
aan ons Cadzandsch verstand.
En nu als slot een mop van Tante
Pos. Als 's avonds de laatste boot aan
komt in Breskens, staan daar twee trams
gereed. De eene rjjdt via Oostburg
Draaibrug naar Aardenburg en vervoert
de post voor de tusschengelegen plaat
sen. De andere rijdt over Groede. Cad
zand en Sluis naar Draaibrug- Nu zou
men denken dat deze ook de post mee
neemt voor Sluis. Maar ik denk, dat de
menschen in Sluis dan hun post te vroeg
zouden hebben. Want de post wordt ver
voerd met de eerstgenoemde tram via
Oostburg naar Draaibrug- En daar staat
dan op het levensgevaarlijk smalle per
ronnetje een besteller uit Sluis te wach
ten, die de post overneemt, en dpor
weer en wind 's avonds om 9 uur naar
Sluis fietst (ik geloof tenminste, dat het
per fiets mag), terwijl ondortusschen de
Breskensche tram uit Sluis te Draaibrug
arriveert. Om het nut van die regeling
in te zien, zjjn Cadzandsche hersenen,
ook al onvoldoende.
Wanneer krjjgen we den Jan Kordaat
van Potgieter eens, die Jan Salie dea
schop geeft?
John bood haar den arm en mevrouw
Halifax -ondersteunde haar aan de ando
re kant. Zonder meer brachten zij. haar
in hun rijtuig en reden naar huis, Maud
in mjjn hoede achterlatende en zij lieten
het verbaasde Norton Bury denken en
zeggen precies wat 't beliefde.
HOOFDSTUK XXXVII.
Bjj-na drie jaren leefde Lady Caroline
in -o-ns huis als dat ellendig bestaan
„leven" kon worden genoemd bedlege
rig en kindsch als zij was. Zij herkende
niemand van ons en nam van niemand
eenige notitie, behalve nu en dan van
Edwin's kleine dochter, Louise.
We wisten wel, dat al onze buren er
over spraken, -over dat wondere, buiten
gewone gedrag van den heer en mevrouw
Halifax. Dat zelfs de goede, oude Lady
Oldto-wer een weinig aarzelde voor zij
toestond, dat haar schoone dochters ons
opzochten, terwjjl onder 'tz-elfde dak, ge
heel uit den weg, da,t arme wrak van
vrouwelijkheid lag. Maar in verloop van
tjjd hielden de praatjes van zelf op; en
toen, -op een zomerdag, een kleine lijkstoet
ons tuinhek uitging naar het kerkhof te
Enderley, was alles wat men opmerkte.
1 f J
(Wordt vervolgd.)