assen DE ZEEUW .ange Delft H 2 ES TWEEDE BLAD. ORANGE HET ADRES A. WILKING rkplaats IEH auw Katoen Co. oo. GOES. Voor den Zondag. Fa J. A. L. G. WITTE VANH00GER ORDE. (korrel. i bekroond met ddelburg. assen met LOF senbouw. de zon. lestaande igo. :ijde met i Co. A iar wende en 7 99 s eerst prijs. nmaak heeft U lodig WIJNHANDEL - GOES - TEL 264 troebele Sinaasappelllmonade FEUILLETON ÏLS VAN het pluimvee rak waaraan cultuurstaten. nazien en in coop van een de beste Rijwiel- ED. KROON, l. REN HA en o.oi )er ons 0.05 )ns 0.10 0.05 ntpapierp. r. 0.15 ier ons 0.40 0.60 Telef. 155 VAN ZATERDAG 7 JULI 1928. No. 236. WEGGAAN OF VOORTGAAN. Als nu de jongeling dit woord hoorde, ging hij bedroefd weg; want hij had vele goederen. Matth. 19:22. De groote moeilijkheid, om ,,het eeuwi ge leven te hebben", is, dat we geestelijk moeten gaan leven, zoodat we hebben, te gaan over de grens, die er ligt tusschem het natuurlijke en het geestelijke, tus- schen het tijdelijke en het eeuwige. Want Jezus Christus, Die bet Leven ïs en het Leven geeft, staat in de wereld van bet geestelijke en het eeuwige. En het bekoort ons zeer, om „het eeu wige leven te hebben." Maar dat overtrekken van de grens dat bekoort ons in bet geheer niet. In tegendeel, dat benauwt ons. Die wereld van het geestelijke zal wel mooi wezen, maar wij kennen haar nog niet, zooars we die van het natuurlijke kennen. Daarin liggen immers onze goederen, onze vele goederen. En och, als nu de eisch maar niet zoo onverbiddelijk was! Wanneer we maar veel mochten mee-' nemen, of wanneer we ten minste maar iets mochten meenemen, dan was bef te doen, maar het is altijd maar weer: „Verkoop alles, wat ge hebt", en dat is te kras 1 Wanneer we maar in 'de beide werel den mochten leven, èn in die van hef tij delijke èn in die "van het eeuwige, dan ging het nog, maar het is nooit anders, dan: „Kom, herwaarts, volg Mij." In den grond zijn we het eigenlijk ge heel eens met den rijken jongeling. Alleen we doen niet, wat hij' deed. Hij ;ging weg. Wij schudden het hoofd over de men- schen, die weggaan; die de tegenwoordige wereld liefkrijgen; die wereldsch worden. Maar wij doen vaak iets, dat eigenlijk nog vreeselijker is, dan wat zij doen; wij slijpen de scherpte af van den eisch, die er' ligt; wij doezelen de grens weg, die door den Eeuwige getrokken werd. Want wij willen leven, geheel tegen het Woord in, in twee werelden; wij willen „rt eeuwi ge leven hebben" en ondertusschen het tijdelijke houden. Dat zeggen we zoo niet. Het zelfbedrog zou uit wezen, wanneer we dat deden. We hebben erg mooie frasen, waarmede we onze goddeloosheid bedekken en heb ben het druk over „christendom en cul tuur", over „kerk en wereld", over „ge loof en wetenschap". Maar in ons is de ergernis, die in den rijken jongeling was. En we waren eer lijker, 'zoo we odk maar weggingen, zij het dan ook mot droefheid in ons hart over eene verloren illusie. Het eenige, wat ons daarom te doen staat, is, om Jezus' eisch onverzwakt te laten staan: „Verkoop wat ge hebt en geef het den armen" en er onvoorwaarde lijk voor te buigen. En dan aan dezen eisch ons Teven toetsen. Al de sluiers, die we er over geworpen hebben, inbeten verscheurd worden,. Al de frasen, die we gebruiken, dienen tot in hun kern te worden onder zocht. fl.— per flesch. Naar het Engelseh. 16) «Imprimis, een lichte, tengere gestalte, maar niet lam zooals vroeger. «Neen, Gode zij dankl" «Wat mager «Erg een volslagen geraamte." „Lang, bleek gezicht." «Geel, John, bepaald geel." «Goed, dan geel. Groote oogen, welke niets ontgaat, en doordringend zijn. Sla 29 van me af, Phineas, anders blijf ik hier geen minuut langer op 't gras liggen. Dank je; om verder te gaan: Imprimus en finis: (ik ben nu knap in 't Latijn, zoo ge ziet), lang haar, dat sedert de poeder- belasting, z'n oorspronkelijke zwarte kleur beeft hernomen en dat ieder jong da metje zou 't zoo vinden, alleen we hebben er met één onder onze kennissen zeer betooverend is. Ik glimlachte en voelde dat ik een kleur zwakke invalide, als ik was. Ik was 11Ca twintig jaa,r; en ofschoon Jael en - de eenige exemplaren van de andere sense waren, die in mijn gezichtskring Want we moeten weten, of het ons ernst is met ons willen „hebben-van het eeuwige leven". We kunnen nu eenmaal niet leven op de grenzen van twee werelden. Als wij dat probeeren, dan hinken we op twee gedachten. Dan ondervinden we daarvan al de ellende. En vorderen in de genade en in de kennis van Jezus Christus doen we niet, maar ons blijven vreemd de eeu wige schatten der genade in de wereld van het geestelijke. Klagen over geeste lijke lauwheid en doodigheid, is nieuw zelfbedrog. De radicale eisch van 'Jezus eisc.ht een radicale keuze. Wie niet vóór is, die is tegen I We kunnen maar één van tweeën: of weggaan, f voortgaan. Het voortgaan geeft de blijdschap. Het is zalig om te luisteren naar de stem van Hem, Die van uit de werold van het geestelijke ons toeroept, om alles los te laten en Hem alleen over te houden. Zeker, we zijn daar niet spoedig mede klaar. Onze ziel kleeft aan het stol. Maar de keuze ligt vast en we kennen Hem, Die ons roept, als den Getrouwe, Die telkens de kracht vernieuwt, om voort te gaan, ook nadat we struikelden, om op te staan ook nadat we vielen. In Zijn licht, zien we het licht! Al de „vele goederen", die we meenden te bezitten, zijn niets in vergelijking met de igaven der genade, die Hij uitdeelt. An deren mogen zeggen: „wij hebben veel" wij kunnen zeggen: „we hebben alles". En al wat er tijdelijk Is in ons leven, leeren we zien in eeuwigheidsglans. En al bet natuurlijke in ons bestaan, beeft een geestelijken achtergrond. Waarlijk, die zijn leven wil verliezen, die behoudt het. WEIDEGLOEIEN. Als zacht kens de zon naar bet "Westen [neigt, begint onze weide te gloeien: in goudglans glijden de zeilen voorbij, in goudglans grazen de koeien; de nuchtere rietschelf staat, als een paleis uit tooversproke, te glanzen, en sprankelend weerkaatsen de golfjes den [gloed, die op 't avondwindeke dansen. Het is geen goud dat begeerten wekt naar wereldschen wellust en macht, en wat immer de zinnen en zielen trok van zoo talloos veel menschengeslachten! 'tls goud dat van 'tHemelsch Jeruzalem de straten eens zal plaveien; 't is goud dat xle Eeuwige Bron van al [licht zacht over Zijn zaal'gen laat glijen, dat hen omgolft als een ether fijn, die ben spijst en hen drenkt en doet leven waar zij met vleugelenvoeten op gaan, of waar zij, als Englen, in zweven. 'tls schoonheidsgoud, waarmede Hij [drenkt de -aard, Zijner voeten schemel; 't is droomegoud, dat je mijmeren doet van heilig-boogheerlijken hemel! (Uit „Stamelingen" BRIEVEN UIT HET LAND VAN CADZAND. XIV. De laatste dag vóór de vacantia der Tweede Kamer in het Z.-Vlaamsche teeken. Ook in het teeken der va cantia Enkele wenscfien van de be woners van het land van Cadzand. Zooals ik aan bet slot van mijn vorigen brief al opmerkte, stond de laatste dag van de zitting der Tweede Kamer wel in het Zeeuwsch-Vlaamsche teeken. Laat ons hopen, dat ze niet in het teeken van „de laatste dag vóór de vacantia" stond. Die laatste dag vóór de vacantia herinneren we ons zeker nog wel uit onze schooldagen. De jongens en meisjes al in de vacantiestemming, meester niet minder. De gewone rooster niet meer zoo angstvallig gevolgd. Boeken en leien opgeborgen, 'k Herinner me, dat de kwee- kelingen al de inktpotten moesten schoon maken (weet je 't nog kameraad, F. en Iz. en H. en H. uit die dagen, 'k zal jullie niet nader aanduiden, want nu zijn je deftige waren verschenen, toch had ik een paar keer, sedert ik Shakespeare gelezen had, van die liefelijke jongensdroomen over de goddelijkheid der vrouw. Ze 'begonnen en eindigden enkel droomen. Spoedig rees de harde, naakte waarheid voor me op, dat mijn karakter te zwak en te vrou welijk was om ooit de vereering en liefde van eene vrouw te kunnen winnen. Of, was dat nog mogelijk geweest, iemand, die zoo ziekelijk was als ik, met een erfe lijke kwaal belast, mocht deze niet door een huwelijk voortplanten. Daarom zette ik dat alles eens en voor goed van mij af en ik hen mijn heele leven daarbij gebleven, dank zij God! Vriendschap werd mij ge schonken in plaats van liefde, plicht in plaats van geluk. Zoo was het 't beste en ik was voldaan. „Nu Iaat mij 't blaadje omkeeren. Hoe oud ben jij, John?" „Dat weet je, ik word de volgende week achttien." „En hoe hoog?" „Bijna zes voet." Maar hij was ik kan niet beschrij ven hoe 'hij was,'ik kon dat toen ook niet. Ik herinner mij alleen, dat toen ik naar hem zag on uit de grap begon met mijn „Imprimis", mij 't gemoed in de kéel schoot. En met droefheid zei ik: „Ach, .David, je zijt heelemaal een jonge man nu. voor Manufaoturen Dames- en Kinderconfectle Tapijten - Gordijnen Bedden - Ledikanten en aanverwante artikelen Is GOES HULST bovenmeesters en leeraren en wat niet al 'k herinner me nog, dat we dan graag een beetje buitenissig deden en als 't kon kabaa) maakten. En 't laatste uurtje vertelde meester o£ we zongen zoo'n beetje en als de klok half 4 sloeg, lawaaiden we do school uit in 't gelukkig gevoel voor 8 of '14 dagen (de 4-weken-vacantie was nog onbekend) vrij te zijn. We zullen maar hopen, dat de achtbare leden van onze Tweede Kamer dien laatsten dag niet al te zeer in vacantiestemming waren, al zou die manier waarop tal van wets ontwerpen er door gingen, wel iets doen denken. Maar laat ons Zeeuwsch-Vlamingen vooral hopen, dat de interpellatie Kortenkout niet in die stemming is behandeld. Er hangt voor onze streek te veel van af of het in Den Haag by woorden blijft dan wel of het tot daden komt. Voor een groot deel ging de interpellatie over het Oostelijk deel, de heer Boon heeft een goed woord ook voor ons land van Cadzand doen hooren. Waar het voor ons deel vooral op aan komt is lo. goedkoopore verbinding met het Noorden; 2o. bevordering van een meer inten siever bodemcultuur en 3d. het graven van een kanaal. lo. Over goedkoopère verbinding met het overig deel van Nederland hebben we het al meer gehad en ik zou er aan willen vast- knoopen een betere verbinding van alle plaat sen met de havenplaats Breskens. Beter dan alle uiteenzetting van feiten, spreken meestal cijfers. Ik kreeg dezer dagen een klein kistje van 24 K.G. nit Utrecht. De vracht bedroeg maar eventjes drie gulden. Als er een be stelling naar „over de Schelde" gaat en de vracht is voor rekening van kooper, is het vast consigne: niet per boot en tram, want dan is de vracht niet te betalen. En nu zegt de minister wel, dat op den Prov. bootdienst in Zeeland al zooveel subsidie wordt gegeven, maar voor ons, West- Zeeuwsch-Vlamingon is de vraag, hoeveel van die subsidie ten goede komt aan de lyn BreskensVlissingen. Dat er op de andere lijnen meer verloren wordt, kunnen wy toch niet helpen. We hebben nu een groote boot, die tal van auto's tegelijk kan meenemen en we zullen hopen, dat de sombere voor spellingen niet uitkomen, maar dat de boot bij stormweer het „goed zal doen". Maar wat baat het als de tarieven zoo hoog blijven. Laat ik het geval nemen, dat een vracht auto met fruit naar de Vlissingscha veiling moet. Het eenige middel om het fruit goed aan de veiling te krijgen, is, dat het bij de kweekerij b.v. in Cadzand of Eede of IJzen- dijke wordt ingeladen en zonder verder over laden aan de veiling wordt gelost. Wanneer het zacht fruit is, b.v. bessen en het moet per tram verzonden, dan gelost en geladen op de boot en in Vlissingen weer idem zoo, dan moeten alle omstandigheden van weer enz. gunstig zijn, anders komen er geen bes sen aan de veiling, maar bessensap. Is het nu zoo'n- onredelijke wensch, dat de Prov. boot alleen de vracht rekent voor de lading en niet voor de auto zelf? Gezien de hooge autobelasting, het lage aantal K.M. weg, dat in Zeeuwsch-Vlaanderen bereden kan worden, kan Vadertje Staat in zijn subsidie daar wel rekening mee houden. Als voor een vracht auto 120f 180 per jaar belasting voor den weg wordt betaald en men kan hoogstens 20 K.M. rijden en men staat voor de Schelde, d e groote belemmering voor den bloei van Zeeuwsch-Vlaandereh, laat dan de Staat ook zorgen, dat voor de (speciaal voor ons ab normale hooge) belasting iets genoten wordt. 2o. bevordering van een meer intensiever bodemcultuur. Ik schreef hierover reeds in één mijner vorige brieven. De proeven met fruit teelt genomen, speciaal met de kleinfrqitteelt, frambozen, aardbeien, bessen, hebben bewe zen, dat de grond in deze streek er goed voor geschikt is. Laat daarom van hooger hand voorlichting gegeven worden, vooral op Hij glimlachte, uitziende naar de nieuwe wereld op welke hij toeging, een wereld, waarin ik wel wist, dat ik hem nooit zou kunnen volgen. „Ik ben blij, dat ik er wat oud voor mijn jaren uitzie, zei hij, „dat maakt indruk op de looierij; de menschen zouden niet zoo gemakkelijk vertrouwen stellen in een knecht, die er nog als een jongen uitzag. Toch vertrouwt je vader mij wel." „Dat doet 'hij, daar behoeft ge niet aan te twijfelen. Gister zei hij nog, dat hij er niet meer op tegen had, dat je allerlei be studeerde in je vrijen tijd, omdat je er geen slechter man van zaken om waart." „Ik ben blij, dat hij niet klaagt over me, Phineas! „Integendeel; hij denkt er over je loon te verhoogen dezen zomer; maar, och, waf. zou ik graag willen, dat je nog wat meer waart dan een klerk in de looierij. Ik hel) een plan, John!" Maar wat dat plan was, bleef hem ver borgen; want Jael kwam in den tuin en keek zeer ernstig; zij kwam mij roepen, dat ik bij vader en dokter Jessop moest komen De uitslag van dit consult was, dat mijn vader voor altijd* de hoop liet varen, dat zijn zoon hem in de zaak zou kunnen hel pen en opvolgen, en dat ik elke droom op - gaf, dat ik ooit een hulp en troost voor mijn vader zou kuunnen worden. Ik kwam terug in dan tuin sn vertelde dit gebied. En dan niet alleen door Rijks ambtenaren, leeraren en tuinbouwconsulent, maar door mannen, die midden in de prac- tyk staan. En laat ook een regeling getrof fen worden, dat een flinke arbeider zich een zelfstandig bestaan kan verwerven. De ex tra steun aan werkloozen is tijdelijk, om di recte nood te lenigen, goed, maar in 't alge meen kweekt het, hier althans, slampampers. Het is wel eigenaardig, dat er werklui zijn, die steeds den goheelen winter werk hebben, maar ook, dat er zijn, die altijd op de werkloozenlyst teekenen. Ik stem toe, er zijn uitzonderingen, maar als regel is het toch zoo. Laat de regeering nu do flinko werklui financieel steunen, om de klemfruitteelt te beoefenen. De schaduwzijde van deze teelt is, dat de menschen wat geld moeten hebben. Als ze suikerbieten zetten hebben ze direct een product, dat geld waard is, krijgen ze zelfs voorschot om kunstmest te koopen enz. (maar zitten ook meteen aan fabriek of kunstmest- leverancier vast en pioeten van jaar tot jaar ploeteren om er bovenop te komen), maar enfin, ze kunnen voort. Maar bij de klein- fruitteelt hebben ze het eerste jaar al heel weinig. Er moet geld ingestoken voor pacht en planten. Alleen de onderteelt levert wat op. Als de regeering nu eens een flink voorschot gaf, dan zou menige flinke arbeider zich sen zelfstandig bestaan kunnen verwerven. Op dit gebied openen zich wijde perpectieven. Maar om het goed te kunnen doen slagen, is noodig goede gelegenheid voor transport, zooals ik onder punt 1 al opmerkte, en dan wel in de eerste plaats de goedkoopste ver zending, die er voor ons kan komen, en dat is per schip. En daarom een kanaal. Doch daarover een volgende maal. Gods tusschenkomst in den wereldoorlog Onlangs is in Zwitserland een boekje verschenen; „Zeven bewijzen van Gods tusschenkomst in den wereldoorlog". Naar aanleiding van wat in dit merk waardige hoekje gezegd wordt, schreef Ds van der Brugghen in 'het „Utrechtsch 'Dagblad" een artikel, waarvan we hier, zonder in verdere beoordeeling te treden, een gedeelte laten volgen: Wat Ged in den achter ons liggenden grooten oorlog gedaan heeft, vormt een wonderbaar hoofdstuk in de moderne ge schiedenis, en bewijst dat Hij op een ge heimzinnige wijze werkt, maar dikwijls zichtbaar om zijn almacht te toonen. Bovendien zien wij dat Hij den toorn van den mensch dienstbaar maakt aan de vervulling zijner plannen. Op het donkerste uur van den wereld oorlog, zeide iemand tot koning George van Engeland? hoe.zal dat eindigen? En hij antwoordde op ernstigen toon: „God zal een wonder moeten doen." En dat is geschied. Omdat God een God is die wonderen doet, eindigde Duitschland met de neder laag, na tot 7 maal toe de overwinning in handen gehad, te hebben! 6 Sept. 1914, een maand na de oorlogs verklaring, verschenen de Duitschers in 't gezicht van Parijs. De keizer kon op den heuvel dien hij beklommen had den Eifel toren zien. De Franschen hebben nog slechts am munitie voor 8 uren. Reeds is 't bevel ge geven, om te vluchten zoodra zij hun laat ste cartouche gebruikt hebben. Het archief is reeds naar Bordeaux vervoerd en dui zenden vrouwen en kinderen zijn verwij derd. Binnen 8 uren zal de oorlog ten ein de zijn. Slechts 8 uren! En ziet daar, plotseling staken de Duit schers het vuren, gedurende 47 uren! Gedurende dien tijd verzond generaal Gallieux van Parijs uit naar 't front al de wagens die te krijgen waren, en vulde die met munitie, zo.odat, toen daarna de Duit schers 'tvuur weer openden, de Fran schen in staat waren er op te antwoorden, en den vijand te doen terugtrekken, die daarna de hoofdstad nooit meer zoo nabij gekomen zijn. De generaals von Glück en Bülow ver klaarden 'in hun officieel rapport, dat zij dezen stilstand van 47 uren niet konden begrijpen! Denkt het in! Op 8 uur marcheeren af stand van Parijs en den aanval onderbre ken, zonder te weten waarom! Het Boek lost ons het raadsel op: „tot hiertoe en niet verder!" Het was op 22 April 1915 dat de Duit- dit alles aan John Halifax. Vader, Dr Jessop, John Halifax en ik aten daarop samen. Toen de maaltijd afgeloopen was, en de kleine, spraakzame dokter was heenge gaan, terwijl Abel Fletcher stilzwijgend z'n pijp zat te rooken en wij heiden bij 't venster zaten, merkte ik op, dat mijns vaders oogen dikwijls, scherp onderzoe kend, op John Halifax rustten. De Junl-avond kwam en ging; de kerk klok luidde en werd stil; eerst diepe scha duwen, dan een heldere ster, verschenen boven den toren; en wij zagen er naar, uit, den tuin, waar we Zondag op Zondag, als 't mooi weer was, praatten over aller lei. „Phineas," zei John, terwijl hij op 't gras zat met z'n handen op de knieën, „Phineas, ik ben benieuwd hoe spoedig we uit dit rustige, gemakkelijke leven moe ten opstaan, om onzen strijd in de wereld te strijden? Ik ben ook benieuwd of we er klaar voor zijn?" „Ik denk, dat gij 't zijt." „Ik weet 't niet. 't Is mij niet klaar, in hoeverre ik "t kwade zou kunnen weer staan, als 't prettig was. Zooveel verkeer de dingen zijn prettig, b.v. inplaats van morgen vroeg op te staan en naar het kleine, donkere kantoor te gaan en papier te bekrassen van acht tot zes, zou ik weg willen, de wereld ia, allerlei wilde streken schers voor 'teerst te Yperen hun etik- stofgas over den vijand uitwierpen. -De verbondenen, dit niet verwachtende, bezaten geen enkel middel om zich te bo- schermen en bezweken als vliegen. Duitschland had op dat eigen oogenhlik niets meer noodig te doen, dan zijn zege vierenden tocht door te zetten, het kanna» over te steken, en de wereld lag voor zijn voeten! Waarom deed het dat niet? En waarom had 't juist dezen tijd van 4 uur gekozen om zijn gas uit te zenden? Het was niet de militaire overheid die hierin besliste, maar wel het meteorolo gisch bureau, onder 't bestuur van Dr Schmaus. Hij deed den maarschalk weten dat de windrichting gedurende zes-en-der tig uren vast zijnde, het gas om 4 uur moest uitgezonden worden dat ook gedaan werd. Doch plotseling, na eenige uren", keer den diezelfde gassen zich naar het Duit* sche front, zoodat daar duizenden solda ten stikten en stierven! Dr Schmaus spreekt zich dan in zijn of ficieel rapport aldus uit: „gedurende 40 jaren van meteorologische waarnemingen door het Duitsch gouvernement is de windrichting nooit zoo snel veranderd". En wat nog vreemder is, die verandering had slechts op een beperkt terrein plaats. Een boek, dat de Bijbel heet, maar dat men evenzeer algemeene Encyclopedie kon noemen, werpt een belangrijke vraag op: „Heeft de wind een Vader? Wie zendt hem?" De Bijbel antwoordt. Hij zend een grooten wind. Hij nadert op de vleugelen van den wind. Sta op, Noordenwind en blaas 1 Op 17 November 1917 was de duik bootmacht van Duitschland text top ge stegen. Dag en nacht werd er in de duikbootfabrieken zonder ophouden ge werkt. Zij hadden er zelfs genoeg om de kus ten van Amerika schoon te vegen. Het is uitDuitschland heeft den! oorlog gewonnen! De bladen te Berlijn beroem den er zich op; dat zij de zege verworven hadden, dank zij hun duikbooten, toen o wonder! de zeeën zoo onstuimig wer den, dat de duikbooten genoodzaakt wer den naar de oppervlakte terug te koe ren, waar 199 stuks met 3000 man schappen gegrepen werden of te gronde gingen i De duikbootmacht van Duitsch land aldus verbroken zijnlde, was Duitsch land zelf verloren. Het Boek spreekt 219 maal van stor men door God losgelaten op1 de zeeën. Heeft de regen een vader? Heeft de snleeuw een vader? Heeft de zee een vader? Het Boek antwoordt: „De Eeuwige houdt de zee in de holligheid zijner hand." De goden verblinden het gezicht, luidt 'itspreekwoord, van hen die zij willen! tverderven. v. I f i In de eerste maanden! van den oorlog had Duitschland gemakkelijk! de havens van 't Kanaal kunlnen bereiken en EJnge- land was verloren geweest. Maar verblind door razernij en hoogmoed, wierp het Duitsche leger zich op Parijs, waar ,de keizer 't Kerstfeest wilde vieren; Maar het bereikte noch Parijs, noch het Kanaal, en om dat doel later te bereiken, offerde hef, 2 millioen menschen! op!. Het wist toch, dat om den oorlog te wiMneto1, hem tot eiken prijs de havens van 't Kanaal noodig waren. Zes weken na de oorlogsverklaring, had het zich van het heele Kanaal kunnen meester maken, maar door ambitie ver blind, stortte het zich op parijs en 'deze dolheid deed hem den oorlog verliezen. De Eeuwige zegt: Van waar komt deze waanzinnige? Laat hein b'egaan, want in dien een blinde eenen blinde geleidt, zul len beide in de gracht vallen. Gedurende die periode had Ejn'gel'an'd tijd om zichop te stellen tusschen het Kanaal en den vijand, waar het 4 lange jaren trouw stand hield. Duitschland had den trein' gemist. Merk op dat de wapenstilstand getee- kerfd werd om elf uur van den elfden dag der elf.de maan,d. En .in het elfde vers van het elfde hoofdstuk van het oude Testament lezen wij deze merkwaar dige woorden: „o koning omdat gij niet gehouden hebt, mijn verbond en mijn wetten, die ik u gegeven had, zal Ik uw1 koninkrijk verscheuren! en het aan uw knecht geven." Indien deze uitspraak ooit bewaarheid werd, was 't in het geval van Duitschland en' zijn keizer. uithalen en groote dingen doen en mis schien nooit weer terugkomen in de looierij." „Nooit meer?" „Neen, neen, ik bedoel niet, dat ik ooit zoo iets verkeerds doen zou, maar ik heb soms een gevoel of ik 't doen wilde; ik kan 'tniet helpen." 't Is mijn Apollyon,dien ik bestrijden moet, ik denk, dat iedereen z'n eigen Apollyon beeft. Nu, Phineas, wees gerust, Apollyon is verslagen." Hij stond op en ik meende te zien, dat hij bleek was; hij stak mij de hand toe om me op te helpen van het gras en we gin gen zwijgend in huis. Na 't avondeten toen de klok van den toren half tien had gesla gen, maakte John, naar gewoonte, zich gereed om te vertrekken. Hij ging naar mijn vader, die in gedachten verzonken, bij den vuurloozen haard zat, om hem „goeden nacht" te wenschen. „Goeden nacht," zei John, twee keer, voor z'n mees'ter 't hoorde. „O, goeden avond, goeden nacht, jongen, kom eens hier, Halifax, wat heb je mor gen te doen?" Zie Openbaring v. Joh. 9 va. 11 en Bunyan's Pilgrim's Progress. ("Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1928 | | pagina 5