DE ZEEDW
TWEEDE BLAD.
Voor den Zondag.
IH ET ADRES
A. W ILK ING
Fa J. A. L. G. WITTE I
feuilleton.
KRONKELENDE PADEN.
oudejaarsavond.
oudejaarsavond.
uurwerken.
het vaccine-debat in de tweeds
kamer.
VAST
ZATERDAG 31 DEC. 1327, No. 78.
Ik zal dan geduriglgk bij U zijn;
Gij hebt mijne rechterhand gevat.
Gg zult mij leiden door Uwen raad,
en daarna zult Gij mjj in heerlijk,
heid opnemen.
Ps. 73:23, 24.
De laatste dag van het jaar.
In den gezelligeW huisel ijken kring,
gezegende familiekring 1 gaat er oma
toch heel wat door de ziel, in de laatste
dagen-
Hebt gij een goed Kerstfeest gehad?
Zijt ge ook zelf naar Rathlehetm gel.
woest?
Er is zeker in menig hart plaats,
voor eene ootmoedige schuldbelijdenis.
Maar daar is ook plaata .voor dankbare
nagedachtenis.
Ware dankbaarheid is zeldzaam.
Yam tien molaatschen, door den Hei.
land genezen, komt er maar één terug.
En die ééne was een Samaritaan I
En er i3 zoo rijke zagen aan de
dankzegging verbonden. In den brief aan
de Oolossenzen beschrijft de apo3tel hoe
de gemeente in hst geloof toeneemt en
overvloedig wordt door d® dankzegging.
De 73e Psalm is geen lot en dank-
psalm; er komen schrgtieride wanklanken
m. Maar de dissonanten worden opgelost
en dan wordt het vrede.
Dan gedenkt de psalmist zijn '"rijke
dankstof: Gij hebt mijn rechterhand ga.
vat. Let goed op het persoonlijke: Gij,
Hij spreekt niet, bespiegelende, over wat
de Heere wel en wat Hij niet gedaan
heeft- Maar het is: Gij.
Hg heeft het over 's Heeren voorka.
mende liefde.
Gij hebt mijn rechterhand gevat; Gij
het eerst-
Wjj zijn niet op zekeren! .morgen opi.
gestaan om Zijne hand .te grijpenzij
was er, éér wij het wisten, toen wij
het nog miskenden, en haar afweerden
of ontvluchtten. Zij, het eerst-
En die voorkomende was ook opzoew
kende liefde. Gij hebt mijn rechterhand
gevat; de rechterhand van een,', die het
eigenlijk niet verdiend had en ook niet
verwacht.
De hand van een dwaas en ontervret
den mensch; die „in zijn© nieren ge.
prikkeld werd en wiens hart was go.
vonnis velde; een aanmatigend menseh die
over Gods rechtvaardig wereldbestuur
Vonnis velde; 'n aanma'igend mensch die
in eigen schatting tocih maar lang niet
,,d© eerste, de beste" was; en toch eigen,
lp ook een moedeloos mensch, die met
al zijn eigen wijsheid geeni uitkomst wist:
„Ik was onvernuftig en wist niets".
't Zou heusch niet bovenmatig hard ge-
weest zijn, als die groote en goede God
eerst gewacht had tot wij naar Hem
vraagden. Maar dat deed Hg niet.
tWas opzoekende liefde. En herstel
lende. Gg hebt mijn rechterhand ge
vat. Niet „gevraagd", „gezocht", er om
„aangehouden"; maar „gevat".
En nu behooren die twee bg elkander;
mijn zwakke rechterhand en Uw sterke
laderhand; mijn bevende kinderhand en
Uw stevige Vaderhand; mijn onrustige
menschenhandi en Uw oneindig vaste Va
derhand. Dat is een ontroerende herin
nering, die we uit het oudejaar mee-ne-
men; is het niet ook een profetie?
VHJJNHANDEL - goes - tel 264
Cl
SAMOS PRIMA 11.10 f
In Luxe Rietverpakking
Vrij naar het Engelsch.
68)
Ze waren nu de kweekerg ingewandeld-
een was er, die daar boven uit haar
venster de beiden zag gaan. En zij glim,
lachte, mevrouw Nugent, en dacht bij zich
zeil: „Goed zoo kinderen, zoo moet Ik
je hebben. Gun me zoo nog enkele dagen
tijd, voordien mag ik ^rthur geen gcfe.
genheid geven met me te spreken. Hij
is jong, hg zal van haar gaan houden.
En als hij dan bij me komt en me
vertelt, dat hij met Alice zal gaan trou.
wen, dan is het doel bereikt, dat zet de
kroon- op mijn werk." Zoo dacht de moe.
der, terwijl Arthur aan zijn sympathieke
toehoorster heel andere toekomstplannen,
ontvouwde. Samen zetten ze zich op de
bank onder het lommer van het geboomte,
en niet voor de gong voor het diner
luidde, keerden 2ij huiswaarts. Weer zag
mevrouw Nugent de beiden het pad au
wandelen en ais ze zag dat Alice op
zijn arm leunde en hem ver'rouwefgk
in het gelaat keek, herhaalde zij tevro.
den: „Zoo ia het goedl"
J& dat -is voor oazsa psalmist wel
het geval; hst is voor hem de profetie
tod zijn vaste vertrouwen: „Gij zult mij
leiden".
Dat is noodig voor ieder onzer; en vei
lig ook, en gezegend. Want deze gids is
een betrouwbare gids, met wiea nog nooit
iemand bedrogen uitkwam.
„Gij zult mij leiden naar Uwen raad;
Gij hebt ook met mij uw plan; óók met
mij, alsof ik er maar alleen was; ,er
zit vastheid in Uwe leiding en teekening."
Dat kan de kleine mensch zich niet .voor
stellen, en de oppervlakkige onmogelijk
achten, en de ongeestelijke verdraaien
tot zijn verderf. Hier is dierbare waarheid
en. groote heerlijkheid.
En .eindelijk: „Gij zult mg leiden naai
de heerlijkheid". Het heimwee van pn9
hart gaat uit naar de heerlijkheid. Gjj
moet maar eens hooren, hoeveel vraag
er is naar hoeken over die heerlijkheid,
in alle landen, in alle talen. „I« de dood
het einde? Heeft de mensch een ziel?
Is er leven na dit leven?" Al die onder
werpen worden met gretigheid overdacht.
Waarom toch?
Omdat de mensch 'op heerlijkheid is
aangelegd.
Is dat in het Oudejaar onzs levens
ervaring geweest? dan wijst de psalmist
ook op het beste voornemen voor het
nieuwe: „Ik zal dan gedurig bij u zijn".
Dat beteekent niet, dat Aaaf in den tem
pel in Jeruzalem komt wonen; maar dat
de atmosfeer van den tempel bij Hem
thuis zal zijn.
Dat sluit uit elke bewuste ongehoor
zaamheid; en dat bevat de bede: „maak
Gij zelf mijn leven tot een offerande
en een eere van Christus!" En dit goede
voornemen wordt gevoed met de hoop
op de komende heerlijkheid.
Wij hebben zulk een levende hoop noo
dig; om goeden moed te houden in deze
dagen rol van verschrikking. Gaat 1927
onder in stormen en nevelen? Neen, het
is ons ©en jaar onzes Heeren geweest.
Het bracht ons rijke dankstof. Het
schonk ons rijke zegeningen. Het ver
nieuwde ons het Kerstevangelie. Bij het
graf van bet jaar staat ook ditmaal we
der de .kribbe van onzen Verlosser.
En daar lezen we: „Alzoo lief
heeft God de wereld gehad, dat
Hij Zijn eeniggeboren IZoon ge
geven heeft, opdat een iegelijk
die in Hem gelooft,jiiet verder-
ve, maar het eeuwige leven
h e b b e
Ik zoek een woord, o snelle Tijd,
Waarmee Gij af te beelden zijt:
Tgd is een handbreed op deez' aard,
Is een schip, in snelle vaart,
Is een ros met vurig bloed,
Is een spoel in al haar spoed;
Grijpt, als de adelaar in de lucht,
Steeds zijn prooi in snelle vlucht;
Is een pijl, die, van den boog.
Spot zelfs met het scherpziend oog:
Is een damp, die jas vervliegt,
Is een dwarlwind, die bedriegt,
Is een bloem, die haast verdort,
Is een regenboog zoo kort;
Is als *t licht, dat onverwacht
Op -een winterlandschap lacht;
Is gelijk een snelle stroom;
Is een schaduw, is een droom;
Is een nachtwaak, die reeds sterft,
Als de dag het Oosten verft;
Is een naam in 't losse zand
Van het altijd wiss'lend strand;
Is een kaars, die zich verteert;
Is, als 'tgoud, door elk begeerd;
Voert de menschen weg als 't kaf
Mensch, bereid u voor het Graf!
(Uit het Engelsch.)
J. OLDEBOOM.
Op den laatsten dag des jaars, vooral
tegen den avond, schenken we meer
aandacht aan onze uurwerken dan op
andere dagen, peen wonder; het janr
spoedt ten einde, we rekenen niet meer
met maanden, weken, dagen, ten slotte
niet meer met uren, en we tellen de
minuten op ons uurwerk, af, die ons nog
van het nieuwe jaar scheiden-.
Onze klokken, horloges, we zouden- ze
vooral op Oudejaarsdag niet kunnen
missen. Maar dan vergeten we toch, dat
Na het gebeurde was het vergeefs, dat
Arthur een gelegenheid zocht om met
zijn moeder eens ernstig te spreken. Al
tijd kwam er iets tusschen, altijd had
ze een voo-rwendsel om dat gesprek uit te
stellen, hoe Arthur ook zijn best deed.
Intusschen, nu hij zijn hart voor Alice had
uitgestort, zocht hij gaarne haar g -zei.
schap om met haar over Mary to spieken.
En dit deed hg met zooveel vuur, hij wist
zoo haar belangstelling te wekken, dat
ze haast even gaarne wensch te, dat Ar
thur mocht slagen, als hij zelf. Het was
met groote vreugde, dat mevrouw Nugent
deze groeiende intimiteit waarnam- Haar
karakter werd er door verzacht, nu
schijnbaar alles haar meeliep en haar
streven hand in hand ging met het geluk
van het eenige wezen, dat ze ooiit had lief.
gehad. Ze zag alles reeds voor zich, hoe
het zich zou afwikkelen- Arthur zou hu.
wen met deze rjjke erfgename uit 'n
grafelijk geslacht. Hij zou overgaan tot
de ruiterij, het keurkorps van de Engel,
sohe strijdkrachten, waar de bloem
der jongeiings-oh-ap zijn vrienden en
collega's zouden worden. Ze had reeds
de moodige stappen genomen om zijn
overplaatsing te bewerkstelligen. In vre
destijd zou 'hij zitting nemen in het par.
loment en zijn invloed gebruiken als met
haar inzichten overeenkwam. Zijn hu we.
lijk met Alice zou eerder hal overwicht
er een tijd geweest is, dat men alleen
de zon had oom den tjjd te bepalen.
Het was o-ngeveer 647 vóór Christus, dat
een Grieksch astronoom den zonae wijt
zei uitvond, waardoor men, althans als
de zon scheen, wat nauwkeuriger dan tijd
kan weten. Daarna volgden bét uurglas,
de zandlooper, de watarkiok. De zoo-
genaamde wateruurwerken kende men te
Rome in 150 Tóón Christus, docjh toen
werden ze Tan elders ingevoerd, eq waren
déér dus reeds langer bekend.
De Romeinen verbeterden het uurwerk
door het water over een scheprad te
ledden, dat hierdoor om zijn as een wij.
zei kon voortbewegen.
De Saraceneo benutten het eerst een
gewicht, hoewel ook beweerd wordt, dat
de beroemde Archimedes 200 vóór Chris,
tus door afloop-en de gewichten mechani.
schen .arbeid wist te doen verrichten.
In de eerste eeuwen raai onze jaan.
telling waren uurwerken een zeer koafc.
baar bezit.
In 996 liet Paus Sylvester II voor het
eerst een uurwerk met kamrad en gewicht
maken, en het eerste zakuurwerk verliet
in 1477 de werkplaats van Peter Hale
te Neurenberg. Dat werd als een werket.
lijk wereldwonder beschouwd- Volmaakt
was dit horloge nog lang niet, want
het liep per etmaal nog een uur vóór
of achter, terwg-1 het in dien tijd tweemaal
moest worden opgewonden-
In de 16e en 17e eeuw werden Blint
geruurwerken, slingerarikers, spiraalvee.
ren; enz. uitgevonden.
Zoo ging het steeds voorwaarts; en
thans kunnen we ons geen tijd meer voor.
stellen, waarin niet een ieder den tijd
bij zich draagt- Verschilt ons horloge of
onze klok per week een paar simpele mi.
nuten, dan zijn we niet tevreden. We
wenschen precies den tijd te weten-.
Als we nu ook maar geen minfnteö
verloren laten gaan, en- den tijd, ons toeu
gemeten, nuttig gebruiken!
Vo-or ons allen geldt het: Dat telt afl
En eens zullen we rekenschap moeten
afleggen van de wijze, waarop we onze
jaren, maanden, weken, dagen, uren, mi.
nuten, ja zelfs seconden hebben gebruikt!
(Timotbeus.)
voor Manufaoturen
Dames- en Klnderoonfeotle
Tapijten Gordijnen
Bedden Ledikanten en
aanverwante artikelen ia
GOES HULST
Hebben we in vorige nummers de aam
dacht gevestigd op de rede van den heer
Bijleve-ld, thans laten we hier volgen een
gedeelte van wat door den heer Kersten
over het antwoord van den Minister op
de door hem gestelde vragen werd opge.
merkt-
Ik wil het, aldus Spr., niet verhelen,
het gegeven antwoord acht ik allerminst
in overeenstemming met de ernstige zaak,
waarom het gaat- Ik heb daaruit niet de
overtuiging kunnen putten, dat de Minister
den wor'kelijken toestand besefte. En ook
thans beseft hij dien öiog niet- Want dan
zou hij met een ander wetsontwerp zijn
gekomen-
Mijn eerste vraag was:
„Kan de Minister mededeedën, hoew
vele gevallen van encephalitis bg kort
te voren gevaccineerde personen zich
hebben voorgedaan?"
De Minister heeft daarop geantwoord:
„De waarneming van gevallen van en.
cephalitis post vaccinationem stre-kt zich
uit over de jaren 1924, 1925, 1926 en
1927. In dien tijd zgn in totaal 118
gevallen van aandoening van het centraal
zenuwstelsel waargenomen- Hierbij wordt
op-gemerkt, dat per jaar ongeveer 150.000
inentingen plaats vinden. De verhouding
van de ziektegevallen tot dei inentingen
(van 1924 tot dusver geschat op 550-00Q)
is dus 0.21 per duizend."
dat ze over hem -had, sterken dan ver.
zwakken.
Fm ze zou bij het jonge paar gaan In
wonen, mi de rest van haar leven .genie
ten v,an het geluk, dat haar eindelijk ging
toelachen. Wat de echtgenoot haar ont
houden had, zou thans de zoon goed
maken. De gedachte, dat Arthur ander»
zou handelen, dan met haar plannen en
wenschen strookte, kwam nimmer in haar
op, zij beschouwd© hem geheel en al
ais iets, waarover ze de volle beschikking
had, zooals bijv. haar huis. Op dezelfde
wijze, als ze haar goederen beheerde,
meende ze ook te mogen beschikken over
den loopbaan van haar zoon.
„Zoo 'stonden de zaken toen' Arthur,
op zekeren morgen de eetkamer binnen
tredend, door zgn moeder ontvangen werd
met een brief, dien ze in de hoogte
hield.
„Kijk, Arthur, hier is een brief voor
je uit Canada, die, geloof ik, van me
vrouw Butler is. 'f. Is tenminste haar hand
op de enveloppe."
Zonder den brief te openen, stak hg
hem in zijn zak. Hij wist, dat het er een
van Mary was, een antwoord op het epis
tel, dat hij bg zijn vertrek gepost had
en dat Emily alleen het adres op de
enveloppe had geschreven.
Dit kleine voorval, het verzwijgen voor
agn moadar, wie da eiganlgke schrijfster
Al» ik dit antwoord ontleed, blijkt in
de ©ersie plaats, dat o> mijn vraag hu-v
veel gevallen van encephalitis na v ice
na.ie waargenomen /yn. de Mini,ter ant
woordt, dat er in de jaren 1924, 1925,
1926 en 1927 (gedeeltelik) z$n waexgeno,
men na vaccinatie 118 gevallen van „aan.
doening van het centraal zcnuwsteled".
Ik wijs op desa uitdrukking; de waar),
sdhfjnljjka Weekenls er van kt wel deze,
dat de Minister toen reeds zelf niet ge
loofde aan de door hem in bet antwoord
dat de heer Krijger op z$n vragen mocht
ontvangen, vermelde theorie; au» zonden
de kiemen der encephalitis lethargies
overal rondwaren en de vaccinatie slechts
de vatbaarheid voor deize ziekte verhoo.
§en. Ook volgens den Minister was dus
e andere theorie juist, dat in de vaccine
zelf schuilen de kiemen der raak doa
delgke aandoening, welke; al korne zij in
verschijnselen veel met de encephalitis
lethargie» overeen, toch «en anders
ziekte is.
De Minister gaf in zQn antwoord op x&i
vraag ren toegift, en wel al dadelgk
ongevraagd een pleidooi, dat het toch
zoo weinig ziektegevallen wareo op zoo.
veel vaccinaties. Onwillekeurig dacht ik
bij het lezen daarvan aan het Fransche
spreekwoord „Qui s'excuse s'accusa
Ik kom tot mijn tweede vraag:
„Hoeveel en welke gevallen van aa.
der© ziekte zijn bekend geworden, bij
welke een samenhang met een te voren
verrichte vaccinatie moet aangenomen
worden?"
Het antwoord van den Minister luidde;
„Gevallen van andere ziekten ,bij weL
ke ©ogenschijnlijk een samenhang met een
te voren verrichte vaccinatie moet aan.
genomen worden, zgn niet waargenomen.
Wel ia waargenomen, dat encephalitis),
verschijnselen zich voordeden na grieip,
mazelen, en andere ziekten."
Dit antwoord heeft mij destijds hooi.
gelijk verbaasd. Had dan de Minister
te zijnes tijd nooit iets vernomen, ook
niet van zijn ambtenaren, van de vele
en reeds zoo lang aanhoudends klachten
uit dlle dealen van het land over de
vaak heftige werking der gedistribueerd
de vaccine? Ik wijs slechts op hetgeen ln
den laatst verloopen winter in Limburg
is waargenomen, toen daar enkele lichte
pokkengevallen voorkwamen. Daar zgn tal
van personen ernstig ongesteld geweest
na de vaccinatie. Mjjn vraag omvatte ook,
dat zou worden medegedeeld, aan welk»
ziekten die personen toen hebben geleden-
Ik moge die vraag dan ook na herhalen.
De Minister zal toch zonder twijfel den
tgds over Limburg wel een uitvoerig rap.
p-ort hebben ontvangen van het Staatstoa,
zicht öjp de volksgezondheid-
Ook het niet geven van antwoord op
deze vraag acht ik niet zonder betaa;
kenis.
Terwgl de Minister dus niet gaf het
antwoord, dat van hem werd gevraagd,
gaf hij wel weder een ongevraagd plei»
dooi, dat encephalitis ook bg' andere ziek.
ten voorkwam. Ook hier geldt het zooeven
aangehaalde Fransche spreekwoord. Maar
bovendien worde er op gelet, dat de
Minister nu spreekt van encephalitis- De
Minister sprak te voren van aandoening
van het zenuwstelsel. Griep en maze,
len verhoogen blijkbaar de vatbaarheid
voor besmetting daarmede; werken dus
anders dan de vaccine- -De vaccine gaf
niet het zuivere beeld van de encephalitis
lethargica.
Ten derde vroeg ik:
„Wanneer en waar de bedoelde ge
vallen zgn voorgekomen en hoeveel daar.
van doodelijk verloopen zijn'?"
En wat gaf de Minister ten antwoord?
„Voor een meer gedetailleerd oven,
zicht moge worden verwezen naar het
rapport, genoemd in het antwoord op
de eerste vraag van den beer Krg.
ger. In totaal waren er op de 118 g&
vallen 37 met doodelijken afloop. Op de
550.000 van 1924 tot dusver verrichte
inentingen is dat 0.06? per duizend."
Als er nog bewijs noodig was hoe zwak
en onvoldoende de'beantwoording mijner
vragen door den Minister is geweest, dan
was het wel zijn antwoord op deze derde
vraag. De Minister kende de gevallen. Im
mers, hij wist precies, dat er 118 zijn ge-
weest met 37 sterfgevallen. Elk geval is
dan ook, volgens de wet, door den behan-
delenden geneeskundige aangegeven moe-
ten worden met naam en toenaam van deD
van den brief was, deed hem inzien, in
welk een scheeve positie hij eigenlijk ver
keerde. Toen hij dien dag Alice ontmoette,
sprak hij ernstig met haar over hetgeen
hem bezwaarde, en zijn moeder, die juist
de kamer binnentrad, boorde hem tot
haar zeggen:
„Ik moet en zal moeder vandaag spre
ken over alles, wat we samen besproken
hebben."
Eindelijk dan was de ure aangebroken,
meende ze zegevierend; toen Arthur haar
dan ook volgd-e en haar verzocht, eens
rustig met hem te willen praten, zeide
ze teeder:
„Heel graag, mijn jongen, kom over
tien minuten maar op mijn kamer, dan
kun j-e alles vertellen, wat je op je hart
hebt."
Wat duurden Arthur die tien minuten
lang! Hij was geheel vervuld van den
eersten brief dien hij van zijn geliefde
had ontvangen. Wat een wereld van liefde
en vertrouwen houdt zoo'n eerste epistel
waaraan een vrouw haar liefde toever
trouwt, inl
En Arthur was diep doordrongen van
de zegeningen, die haar liefde hem zou
schenken en meer dan ooit werd het
hem duidelijk, wat het voor hem betee-
kend-e, dat deze vrouw in zijn leven was
gekomen. Neen, zgn moeder moaat en zou
n« sBaa watoa, en daAaljjlr.
lijder, met n>riuelding van
Sitaat en huisnummer van diens woal.ïig.
In s.ede vuil nu duorweu kier u-t d Ut-
Slaunde gegevens eVell cell JujSl le uiten
samenstellen en daarmede een volledig
antwoord te geven op mijn zakelijke vraag,
verwees de Minister naar een rapport, dat,
iet wel, Mijnheer de Voorzitter, alleen een
«a ander mededeelde over de gevallen, die
in 1924 en 1926 waren waargenomen,
maar waarin het rapport wae trouwens
al meer dan een jaar geleden verschenen
over de gevallen van 1926 en 1927 niet
werd gerept.
Ik heb het rapport nageslagen en toen
een naar ik meen niet onbelangrijke be
vinding gedaan, waardoor misschien veel
in de houding van den Minister verklaard
wordt. Volgens het rapport zijn in 1924
waargenomen 8 ziektegevallen; daarna, in
het tijdvak 1 Januari—30 Juni 1925, 27
ziektegevallen en in de tweede helft van
1925 nog 4 ziektegevallen. Dat maakt
te umtn 39 gevallen. Maar on
geveer Augustus 1927 waren er
al 118 gevallen volgens de ver
klaring Tan den Minister. Dus
waren erna de eerste 89 geval
len in twee jaar tijde in de
laatete anderhalf jaar nog 79
bijgekomen. Dat wil zeggen, dat het
aantal gevallen sterk «tijgende was, tot
dat hier aarzel ik, Mijnheer de Voor
zitter! Als men de mededeeling van prof.
van Loghem in een der in den afgeloopen
zomer verschenen afleveringen van het
Nederlandsche Tijdschrift voor Genees
kunde gelooven zou, moet ik vervolgen:
totdat de publieke opinie den Minister tot
handelen dwong. Maar ik hoop nog altijd,
dat xoo aanstond» de Minister vierkant sol
verklaren, dat de mededeeling van den
professor ten «enenmale onjuist is ge
weest. Gaat het vaccinatiefanatisme in
derdaad zoover, dat het in staat ia ge
weest om kinderen in den dood te zendon?
Niemand zal echter kunnen ontkennen,
dat in elk geval de Minister door de wijze,
op welke hij precies gestelde vragen heeft
beantwoord of, juister gezegd, onbeant
woord heeft geleten; ik herzeg, dat do
Minister alleen Ban zich zalf te wijten
heeft, dat de somberst* vermoedens kon
den rijzen.
Ook toen weder poogde de Minister aan
het slot van zijn antwoord den indruk te
wekken, dat het niet zoo erg was; weder
om ongevraagd wees hij er op, dat het er
toch maar een paar geweest waren, die
doodgingen. Alsof één niet reeds te veel
warel Hoe kan iemand zulk een statistiek
tot verontschuldiging aanbieden van den
Regeeringsdwong; maar nog met meer na
druk vraag ik: hos kon deze Minister w>o
iets zeggen?
Wie gelooft, dat de mensch voor de
eeuwigheid geschapen is, zal aan het le
ren van eü kind een waarde hechten, die
moeilijk in woorden is uit te drukken. Als
één kind valt ten gevolg© van de maatrege
len der Regeering, heeft zij de hand gesla
gen aan leven, dat in die eeuwigheid wordt
beslist. Laat twee- en tienmaal zooveel
slachtoffers vollen door ds ziekte zelf,
bet blgft diep ta betreuren, maar de
schuld ie bg de doorwerking van een
ziekte niet op ons, gelijk die rust op
ieder verantwoordelijk persoon. Regeering
medicus, vader en moeder, die bet kind
aan ©en behandeling onderwerpt, waarvan
bet gevolg de 'dood is. Die verantwoor-
delgk© personen, ik zeg bet met beschei
denheid- maar ook mat groote beslist
heid, zijn moordenaars. Al had aan één
kind de vaccinatie dan dood gekóst, dan
ware bet meer dan afdoende reden om
den dwang op te beffen.
Onlangs is hier nog gepleit tegen ver
keerde maatregelen inzak© d© kraukzm-
nigverklaring en toen is van de linker
zijde gezegd: al trof bet één persoon,
zou er toch neden genoeg zgn om wette
lijke maatregelen te nemen.
Waar het hier niet geldt een vrijheids-
berooving maar het leven van onze kin
deren, zeg ik met zooveel te meer na
druk: al had het aan één kind het leven
gekost, zou het nog zaak zgn geweest,
dat d© vaccinedwang direct werd ppgo-
heven.
D© Minister echter meent ©en veront
schuldiging te vinden in het feit, dat 37
kinderen den dood ten prooi gegeven
werden. Mijnheer de voorzitter. Het is on
begrijpelijk I
Toen hij zijn moeder's boudoir bin
nentrad, ontmoette ze hem met een glim
lach pp de lippen, zeggende „en, wat is
er mijn zoon?"
„Moeder, herinnert u zich nog dien
brief, dien u naar Canada gestuurd hebt,
en waarin u schreef, dat u nj.ij zoo
graag getrouwd zou zien?" begon Arthur
ern&'ig
„Zeker, jongen, en dat is nog mijn
innige wensch", antwoordde ze rustig,
volkomen zeker van wat nu zou volgen.
„Het is om u te vertellen, dat die
wensch in vervulling zal gaan, .dat ik
sinds mijn, terugkeer uit Canada^ getracht
heb, u eens onder vier oogen te spreken.
Moeder, u hebt me dikwijls ijl mjjn brie
ven hporen gewagen van juffrouw Ste
wart, en nu kom ik u vragen, of u haar
als een dochter wilt liefhebben."
„Arthur, wat praat je toch?" riep ze
uit. Elk spoor van teederheid was uit
haar gezicht geweken, en met haar koude
grijze oogen keek ze hem aan, alsof
ze zijn diepste gedachten wilde peilen.
In een oogwenk zag Arthur, dat hij alles
van zgn moeder te vreezen had, en dat,
zoo ze hem gaarne za,g huwen, het zeker
niet Mary Stewart was, die zij als schoon
dochter begeerde
I (Wordt vervolgd.)