DE ZEEÜW
tweede blad.
i orange
het adres
a. wilkbng
Voor den Zondag.
Fa J. A. L. G. WITTE
VAN HOOGER ORDE.
EEN GESCHONDEN GELAAT
KRAKAM HUIDZALF
KRAKAM HUIDZEEP
troebele Sinaasappellimonade S
FEUILLETON
21)
VAÜ
ZATERDAG 14 JULI 1928. No. 242.
„Want Ik ben1 met U, spreekt
de Heere, om u uit te helpen."
Jeremia I vs. 96 b:.
Ge zit iü grooten nood. Uw zaken
dreigen te gronde te gaan'. Over een
paar dagen 'komt er een wissel, dien
ge niet betalen kunt. O, was er maar
iemand, die mij er uit helpen wilde zoo
denkt ge.
En daar komt een vriend van u. Ge
begrijpt nauwelijks, hoe hij het weten
kan, en hij zegt, dat hij er vari gehoord
heeft, hoe verlegen ge zit, en hij helpt
u uit den nood. Hoe kostelijk is ui dan'
die vriend!' Een Tedder uit den! no„od.
Ge waart aan het spelevaren. Een on
verwachte rukwind heeft uw zeil gegre
pen, uw boot sloeg om. Ge ligt te water
m groot gevaar.
Et is niemand om u uit te helpen?
Daar nadert vliegensvlug ,'eeni andere
zeilboot, en juist voordat ge wegzinkt
en omkomt, grijpt een krachtige hand
u vast, en ge zijt gered.
Of wilt ge volgens onzen! tekst blij
ven 'bij Jeremia?
Ziet dan dien jongen' priester in Je
ruzalem, in het goddelooze en afgodi
sche Jeruzalem, worstelen met zijn woord
van waarschuwing enl van roerende bede
om terugkeer, tegen de vorsten en! tegen
de priesters en tegen de volksmassa.
Een eenzaam getuige1.
Een geweldig boetprediker soms, dan
•weer gelijkend op een moeder, die haar
lichtzinnige dochter smeekt om toch niet
zoo voort te gaan.
En tot antwoord krijgt hij vuistslagen,
scheldwoorden, ja gevangenisstraf. Hij
loopt gevaar nog een der dagen door de
hand van Jojakim, dien toning, die zoo
cynisch mogelijk de heelei rol van Jere
mia met zijn penn'emes aan stukjes sneed
.en ze op het vuur wierp, om te komen,
zooals deze ook den profeet Uria gedood
had met het zwaard.
,Wie helpt den belaagden enl ge jaagden
(profeet pit?
Wie?
Niemand anders dan' zijn God, die hem
(beloofd had: „Ik ben met u, om u uit
ta helpen", en zal dan een hoveling,
lAhikam, de zoon van „Safari!, daartoe het
middel moeten zijn, of een 'Moorman,
Jeremia wordt gered.
Als dan uwe ziel overstelpt is ?n in
grooten nood; als ge dan geen licht ziet
en het schrik is van rondom, naar wien
zult ge dan vluchten', dan naar den God
van Jeremia? Zijne uitreddingen zijn kos
telijker dan die we zooeven vermeldden
uit uiterlijken, nood en benauwde oogen-
blikken.
Door Zijnen Zooti heeft Hij uwe schul
den laten betalen.
Boor Zijn genade rukt Hij u uit doods
gevaren, waarin ge zoudt omkomen voor
eeuwig.
Zijn trouw en steun en: hulp is u na
bij in allen zielsn'ood, yoor alle ziel,
die daar roept tot Hem.
Raadpleeg maar de geschiedenissen' vaü
Jozef, van David, en van Jeremia.
Vraag aan wie God vreezen u iets
te vertellen uit het dagboek van' hun
leven.
Lees de bladen' van uw eigen' levens
boek nog eens aandachtig over, en ge
WIJNHANDEL - GOES - TEL 264
ft.per flesch.
Naar het Engelseh.
„Ik herhaal, ik heb me in je vergist 1
Je scheen een jongen naar mijn hart;
ik vertrouwde je. Dezer dagen dacht ik
je, op verlangen van mijp zoon, in de
zaak op te nemen. Nu
Er was een stilte. Ten slotte zei John
met zachte, gebroken stem:
„Ik verdien 't. Ik kan heengaan. Mis
schien kan ik de kost ergens anders ver
dienen; zal ik maar gaan?"
Toen, Abel Fletcher aarzelde, zag den
armen jongen voor zich en zei toen:
„Neen dat wensch ik niet; ten
minste nu nog niet."
Er viel een steen van mijn hart; John
greep mijn hand.
„John, je zult niet heengaan!"
„Neen, ik zal blijven om het vertrou
wen van je vader terug te winnen. Wees
niet bang, Phineas, ik zal niet van je
weggaan."
„Jonge man, dat moet wel", zei mijn
vader.
.„Maar
„Ik heb 't gezegd, Phineas; ik beschul-
rindt uitreddingen terug, die ge bezig
waart te vergeten. Maar als ge het u
weer helder herinnert, dan schaamt ge
u, dat ge het alweer half vergeten waart.
Neen, mijn ziel, ge staat piet alleen.
Zoo min als Jeremia.
Alleen uw Heiland, die is van' den
Vader verlaten geweest, in' uwe plaats,
maar dan juist opdat gij, nimmermeer
verlaten zoudt worden.
Hij is met u, om u uit te helped 1
Hij zegt het Zelf; Hij, die piet liegen
kan.
D'an het neergebogen! "hoofd opwaarts
gericht. Uw Vader is uw Redder, om
u uit te helpen.
NIET ZORGEN.
Leer mij, dierbre Vader! dragen
Wat Uw hand mij heden geeft,
En niet telkens angstig vragen
Wat de dag van morgen heeft!
Leer mij in U w zorg te stellen
Wat mij 't harte maakt zoo hang.
En mijn bidden vergezellen
Van een vasten levensgang.
O, Gij ziet het, hoe ik strijde,
Hoe ik worstel dag en nacht.
Dat U w eere toch piet lijde
Door m ij n twijfelzieke klachtl
Heer! ik moet U w naam verkonden,
'kMoet getuigen van Uw lof
En ik ben bedekt met zonden,
En mijn ziele kleeft aan 'tstofl
U
Trek mij opwaarts, lieve Heere I
Maak mij vroolijk, sterke Held!
Dat Uw Heiige Geest mij leere,
H oe Ge Uw kind in ruimte stelt!
Ach, ontneem mij 't angstig zorgen,
Dat mijn ziel niet langer treurt
Leer mij wachten op Uw morgen
Die alree de kimmen kleurt 1
„Pniël". G.
voor Manufaoturen
Dames- en Kinderconfectle
Tapijten - Gordijnen
Bedden - Ledikanten en
aanverwante artikelen is
GOES HULST
DE VAL VAN LOEWESTEIN.
Naar aanleiding van het plotseling ver
dwijnen vani den.Belgischen b'ankier Loe-
westein schreef de kroniekschrijver van' de
N. Pr. Gr. Grt.:
Het is leerzaam. Misschien spreekt het
ontzettend lot van dezen geldmagnaat ook
wel een oogen'blik tot de mepschen. Maar
het zal slechts kort zijn.
JEJn: laat ook hij, die met eerbied in
zijn huis zijn gezin voorleest: gijl kunt
niet God dienen en den mammon, voor
zichtig zijn. Laat voorzichtig zijn de klei
ne man en' de groote.
Het is treffend, dat de Heere Jezus,
als hij op het gevaarlijke van de geld
macht wijst, dit niet doet, als Ilij een
machtigen speculant voor zich ziet. Een
figuur, die hoe groot en machtilg ook, toch
geen eerbied wekt. Neen de Heiland
spreekt van de geldmacht, juist als een'
man tot hem gekomen is, wiens geheele
verschijning hem voor ons inneemt. Hij
is rjjk. Hij1 had vele goederen. Maa* hij
stelt grooten prijs op een ingetogen en
eerlijk leven. Hij heeft niet omgegaan met
slechte middelen- Hij heeft de wet nauw
gezet volbracht. Hij is een aangetmme
persoonlijkheid. Niet voor den oppervlak
kige. Zelfs voor Jezus, Die in (het hart
ziet.
Er staat: en Jezus, hem aanziende, hei-
minde hem. En' dab! zegt Hij: ga heen
en verkoop al wat gij hebt en' geef het
den armen.
En als de rijke j'ongelinlg bedroefd is
heengegaan', hoe teer klinkt het dan: hoe
bezwaarlijk zullen1 degenen, die goed heb
benen het Koninkrijk Gods ingaan. Kin
deren, hoe zwaar 'is het, dat degenen, die
op het goed hun vertrouwen stellen in het
Koninkrijk Gods ingaan.
dig hem van geien oneerlijkheid, van geen
misdaad, maar van zwakheid, en dat h\j
een ander uit zelfzucht tot zwakheid ver
leid heeft om toe te geven aan de ver
zoekingen der wereld. Daarom als mijn
klerk wil ik hem behouden als den
vriend van mijn zoon nooit!"
We gevoelden, dat dit „nooit" onher
roepelijk Was. Toch trachtte ik als in
wanhoop daartegen te worstelen; ik had
evengoed tegen den piuur kunnen loopen.
John stond volmaakt stü.
„Houd je kalm, Phineas", fluisterde hij
tenslotte. „Je vader heeft .gelijk ten
minste zoover als hij 't begrijpt. Laat
mij; gaari misschien mag ik nog eens
terugkomen. Zoo niet."
Ik stiet bittere woorden uit ik wist
nauwelijks wat ik sprak. Mijn vader lette
er niet op, ging alleen naar de deur en
riep Jael. Toen, voor de vrouw kwam,
had ik kracht genoeg verzameld om John
te groeten.
„Vaarwel vergeet me niet, vergeet
me niet!"
„Dat zal ik niet", zei hij, „als
we het levon houden zullen we wel weer
vrienden worden; vaarwel, Phineas". En
hij ging.
Na dien dag, hoewel hij woord hield en
in de looierij bleef en ik van tijd tot tijd
van hem hoorde altijd toevalligerwijs
na dien dag zag ik gedurende twee
De discipelen' hebben het woord begre
pen. Zij zeggen: wie kan; dan zalig wor
den? Dat zegg.en' zij, die alles verlaten;
hebben om Jezus te volgen, D'ie armer
was dan de vogelen des hemels.
iVerstaan wij het?
Ziedaar, zegt men! tot ons, een! man
met geld. Het wordt op eeni toon van'
ontzag gezegd. Hij heeft geld En wij'
zien met ontzag naar dien man op? Ter
wijl wij behoorden te zeggen: ach, hoe
gevaarlijk is die man, want het oog
van de naald.
Men heeft wel eens beweerd, dat het
Calvinisme eigenlijk het kapitalisme van
onze dagen heeft gekweekt. Dat is vol
komen onjuist. Het Calvinisme staat lijn
recht tegenover den mammonldienst.
Maar de Calvinist is even .gevaarlijk
als alle andere menschen', als hij staat
tegenover de bekoring en 'de betoovering,
die van den mammon uitgaat.
Het Calvinisme kweekte lust tot den
arbeid als een roeping van Godswege.
En het leert soberheid in het leven. Deze
twee tezamen brengen welvaart en doen
het goed vermeerderen'. En dan komt
de verleiding Te bouwen op het geld.
Te .zoeken de voorrechten, die het geeft.
Het geld is in onze hand, in 'een wereld,
die voor gêld alles geeft. D|a ouders blij
ven dan misschien nog staande, de kin
deren, in een kring van welvaart opge
groeid, geven zich straks aan den' Mam
mon over, die alles belooft en toch zoo'n
harde meester is. Die den mensch voert
naar de hboge toppen van eer en macht,
en op het allerhoogste hem loslaat e<n
doet vallen in de zee van' vergetelheid,
ja, maar ook van vreeselijken dood.
Want een ziel klaagt voor eeuwig.
De .macht van het geld en de verlok
king van het geld was misschien' nimmer
zoo groot als thans. Zjj grijpt de zielen
van klein en' groot, van arm en rijk.
Om geld gaat het alles; in den loonstrijd,
in 'den salarisstrijd, in den handel, in
het wereldverkeer. Het is één geweldige
worsteling, waarin alle kracht wordt inge
zet en waarop alle begeerte is gericht.
Daar stort van een hooge hoogte neer een
man, die het meeste van allen 'bereikte,
wiens schittering de oogen verblindde.
Het is ons, als hooren wij den pl'of
in "de zee.
Wij oordeel'en niet. God zij zijner zlel'e
genladig.
De menschen schrikken' voor een' oogen-
blik misschien wel1 op>. Het moet de ziel
wel aangrijpen, hoe ijdel toch dit leven
(was in den strijd om het geld. Maar
dan vangt de worsteling van allen tegen
allen weer aan.
Laat ons luisteren' n'aar het woord des
Heilands: kinderen hoe zwaar is het dat
degenen, die op'het 'good hun' betrouwen
zetten, in 't Koninkrijk Gods ingaan
is geen sieraad. Huidlijders, tracht direct
llw zieke huid te genezen met behulp van
de heerlijk geneeskrachtige
De goed8 oude tijd.
In „De School met den Bijbel" vertelt
de heer Emous, die onlangs zijn 80sten
verjaardag vierdey van den goeden ouden
tijd, toen hij als jongen van 13 jaar
als kweekeling werkzaam werd gesteld.
„In Aug. 1861 werd ik kweekeling tegelijk
met Hoogenbirk, klassegenoot en kame
raad. De laagste klasse ld, in twee afdee-
lingen verdeeld, werd ous toevertrouwd.
Leesboekjes had die klasse nog niet. Met
eene letterkaart, waarop kleine prentjes,
van den Schoolopziener Berkhout, leerden
we de kinderen de letterteekens, onder
elk prentje gedrukt, met den klank be
noemen.
Het schrijven had op de lei plaats,
die gelinieerd was, ingekrast.
Bjj 't rekenen werd bjji éénen, tweeën,
enz. tot honderd geteld, op en af. Gecij
ferd werd er op bord en lei.
Er werden ook versjes geleerd en er
was ook een wekelijksch verteluurtje, ter
wijl het onderwijs in de Bijbelsche ge
schiedenis, na zang en gebed, eiken mor
gen om tien uur eindigde. Voor die laag-
lange jaren nooit, niet één keer, 't ge
zicht van John Halifax.
HOOFDSTUK VII.
'tWas het jaar 1800, in Engelsche huis
houdens lang in herinnering gebleven, als
„het dure jaar". Het geslacht van tegen
woordig kan zich niet voorstellen, wat
een verschrikkelijke tijd dat was oor
log, hongersnood, oproer, hand in hand
gaande -en niemand om dat tegen te hou
den! Want tusschen de hoogere en lagere
standen bestond een wijde kloof; de rij
ken verdrukten de armen, 'de armen haat
ten de rijken, maar onderwierpen zich
toch laaghartig aan hen.
De ellende, welke overal gaande was,
bereikte ons zelfs in onze rustige stad
Norton Bury. Hoewel zij mij persoonlijk
niet veel aanging, waren deze beide laat
ste jaren toch een harde tijd voor mij g>a-
weest.
Ofschoon ik zooveel lichamelijk lijden
had uit te staan, dat men mij: zelden
lastig viel met aardsche zorgen, toch ge
voelde ik wel, dat de dingen verkeerd lie
pen, zoowel binnens- als buitenshuis.
Jael klaagde op gedempten toon, dat de
huishouding zoo' bekrompen moest wor
den, of beroemde zich luide op haar ver
nuft, dat zij wist rond te komen; an mjjn
vader werd zoo somber, dat ik hem in 't
ste klasse was da stof van de Schepping
tot en met Jozef. Maar als beginners
hadden we die in zes weken afgehandeld 1
Dat werd allengs wel beter.
Van aanschouwingsonderwijs was geen
sprake, dus ook nog van geen platen.
Met verrukking zagen we later de platen
van Van Lummel in de school verschij
nen.
Als kweekelingen kregen we, na drie
maanden aspirant-kweekeling te zijn ge
weest, maar in volle functie, de aankon
diging van een toelage k f20 'sjaars.
Met halfjaarlijksche verhooging, na de
rapporten van den hoofdonderwijzer in de
maandelijksche Bestuursvergaderingen,
klom die toelage van 20 op 30, dan op
50, dan op 75, dan op 100, totdat ze
wel eens op 175 of 200 gld. kwamen, niet
ver beneden het aanvankelijk hulponder-,
wijzerssalaris, dat voor mij f225 heeft
bedragen.
Tot de taak der jongste kweekelingen
behoorde ook het krijtzagen. Kalk- en bik
steenhuis of -winkel leverde een krijtblok,
zooveel kilo, en dan zaagden we dat tot
schijven, die weer tot balkjes en bra
ken die dan tot krijtpijpjes. Verder waren
we belast met het aanmaken van de
kachels, het gevuld houden der kolen
bakken, waarvoor we in den grooten kel
der 's avonds met hamers de grove cokes
dgr gasfabriek moesten kleinslaan. Daar
er vrij vele leerlingen de tusschenuren
van 12 'tot 2 en Van 4 tot 5 in 'de school
doorbrachten, moesten we deze overblij
vers onder toezicht houden, rumoerige
tusschentijden. Als kweekelingen waren
we de eerste jaren nog leerlingen der
Fransche avondschool, maar moesten we
na "twee jaren ook zelf eene afdeeling
onderwijs geven, viermaal per week, om
vier uur vliegens naar huis en ruim
vijf uur weer aanwezig.
In den vroegen morgen en 's avonds na
zevenen kregen de kweekelingen les. Als
ik dan Vrijdags 's morgens voor zessen
op straat stond om naar de les van 6
tot 8 te gaan, had ik bovendien in
't vooruitzicht den schooltijd van 9 tot
12, het toezicht op overblijvers van 12
tot 2, den namiddagschooltijd van 2 tot 4,
en dan nog de avondschool van 5 tot
7, waarna dan een of twee uren les volg
den. We vonden dat in die dagen eene
zeer gewone zaak, maar, als ik er aan
terugdenk, komt mijne gansche ziel tegen
eene dusdanige exploitatie van jeugdige
krachten op. Geen fokker zou zijne jonge
veulens zoo lang en zwaar belasten.
Er mag tegenover staan: „het is goed
voor een man, dat hjj het juk in zijne
jeugd draagt", maar overzalig was het
toch zeker niet.
Het blijft ons onbehoorlijk voorkomen,
al paste het in het kader van dien tijd
en van de onvermijdelijkheid.
Ja, er is heel wat veranderd en dan
ten' goede."
UIT HET ZEEUWSCH VERLEDEN.
Door A. M. Wessels.
XXXVII.
De Heerlijkheid Noordgouwe.
Ia de bevallige heerlijkheid Noordgouwe
welke, evenals het dorp van dien naam,
haar naam ontleent aan de voormalige
Noordgouwe, een stroom, die Schouwen van
Dreischor scheidde op een half uur af-
stands van de stad Zierikzee, waar thans
onderscheidene buitenplaatsen, fraaie hofste
den, schoone akkers zich als in één punt
vereenigen, trof men eertijds eenige Histo
rische gebouwen aan.
Een fraai kasteel beheerschte den omtrek,
terwijl er van het klooster Sion een grooten
invloed uitging.
Dit op Schouwen zoo beroemde klooster,
waarmede in Zierikzee niet weinig rekening
werd gehouden en dat aan den Heiligen Hie-
ronimus gewijd was, werd in 1434 door
een zekere Jan Lievens gesticht en was aan
de Oostzijde van den Kloosterweg gelegen,
welke weg naar dit gesticht genoemd werd.
Een fraaie plaat, in archieven berustend,
doet ons een inzicht krijgen, van de grootheid
van dit klooster. Binnen een breeden ring
muur, lag behalve de kloostergebouwen ook
een fraaie kerk met spitsen toren.
Het was in oude tijden zeer rijk, daar de
Edelen het uitstekend bedachten. Alleen in
de heerlijkheid Noordgouwe bezat het 260
gemeten eigendom.
Naar dit Sionklooster begaven zich de
geheel niet durfde spreken over 't terug
komen van John Halifax, naar wien ik
nog steeds' zooi verlangde.
Hij bleef nog altijd mijns vaders klerk
ja, soms dacht ik zelfs, dat hij vorde
ringen maakte, want ik hoorde, dat hij
lange reizen deed door geheel Engeland
om graan te koopen want Abel Flet
cher had bij- zijn leerlooierij nog een ko
renmolen gevoegd, welke in de buurt
'was, naar welks gesnor John en ik, als
jongens, zoo vaak hadden geluisterd.
Maar over deze reizen sprak vader nooit;
John's naam noemde hij zelfs weinig of
niet. En John Halifax was al even onver
biddelijk. Met geheime vriendschap wilde
hij; zich niet mlaten; zelfs niet terwille
van mij. Ik wist zeer goed, dat hij mijns
vadeTS huis nooit binnen zou gaan, als
hij: dat niet openlijk en eervol kon doen.
Twee maal had hij mij geschreven op
mijn verjaardagen mijn vader zelf had
me, zonder iets te zeggen, de brieven
geopend gegeven. Ze vertelden mij, wat ik
wel reeds wist, dat ik steeds een plaats in
zijn vriendschap zou blijven bekleeden.
Niets meer.
De zomer ging voorbij. De menschen
begonnen met angstige blikken te zien
naar de schrale oogstve'.den; zooala Jael
mij1 dikwijls vertelde wanneer ze van
haar namiddag wandelingen thuis kwam.
„'tWas akelig om hen te zien", zei ze,
Spaansehe krijgslieden, om ran de doorge
stane vermoeienissen uit te rusten, toen ajj
in 1575, uit het eiland Tholen overgekomen
waren, na het water tusschen St.-Philips-
land en Duiveland doorgewaad en dit laatste
eiland overmeesterd te hebben.
Dit schitterend wapenfeit is de onvergan
kelijke eere van den onverschrokken overste
Mondragon, en de 1ste Oct. 1575 was een
'zegerijke dag voor de Spaansehe wapenen,
daar Zierikzee nu voor hen open lag.
Waarschijnlijk zijn de kloostergebouwen, tij
dens dit beleg, door de Spanjaarden verwoest
en sedert allengs afgebroken en gesloopt.
Een feit is, dat in het jaar 1579, de steen
en puin van de vervallen kerk, voor de zee
weringen van Dreischor gebruikt zijn.
De landerijen en andere bezittingen van
het Sionklooster zijn, met het eindigen der
Grafelijke Regeering, door de Staten van Zee
land aangeslagen, hetzij verkocht of ia erf
pacht uitgegeven.
Thans is er niets meer te zien, dst de
herinnering aan dat aanzielijk gesticht kan
verlevendigen en de reiziger, die thans zjjne
schreden richt langs den kloosterweg, ziet
ter plaatse, waar eertijds het klooster Sion
stond, nu uitgebreide bloeiende akkors, die
de trots van Noordgouwe uitmaken.
Behalve het dorp Noordgouwe, bevat deze
gemeente ook het gehucht Schuddebeurs.
Noordgouwe wordt reeds in zeer oude tijden
genoemd. Den 25sten Maart 1304 viel er
bij Noordgouwe een zeeslag voor tusschen
de Hollanders en de Vlamingen.
Uit deze oude tijden, stamt nog een typisch
gebruik.
De gemeente was in twee deelen gesplitst,
n.l. Noordgouwe Beoosten Sleene en Noord
gouwe Bewesten Sleene. Hierdoor kreeg men
tweeërlei maat.
In de eene helft bediende men zich' van
da Blooische Maat, in de Westerhelft van
de Schouwensche Maat. Het was dus voor
een buitenstaander goed uitkijken, in welke
maat hij kocht, daar dit op een aanzienlijken
hoop veel kon schelen.
Groot van inwonertal in Noordgouwe, waar
men o.m. een bekende liefdadigheidsinstelling
het z.g. „Konijerhuisje" had, nooit geweest.
Het telde in 1870 b.v. 258, in 1890 dus
20 jaar later, 222 inwoners.
Al is Noordgouwe derhalve niet groot, het
neemt toch een waardige plaats 'in, in de
rij der Noordelijke Zeeuwsche dorpen.
HET BELANG VAN DEN TUINBOUW.
Wij hebben van de rede waarmede M r
P. Dielemande algemeenevergadering
van de Z. L. M. opende, reeds een kort
overzicht gegeven.
In 't belang der zaak laten wij het ge
deelte dat hetrekking heeft op de beteeke-
nis van den tuinbouw, hier meer uitvoerig
volgen.
Na eerst gewezen te hebben op het be
lang van een goeden waterafvoer, ver
volgde de heer Dieleman:
Ook van den waterstand hangt de moge
lijkheid om den graad van intensiteit van
het landbouw- of tuinbouwbedrijf op te
voeren, af. Reeds nu levert de tuinbouw in
ruimen zin alweder genomen, schatten op,
ofschoon naar ik meen hij slechts op pl.m.
3 pet. van den Nederlandschen bodem uit
geoefend wordt. Het is nog niet zoo lang
geleden dat het eten van fruit of groente
als luxe werd beschouwd. In 1485 schreef
Bartolomeus Engelsman een „boek van da
prioriteit der dingen". Hij schreef daarin
o.a.: „Men plach de menschen met appelen
en met warmoes te voeren v o o r de dilu-
sie, dat is voor den grooten zondvloed,
toen' Noach in de arke zat, ghelikerwijs
dat deze beesten nu gras eten". Een M. E.
dokter oordeelde, „dat alle cruyden ghe-
meinlic quaet zijn in den wech der spisen
ende si en gheven den lichaam gheen voet-
sel". Vooral groenten zouden medebrengen
„melancholijcken oft quaden humoren".
Het is mogelijk dat de traditioneel met
kwaad humeur behepte Xantippe of Ka-
thrijn de Vrouw van Jan Klaassen te veel
groenten hadden gegeten. Toch vertellen de
annalen ons daarvan niets. De goede raad
aan verliefde jongelui of al te warihbloe-
digen gegeven was om latuw en postelein
rauw te eten, „om de hette des bloeds te
bedwingen ende den brant der maghen en-
de leveren". Een goed middel om geduren
de de voorbereidingsdagen van een ten
toonstelling genuttigd te worden. Het
werkt positief zenuwkalmeerend.
Men ziet thans in ons Vaderland wel al
gemeen de beteekenis van groenten en
„pas Juli en een kwart brood bijna
fl.80 en 'tmeel f2.40 per kop." En dan
zag ze naar ouzo korenmolen^ waar *t war
terrad verscheiden dagen van de week net
zoo rustig was als op Zondag; want mijn
vader had zijn graan opgeborgen,
wachtend op, wat hij: wijselijk dacht, dat
nog slechter oogst zoude komen dan de
laatste. Maar Jael, ofschoon zie niets zei,
zag dikwijls naar den korenmolen en
schudde 't hoofd.
Op 'n Zondag 'twas de le Augus
tus, want mijn vader was, veel later dan
gewoonlijk, uit da „vergadering" 1) ge
komen en Jael zei, dat hij, gelijk z'n jaar-
lijksche gewoonte op zijn trouwdag was,
naar 't kerkhof der „Vrienden" geweest
was, in St. Mary's Lane, waar, ver van
haar eigen familie, mijn arme moeder was
neergelegd op dezen Zondag begon ik
in te zien, dat de zaken verkeerd liepen.
Abel Fletcher zat aan 't middagmaal
met een donker gezicht, waarop ook licha
melijk lijden rimpels had getrokken,
want met al zijn matigheid kon hij z'n
erfelijken vijand, de jicht, niet bezweren
en deze week had die hem hard geplaagd.
1) Zoo noemen „da Vrienden" hun
„kerk".
ii f r 1
(VFordt vervolgd.)