DE ZEEÜW tweede blad. i orange het adres a. wilkbng Voor den Zondag. Fa J. A. L. G. WITTE VAN HOOGER ORDE. EEN GESCHONDEN GELAAT KRAKAM HUIDZALF KRAKAM HUIDZEEP troebele Sinaasappellimonade S FEUILLETON 21) VAÜ ZATERDAG 14 JULI 1928. No. 242. „Want Ik ben1 met U, spreekt de Heere, om u uit te helpen." Jeremia I vs. 96 b:. Ge zit iü grooten nood. Uw zaken dreigen te gronde te gaan'. Over een paar dagen 'komt er een wissel, dien ge niet betalen kunt. O, was er maar iemand, die mij er uit helpen wilde zoo denkt ge. En daar komt een vriend van u. Ge begrijpt nauwelijks, hoe hij het weten kan, en hij zegt, dat hij er vari gehoord heeft, hoe verlegen ge zit, en hij helpt u uit den nood. Hoe kostelijk is ui dan' die vriend!' Een Tedder uit den! no„od. Ge waart aan het spelevaren. Een on verwachte rukwind heeft uw zeil gegre pen, uw boot sloeg om. Ge ligt te water m groot gevaar. Et is niemand om u uit te helpen? Daar nadert vliegensvlug ,'eeni andere zeilboot, en juist voordat ge wegzinkt en omkomt, grijpt een krachtige hand u vast, en ge zijt gered. Of wilt ge volgens onzen! tekst blij ven 'bij Jeremia? Ziet dan dien jongen' priester in Je ruzalem, in het goddelooze en afgodi sche Jeruzalem, worstelen met zijn woord van waarschuwing enl van roerende bede om terugkeer, tegen de vorsten en! tegen de priesters en tegen de volksmassa. Een eenzaam getuige1. Een geweldig boetprediker soms, dan •weer gelijkend op een moeder, die haar lichtzinnige dochter smeekt om toch niet zoo voort te gaan. En tot antwoord krijgt hij vuistslagen, scheldwoorden, ja gevangenisstraf. Hij loopt gevaar nog een der dagen door de hand van Jojakim, dien toning, die zoo cynisch mogelijk de heelei rol van Jere mia met zijn penn'emes aan stukjes sneed .en ze op het vuur wierp, om te komen, zooals deze ook den profeet Uria gedood had met het zwaard. ,Wie helpt den belaagden enl ge jaagden (profeet pit? Wie? Niemand anders dan' zijn God, die hem (beloofd had: „Ik ben met u, om u uit ta helpen", en zal dan een hoveling, lAhikam, de zoon van „Safari!, daartoe het middel moeten zijn, of een 'Moorman, Jeremia wordt gered. Als dan uwe ziel overstelpt is ?n in grooten nood; als ge dan geen licht ziet en het schrik is van rondom, naar wien zult ge dan vluchten', dan naar den God van Jeremia? Zijne uitreddingen zijn kos telijker dan die we zooeven vermeldden uit uiterlijken, nood en benauwde oogen- blikken. Door Zijnen Zooti heeft Hij uwe schul den laten betalen. Boor Zijn genade rukt Hij u uit doods gevaren, waarin ge zoudt omkomen voor eeuwig. Zijn trouw en steun en: hulp is u na bij in allen zielsn'ood, yoor alle ziel, die daar roept tot Hem. Raadpleeg maar de geschiedenissen' vaü Jozef, van David, en van Jeremia. Vraag aan wie God vreezen u iets te vertellen uit het dagboek van' hun leven. Lees de bladen' van uw eigen' levens boek nog eens aandachtig over, en ge WIJNHANDEL - GOES - TEL 264 ft.per flesch. Naar het Engelseh. „Ik herhaal, ik heb me in je vergist 1 Je scheen een jongen naar mijn hart; ik vertrouwde je. Dezer dagen dacht ik je, op verlangen van mijp zoon, in de zaak op te nemen. Nu Er was een stilte. Ten slotte zei John met zachte, gebroken stem: „Ik verdien 't. Ik kan heengaan. Mis schien kan ik de kost ergens anders ver dienen; zal ik maar gaan?" Toen, Abel Fletcher aarzelde, zag den armen jongen voor zich en zei toen: „Neen dat wensch ik niet; ten minste nu nog niet." Er viel een steen van mijn hart; John greep mijn hand. „John, je zult niet heengaan!" „Neen, ik zal blijven om het vertrou wen van je vader terug te winnen. Wees niet bang, Phineas, ik zal niet van je weggaan." „Jonge man, dat moet wel", zei mijn vader. .„Maar „Ik heb 't gezegd, Phineas; ik beschul- rindt uitreddingen terug, die ge bezig waart te vergeten. Maar als ge het u weer helder herinnert, dan schaamt ge u, dat ge het alweer half vergeten waart. Neen, mijn ziel, ge staat piet alleen. Zoo min als Jeremia. Alleen uw Heiland, die is van' den Vader verlaten geweest, in' uwe plaats, maar dan juist opdat gij, nimmermeer verlaten zoudt worden. Hij is met u, om u uit te helped 1 Hij zegt het Zelf; Hij, die piet liegen kan. D'an het neergebogen! "hoofd opwaarts gericht. Uw Vader is uw Redder, om u uit te helpen. NIET ZORGEN. Leer mij, dierbre Vader! dragen Wat Uw hand mij heden geeft, En niet telkens angstig vragen Wat de dag van morgen heeft! Leer mij in U w zorg te stellen Wat mij 't harte maakt zoo hang. En mijn bidden vergezellen Van een vasten levensgang. O, Gij ziet het, hoe ik strijde, Hoe ik worstel dag en nacht. Dat U w eere toch piet lijde Door m ij n twijfelzieke klachtl Heer! ik moet U w naam verkonden, 'kMoet getuigen van Uw lof En ik ben bedekt met zonden, En mijn ziele kleeft aan 'tstofl U Trek mij opwaarts, lieve Heere I Maak mij vroolijk, sterke Held! Dat Uw Heiige Geest mij leere, H oe Ge Uw kind in ruimte stelt! Ach, ontneem mij 't angstig zorgen, Dat mijn ziel niet langer treurt Leer mij wachten op Uw morgen Die alree de kimmen kleurt 1 „Pniël". G. voor Manufaoturen Dames- en Kinderconfectle Tapijten - Gordijnen Bedden - Ledikanten en aanverwante artikelen is GOES HULST DE VAL VAN LOEWESTEIN. Naar aanleiding van het plotseling ver dwijnen vani den.Belgischen b'ankier Loe- westein schreef de kroniekschrijver van' de N. Pr. Gr. Grt.: Het is leerzaam. Misschien spreekt het ontzettend lot van dezen geldmagnaat ook wel een oogen'blik tot de mepschen. Maar het zal slechts kort zijn. JEJn: laat ook hij, die met eerbied in zijn huis zijn gezin voorleest: gijl kunt niet God dienen en den mammon, voor zichtig zijn. Laat voorzichtig zijn de klei ne man en' de groote. Het is treffend, dat de Heere Jezus, als hij op het gevaarlijke van de geld macht wijst, dit niet doet, als Ilij een machtigen speculant voor zich ziet. Een figuur, die hoe groot en machtilg ook, toch geen eerbied wekt. Neen de Heiland spreekt van de geldmacht, juist als een' man tot hem gekomen is, wiens geheele verschijning hem voor ons inneemt. Hij is rjjk. Hij1 had vele goederen. Maa* hij stelt grooten prijs op een ingetogen en eerlijk leven. Hij heeft niet omgegaan met slechte middelen- Hij heeft de wet nauw gezet volbracht. Hij is een aangetmme persoonlijkheid. Niet voor den oppervlak kige. Zelfs voor Jezus, Die in (het hart ziet. Er staat: en Jezus, hem aanziende, hei- minde hem. En' dab! zegt Hij: ga heen en verkoop al wat gij hebt en' geef het den armen. En als de rijke j'ongelinlg bedroefd is heengegaan', hoe teer klinkt het dan: hoe bezwaarlijk zullen1 degenen, die goed heb benen het Koninkrijk Gods ingaan. Kin deren, hoe zwaar 'is het, dat degenen, die op het goed hun vertrouwen stellen in het Koninkrijk Gods ingaan. dig hem van geien oneerlijkheid, van geen misdaad, maar van zwakheid, en dat h\j een ander uit zelfzucht tot zwakheid ver leid heeft om toe te geven aan de ver zoekingen der wereld. Daarom als mijn klerk wil ik hem behouden als den vriend van mijn zoon nooit!" We gevoelden, dat dit „nooit" onher roepelijk Was. Toch trachtte ik als in wanhoop daartegen te worstelen; ik had evengoed tegen den piuur kunnen loopen. John stond volmaakt stü. „Houd je kalm, Phineas", fluisterde hij tenslotte. „Je vader heeft .gelijk ten minste zoover als hij 't begrijpt. Laat mij; gaari misschien mag ik nog eens terugkomen. Zoo niet." Ik stiet bittere woorden uit ik wist nauwelijks wat ik sprak. Mijn vader lette er niet op, ging alleen naar de deur en riep Jael. Toen, voor de vrouw kwam, had ik kracht genoeg verzameld om John te groeten. „Vaarwel vergeet me niet, vergeet me niet!" „Dat zal ik niet", zei hij, „als we het levon houden zullen we wel weer vrienden worden; vaarwel, Phineas". En hij ging. Na dien dag, hoewel hij woord hield en in de looierij bleef en ik van tijd tot tijd van hem hoorde altijd toevalligerwijs na dien dag zag ik gedurende twee De discipelen' hebben het woord begre pen. Zij zeggen: wie kan; dan zalig wor den? Dat zegg.en' zij, die alles verlaten; hebben om Jezus te volgen, D'ie armer was dan de vogelen des hemels. iVerstaan wij het? Ziedaar, zegt men! tot ons, een! man met geld. Het wordt op eeni toon van' ontzag gezegd. Hij heeft geld En wij' zien met ontzag naar dien man op? Ter wijl wij behoorden te zeggen: ach, hoe gevaarlijk is die man, want het oog van de naald. Men heeft wel eens beweerd, dat het Calvinisme eigenlijk het kapitalisme van onze dagen heeft gekweekt. Dat is vol komen onjuist. Het Calvinisme staat lijn recht tegenover den mammonldienst. Maar de Calvinist is even .gevaarlijk als alle andere menschen', als hij staat tegenover de bekoring en 'de betoovering, die van den mammon uitgaat. Het Calvinisme kweekte lust tot den arbeid als een roeping van Godswege. En het leert soberheid in het leven. Deze twee tezamen brengen welvaart en doen het goed vermeerderen'. En dan komt de verleiding Te bouwen op het geld. Te .zoeken de voorrechten, die het geeft. Het geld is in onze hand, in 'een wereld, die voor gêld alles geeft. D|a ouders blij ven dan misschien nog staande, de kin deren, in een kring van welvaart opge groeid, geven zich straks aan den' Mam mon over, die alles belooft en toch zoo'n harde meester is. Die den mensch voert naar de hboge toppen van eer en macht, en op het allerhoogste hem loslaat e<n doet vallen in de zee van' vergetelheid, ja, maar ook van vreeselijken dood. Want een ziel klaagt voor eeuwig. De .macht van het geld en de verlok king van het geld was misschien' nimmer zoo groot als thans. Zjj grijpt de zielen van klein en' groot, van arm en rijk. Om geld gaat het alles; in den loonstrijd, in 'den salarisstrijd, in den handel, in het wereldverkeer. Het is één geweldige worsteling, waarin alle kracht wordt inge zet en waarop alle begeerte is gericht. Daar stort van een hooge hoogte neer een man, die het meeste van allen 'bereikte, wiens schittering de oogen verblindde. Het is ons, als hooren wij den pl'of in "de zee. Wij oordeel'en niet. God zij zijner zlel'e genladig. De menschen schrikken' voor een' oogen- blik misschien wel1 op>. Het moet de ziel wel aangrijpen, hoe ijdel toch dit leven (was in den strijd om het geld. Maar dan vangt de worsteling van allen tegen allen weer aan. Laat ons luisteren' n'aar het woord des Heilands: kinderen hoe zwaar is het dat degenen, die op'het 'good hun' betrouwen zetten, in 't Koninkrijk Gods ingaan is geen sieraad. Huidlijders, tracht direct llw zieke huid te genezen met behulp van de heerlijk geneeskrachtige De goed8 oude tijd. In „De School met den Bijbel" vertelt de heer Emous, die onlangs zijn 80sten verjaardag vierdey van den goeden ouden tijd, toen hij als jongen van 13 jaar als kweekeling werkzaam werd gesteld. „In Aug. 1861 werd ik kweekeling tegelijk met Hoogenbirk, klassegenoot en kame raad. De laagste klasse ld, in twee afdee- lingen verdeeld, werd ous toevertrouwd. Leesboekjes had die klasse nog niet. Met eene letterkaart, waarop kleine prentjes, van den Schoolopziener Berkhout, leerden we de kinderen de letterteekens, onder elk prentje gedrukt, met den klank be noemen. Het schrijven had op de lei plaats, die gelinieerd was, ingekrast. Bjj 't rekenen werd bjji éénen, tweeën, enz. tot honderd geteld, op en af. Gecij ferd werd er op bord en lei. Er werden ook versjes geleerd en er was ook een wekelijksch verteluurtje, ter wijl het onderwijs in de Bijbelsche ge schiedenis, na zang en gebed, eiken mor gen om tien uur eindigde. Voor die laag- lange jaren nooit, niet één keer, 't ge zicht van John Halifax. HOOFDSTUK VII. 'tWas het jaar 1800, in Engelsche huis houdens lang in herinnering gebleven, als „het dure jaar". Het geslacht van tegen woordig kan zich niet voorstellen, wat een verschrikkelijke tijd dat was oor log, hongersnood, oproer, hand in hand gaande -en niemand om dat tegen te hou den! Want tusschen de hoogere en lagere standen bestond een wijde kloof; de rij ken verdrukten de armen, 'de armen haat ten de rijken, maar onderwierpen zich toch laaghartig aan hen. De ellende, welke overal gaande was, bereikte ons zelfs in onze rustige stad Norton Bury. Hoewel zij mij persoonlijk niet veel aanging, waren deze beide laat ste jaren toch een harde tijd voor mij g>a- weest. Ofschoon ik zooveel lichamelijk lijden had uit te staan, dat men mij: zelden lastig viel met aardsche zorgen, toch ge voelde ik wel, dat de dingen verkeerd lie pen, zoowel binnens- als buitenshuis. Jael klaagde op gedempten toon, dat de huishouding zoo' bekrompen moest wor den, of beroemde zich luide op haar ver nuft, dat zij wist rond te komen; an mjjn vader werd zoo somber, dat ik hem in 't ste klasse was da stof van de Schepping tot en met Jozef. Maar als beginners hadden we die in zes weken afgehandeld 1 Dat werd allengs wel beter. Van aanschouwingsonderwijs was geen sprake, dus ook nog van geen platen. Met verrukking zagen we later de platen van Van Lummel in de school verschij nen. Als kweekelingen kregen we, na drie maanden aspirant-kweekeling te zijn ge weest, maar in volle functie, de aankon diging van een toelage k f20 'sjaars. Met halfjaarlijksche verhooging, na de rapporten van den hoofdonderwijzer in de maandelijksche Bestuursvergaderingen, klom die toelage van 20 op 30, dan op 50, dan op 75, dan op 100, totdat ze wel eens op 175 of 200 gld. kwamen, niet ver beneden het aanvankelijk hulponder-, wijzerssalaris, dat voor mij f225 heeft bedragen. Tot de taak der jongste kweekelingen behoorde ook het krijtzagen. Kalk- en bik steenhuis of -winkel leverde een krijtblok, zooveel kilo, en dan zaagden we dat tot schijven, die weer tot balkjes en bra ken die dan tot krijtpijpjes. Verder waren we belast met het aanmaken van de kachels, het gevuld houden der kolen bakken, waarvoor we in den grooten kel der 's avonds met hamers de grove cokes dgr gasfabriek moesten kleinslaan. Daar er vrij vele leerlingen de tusschenuren van 12 'tot 2 en Van 4 tot 5 in 'de school doorbrachten, moesten we deze overblij vers onder toezicht houden, rumoerige tusschentijden. Als kweekelingen waren we de eerste jaren nog leerlingen der Fransche avondschool, maar moesten we na "twee jaren ook zelf eene afdeeling onderwijs geven, viermaal per week, om vier uur vliegens naar huis en ruim vijf uur weer aanwezig. In den vroegen morgen en 's avonds na zevenen kregen de kweekelingen les. Als ik dan Vrijdags 's morgens voor zessen op straat stond om naar de les van 6 tot 8 te gaan, had ik bovendien in 't vooruitzicht den schooltijd van 9 tot 12, het toezicht op overblijvers van 12 tot 2, den namiddagschooltijd van 2 tot 4, en dan nog de avondschool van 5 tot 7, waarna dan een of twee uren les volg den. We vonden dat in die dagen eene zeer gewone zaak, maar, als ik er aan terugdenk, komt mijne gansche ziel tegen eene dusdanige exploitatie van jeugdige krachten op. Geen fokker zou zijne jonge veulens zoo lang en zwaar belasten. Er mag tegenover staan: „het is goed voor een man, dat hjj het juk in zijne jeugd draagt", maar overzalig was het toch zeker niet. Het blijft ons onbehoorlijk voorkomen, al paste het in het kader van dien tijd en van de onvermijdelijkheid. Ja, er is heel wat veranderd en dan ten' goede." UIT HET ZEEUWSCH VERLEDEN. Door A. M. Wessels. XXXVII. De Heerlijkheid Noordgouwe. Ia de bevallige heerlijkheid Noordgouwe welke, evenals het dorp van dien naam, haar naam ontleent aan de voormalige Noordgouwe, een stroom, die Schouwen van Dreischor scheidde op een half uur af- stands van de stad Zierikzee, waar thans onderscheidene buitenplaatsen, fraaie hofste den, schoone akkers zich als in één punt vereenigen, trof men eertijds eenige Histo rische gebouwen aan. Een fraai kasteel beheerschte den omtrek, terwijl er van het klooster Sion een grooten invloed uitging. Dit op Schouwen zoo beroemde klooster, waarmede in Zierikzee niet weinig rekening werd gehouden en dat aan den Heiligen Hie- ronimus gewijd was, werd in 1434 door een zekere Jan Lievens gesticht en was aan de Oostzijde van den Kloosterweg gelegen, welke weg naar dit gesticht genoemd werd. Een fraaie plaat, in archieven berustend, doet ons een inzicht krijgen, van de grootheid van dit klooster. Binnen een breeden ring muur, lag behalve de kloostergebouwen ook een fraaie kerk met spitsen toren. Het was in oude tijden zeer rijk, daar de Edelen het uitstekend bedachten. Alleen in de heerlijkheid Noordgouwe bezat het 260 gemeten eigendom. Naar dit Sionklooster begaven zich de geheel niet durfde spreken over 't terug komen van John Halifax, naar wien ik nog steeds' zooi verlangde. Hij bleef nog altijd mijns vaders klerk ja, soms dacht ik zelfs, dat hij vorde ringen maakte, want ik hoorde, dat hij lange reizen deed door geheel Engeland om graan te koopen want Abel Flet cher had bij- zijn leerlooierij nog een ko renmolen gevoegd, welke in de buurt 'was, naar welks gesnor John en ik, als jongens, zoo vaak hadden geluisterd. Maar over deze reizen sprak vader nooit; John's naam noemde hij zelfs weinig of niet. En John Halifax was al even onver biddelijk. Met geheime vriendschap wilde hij; zich niet mlaten; zelfs niet terwille van mij. Ik wist zeer goed, dat hij mijns vadeTS huis nooit binnen zou gaan, als hij: dat niet openlijk en eervol kon doen. Twee maal had hij mij geschreven op mijn verjaardagen mijn vader zelf had me, zonder iets te zeggen, de brieven geopend gegeven. Ze vertelden mij, wat ik wel reeds wist, dat ik steeds een plaats in zijn vriendschap zou blijven bekleeden. Niets meer. De zomer ging voorbij. De menschen begonnen met angstige blikken te zien naar de schrale oogstve'.den; zooala Jael mij1 dikwijls vertelde wanneer ze van haar namiddag wandelingen thuis kwam. „'tWas akelig om hen te zien", zei ze, Spaansehe krijgslieden, om ran de doorge stane vermoeienissen uit te rusten, toen ajj in 1575, uit het eiland Tholen overgekomen waren, na het water tusschen St.-Philips- land en Duiveland doorgewaad en dit laatste eiland overmeesterd te hebben. Dit schitterend wapenfeit is de onvergan kelijke eere van den onverschrokken overste Mondragon, en de 1ste Oct. 1575 was een 'zegerijke dag voor de Spaansehe wapenen, daar Zierikzee nu voor hen open lag. Waarschijnlijk zijn de kloostergebouwen, tij dens dit beleg, door de Spanjaarden verwoest en sedert allengs afgebroken en gesloopt. Een feit is, dat in het jaar 1579, de steen en puin van de vervallen kerk, voor de zee weringen van Dreischor gebruikt zijn. De landerijen en andere bezittingen van het Sionklooster zijn, met het eindigen der Grafelijke Regeering, door de Staten van Zee land aangeslagen, hetzij verkocht of ia erf pacht uitgegeven. Thans is er niets meer te zien, dst de herinnering aan dat aanzielijk gesticht kan verlevendigen en de reiziger, die thans zjjne schreden richt langs den kloosterweg, ziet ter plaatse, waar eertijds het klooster Sion stond, nu uitgebreide bloeiende akkors, die de trots van Noordgouwe uitmaken. Behalve het dorp Noordgouwe, bevat deze gemeente ook het gehucht Schuddebeurs. Noordgouwe wordt reeds in zeer oude tijden genoemd. Den 25sten Maart 1304 viel er bij Noordgouwe een zeeslag voor tusschen de Hollanders en de Vlamingen. Uit deze oude tijden, stamt nog een typisch gebruik. De gemeente was in twee deelen gesplitst, n.l. Noordgouwe Beoosten Sleene en Noord gouwe Bewesten Sleene. Hierdoor kreeg men tweeërlei maat. In de eene helft bediende men zich' van da Blooische Maat, in de Westerhelft van de Schouwensche Maat. Het was dus voor een buitenstaander goed uitkijken, in welke maat hij kocht, daar dit op een aanzienlijken hoop veel kon schelen. Groot van inwonertal in Noordgouwe, waar men o.m. een bekende liefdadigheidsinstelling het z.g. „Konijerhuisje" had, nooit geweest. Het telde in 1870 b.v. 258, in 1890 dus 20 jaar later, 222 inwoners. Al is Noordgouwe derhalve niet groot, het neemt toch een waardige plaats 'in, in de rij der Noordelijke Zeeuwsche dorpen. HET BELANG VAN DEN TUINBOUW. Wij hebben van de rede waarmede M r P. Dielemande algemeenevergadering van de Z. L. M. opende, reeds een kort overzicht gegeven. In 't belang der zaak laten wij het ge deelte dat hetrekking heeft op de beteeke- nis van den tuinbouw, hier meer uitvoerig volgen. Na eerst gewezen te hebben op het be lang van een goeden waterafvoer, ver volgde de heer Dieleman: Ook van den waterstand hangt de moge lijkheid om den graad van intensiteit van het landbouw- of tuinbouwbedrijf op te voeren, af. Reeds nu levert de tuinbouw in ruimen zin alweder genomen, schatten op, ofschoon naar ik meen hij slechts op pl.m. 3 pet. van den Nederlandschen bodem uit geoefend wordt. Het is nog niet zoo lang geleden dat het eten van fruit of groente als luxe werd beschouwd. In 1485 schreef Bartolomeus Engelsman een „boek van da prioriteit der dingen". Hij schreef daarin o.a.: „Men plach de menschen met appelen en met warmoes te voeren v o o r de dilu- sie, dat is voor den grooten zondvloed, toen' Noach in de arke zat, ghelikerwijs dat deze beesten nu gras eten". Een M. E. dokter oordeelde, „dat alle cruyden ghe- meinlic quaet zijn in den wech der spisen ende si en gheven den lichaam gheen voet- sel". Vooral groenten zouden medebrengen „melancholijcken oft quaden humoren". Het is mogelijk dat de traditioneel met kwaad humeur behepte Xantippe of Ka- thrijn de Vrouw van Jan Klaassen te veel groenten hadden gegeten. Toch vertellen de annalen ons daarvan niets. De goede raad aan verliefde jongelui of al te warihbloe- digen gegeven was om latuw en postelein rauw te eten, „om de hette des bloeds te bedwingen ende den brant der maghen en- de leveren". Een goed middel om geduren de de voorbereidingsdagen van een ten toonstelling genuttigd te worden. Het werkt positief zenuwkalmeerend. Men ziet thans in ons Vaderland wel al gemeen de beteekenis van groenten en „pas Juli en een kwart brood bijna fl.80 en 'tmeel f2.40 per kop." En dan zag ze naar ouzo korenmolen^ waar *t war terrad verscheiden dagen van de week net zoo rustig was als op Zondag; want mijn vader had zijn graan opgeborgen, wachtend op, wat hij: wijselijk dacht, dat nog slechter oogst zoude komen dan de laatste. Maar Jael, ofschoon zie niets zei, zag dikwijls naar den korenmolen en schudde 't hoofd. Op 'n Zondag 'twas de le Augus tus, want mijn vader was, veel later dan gewoonlijk, uit da „vergadering" 1) ge komen en Jael zei, dat hij, gelijk z'n jaar- lijksche gewoonte op zijn trouwdag was, naar 't kerkhof der „Vrienden" geweest was, in St. Mary's Lane, waar, ver van haar eigen familie, mijn arme moeder was neergelegd op dezen Zondag begon ik in te zien, dat de zaken verkeerd liepen. Abel Fletcher zat aan 't middagmaal met een donker gezicht, waarop ook licha melijk lijden rimpels had getrokken, want met al zijn matigheid kon hij z'n erfelijken vijand, de jicht, niet bezweren en deze week had die hem hard geplaagd. 1) Zoo noemen „da Vrienden" hun „kerk". ii f r 1 (VFordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1928 | | pagina 5