DE ZEEUW TWEEDE BLAD. NAAR ZUID-AFRIKA UNION-CASTLE LIJN Voor den Zondag. DEPOSITO'S SPAARBANKBOEKJES VAN HOOGER ORDE. GOES MIDDELBURG FEUILLETON Agenten: KUYPER, VAN DAM SMEER ROTTERDAM. VAN -ZATERDAG 24 NOV. 1928. No. 48. HET EEUWIGE LEVEN. Ik geef hun het eeuwige leven. Joh. 10:28. Dit is de diep-ernstige waarheid van ons aardsch bestaan, de troostelooze wer kelijkheid van ons leven in deze wereld: Gelijk door eenen mensch de zonde in de wereld gekomen is, en door de zonde de dood, alzoo is de dood tot alle menschen doorgegaan, omdat allen ge zondigd hebben. Maar een andere waarheid staat hier tegenover. Jezus sprak haar uit met de woorden: Ik leef en gij zult leven 1 Hij, die één is met den Vader, kon dat zeggen. Bij ons is overal de dood in het leven, omdat ons leven van de zonde doortrokken is. Bij Hem was God, zelfs in den dood, en daarom zien wij bij Hem het leven in den dood. Hij is de middelaar Gods en der men schen, in Wien en door Wien al de Zijnen tot levenseenheid met God worden gebracht. Immers, zoo velen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hjj macht gegeven kinderen Gods te worden n.l. die in Zij nen naam gelooven. Zalig zij, die in Zijn kruisdood meegestorven en herboren, op gestaan, achter Hem ten hemel gaan. I Stel u voor een reiziger, die in een bergland omdoolt op besneeuwde wegen. Do stormen hebben .alle wegwijzers omge rukt en er is geen enkele aanwijzing, die hem op den goeden weg kan brengen. Geen wonder, dat den eenzame de moed ontzinkt en dat zijn schreden minder vast worden. De avond valt en het wordt al donkerder. Maar op eens ontdekt hij in de sneeuw sporen van menschenvoeten. Dan begint zijn hart blij te kloppen. Hij wordt be zield met nieuwen moed. Hjj; volgt die sporen en zijn verwachting wordt niet beschaamd. Na korten tijd is hjj in een veilig verbljjf. Zoo ligt voor den sterveling de gan- sche wereld onder de witte ljjkwade van den dood. En zoolang de ipensch zjjn Heiland niet kent, die overgeleverd is om onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardigmaking, zoo lang weet hjj niet, welke richting hij volgen moet om behouden te worden. Dat is verschrikkeljjk, want het wordt al donkerder, de levensdag gaat onder, de kille grafnacht komt al nader en nader. Maar als het oog des geloofs geopend WGrdt voor de liefde van Christus, dan ■ontdekt men plotseling de voetsporen van den Levensvorst op deze wereld. Wie ze ziet, die volgt ze, die wandelt vanzelf alzoo, geljjk Jezus Christus ge wandeld heeft. .Hjj leeft dan niet langer naar eigen zin en wil; maar hjj1 vraagt bjj alles: :„Heere, wat wilt Gjj, dat ik doen zall" Tevens stelt hjj onder alle omstandig heden zijn vast betrouwen op den Heere, Hoere, bjj Wien uitkomsten zjjn ook tegen den dood. Qroote Markt 24. Tal. 41 Vlatmarkt 145. Tat. 117 (4.08 °/o rente) Naar het Engelseh. 121. Ellendig schepsel als zjj scheen, was er toch een zekere bevalligheid een ge makkei jjikheid in haar bewegingen, alsof zjj van veel hooger komaf was. Op dat oogenblik kwam het rijtuig van de Myth voorbij, met mijnheer Brithwood er in, die half-slaperig zijn dagelijkschen rit deed. De vrouw sprong op het rijtuig toe, maar men hield haar terug. „Canaille 1 Ik heb altoos je Norton Bury gehaat. Roep mjjn rjjtuig. Ik wil naar huis." Ik dacht dat ik deze stem kende, vooral toen zij, een bevelenden toon aannemend den ouden koetsier toeriep: „Rjjd op, Peter; je bent laat. Volk, ga weg! Ziet ge dan niet mijn rjjtuig?" Men begon te brullen van het lachen, zoo luid, dat zelfs mjjnheer Brithwood. zjjn luie, dronken oogen opende en om zich. heen zag. „Canaille!" en zij gilde meer uit rrees dan uit toorn, terwijl ze zich bijna .onder de koppen der paarden .wierp om toch De rjjanden des Heeren weten niet, wat Jezus heeft en geeft. Zij zagen Hem op Golgotha sterven en den weg van alle vleesch gaan. Toch, als een van die vijanden door de liefde van Christus gegrepen wordt en in een vriend des Heeren wordt ver anderd, ziet hij geheel anders hjj ziet op dat oogenblik, dat die liefde ster ker moet wezen dan de dood. Daarom bidt hjj: „Heere, gedenk mij ner wanneer gij in uw koninkrijk zult gekomen zjjnl" En wie zal zeggen, wat er in het hart van dien boetvaardigen kruiseiing omging, toen de Heiland zijn bede verhoorde en tot hem zeide: „He den zult gij met Mjj in het Paradijs zjjnl" Nog geeft Jezus, wat hjj' heeft. Van zjjn hoogen troon, Op gena gegrond, Stroomt voor "t wereldrond Eeuwig heil en leven. Opgewekt door de liefde van Christus, worden wij kinderen der opstanding, of wat hetzelfde is: kinderen van God, die hier beneden leven met den hemel in het hart en voor wie de hemel daarom te allen tjjde open staat. Zouden wjj niet haastig komen, Hem, niet volgen, die ons wenkt? Wie, wie wil het heil verliezen, Dat de Goede Herder schenkt? VOORUITZICHT. In de waaz'ge verte rjjzen bergen voor mijn speurende oogen; bergen, die met lichte, "hooge toppen naar den hemel wijzen. Bergen, waar de frissche bronnen uit de blanke .sneeuw ontspringen, waar in wouden vogels zingen, lammren zich in weiden zonnen. Naar die bergen gaan mijn oogen, ach, zoo jnoede van het schrjjnen van de zon der zandwoestjjnen op den barren grond, den drogen I Naast die 'bronnen zal ik zinken met mjjn afgematte leden; 'tbittre leed is "dan geleden; van heur water zal ik drinken; in heur golven zal ik baden 'tarme Ijjf, vol stof en wonden, opgedaan op ruwe gronden en langs scherpgesteende paden. ledre druppel geeft mjj leven, geeft mjj moed en frissche krachten; daarom zend ik mjjn gedachten bergwaarts, met verlangend beven. Want, o ziel, het zjjn des Heeren bergen, waarheen Hij uw schreden richtte, nu en in 't verleden; Hjj is 't, Die uw heilsbegeeren. zal vervullen te allen tjjde, Die voor 't kwaad u z3,l bewaren, voor den eauwgen dood u sparen, wandelt gjj slechts aan Zjjn zijdel NELLY. UIT HET ZEEUWSCHE VERLEDEN. Door A. M. Wettel». LIV. VUsalnsen voor dan Prins. Op den eersten April, verloor Alva [zjjn Bril. Op April zes, verloor Alva zjjn Flesch. Dit korte rjjmpje is wel zoo algemeen bekend, dat wjj geen verklaring behoe ven te geven, welke steden met Bril en Flesch bedoeld worden. Toch is er wel eenig verschil tusschen de bevrijding dezer twee steden, wier vrjjmaking van zoo vèrstrekkenden in vloed was voor de historie van ons va derland. Dit verschil bestaat hoofdzake lijk hierin, dat de geschiedenis der in name van Den Briel overbekend is, doch dat er van de bizonderheden van afwer ping van het Spaansche juk door Vlis- singen zoo weinig bekend is. In ieder geval wordt er in pnze geschiedenis min der gewag van gemaakt. maar aan 't gepeupel te ontkomen. „Laat mjj gaan! Mjjn rjjtuig wacht. Ik ben La- 'dy Caroline Brithwood 1" Mijnheer Brithwood hoorde haar. Een oogenblik zagen zjj elkander aan de suffe echtgenoot en de eerlooze, geschei den vrouw zij zagen elkander aan met schrik en vrees, als twee zondaren, die elkander ontmoeten te midden van kwellingen van Dante's Inferno. Eén en kel oogenblik en toen riep Richard Brithwood vastberaden: „Koetsier, rijd door!" Maar de man hij was een oude man scheen te aarzelen. Hij zag even op haar neer met een soort van medelijden ik herinnerdo me, dat ik had hooren zeg gen, dat zij voor haar bedienden altijd vriendelijk en minzaam was geweest. „Rijd door, gij dwaas! Hier" en mijnheer Brithwood wierp enkele geld stukken onder de menigte. „Haal de politie neem de vrouw mee naar het wachthuis I" En de wagen rolde verder, haar ach terlatend, terwijl zjj hem aanzag met iets dat 't midden hield tusschen een lach en een zucht; zij was neergevallen tegen een hoeksteen. Niemand raakte haar aan. Misschien hadden sommigen van haar gehoord, enkelen hadden haar misschien gezien, toen zij, nog, in haar vorigen etaat, door Norton Bury reed, als da Wjj wenschen ar hier iets van fe ver tellen. In Zeeland, bjjzonder in Walcheren, was de gisting dar gemoederen, vooral sinds 1567, zoowel door onderdrukking van burgerljjke als van godsdienstige vrij heid, sterk toegenomen. De Hertog van Alva was van deze verbittering goed op de hoogte, en in het begin van 1572 meende hij het werk te voltooien, wat tot volkomene beteu geling der Zeeuwen en hunne vrijheid lievende vrienden dienen moest. Hij begreep dat Vlissingen een voor naam punt was, en daarom maakte hjj toebereidselen, om den arbeid aan het kasteel, dat hjj liet bouwen, om de Schel de te beheerschen, met dubbelen jjver te doen voortzetten. De Vlissingers liet hij in den waan, dat dit werk niets te beduiden had en zjjn vertegenwoordiger, de Italiaan Scipio Hampi, werkte daar flink toe mede. Allerlei afleidende ver dichtsels maakte hjj op vriendelijke wjjze de Vlissingers wjjs en hjj wist zelfs den Raad geheel .in slaap te sussen. Maar met den invloed van Alva raak te het toch gedaan in Vlissingen. 'tWas Paaschzondag 6 April 1572. In de Scheldestad heerschte groote op gewondenheid en van de Paaschstemming was weinig meer te bemerken. Het ge rucht was in de stad gekomen en beves tigd, dat den Briel naar Oranje was over gegaan, welke tjjding de menschen met hoop vervulde. Doch de bljjdschap werd dadeljjk getemperd, doordat het volk ver nam, dat Alva Vlissingen des te sterker zou bezetten. Dit bleek waar te zjjn, jwant de kwar tiermakers waren den 3den April bin nen Vlissingen gekomen, om de legering der soldaten te regelen. Een aantal soldaten uit Breda zou naar Zeeland vertrekken, om Vlissingen te versterken, opdat deze sleutel der Schel de niet zoo gemakkeljjk als don Briel naar Oranje zou overgaan. Deze soldaten moesten dan tevens zor gen voor het innen van den tienden pen ning. Teneinde van deze geruchten zekerheid te verkrjjgen, spoedden zich, op genoem den Paaschmorgen, een aantal Vlissin gers naar de haven, om eens poolshoogte te nemen. Maar wie schetst hun verwondering en ontroering, toen zjj bjj de haven komende, zagen, dat daar op korten afstand een aantal schepen geschaard lag, wachtende, om met de straks invallende ebbe, de Vlissingsche haven binnen te loopen. Men telde er zeventien, die bemand waren met Spanjaarden, die te Bergen op Zoom aan boord waren gekomen, en onder bevel van Osorio de Angulo ston den. De Vlissingers begonnen lont te ruiken. Den vorigen dag was het vertrek der Wa len aangekondigd, terwjjl de kwartierma kers hun werk deden, om alles voor de Spanjaarden in ctrde te hebben. Het was dus toch waar, dat Vlissingen een Spaansch Bolwerk moest worden en al het lief en leed, dat daaruit voort zou ko men, zou ondervinden. Dat was te erg en niet te verkroppen. Op het havenhoofd werd het roeriger. De schare groeide geregeld aan. Veel scheepsvolk bevond zich onder hen, zoo als de geschiedschrijver Hooft schrjjft: „opgewassen in vrjjheid en luttel te ver beuren hebbende, voornamelijk scheeps- grauw 'twelk altjjd oploopend plagt te zjjn, radt ter handt en geneight het doen aan 't drejjgen te knoopen". Hoe meer de tjjd vorderde, hoe op gewonden de meinigte werd. Kreten wer den geslaakt, bedreigingen geuit, maar het was ook „zooveel hoofden, zooveel zinnen". In één zaak was men het tame- Ijjk eens, men wilde geen Spanjaarden meer in de stad hebben, want men wist wel wanneer zjj binnen kwamen, maar niet wanneer men ze weer kwjjt zou Maar wie zou thans leiding geven, om deze onrustige gemoederen in juiste ba nen te leiden en „de afweer der Span jaarden" te bewerken? De Oranjemannen waren echter ook öp het appèl. Voorzoover zjj niet ter kerke waren, orn de Paaschprediking te beluisteren, waren zij ook naar het ha venhoofd gegaan, met een stilie hoop in het hart, dat ook Vlissingen, evenals den Briel het Spaansche juk af zou werpen. Onder hen bevond zich de afgevaar digde der vrjjheidsgezinden (een zekere Van Cujjk) die het hoofd koel hield en begreep, dat daar het moment was aan gebroken, om door te tasten. Nu of nooit dacht hjj en begon de roe rige menigte toe te spreken en te ver tellen, Tioe streng Alva was, hoe hij[ in Brabant en Vlaanderen, winkeliers, 'die den tienden penning niet hadden betaald, voor hunne winkels liet ophangen. Op do schepen, die voor Vlissingen lagen, wijzende, stelde hjj hen het nade rend gevaar voor oogen en riep hij allen op tot den strjjd tegen de gehate Span jaarden. Dit was echter gemakkeljjker gezegd dan gedaan. Van alle kanten juichte men het plan toe, maar hoe moest het tot uitvoering komen? Vlissingen was een Spaansche stad en had een, zjj het dan zwakke, bezetting en daar moest men toch mee rekenen. En de vroedschap, die Spanje vertegen woordigde, was toch ook niet uit te scha kelen. (Slot volgt.) P.S. Naar aanleiding van het artikel der vorige week over de Bevelandsche' Vliedbergen, ontving ik van verschillende zijden correspondentie. Dhr de J. uit Driewegen -stelt mi}1 in verzuim dat ik den fraaien vliedberg te Coudorpe niet vermeld heb, nog wel de mooiste van ons geheele eiland. Inder daad is dit door mij verzwegen, omdat ik dezen berg hoop te behandelen bij de plaatselijke geschiedenis van Driewegen. Dhr de .T. oefen-e dus nog eenig geduld. Dhr de K. te Colijnsplaat wijst op een afgegraven heuvel tusschen 'Colijnsplaat en Wissenkerke. Ik merk aan dhr de K. o-p, dat dit geen yliedberg is, maar een stuk afgegraven zeedijk. Ik heb de afgravers ondervraagd, doch nimmer is- er iets ge vonden- Dhr T. te 'sH. Arendskerke wjjst op den heuvel te 's H. Arendskerke (half afgegraven). Hierover ook later. Dhr B. de M. te Ritthem zond mjj ook een schrijven over den heuvel te Ritthem, vergezeld van teekeningen. Op dezen heuvel kom ik nader terug, even als op de Eliwerve te Jtapelle en den heuvel van Cats. Voor mededeelingen enz. houd ik mjj gaarne aanbevolen. BRIEVEN UIT HET LAND VAN CADZAND. XXIV. De Provinciale dienst Vlissin gen— Breskent- Autobus eontra tram- Postvervoer. Eenigen tijd geleden werd door de kamers van koophandel te Terneuzen en Middelburg, het verzoek gericht tot Ged- Staten van onze Provincie om de re tourbiljetten, die gedurende de zomer maanden op de provinciale booten ver krijgbaar zjjn, het geheele jaar beschikbaar te stellen. Het antwoord dat daar -op gekomen is, is afwijzend. Bjj do viering, enkele maanden terug, van het honderd-jarig bestaan van den PER mooie, jonge vrouw van den landheer de bekoorlijke Lady Caroline. Ik ging zoo geheel en al op in dit treu rig schouwspel, dat ik John en Ursula- niet had opgemerkt, die achter mij ston den en 'took hadden gezien blijkbaar gézien en ook alles hadden begrepen. „Wat moeten we doen?" Maud kwam, den winkel uitloopen, om te zien wat er aan de hand wa3. „Ga naar binnen, kind", zei mevrouw Halifax streng. „Blijf daar tot ik je haal." Lady Oldto-wer kwam ook naar de deur; maar toen zij begon te begrijpen wat er gaande was, ging zjj ontsteld en geërgerd weer naar binnen. John keek ernstig naar zijne vrouw zij was niet op haar gemak en trad ach teruit. „Wat moet er gebeuren? Ik meen, wat zal ik doen?" „Het eenige wat een vrouw kan doen een vrouw gelijk gjj, in uw positie." „Ja, als ik alleen was. Maar denk aan onze huishouding denk aan Maud. De menschen zullen zoo babbelen, 'tls moei- ljjk te weten, wat te doen." „Neen; ho-e zou Hjj doen, als Hjj he den in deze straat stond!?" Mevrouw Halifax dacht een oogenblik na, aarzelde gaf toe. „John; gjj hebt geljjk; gjj hebt altoos gelijk. Ik wil alles doen, wat gjj wilt." En toen zqg ik, midden door da ver baasde schare, in 't gezicht van tientallen menschen, die door de ramen keken, die allen fien wel kenden en van wie zij ook velen kenden, den heer en mevrouw Ha lifax gaan naar de plek, waar de onge lukkige vrouvv lag. John raakte haar zacht aan den schou der zij gilde en zakte in elkaar. „Zjjt gjj de politie-agent? Hjj zei dat hjj de politie zenden zou!" „Stil wees niet bang, nicht nicht Caroline." Wie weet, hoe lang 't geleden was, dat een vrouw op dien toon tot haar had ge sproken.. 't Scheen haar weer bij- haar verstand te brengen. Zij stond op en glim lachte. „Madame, gij zijt erg vriendelijk. Ik geloof, dat ik 't genoegen heb gehad u er gens te ontmoeten. Uw naam is „Ursula Halifax. Herinnert gij u dien?" Zij sprak zacht, gelijk zjj tot een kind zou hebben gedaan. Lady Caroline boog. „Niet precies; maar ik durf zeggen, dat ik 't spoedig zal au revoir, madame!" Zij ging weg, maar John hield haar tegen. „Mjjn vrouw wil met u spreken, Lady Caroline. Zjj wil, dat gjj met ons naar huis gaat." „Plait-il o ja ik begrijp 't. Gaarne gaarne 1" dienst op de Wetterichelde, legde de Commissaris der Koningin er nog eent den nadruk op, dat Z.-Vlaanderen zich moet richten naar hel Noorden, aanslui ting zoeken bjj Nederland. Maar men schjjnt in Middelburg 'te willen, dat de liefde van één kant komt. En nu praat men wel over de groote sommen, die aan den dienst moeten wor den toegelegd, maar als we de cjjfers voor ons land van Cadzand bekjjken valt dat toch nog al mee. In 1927 was er op de ljjn VlissingenBreskens een tekorf van rond f 21000, waarvan evenwel hel Rjjk een f 14000 betaalt, dus de provincie een f 7000. (Op de andere ljjnen Vlis singenNeuzen; HansweertNeuzen en HansweertWalsoorden wordt weliswaar ongeveer achtmaal zooveel toegelegd, maar dat is alleen voor Oost-Zeeuwsch- Vlaanderen van belang). Me dunkt, dat Ged. Staten voor ons Tandje dat verzoek om retourbiljetten wel hadden kunnoa toe staan. We worden zoet gehouden met mooie beloften, met commissies, met in terpellaties, maar zouden zoo langzamer hand ook gaarne eens daden zien. Een tweede pleziertje, dat Ged. StateD ons aangedaan hebben is het verbod om met de autobus te rijden. Er bestaat eeD autodienst BreskensBrugge en in den zomer ook BreskensKnocke. Deze dienst wordt onderhouden met goed ingerichte bussen. Als men 's morgens om 8 uur met de boot in Breskens aankomt, is men om 8.25 met de bus in Oostburg, om pl.m. 8.50 in Aardenburg. Maar nu mag bjj de concessie, die de bus gekregen heeft, deze geen passagiers opnemen voor plaatsen 'in Nederland. Wie b.v. naar Aardenburg wil, mag niet met de bus, maar moet met de tram, die niet pm 8.50 maar om 9.20 in Aardenburg is, behalve zjj, die er geld genoeg voor over hebben om een particuliere auto te nemen. Als nu Ged. Staten dat voor ons lichameljjk welzjjn doen, heb ik er vrede mee. Misschien redeneeren ze wel zóó, dat 16 K.M. in het uur veel beter voor ons Cadzantenaren is, dan 25 K.M. in het uur; niet zoo zenuwschokkend. Maar ik geef allen reizigers den ondeu- genden raad die vaderlijke zorg in den wind te slaan en een kaartje te nemen naar Stroobrugge (dat is een paar stap in België). En als dan de bus in Aar denburg stopt, dan mag men toch wel even een kopje koffie drinken in het station „De Engel". En als de koffie dan wat heet is, rjjdt de bus zonder je naai Stroobrugge. Maar alle gekheid apart, is het niet wat heel erg, om het netjes uit te drukken, dat men die keurig ingerichte bussen voor zjjn neus moet laten vertrek ken en in het koffiemolentje, ik bedoel tram, voortsukkelen? Men zou evengoed den Volkenbond kunnen verzoeken hel daarheen te leiden, dat de Zeppelins geen passagiers mogen vervoeren naar Amerika omdat er toch goede passagiersbooten zjjn. En ook vind ik het dun, dat de regeering aan die jakkerende vliegeniers naar Indië lintjes geeft, want met de booten van de Rott. Lloyd en de „Ne derland" kan men toch evengoed er komen. Gaat de vergeljjking mank? Ik kan het niet inzien, maar dat ligt misschien aan ons Cadzandsch verstand. En nu als slot een mop van Tante Pos. Als 's avonds de laatste boot aan komt in Breskens, staan daar twee trams gereed. De eene rjjdt via Oostburg Draaibrug naar Aardenburg en vervoert de post voor de tusschengelegen plaat sen. De andere rijdt over Groede. Cad zand en Sluis naar Draaibrug- Nu zou men denken dat deze ook de post mee neemt voor Sluis. Maar ik denk, dat de menschen in Sluis dan hun post te vroeg zouden hebben. Want de post wordt ver voerd met de eerstgenoemde tram via Oostburg naar Draaibrug- En daar staat dan op het levensgevaarlijk smalle per ronnetje een besteller uit Sluis te wach ten, die de post overneemt, en dpor weer en wind 's avonds om 9 uur naar Sluis fietst (ik geloof tenminste, dat het per fiets mag), terwijl ondortusschen de Breskensche tram uit Sluis te Draaibrug arriveert. Om het nut van die regeling in te zien, zjjn Cadzandsche hersenen, ook al onvoldoende. Wanneer krjjgen we den Jan Kordaat van Potgieter eens, die Jan Salie dea schop geeft? John bood haar den arm en mevrouw Halifax -ondersteunde haar aan de ando re kant. Zonder meer brachten zij. haar in hun rijtuig en reden naar huis, Maud in mjjn hoede achterlatende en zij lieten het verbaasde Norton Bury denken en zeggen precies wat 't beliefde. HOOFDSTUK XXXVII. Bjj-na drie jaren leefde Lady Caroline in -o-ns huis als dat ellendig bestaan „leven" kon worden genoemd bedlege rig en kindsch als zij was. Zij herkende niemand van ons en nam van niemand eenige notitie, behalve nu en dan van Edwin's kleine dochter, Louise. We wisten wel, dat al onze buren er over spraken, -over dat wondere, buiten gewone gedrag van den heer en mevrouw Halifax. Dat zelfs de goede, oude Lady Oldto-wer een weinig aarzelde voor zij toestond, dat haar schoone dochters ons opzochten, terwjjl onder 'tz-elfde dak, ge heel uit den weg, da,t arme wrak van vrouwelijkheid lag. Maar in verloop van tjjd hielden de praatjes van zelf op; en toen, -op een zomerdag, een kleine lijkstoet ons tuinhek uitging naar het kerkhof te Enderley, was alles wat men opmerkte. 1 f J (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1928 | | pagina 5