assen
DE ZEEUW
.ange Delft H 2
ES
TWEEDE BLAD.
ORANGE
HET ADRES
A. WILKING
rkplaats
IEH
auw Katoen
Co.
oo. GOES.
Voor den Zondag.
Fa J. A. L. G. WITTE
VANH00GER ORDE.
(korrel.
i bekroond met
ddelburg.
assen met LOF
senbouw.
de zon.
lestaande
igo.
:ijde met
i Co. A
iar wende
en 7
99
s eerst prijs.
nmaak heeft U
lodig
WIJNHANDEL - GOES - TEL 264
troebele Sinaasappelllmonade
FEUILLETON
ÏLS VAN
het pluimvee
rak waaraan
cultuurstaten.
nazien en in
coop van een
de beste Rijwiel-
ED. KROON,
l. REN HA en
o.oi
)er ons 0.05
)ns 0.10
0.05
ntpapierp. r. 0.15
ier ons 0.40
0.60
Telef. 155
VAN
ZATERDAG 7 JULI 1928. No. 236.
WEGGAAN OF VOORTGAAN.
Als nu de jongeling dit woord
hoorde, ging hij bedroefd weg; want
hij had vele goederen.
Matth. 19:22.
De groote moeilijkheid, om ,,het eeuwi
ge leven te hebben", is, dat we geestelijk
moeten gaan leven, zoodat we hebben, te
gaan over de grens, die er ligt tusschem
het natuurlijke en het geestelijke, tus-
schen het tijdelijke en het eeuwige.
Want Jezus Christus, Die bet Leven ïs
en het Leven geeft, staat in de wereld van
bet geestelijke en het eeuwige.
En het bekoort ons zeer, om „het eeu
wige leven te hebben."
Maar dat overtrekken van de grens
dat bekoort ons in bet geheer niet. In
tegendeel, dat benauwt ons. Die wereld
van het geestelijke zal wel mooi wezen,
maar wij kennen haar nog niet, zooars
we die van het natuurlijke kennen. Daarin
liggen immers onze goederen, onze vele
goederen.
En och, als nu de eisch maar niet zoo
onverbiddelijk was!
Wanneer we maar veel mochten mee-'
nemen, of wanneer we ten minste maar
iets mochten meenemen, dan was bef
te doen, maar het is altijd maar weer:
„Verkoop alles, wat ge hebt", en dat is te
kras 1
Wanneer we maar in 'de beide werel
den mochten leven, èn in die van hef tij
delijke èn in die "van het eeuwige, dan
ging het nog, maar het is nooit anders,
dan: „Kom, herwaarts, volg Mij."
In den grond zijn we het eigenlijk ge
heel eens met den rijken jongeling.
Alleen we doen niet, wat hij' deed.
Hij ;ging weg.
Wij schudden het hoofd over de men-
schen, die weggaan; die de tegenwoordige
wereld liefkrijgen; die wereldsch worden.
Maar wij doen vaak iets, dat eigenlijk
nog vreeselijker is, dan wat zij doen; wij
slijpen de scherpte af van den eisch, die
er' ligt; wij doezelen de grens weg, die
door den Eeuwige getrokken werd. Want
wij willen leven, geheel tegen het Woord
in, in twee werelden; wij willen „rt eeuwi
ge leven hebben" en ondertusschen het
tijdelijke houden.
Dat zeggen we zoo niet. Het zelfbedrog
zou uit wezen, wanneer we dat deden.
We hebben erg mooie frasen, waarmede
we onze goddeloosheid bedekken en heb
ben het druk over „christendom en cul
tuur", over „kerk en wereld", over „ge
loof en wetenschap".
Maar in ons is de ergernis, die in den
rijken jongeling was. En we waren eer
lijker, 'zoo we odk maar weggingen, zij
het dan ook mot droefheid in ons hart
over eene verloren illusie.
Het eenige, wat ons daarom te doen
staat, is, om Jezus' eisch onverzwakt te
laten staan: „Verkoop wat ge hebt en geef
het den armen" en er onvoorwaarde
lijk voor te buigen.
En dan aan dezen eisch ons Teven
toetsen. Al de sluiers, die we er over
geworpen hebben, inbeten verscheurd
worden,. Al de frasen, die we gebruiken,
dienen tot in hun kern te worden onder
zocht.
fl.— per flesch.
Naar het Engelseh.
16)
«Imprimis, een lichte, tengere gestalte,
maar niet lam zooals vroeger.
«Neen, Gode zij dankl"
«Wat mager
«Erg
een volslagen geraamte."
„Lang, bleek gezicht."
«Geel, John, bepaald geel."
«Goed, dan geel. Groote oogen, welke
niets ontgaat, en doordringend zijn. Sla
29 van me af, Phineas, anders blijf ik hier
geen minuut langer op 't gras liggen.
Dank je; om verder te gaan: Imprimus
en finis: (ik ben nu knap in 't Latijn, zoo
ge ziet), lang haar, dat sedert de poeder-
belasting, z'n oorspronkelijke zwarte kleur
beeft hernomen en dat ieder jong da
metje zou 't zoo vinden, alleen we hebben
er met één onder onze kennissen zeer
betooverend is.
Ik glimlachte en voelde dat ik een kleur
zwakke invalide, als ik was. Ik was
11Ca twintig jaa,r; en ofschoon Jael en
- de eenige exemplaren van de andere
sense waren, die in mijn gezichtskring
Want we moeten weten, of het ons
ernst is met ons willen „hebben-van het
eeuwige leven".
We kunnen nu eenmaal niet leven op
de grenzen van twee werelden. Als wij
dat probeeren, dan hinken we op twee
gedachten. Dan ondervinden we daarvan
al de ellende. En vorderen in de genade
en in de kennis van Jezus Christus doen
we niet, maar ons blijven vreemd de eeu
wige schatten der genade in de wereld
van het geestelijke. Klagen over geeste
lijke lauwheid en doodigheid, is nieuw
zelfbedrog.
De radicale eisch van 'Jezus eisc.ht een
radicale keuze. Wie niet vóór is, die is
tegen I
We kunnen maar één van tweeën: of
weggaan, f voortgaan.
Het voortgaan geeft de blijdschap. Het
is zalig om te luisteren naar de stem van
Hem, Die van uit de werold van het
geestelijke ons toeroept, om alles los te
laten en Hem alleen over te houden.
Zeker, we zijn daar niet spoedig mede
klaar. Onze ziel kleeft aan het stol. Maar
de keuze ligt vast en we kennen Hem, Die
ons roept, als den Getrouwe, Die telkens
de kracht vernieuwt, om voort te gaan,
ook nadat we struikelden, om op te staan
ook nadat we vielen.
In Zijn licht, zien we het licht!
Al de „vele goederen", die we meenden
te bezitten, zijn niets in vergelijking met
de igaven der genade, die Hij uitdeelt. An
deren mogen zeggen: „wij hebben veel"
wij kunnen zeggen: „we hebben alles".
En al wat er tijdelijk Is in ons leven,
leeren we zien in eeuwigheidsglans. En
al bet natuurlijke in ons bestaan, beeft
een geestelijken achtergrond. Waarlijk, die
zijn leven wil verliezen, die behoudt het.
WEIDEGLOEIEN.
Als zacht kens de zon naar bet "Westen
[neigt,
begint onze weide te gloeien:
in goudglans glijden de zeilen voorbij,
in goudglans grazen de koeien;
de nuchtere rietschelf staat, als een paleis
uit tooversproke, te glanzen,
en sprankelend weerkaatsen de golfjes den
[gloed,
die op 't avondwindeke dansen.
Het is geen goud dat begeerten wekt
naar wereldschen wellust en macht, en
wat immer de zinnen en zielen trok
van zoo talloos veel menschengeslachten!
'tls goud dat van 'tHemelsch Jeruzalem
de straten eens zal plaveien;
't is goud dat xle Eeuwige Bron van al
[licht
zacht over Zijn zaal'gen laat glijen,
dat hen omgolft als een ether fijn,
die ben spijst en hen drenkt en doet leven
waar zij met vleugelenvoeten op gaan,
of waar zij, als Englen, in zweven.
'tls schoonheidsgoud, waarmede Hij
[drenkt
de -aard, Zijner voeten schemel;
't is droomegoud, dat je mijmeren doet
van heilig-boogheerlijken hemel!
(Uit „Stamelingen"
BRIEVEN UIT HET LAND VAN
CADZAND.
XIV.
De laatste dag vóór de vacantia der
Tweede Kamer in het Z.-Vlaamsche
teeken. Ook in het teeken der va
cantia Enkele wenscfien van de be
woners van het land van Cadzand.
Zooals ik aan bet slot van mijn vorigen
brief al opmerkte, stond de laatste dag van
de zitting der Tweede Kamer wel in het
Zeeuwsch-Vlaamsche teeken. Laat ons hopen,
dat ze niet in het teeken van „de laatste
dag vóór de vacantia" stond. Die laatste
dag vóór de vacantia herinneren we ons
zeker nog wel uit onze schooldagen. De
jongens en meisjes al in de vacantiestemming,
meester niet minder. De gewone rooster niet
meer zoo angstvallig gevolgd. Boeken en leien
opgeborgen, 'k Herinner me, dat de kwee-
kelingen al de inktpotten moesten schoon
maken (weet je 't nog kameraad, F. en Iz.
en H. en H. uit die dagen, 'k zal jullie niet
nader aanduiden, want nu zijn je deftige
waren verschenen, toch had ik een paar
keer, sedert ik Shakespeare gelezen had,
van die liefelijke jongensdroomen over de
goddelijkheid der vrouw. Ze 'begonnen en
eindigden enkel droomen. Spoedig
rees de harde, naakte waarheid voor me
op, dat mijn karakter te zwak en te vrou
welijk was om ooit de vereering en liefde
van eene vrouw te kunnen winnen. Of,
was dat nog mogelijk geweest, iemand,
die zoo ziekelijk was als ik, met een erfe
lijke kwaal belast, mocht deze niet door
een huwelijk voortplanten. Daarom zette
ik dat alles eens en voor goed van mij af en
ik hen mijn heele leven daarbij gebleven,
dank zij God! Vriendschap werd mij ge
schonken in plaats van liefde, plicht in
plaats van geluk. Zoo was het 't beste
en ik was voldaan.
„Nu Iaat mij 't blaadje omkeeren. Hoe
oud ben jij, John?"
„Dat weet je, ik word de volgende week
achttien."
„En hoe hoog?"
„Bijna zes voet."
Maar hij was ik kan niet beschrij
ven hoe 'hij was,'ik kon dat toen ook niet.
Ik herinner mij alleen, dat toen ik naar
hem zag on uit de grap begon met mijn
„Imprimis", mij 't gemoed in de kéel
schoot. En met droefheid zei ik: „Ach,
.David, je zijt heelemaal een jonge man
nu.
voor Manufaoturen
Dames- en Kinderconfectle
Tapijten - Gordijnen
Bedden - Ledikanten en
aanverwante artikelen Is
GOES HULST
bovenmeesters en leeraren en wat niet al
'k herinner me nog, dat we dan graag een
beetje buitenissig deden en als 't kon kabaa)
maakten. En 't laatste uurtje vertelde meester
o£ we zongen zoo'n beetje en als de klok
half 4 sloeg, lawaaiden we do school uit
in 't gelukkig gevoel voor 8 of '14 dagen
(de 4-weken-vacantie was nog onbekend) vrij
te zijn.
We zullen maar hopen, dat de achtbare
leden van onze Tweede Kamer dien laatsten
dag niet al te zeer in vacantiestemming waren,
al zou die manier waarop tal van wets
ontwerpen er door gingen, wel iets doen
denken. Maar laat ons Zeeuwsch-Vlamingen
vooral hopen, dat de interpellatie Kortenkout
niet in die stemming is behandeld. Er hangt
voor onze streek te veel van af of het
in Den Haag by woorden blijft dan wel of
het tot daden komt.
Voor een groot deel ging de interpellatie
over het Oostelijk deel, de heer Boon heeft
een goed woord ook voor ons land van
Cadzand doen hooren.
Waar het voor ons deel vooral op aan
komt is lo. goedkoopore verbinding met het
Noorden; 2o. bevordering van een meer inten
siever bodemcultuur en 3d. het graven van
een kanaal.
lo. Over goedkoopère verbinding met het
overig deel van Nederland hebben we het
al meer gehad en ik zou er aan willen vast-
knoopen een betere verbinding van alle plaat
sen met de havenplaats Breskens. Beter dan
alle uiteenzetting van feiten, spreken meestal
cijfers. Ik kreeg dezer dagen een klein kistje
van 24 K.G. nit Utrecht. De vracht bedroeg
maar eventjes drie gulden. Als er een be
stelling naar „over de Schelde" gaat en
de vracht is voor rekening van kooper, is
het vast consigne: niet per boot en tram,
want dan is de vracht niet te betalen. En
nu zegt de minister wel, dat op den Prov.
bootdienst in Zeeland al zooveel subsidie
wordt gegeven, maar voor ons, West-
Zeeuwsch-Vlamingon is de vraag, hoeveel van
die subsidie ten goede komt aan de lyn
BreskensVlissingen. Dat er op de andere
lijnen meer verloren wordt, kunnen wy toch
niet helpen. We hebben nu een groote boot,
die tal van auto's tegelijk kan meenemen
en we zullen hopen, dat de sombere voor
spellingen niet uitkomen, maar dat de boot
bij stormweer het „goed zal doen". Maar
wat baat het als de tarieven zoo hoog blijven.
Laat ik het geval nemen, dat een vracht
auto met fruit naar de Vlissingscha veiling
moet. Het eenige middel om het fruit goed
aan de veiling te krijgen, is, dat het bij de
kweekerij b.v. in Cadzand of Eede of IJzen-
dijke wordt ingeladen en zonder verder over
laden aan de veiling wordt gelost. Wanneer
het zacht fruit is, b.v. bessen en het moet
per tram verzonden, dan gelost en geladen
op de boot en in Vlissingen weer idem zoo,
dan moeten alle omstandigheden van weer
enz. gunstig zijn, anders komen er geen bes
sen aan de veiling, maar bessensap. Is het
nu zoo'n- onredelijke wensch, dat de Prov.
boot alleen de vracht rekent voor de lading
en niet voor de auto zelf? Gezien de hooge
autobelasting, het lage aantal K.M. weg, dat
in Zeeuwsch-Vlaanderen bereden kan worden,
kan Vadertje Staat in zijn subsidie daar wel
rekening mee houden. Als voor een vracht
auto 120f 180 per jaar belasting voor den
weg wordt betaald en men kan hoogstens
20 K.M. rijden en men staat voor de Schelde,
d e groote belemmering voor den bloei van
Zeeuwsch-Vlaandereh, laat dan de Staat ook
zorgen, dat voor de (speciaal voor ons ab
normale hooge) belasting iets genoten wordt.
2o. bevordering van een meer intensiever
bodemcultuur. Ik schreef hierover reeds in één
mijner vorige brieven. De proeven met fruit
teelt genomen, speciaal met de kleinfrqitteelt,
frambozen, aardbeien, bessen, hebben bewe
zen, dat de grond in deze streek er goed
voor geschikt is. Laat daarom van hooger
hand voorlichting gegeven worden, vooral op
Hij glimlachte, uitziende naar de nieuwe
wereld op welke hij toeging, een wereld,
waarin ik wel wist, dat ik hem nooit zou
kunnen volgen.
„Ik ben blij, dat ik er wat oud voor mijn
jaren uitzie, zei hij, „dat maakt indruk op
de looierij; de menschen zouden niet zoo
gemakkelijk vertrouwen stellen in een
knecht, die er nog als een jongen uitzag.
Toch vertrouwt je vader mij wel."
„Dat doet 'hij, daar behoeft ge niet aan
te twijfelen. Gister zei hij nog, dat hij er
niet meer op tegen had, dat je allerlei be
studeerde in je vrijen tijd, omdat je er
geen slechter man van zaken om waart."
„Ik ben blij, dat hij niet klaagt over me,
Phineas!
„Integendeel; hij denkt er over je loon
te verhoogen dezen zomer; maar, och, waf.
zou ik graag willen, dat je nog wat meer
waart dan een klerk in de looierij. Ik hel)
een plan, John!"
Maar wat dat plan was, bleef hem ver
borgen; want Jael kwam in den tuin en
keek zeer ernstig; zij kwam mij roepen, dat
ik bij vader en dokter Jessop moest komen
De uitslag van dit consult was, dat mijn
vader voor altijd* de hoop liet varen, dat
zijn zoon hem in de zaak zou kunnen hel
pen en opvolgen, en dat ik elke droom op -
gaf, dat ik ooit een hulp en troost voor
mijn vader zou kuunnen worden.
Ik kwam terug in dan tuin sn vertelde
dit gebied. En dan niet alleen door Rijks
ambtenaren, leeraren en tuinbouwconsulent,
maar door mannen, die midden in de prac-
tyk staan. En laat ook een regeling getrof
fen worden, dat een flinke arbeider zich een
zelfstandig bestaan kan verwerven. De ex
tra steun aan werkloozen is tijdelijk, om di
recte nood te lenigen, goed, maar in 't alge
meen kweekt het, hier althans, slampampers.
Het is wel eigenaardig, dat er werklui zijn,
die steeds den goheelen winter werk hebben,
maar ook, dat er zijn, die altijd op de
werkloozenlyst teekenen. Ik stem toe, er zijn
uitzonderingen, maar als regel is het toch
zoo. Laat de regeering nu do flinko werklui
financieel steunen, om de klemfruitteelt te
beoefenen. De schaduwzijde van deze teelt
is, dat de menschen wat geld moeten hebben.
Als ze suikerbieten zetten hebben ze direct een
product, dat geld waard is, krijgen ze zelfs
voorschot om kunstmest te koopen enz. (maar
zitten ook meteen aan fabriek of kunstmest-
leverancier vast en pioeten van jaar tot jaar
ploeteren om er bovenop te komen), maar
enfin, ze kunnen voort. Maar bij de klein-
fruitteelt hebben ze het eerste jaar al heel
weinig. Er moet geld ingestoken voor pacht
en planten. Alleen de onderteelt levert wat op.
Als de regeering nu eens een flink voorschot
gaf, dan zou menige flinke arbeider zich sen
zelfstandig bestaan kunnen verwerven. Op dit
gebied openen zich wijde perpectieven.
Maar om het goed te kunnen doen slagen,
is noodig goede gelegenheid voor transport,
zooals ik onder punt 1 al opmerkte, en dan
wel in de eerste plaats de goedkoopste ver
zending, die er voor ons kan komen, en
dat is per schip. En daarom een kanaal. Doch
daarover een volgende maal.
Gods tusschenkomst in den wereldoorlog
Onlangs is in Zwitserland een boekje
verschenen; „Zeven bewijzen van Gods
tusschenkomst in den wereldoorlog".
Naar aanleiding van wat in dit merk
waardige hoekje gezegd wordt, schreef
Ds van der Brugghen in 'het „Utrechtsch
'Dagblad" een artikel, waarvan we hier,
zonder in verdere beoordeeling te treden,
een gedeelte laten volgen:
Wat Ged in den achter ons liggenden
grooten oorlog gedaan heeft, vormt een
wonderbaar hoofdstuk in de moderne ge
schiedenis, en bewijst dat Hij op een ge
heimzinnige wijze werkt, maar dikwijls
zichtbaar om zijn almacht te toonen.
Bovendien zien wij dat Hij den toorn
van den mensch dienstbaar maakt aan de
vervulling zijner plannen.
Op het donkerste uur van den wereld
oorlog, zeide iemand tot koning George
van Engeland? hoe.zal dat eindigen?
En hij antwoordde op ernstigen toon:
„God zal een wonder moeten doen."
En dat is geschied.
Omdat God een God is die wonderen
doet, eindigde Duitschland met de neder
laag, na tot 7 maal toe de overwinning in
handen gehad, te hebben!
6 Sept. 1914, een maand na de oorlogs
verklaring, verschenen de Duitschers in
't gezicht van Parijs. De keizer kon op den
heuvel dien hij beklommen had den Eifel
toren zien.
De Franschen hebben nog slechts am
munitie voor 8 uren. Reeds is 't bevel ge
geven, om te vluchten zoodra zij hun laat
ste cartouche gebruikt hebben. Het archief
is reeds naar Bordeaux vervoerd en dui
zenden vrouwen en kinderen zijn verwij
derd. Binnen 8 uren zal de oorlog ten ein
de zijn.
Slechts 8 uren!
En ziet daar, plotseling staken de Duit
schers het vuren, gedurende 47 uren!
Gedurende dien tijd verzond generaal
Gallieux van Parijs uit naar 't front al de
wagens die te krijgen waren, en vulde die
met munitie, zo.odat, toen daarna de Duit
schers 'tvuur weer openden, de Fran
schen in staat waren er op te antwoorden,
en den vijand te doen terugtrekken, die
daarna de hoofdstad nooit meer zoo nabij
gekomen zijn.
De generaals von Glück en Bülow ver
klaarden 'in hun officieel rapport, dat zij
dezen stilstand van 47 uren niet konden
begrijpen!
Denkt het in! Op 8 uur marcheeren af
stand van Parijs en den aanval onderbre
ken, zonder te weten waarom! Het Boek
lost ons het raadsel op: „tot hiertoe en
niet verder!"
Het was op 22 April 1915 dat de Duit-
dit alles aan John Halifax.
Vader, Dr Jessop, John Halifax en ik
aten daarop samen.
Toen de maaltijd afgeloopen was, en de
kleine, spraakzame dokter was heenge
gaan, terwijl Abel Fletcher stilzwijgend
z'n pijp zat te rooken en wij heiden bij
't venster zaten, merkte ik op, dat mijns
vaders oogen dikwijls, scherp onderzoe
kend, op John Halifax rustten.
De Junl-avond kwam en ging; de kerk
klok luidde en werd stil; eerst diepe scha
duwen, dan een heldere ster, verschenen
boven den toren; en wij zagen er naar,
uit, den tuin, waar we Zondag op Zondag,
als 't mooi weer was, praatten over aller
lei.
„Phineas," zei John, terwijl hij op 't
gras zat met z'n handen op de knieën,
„Phineas, ik ben benieuwd hoe spoedig
we uit dit rustige, gemakkelijke leven moe
ten opstaan, om onzen strijd in de wereld
te strijden? Ik ben ook benieuwd of we er
klaar voor zijn?"
„Ik denk, dat gij 't zijt."
„Ik weet 't niet. 't Is mij niet klaar, in
hoeverre ik "t kwade zou kunnen weer
staan, als 't prettig was. Zooveel verkeer
de dingen zijn prettig, b.v. inplaats van
morgen vroeg op te staan en naar het
kleine, donkere kantoor te gaan en papier
te bekrassen van acht tot zes, zou ik weg
willen, de wereld ia, allerlei wilde streken
schers voor 'teerst te Yperen hun etik-
stofgas over den vijand uitwierpen.
-De verbondenen, dit niet verwachtende,
bezaten geen enkel middel om zich te bo-
schermen en bezweken als vliegen.
Duitschland had op dat eigen oogenhlik
niets meer noodig te doen, dan zijn zege
vierenden tocht door te zetten, het kanna»
over te steken, en de wereld lag voor zijn
voeten! Waarom deed het dat niet?
En waarom had 't juist dezen tijd van
4 uur gekozen om zijn gas uit te zenden?
Het was niet de militaire overheid die
hierin besliste, maar wel het meteorolo
gisch bureau, onder 't bestuur van Dr
Schmaus. Hij deed den maarschalk weten
dat de windrichting gedurende zes-en-der
tig uren vast zijnde, het gas om 4 uur moest
uitgezonden worden dat ook gedaan werd.
Doch plotseling, na eenige uren", keer
den diezelfde gassen zich naar het Duit*
sche front, zoodat daar duizenden solda
ten stikten en stierven!
Dr Schmaus spreekt zich dan in zijn of
ficieel rapport aldus uit: „gedurende 40
jaren van meteorologische waarnemingen
door het Duitsch gouvernement is de
windrichting nooit zoo snel veranderd".
En wat nog vreemder is, die verandering
had slechts op een beperkt terrein plaats.
Een boek, dat de Bijbel heet, maar dat
men evenzeer algemeene Encyclopedie kon
noemen, werpt een belangrijke vraag op:
„Heeft de wind een Vader? Wie zendt
hem?" De Bijbel antwoordt. Hij zend een
grooten wind. Hij nadert op de vleugelen
van den wind. Sta op, Noordenwind en
blaas 1
Op 17 November 1917 was de duik
bootmacht van Duitschland text top ge
stegen. Dag en nacht werd er in de
duikbootfabrieken zonder ophouden ge
werkt.
Zij hadden er zelfs genoeg om de kus
ten van Amerika schoon te vegen.
Het is uitDuitschland heeft den! oorlog
gewonnen! De bladen te Berlijn beroem
den er zich op; dat zij de zege verworven
hadden, dank zij hun duikbooten, toen
o wonder! de zeeën zoo onstuimig wer
den, dat de duikbooten genoodzaakt wer
den naar de oppervlakte terug te koe
ren, waar 199 stuks met 3000 man
schappen gegrepen werden of te gronde
gingen i De duikbootmacht van Duitsch
land aldus verbroken zijnlde, was Duitsch
land zelf verloren.
Het Boek spreekt 219 maal van stor
men door God losgelaten op1 de zeeën.
Heeft de regen een vader? Heeft de
snleeuw een vader? Heeft de zee een
vader? Het Boek antwoordt: „De Eeuwige
houdt de zee in de holligheid zijner hand."
De goden verblinden het gezicht, luidt
'itspreekwoord, van hen die zij willen!
tverderven. v. I f i
In de eerste maanden! van den oorlog
had Duitschland gemakkelijk! de havens
van 't Kanaal kunlnen bereiken en EJnge-
land was verloren geweest. Maar verblind
door razernij en hoogmoed, wierp het
Duitsche leger zich op Parijs, waar ,de
keizer 't Kerstfeest wilde vieren; Maar het
bereikte noch Parijs, noch het Kanaal,
en om dat doel later te bereiken, offerde
hef, 2 millioen menschen! op!.
Het wist toch, dat om den oorlog te
wiMneto1, hem tot eiken prijs de havens
van 't Kanaal noodig waren.
Zes weken na de oorlogsverklaring, had
het zich van het heele Kanaal kunnen
meester maken, maar door ambitie ver
blind, stortte het zich op parijs en 'deze
dolheid deed hem den oorlog verliezen.
De Eeuwige zegt: Van waar komt deze
waanzinnige? Laat hein b'egaan, want in
dien een blinde eenen blinde geleidt, zul
len beide in de gracht vallen.
Gedurende die periode had Ejn'gel'an'd
tijd om zichop te stellen tusschen het
Kanaal en den vijand, waar het 4 lange
jaren trouw stand hield.
Duitschland had den trein' gemist.
Merk op dat de wapenstilstand getee-
kerfd werd om elf uur van den elfden
dag der elf.de maan,d. En .in het elfde
vers van het elfde hoofdstuk van het
oude Testament lezen wij deze merkwaar
dige woorden: „o koning omdat gij niet
gehouden hebt, mijn verbond en mijn
wetten, die ik u gegeven had, zal Ik uw1
koninkrijk verscheuren! en het aan uw
knecht geven."
Indien deze uitspraak ooit bewaarheid
werd, was 't in het geval van Duitschland
en' zijn keizer.
uithalen en groote dingen doen en mis
schien nooit weer terugkomen in de
looierij."
„Nooit meer?"
„Neen, neen, ik bedoel niet, dat ik ooit
zoo iets verkeerds doen zou, maar ik heb
soms een gevoel of ik 't doen wilde; ik kan
'tniet helpen."
't Is mijn Apollyon,dien ik bestrijden
moet, ik denk, dat iedereen z'n eigen
Apollyon beeft. Nu, Phineas, wees gerust,
Apollyon is verslagen."
Hij stond op en ik meende te zien, dat
hij bleek was; hij stak mij de hand toe om
me op te helpen van het gras en we gin
gen zwijgend in huis. Na 't avondeten toen
de klok van den toren half tien had gesla
gen, maakte John, naar gewoonte, zich
gereed om te vertrekken. Hij ging naar
mijn vader, die in gedachten verzonken,
bij den vuurloozen haard zat, om hem
„goeden nacht" te wenschen.
„Goeden nacht," zei John, twee keer,
voor z'n mees'ter 't hoorde.
„O, goeden avond, goeden nacht, jongen,
kom eens hier, Halifax, wat heb je mor
gen te doen?"
Zie Openbaring v. Joh. 9 va. 11 en
Bunyan's Pilgrim's Progress.
("Wordt vervolgd.)