DE ZEEDW TWEEDE BLAD. Voor den Zondag. IH ET ADRES A. W ILK ING Fa J. A. L. G. WITTE I feuilleton. KRONKELENDE PADEN. oudejaarsavond. oudejaarsavond. uurwerken. het vaccine-debat in de tweeds kamer. VAST ZATERDAG 31 DEC. 1327, No. 78. Ik zal dan geduriglgk bij U zijn; Gij hebt mijne rechterhand gevat. Gg zult mij leiden door Uwen raad, en daarna zult Gij mjj in heerlijk, heid opnemen. Ps. 73:23, 24. De laatste dag van het jaar. In den gezelligeW huisel ijken kring, gezegende familiekring 1 gaat er oma toch heel wat door de ziel, in de laatste dagen- Hebt gij een goed Kerstfeest gehad? Zijt ge ook zelf naar Rathlehetm gel. woest? Er is zeker in menig hart plaats, voor eene ootmoedige schuldbelijdenis. Maar daar is ook plaata .voor dankbare nagedachtenis. Ware dankbaarheid is zeldzaam. Yam tien molaatschen, door den Hei. land genezen, komt er maar één terug. En die ééne was een Samaritaan I En er i3 zoo rijke zagen aan de dankzegging verbonden. In den brief aan de Oolossenzen beschrijft de apo3tel hoe de gemeente in hst geloof toeneemt en overvloedig wordt door d® dankzegging. De 73e Psalm is geen lot en dank- psalm; er komen schrgtieride wanklanken m. Maar de dissonanten worden opgelost en dan wordt het vrede. Dan gedenkt de psalmist zijn '"rijke dankstof: Gij hebt mijn rechterhand ga. vat. Let goed op het persoonlijke: Gij, Hij spreekt niet, bespiegelende, over wat de Heere wel en wat Hij niet gedaan heeft- Maar het is: Gij. Hg heeft het over 's Heeren voorka. mende liefde. Gij hebt mijn rechterhand gevat; Gij het eerst- Wjj zijn niet op zekeren! .morgen opi. gestaan om Zijne hand .te grijpenzij was er, éér wij het wisten, toen wij het nog miskenden, en haar afweerden of ontvluchtten. Zij, het eerst- En die voorkomende was ook opzoew kende liefde. Gij hebt mijn rechterhand gevat; de rechterhand van een,', die het eigenlijk niet verdiend had en ook niet verwacht. De hand van een dwaas en ontervret den mensch; die „in zijn© nieren ge. prikkeld werd en wiens hart was go. vonnis velde; een aanmatigend menseh die over Gods rechtvaardig wereldbestuur Vonnis velde; 'n aanma'igend mensch die in eigen schatting tocih maar lang niet ,,d© eerste, de beste" was; en toch eigen, lp ook een moedeloos mensch, die met al zijn eigen wijsheid geeni uitkomst wist: „Ik was onvernuftig en wist niets". 't Zou heusch niet bovenmatig hard ge- weest zijn, als die groote en goede God eerst gewacht had tot wij naar Hem vraagden. Maar dat deed Hg niet. tWas opzoekende liefde. En herstel lende. Gg hebt mijn rechterhand ge vat. Niet „gevraagd", „gezocht", er om „aangehouden"; maar „gevat". En nu behooren die twee bg elkander; mijn zwakke rechterhand en Uw sterke laderhand; mijn bevende kinderhand en Uw stevige Vaderhand; mijn onrustige menschenhandi en Uw oneindig vaste Va derhand. Dat is een ontroerende herin nering, die we uit het oudejaar mee-ne- men; is het niet ook een profetie? VHJJNHANDEL - goes - tel 264 Cl SAMOS PRIMA 11.10 f In Luxe Rietverpakking Vrij naar het Engelsch. 68) Ze waren nu de kweekerg ingewandeld- een was er, die daar boven uit haar venster de beiden zag gaan. En zij glim, lachte, mevrouw Nugent, en dacht bij zich zeil: „Goed zoo kinderen, zoo moet Ik je hebben. Gun me zoo nog enkele dagen tijd, voordien mag ik ^rthur geen gcfe. genheid geven met me te spreken. Hij is jong, hg zal van haar gaan houden. En als hij dan bij me komt en me vertelt, dat hij met Alice zal gaan trou. wen, dan is het doel bereikt, dat zet de kroon- op mijn werk." Zoo dacht de moe. der, terwijl Arthur aan zijn sympathieke toehoorster heel andere toekomstplannen, ontvouwde. Samen zetten ze zich op de bank onder het lommer van het geboomte, en niet voor de gong voor het diner luidde, keerden 2ij huiswaarts. Weer zag mevrouw Nugent de beiden het pad au wandelen en ais ze zag dat Alice op zijn arm leunde en hem ver'rouwefgk in het gelaat keek, herhaalde zij tevro. den: „Zoo ia het goedl" J& dat -is voor oazsa psalmist wel het geval; hst is voor hem de profetie tod zijn vaste vertrouwen: „Gij zult mij leiden". Dat is noodig voor ieder onzer; en vei lig ook, en gezegend. Want deze gids is een betrouwbare gids, met wiea nog nooit iemand bedrogen uitkwam. „Gij zult mij leiden naar Uwen raad; Gij hebt ook met mij uw plan; óók met mij, alsof ik er maar alleen was; ,er zit vastheid in Uwe leiding en teekening." Dat kan de kleine mensch zich niet .voor stellen, en de oppervlakkige onmogelijk achten, en de ongeestelijke verdraaien tot zijn verderf. Hier is dierbare waarheid en. groote heerlijkheid. En .eindelijk: „Gij zult mg leiden naai de heerlijkheid". Het heimwee van pn9 hart gaat uit naar de heerlijkheid. Gjj moet maar eens hooren, hoeveel vraag er is naar hoeken over die heerlijkheid, in alle landen, in alle talen. „I« de dood het einde? Heeft de mensch een ziel? Is er leven na dit leven?" Al die onder werpen worden met gretigheid overdacht. Waarom toch? Omdat de mensch 'op heerlijkheid is aangelegd. Is dat in het Oudejaar onzs levens ervaring geweest? dan wijst de psalmist ook op het beste voornemen voor het nieuwe: „Ik zal dan gedurig bij u zijn". Dat beteekent niet, dat Aaaf in den tem pel in Jeruzalem komt wonen; maar dat de atmosfeer van den tempel bij Hem thuis zal zijn. Dat sluit uit elke bewuste ongehoor zaamheid; en dat bevat de bede: „maak Gij zelf mijn leven tot een offerande en een eere van Christus!" En dit goede voornemen wordt gevoed met de hoop op de komende heerlijkheid. Wij hebben zulk een levende hoop noo dig; om goeden moed te houden in deze dagen rol van verschrikking. Gaat 1927 onder in stormen en nevelen? Neen, het is ons ©en jaar onzes Heeren geweest. Het bracht ons rijke dankstof. Het schonk ons rijke zegeningen. Het ver nieuwde ons het Kerstevangelie. Bij het graf van bet jaar staat ook ditmaal we der de .kribbe van onzen Verlosser. En daar lezen we: „Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eeniggeboren IZoon ge geven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft,jiiet verder- ve, maar het eeuwige leven h e b b e Ik zoek een woord, o snelle Tijd, Waarmee Gij af te beelden zijt: Tgd is een handbreed op deez' aard, Is een schip, in snelle vaart, Is een ros met vurig bloed, Is een spoel in al haar spoed; Grijpt, als de adelaar in de lucht, Steeds zijn prooi in snelle vlucht; Is een pijl, die, van den boog. Spot zelfs met het scherpziend oog: Is een damp, die jas vervliegt, Is een dwarlwind, die bedriegt, Is een bloem, die haast verdort, Is een regenboog zoo kort; Is als *t licht, dat onverwacht Op -een winterlandschap lacht; Is gelijk een snelle stroom; Is een schaduw, is een droom; Is een nachtwaak, die reeds sterft, Als de dag het Oosten verft; Is een naam in 't losse zand Van het altijd wiss'lend strand; Is een kaars, die zich verteert; Is, als 'tgoud, door elk begeerd; Voert de menschen weg als 't kaf Mensch, bereid u voor het Graf! (Uit het Engelsch.) J. OLDEBOOM. Op den laatsten dag des jaars, vooral tegen den avond, schenken we meer aandacht aan onze uurwerken dan op andere dagen, peen wonder; het janr spoedt ten einde, we rekenen niet meer met maanden, weken, dagen, ten slotte niet meer met uren, en we tellen de minuten op ons uurwerk, af, die ons nog van het nieuwe jaar scheiden-. Onze klokken, horloges, we zouden- ze vooral op Oudejaarsdag niet kunnen missen. Maar dan vergeten we toch, dat Na het gebeurde was het vergeefs, dat Arthur een gelegenheid zocht om met zijn moeder eens ernstig te spreken. Al tijd kwam er iets tusschen, altijd had ze een voo-rwendsel om dat gesprek uit te stellen, hoe Arthur ook zijn best deed. Intusschen, nu hij zijn hart voor Alice had uitgestort, zocht hij gaarne haar g -zei. schap om met haar over Mary to spieken. En dit deed hg met zooveel vuur, hij wist zoo haar belangstelling te wekken, dat ze haast even gaarne wensch te, dat Ar thur mocht slagen, als hij zelf. Het was met groote vreugde, dat mevrouw Nugent deze groeiende intimiteit waarnam- Haar karakter werd er door verzacht, nu schijnbaar alles haar meeliep en haar streven hand in hand ging met het geluk van het eenige wezen, dat ze ooiit had lief. gehad. Ze zag alles reeds voor zich, hoe het zich zou afwikkelen- Arthur zou hu. wen met deze rjjke erfgename uit 'n grafelijk geslacht. Hij zou overgaan tot de ruiterij, het keurkorps van de Engel, sohe strijdkrachten, waar de bloem der jongeiings-oh-ap zijn vrienden en collega's zouden worden. Ze had reeds de moodige stappen genomen om zijn overplaatsing te bewerkstelligen. In vre destijd zou 'hij zitting nemen in het par. loment en zijn invloed gebruiken als met haar inzichten overeenkwam. Zijn hu we. lijk met Alice zou eerder hal overwicht er een tijd geweest is, dat men alleen de zon had oom den tjjd te bepalen. Het was o-ngeveer 647 vóór Christus, dat een Grieksch astronoom den zonae wijt zei uitvond, waardoor men, althans als de zon scheen, wat nauwkeuriger dan tijd kan weten. Daarna volgden bét uurglas, de zandlooper, de watarkiok. De zoo- genaamde wateruurwerken kende men te Rome in 150 Tóón Christus, docjh toen werden ze Tan elders ingevoerd, eq waren déér dus reeds langer bekend. De Romeinen verbeterden het uurwerk door het water over een scheprad te ledden, dat hierdoor om zijn as een wij. zei kon voortbewegen. De Saraceneo benutten het eerst een gewicht, hoewel ook beweerd wordt, dat de beroemde Archimedes 200 vóór Chris, tus door afloop-en de gewichten mechani. schen .arbeid wist te doen verrichten. In de eerste eeuwen raai onze jaan. telling waren uurwerken een zeer koafc. baar bezit. In 996 liet Paus Sylvester II voor het eerst een uurwerk met kamrad en gewicht maken, en het eerste zakuurwerk verliet in 1477 de werkplaats van Peter Hale te Neurenberg. Dat werd als een werket. lijk wereldwonder beschouwd- Volmaakt was dit horloge nog lang niet, want het liep per etmaal nog een uur vóór of achter, terwg-1 het in dien tijd tweemaal moest worden opgewonden- In de 16e en 17e eeuw werden Blint geruurwerken, slingerarikers, spiraalvee. ren; enz. uitgevonden. Zoo ging het steeds voorwaarts; en thans kunnen we ons geen tijd meer voor. stellen, waarin niet een ieder den tijd bij zich draagt- Verschilt ons horloge of onze klok per week een paar simpele mi. nuten, dan zijn we niet tevreden. We wenschen precies den tijd te weten-. Als we nu ook maar geen minfnteö verloren laten gaan, en- den tijd, ons toeu gemeten, nuttig gebruiken! Vo-or ons allen geldt het: Dat telt afl En eens zullen we rekenschap moeten afleggen van de wijze, waarop we onze jaren, maanden, weken, dagen, uren, mi. nuten, ja zelfs seconden hebben gebruikt! (Timotbeus.) voor Manufaoturen Dames- en Klnderoonfeotle Tapijten Gordijnen Bedden Ledikanten en aanverwante artikelen ia GOES HULST Hebben we in vorige nummers de aam dacht gevestigd op de rede van den heer Bijleve-ld, thans laten we hier volgen een gedeelte van wat door den heer Kersten over het antwoord van den Minister op de door hem gestelde vragen werd opge. merkt- Ik wil het, aldus Spr., niet verhelen, het gegeven antwoord acht ik allerminst in overeenstemming met de ernstige zaak, waarom het gaat- Ik heb daaruit niet de overtuiging kunnen putten, dat de Minister den wor'kelijken toestand besefte. En ook thans beseft hij dien öiog niet- Want dan zou hij met een ander wetsontwerp zijn gekomen- Mijn eerste vraag was: „Kan de Minister mededeedën, hoew vele gevallen van encephalitis bg kort te voren gevaccineerde personen zich hebben voorgedaan?" De Minister heeft daarop geantwoord: „De waarneming van gevallen van en. cephalitis post vaccinationem stre-kt zich uit over de jaren 1924, 1925, 1926 en 1927. In dien tijd zgn in totaal 118 gevallen van aandoening van het centraal zenuwstelsel waargenomen- Hierbij wordt op-gemerkt, dat per jaar ongeveer 150.000 inentingen plaats vinden. De verhouding van de ziektegevallen tot dei inentingen (van 1924 tot dusver geschat op 550-00Q) is dus 0.21 per duizend." dat ze over hem -had, sterken dan ver. zwakken. Fm ze zou bij het jonge paar gaan In wonen, mi de rest van haar leven .genie ten v,an het geluk, dat haar eindelijk ging toelachen. Wat de echtgenoot haar ont houden had, zou thans de zoon goed maken. De gedachte, dat Arthur ander» zou handelen, dan met haar plannen en wenschen strookte, kwam nimmer in haar op, zij beschouwd© hem geheel en al ais iets, waarover ze de volle beschikking had, zooals bijv. haar huis. Op dezelfde wijze, als ze haar goederen beheerde, meende ze ook te mogen beschikken over den loopbaan van haar zoon. „Zoo 'stonden de zaken toen' Arthur, op zekeren morgen de eetkamer binnen tredend, door zgn moeder ontvangen werd met een brief, dien ze in de hoogte hield. „Kijk, Arthur, hier is een brief voor je uit Canada, die, geloof ik, van me vrouw Butler is. 'f. Is tenminste haar hand op de enveloppe." Zonder den brief te openen, stak hg hem in zijn zak. Hij wist, dat het er een van Mary was, een antwoord op het epis tel, dat hij bg zijn vertrek gepost had en dat Emily alleen het adres op de enveloppe had geschreven. Dit kleine voorval, het verzwijgen voor agn moadar, wie da eiganlgke schrijfster Al» ik dit antwoord ontleed, blijkt in de ©ersie plaats, dat o> mijn vraag hu-v veel gevallen van encephalitis na v ice na.ie waargenomen /yn. de Mini,ter ant woordt, dat er in de jaren 1924, 1925, 1926 en 1927 (gedeeltelik) z$n waexgeno, men na vaccinatie 118 gevallen van „aan. doening van het centraal zcnuwsteled". Ik wijs op desa uitdrukking; de waar), sdhfjnljjka Weekenls er van kt wel deze, dat de Minister toen reeds zelf niet ge loofde aan de door hem in bet antwoord dat de heer Krijger op z$n vragen mocht ontvangen, vermelde theorie; au» zonden de kiemen der encephalitis lethargies overal rondwaren en de vaccinatie slechts de vatbaarheid voor deize ziekte verhoo. §en. Ook volgens den Minister was dus e andere theorie juist, dat in de vaccine zelf schuilen de kiemen der raak doa delgke aandoening, welke; al korne zij in verschijnselen veel met de encephalitis lethargie» overeen, toch «en anders ziekte is. De Minister gaf in zQn antwoord op x&i vraag ren toegift, en wel al dadelgk ongevraagd een pleidooi, dat het toch zoo weinig ziektegevallen wareo op zoo. veel vaccinaties. Onwillekeurig dacht ik bij het lezen daarvan aan het Fransche spreekwoord „Qui s'excuse s'accusa Ik kom tot mijn tweede vraag: „Hoeveel en welke gevallen van aa. der© ziekte zijn bekend geworden, bij welke een samenhang met een te voren verrichte vaccinatie moet aangenomen worden?" Het antwoord van den Minister luidde; „Gevallen van andere ziekten ,bij weL ke ©ogenschijnlijk een samenhang met een te voren verrichte vaccinatie moet aan. genomen worden, zgn niet waargenomen. Wel ia waargenomen, dat encephalitis), verschijnselen zich voordeden na grieip, mazelen, en andere ziekten." Dit antwoord heeft mij destijds hooi. gelijk verbaasd. Had dan de Minister te zijnes tijd nooit iets vernomen, ook niet van zijn ambtenaren, van de vele en reeds zoo lang aanhoudends klachten uit dlle dealen van het land over de vaak heftige werking der gedistribueerd de vaccine? Ik wijs slechts op hetgeen ln den laatst verloopen winter in Limburg is waargenomen, toen daar enkele lichte pokkengevallen voorkwamen. Daar zgn tal van personen ernstig ongesteld geweest na de vaccinatie. Mjjn vraag omvatte ook, dat zou worden medegedeeld, aan welk» ziekten die personen toen hebben geleden- Ik moge die vraag dan ook na herhalen. De Minister zal toch zonder twijfel den tgds over Limburg wel een uitvoerig rap. p-ort hebben ontvangen van het Staatstoa, zicht öjp de volksgezondheid- Ook het niet geven van antwoord op deze vraag acht ik niet zonder betaa; kenis. Terwgl de Minister dus niet gaf het antwoord, dat van hem werd gevraagd, gaf hij wel weder een ongevraagd plei» dooi, dat encephalitis ook bg' andere ziek. ten voorkwam. Ook hier geldt het zooeven aangehaalde Fransche spreekwoord. Maar bovendien worde er op gelet, dat de Minister nu spreekt van encephalitis- De Minister sprak te voren van aandoening van het zenuwstelsel. Griep en maze, len verhoogen blijkbaar de vatbaarheid voor besmetting daarmede; werken dus anders dan de vaccine- -De vaccine gaf niet het zuivere beeld van de encephalitis lethargica. Ten derde vroeg ik: „Wanneer en waar de bedoelde ge vallen zgn voorgekomen en hoeveel daar. van doodelijk verloopen zijn'?" En wat gaf de Minister ten antwoord? „Voor een meer gedetailleerd oven, zicht moge worden verwezen naar het rapport, genoemd in het antwoord op de eerste vraag van den beer Krg. ger. In totaal waren er op de 118 g& vallen 37 met doodelijken afloop. Op de 550.000 van 1924 tot dusver verrichte inentingen is dat 0.06? per duizend." Als er nog bewijs noodig was hoe zwak en onvoldoende de'beantwoording mijner vragen door den Minister is geweest, dan was het wel zijn antwoord op deze derde vraag. De Minister kende de gevallen. Im mers, hij wist precies, dat er 118 zijn ge- weest met 37 sterfgevallen. Elk geval is dan ook, volgens de wet, door den behan- delenden geneeskundige aangegeven moe- ten worden met naam en toenaam van deD van den brief was, deed hem inzien, in welk een scheeve positie hij eigenlijk ver keerde. Toen hij dien dag Alice ontmoette, sprak hij ernstig met haar over hetgeen hem bezwaarde, en zijn moeder, die juist de kamer binnentrad, boorde hem tot haar zeggen: „Ik moet en zal moeder vandaag spre ken over alles, wat we samen besproken hebben." Eindelijk dan was de ure aangebroken, meende ze zegevierend; toen Arthur haar dan ook volgd-e en haar verzocht, eens rustig met hem te willen praten, zeide ze teeder: „Heel graag, mijn jongen, kom over tien minuten maar op mijn kamer, dan kun j-e alles vertellen, wat je op je hart hebt." Wat duurden Arthur die tien minuten lang! Hij was geheel vervuld van den eersten brief dien hij van zijn geliefde had ontvangen. Wat een wereld van liefde en vertrouwen houdt zoo'n eerste epistel waaraan een vrouw haar liefde toever trouwt, inl En Arthur was diep doordrongen van de zegeningen, die haar liefde hem zou schenken en meer dan ooit werd het hem duidelijk, wat het voor hem betee- kend-e, dat deze vrouw in zijn leven was gekomen. Neen, zgn moeder moaat en zou n« sBaa watoa, en daAaljjlr. lijder, met n>riuelding van Sitaat en huisnummer van diens woal.ïig. In s.ede vuil nu duorweu kier u-t d Ut- Slaunde gegevens eVell cell JujSl le uiten samenstellen en daarmede een volledig antwoord te geven op mijn zakelijke vraag, verwees de Minister naar een rapport, dat, iet wel, Mijnheer de Voorzitter, alleen een «a ander mededeelde over de gevallen, die in 1924 en 1926 waren waargenomen, maar waarin het rapport wae trouwens al meer dan een jaar geleden verschenen over de gevallen van 1926 en 1927 niet werd gerept. Ik heb het rapport nageslagen en toen een naar ik meen niet onbelangrijke be vinding gedaan, waardoor misschien veel in de houding van den Minister verklaard wordt. Volgens het rapport zijn in 1924 waargenomen 8 ziektegevallen; daarna, in het tijdvak 1 Januari—30 Juni 1925, 27 ziektegevallen en in de tweede helft van 1925 nog 4 ziektegevallen. Dat maakt te umtn 39 gevallen. Maar on geveer Augustus 1927 waren er al 118 gevallen volgens de ver klaring Tan den Minister. Dus waren erna de eerste 89 geval len in twee jaar tijde in de laatete anderhalf jaar nog 79 bijgekomen. Dat wil zeggen, dat het aantal gevallen sterk «tijgende was, tot dat hier aarzel ik, Mijnheer de Voor zitter! Als men de mededeeling van prof. van Loghem in een der in den afgeloopen zomer verschenen afleveringen van het Nederlandsche Tijdschrift voor Genees kunde gelooven zou, moet ik vervolgen: totdat de publieke opinie den Minister tot handelen dwong. Maar ik hoop nog altijd, dat xoo aanstond» de Minister vierkant sol verklaren, dat de mededeeling van den professor ten «enenmale onjuist is ge weest. Gaat het vaccinatiefanatisme in derdaad zoover, dat het in staat ia ge weest om kinderen in den dood te zendon? Niemand zal echter kunnen ontkennen, dat in elk geval de Minister door de wijze, op welke hij precies gestelde vragen heeft beantwoord of, juister gezegd, onbeant woord heeft geleten; ik herzeg, dat do Minister alleen Ban zich zalf te wijten heeft, dat de somberst* vermoedens kon den rijzen. Ook toen weder poogde de Minister aan het slot van zijn antwoord den indruk te wekken, dat het niet zoo erg was; weder om ongevraagd wees hij er op, dat het er toch maar een paar geweest waren, die doodgingen. Alsof één niet reeds te veel warel Hoe kan iemand zulk een statistiek tot verontschuldiging aanbieden van den Regeeringsdwong; maar nog met meer na druk vraag ik: hos kon deze Minister w>o iets zeggen? Wie gelooft, dat de mensch voor de eeuwigheid geschapen is, zal aan het le ren van eü kind een waarde hechten, die moeilijk in woorden is uit te drukken. Als één kind valt ten gevolg© van de maatrege len der Regeering, heeft zij de hand gesla gen aan leven, dat in die eeuwigheid wordt beslist. Laat twee- en tienmaal zooveel slachtoffers vollen door ds ziekte zelf, bet blgft diep ta betreuren, maar de schuld ie bg de doorwerking van een ziekte niet op ons, gelijk die rust op ieder verantwoordelijk persoon. Regeering medicus, vader en moeder, die bet kind aan ©en behandeling onderwerpt, waarvan bet gevolg de 'dood is. Die verantwoor- delgk© personen, ik zeg bet met beschei denheid- maar ook mat groote beslist heid, zijn moordenaars. Al had aan één kind de vaccinatie dan dood gekóst, dan ware bet meer dan afdoende reden om den dwang op te beffen. Onlangs is hier nog gepleit tegen ver keerde maatregelen inzak© d© kraukzm- nigverklaring en toen is van de linker zijde gezegd: al trof bet één persoon, zou er toch neden genoeg zgn om wette lijke maatregelen te nemen. Waar het hier niet geldt een vrijheids- berooving maar het leven van onze kin deren, zeg ik met zooveel te meer na druk: al had het aan één kind het leven gekost, zou het nog zaak zgn geweest, dat d© vaccinedwang direct werd ppgo- heven. D© Minister echter meent ©en veront schuldiging te vinden in het feit, dat 37 kinderen den dood ten prooi gegeven werden. Mijnheer de voorzitter. Het is on begrijpelijk I Toen hij zijn moeder's boudoir bin nentrad, ontmoette ze hem met een glim lach pp de lippen, zeggende „en, wat is er mijn zoon?" „Moeder, herinnert u zich nog dien brief, dien u naar Canada gestuurd hebt, en waarin u schreef, dat u nj.ij zoo graag getrouwd zou zien?" begon Arthur ern&'ig „Zeker, jongen, en dat is nog mijn innige wensch", antwoordde ze rustig, volkomen zeker van wat nu zou volgen. „Het is om u te vertellen, dat die wensch in vervulling zal gaan, .dat ik sinds mijn, terugkeer uit Canada^ getracht heb, u eens onder vier oogen te spreken. Moeder, u hebt me dikwijls ijl mjjn brie ven hporen gewagen van juffrouw Ste wart, en nu kom ik u vragen, of u haar als een dochter wilt liefhebben." „Arthur, wat praat je toch?" riep ze uit. Elk spoor van teederheid was uit haar gezicht geweken, en met haar koude grijze oogen keek ze hem aan, alsof ze zijn diepste gedachten wilde peilen. In een oogwenk zag Arthur, dat hij alles van zgn moeder te vreezen had, en dat, zoo ze hem gaarne za,g huwen, het zeker niet Mary Stewart was, die zij als schoon dochter begeerde I (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1927 | | pagina 5