DE ZEEUW TWEEDE BLAD. Voor des Zondag. HET ADRES A. W-I L K I N G Fa J. A. S l. G. WITTE I KRONKELENDE PADEN' Dit De Pers. ZoeküGbtjes. Samos Prima ff 1.10 I FEUILLETON. GOES HULST TAN ZATERDAG 3 DEC. 1927. No. 55. HIJ KOMT! Gezegend is Hij, Die komt. Psalm 118:i26a. Advent! Dat is het gansche leven van den mensch. Toen wij nog kind waren, toen: overleg, den wij, echt als kind, wanneer ik man geworden ben of vrouw, dan komt het! Wat zal ik dan gelukkig zijn tof wat zal ik dan dit of dat werk verrichten! En als wij mannen of vrouwen zijn, dan hebben wij onze verwachtingen voor ■onze kinderen, als die groot zijn, als die hun levensdoel hebben bereikt, dan komt het- En als wij oud zijn' geworden, dan zien wij uit naar een' rustigen levensavond, en dariAch, óók voor dat laatste „en dan" heeft nog iedere mensch zijn ai vents-verwachtingen naar de gesteldheid zijner ziel: het komt, het komt- Maar wat haat. mij dat onpersoonlijke „het", wat steun heeft mijn verwachting, als daar achter niet sta&t de persoonlijke „Hij", die alleen al dat „het" der meni- schelijke ziel volkomen vervullen kan? De Christelijke adventsverwachting is dan pok een andere, dan do algemeen menschelijfee, of liever: Zij geeft daar ah leen den waren inhoud en de stellige vastheid aan -Zij kan zeggen: „het komt", omdat het „Hij komt" werkelijkheid is geworden. Da,t is de ?alige, de zekere adveftitsveiv wachting. Jezus ,de beloofde Zaligmaker is geko>- ;uen en Hij komt. Het is wonderlijk in onze oogen: wij zien het, maar doorgronden 't niet. „Zien" wij 't waarlijk? Velen zien 'tniet. Rij alle Jezus-waar. deermg en bij alle advenfcs-verwachting, geloo-ven zij niet, dat Jezus komt, en dat Hij „het" ,is. Do Johannes-vraag rijst in hun ziel: „moeten wij niet een ander verwachten?" Immers al 20 eeuwen is Jezus gepredikt, an zeker, er is door die prediking bij •enkelingen wel wat bereikt, maar toch in het groote geheel is alles zoo hetzelfde gebleven. En als hun gezegd wordt: er komt een „ander", die Jezus overtreffen zal, dan gelooven zij die prediking en zij zien naar dien uit, of ze meenen hem al gevonden te hebben: „Hij komt. Hij is gekomen!" Hier moei ernstig gewaarschuwd wor den. Jezus laat den gevangen Johannes antwoorden: „de lammen loopen, de doo- ven hooren, de blinden zien, de stommen spreken, de dooden worden apgewekt." Dat moet hem genoeg zijn, want deze enkele verlosten zijn profetie van de vol komen verlossing. Ziet eens rond. gij twijfelenden, heeft het Evangelie bij enkelingen, bij volkeren geen opstanding teweeggebracht? En wan, neer gij zelf de bekeering uwer ziel en van uw leven hebt meegemaakt, is dat alles dan geèn heenwijzing en voorbode van de wederherstelling aller dingen? Is het niet 'teerste gloren van oen nieu wen Dageraad? Gaat maar door om dat gezegende Evangelie der verlossing Gods "in Chris tus Jezus te prediken, nabij en ver, da herscheppende kracht er van zal God u wel laten zien, zoodat alle twijfel vergaaf J WIJNHANDEL DOES Tel. 264 tn luxe riitver pakking J aiaaaaaaeaeaiaaaeetaaaaaaiaa Vrij naar het Engelsch. Eindelijk, daar draaide de wind en de vlammen, die op het afgebrande gedeelte geen voedsel meer vonden, doofden nu spoedig. De woning van Herbert Maxwell was gered. Kolonel Burke, die bij. den brand de leiding van het blusschingswea-k op zich had genomen, had kapitein Max well, zoodra het. ergste voorbij was, van verdere werkzaamheden ontslagen, om spoedig bij zijn vrouw terug te zijn. Met. geschroeide en doorweekte kleeren, be smeurd en vuil, snelde hij huiswaarts, zijn angstig gelaat verried genoegzaam 'de spanning waarin hij verkeerde. Haastig knapte hij zich wat op en zachtkens trad liij het ziekenvertrek binnen. Daar lag zijn vrouw, onbeweeglijk en wit als een marmeren beeld, het kind sliep aan haar zijde- Mevrouw Ellis en Mary stonden aan haar legerstede, ook de dokter en dominee Woodley waren aanwezig. Toen Herbert binnentrad, verliet de dominee slil de ka mer, en ook mevrouw Ellis ruimde haar plaats voor hem in. Voorzichtig boog hij zich over het bed, en haar hand nemend, zeide hij fluisterend: en de blijde adventsverwachting U draagt en schraagt: Hij komt! Ja, wij blijven ons Kerstfeest, dat weer aanstaande is, „zegenen", omdat het ons predikt de komst van den Behouder, van God gegeven! _Hóé zal Hij dat voor ons worden? Hoe worden ons ontsloten de poorten der gerechtigheid, d.i. der eeuwige trouw on zes Gods; hoe gaan wij het heiligdom binnen, van de vaste, de ziel-volkomen'- bevredigende advents-verwachting Wèl, langs den weg, door God gewezen, voor alle eeuw! D' i t is de koers: door vernedering tot verhoogingB i t is de wijze: „de steen, die.n de bouwlieden verwerpen". Het blijft; het zwakke, het onedele, het verachte heeft God verkozen. Het is nog altijd: neergestooten worden tot vallens toe- Alle Gods kinderen worden in do diepte geu leid, welke diepte dan ook, maar 'tzijn „gezegende' 'diepten, want zij voeren tof. verhooging. En dan is het leven één Advent, éen uitzien naar Christus, door wien en uit wien dat alles alleen slechts tot ons komen kan, maar dan ook komt! Als er de ware gemeenschap maar met Hem is, en wat is die komst dan „gezegend". En zóó, temidden van den nood der tijden, waarin 't alles krast en kraiakt, knijpt cn nijpt; waarin 't gevoeld wordt al meer: 'tGaat verkeerd; waarin de één 't verwacht hiervan of daarvan, do ander uitziet naar dezen of genen, daar blijft de de Christus-gemeente, dat kleine kuddei- ken, die duidelijk zijn gezegende komst telkens waarneemt, biddend wachten op dat groote, dat alles beheerschende, dat alles in glorie omzettende: Jezus komt! Ja, het groote Christusfeest komt, om dat het gekomen is en de. herdenking er van gaan wij weer blijde tegen en de verwachting er van sterkt onze ziel en stemt ons tot krachtig arbeiden. Heft uwe hoofden op! Ziet reikhalzend uit: Hij komt, Hij komt gewis I Gezegend is Hij, Die komt! DE HUISVRIEND. Welzalig is de woning. Gezegend is de disch, Waar Christus heerscht als Koning. En Gast en Huisvriend is- Waar ieder lid bij dag en nacht Hem hartlijk, hartlijk welkom acht' Baar zal men rijkdom vinden Van echte huvvlijkstrouw. ESn 'liefdekoorden b.nden Baar 'thart -van man en vrouw: Want de eerste m die verbintenis Is Hij, die de Amen, Amen is- De kindren vroeg reeds, staamleiu Zijn naam aanbiddirigswaard, E!n beter schat verzaamlen Dan wijsheid dezer aard. Want wie als Huisvriend wordt bemind, Is Hij, de groote Kindervrind. Daar wordt geen tijd versleten In laffe zotternij, En God niet snood vergeten In booze spotternij- Want voor den Heer der heerlijkheid Is in dat huis een' troon bereid- Daar wordt geen twist gevonden. Die tusschen twee vernacht; Daar is voor alle zonden Vergeving aangebracht. Want Hij, die hart en huis vervult, Is zelf de Uitdelger aller schuld- Daar is in allo tijden Een Trooster, die niet faalt, Die licht geeft en verblijden, Zelfs waar de doodsnacht daalt- Want Hij, wiens gunst dat, huis bestraalt, Heef! op dra dood gezegepraald- J. DE LIEFDE. HUWELUKSZQNDE EN LEVENS GELUK. Di het jaarverslag van een onzer Chris telijke inrichtingen van barmhartigheid werd een ontroerende bladzijde geschre ven; een schetsbeeld van het leven van een der patiënten, dat door eigen zonde was verwoest en door die van de vrouw, aan wie hij zich ter onzaliger ure verbon den had. „Ada hier ben ik, alles is nu veilig." Ze opende haar oogen, en op 'tzien van haar echtgenoot, was het, allsof er nieuw leven in haar kwam; tevergeefs trachtte zij zich op te richten- Hij legde zijn arm om haar heen, en liet haar hoofd tegen zijn schouder rusten, wat ze zoo gaarne placht te doen- Een zwakke glimlach gleed over haar gelaats trekken, toen verstarde haar gezicht weer. Allen, die naar haar keken, beefde h bij 't zien van do verwoesting, die de afgeloo- pen uren aan dit brooze lichaam hadden toegebracht- Niemand dorst een woord te uiten- Plotseling opende de zieke de oogen en terwijl zij den blik op mevrouw Ellis richtte, zeide ze op vasten toon: „Mijn uur is gekomen, beloof mg' om een moeder te zijn voor mijn armen man en kind wees goed voor hem, zoo- als ge voor mij geweest zijt." „Ik beloof het", klonk het uit mevrouw Ellis' mond. Weer bewogen zich haar lippen', doch schenen geen geluid meer ta kunnen voortbrengen. Herbert Maxwell hield zijn oor vlak bij haar mond en hoorde haar stamelen: „God zegen je, lieve man ik kan niet bij je blijven kom later bg mij: en breng ons kind ook." Niemand sprak men bevochtigde haar lippen met wijn, doch ze opende haar oogen niet meer. Eens hoorde men haar zeggen „Jezus, mijn Heiland", een lange poos van ademlooze stilte, doch er „Onder hen, die werden neergelegd in den schoot onzer vriendelijke begraaf plaats, was een man, wiens leven op tref fende wijze de noodlottige gevolgen vaD een lichtzinnig huwelijk demonstreerde. Hij had in één onzer groote steden een goede betrekking gehad als bouwkundig teekenaar. Hij leefde bovendien het kerke lijke en politieke leven mee en nam deel aan allerlei sociale actie. Toen bekend werd, dat hij over trouwen dacht, waar schuwden welmeenende vrienden hem ernstig tegen zijn aanstaande vrouw, die niet alleen geheel vreemd was aan alle re ligieus leven, maar wier zedelijk gedrag in engercit zin allerminst van smetten vrij was. De goede raadgevingen werden ech ter in den wind geslagen. Hij, als man, zou wel wéten zijn echtgenoote te leiden in een goede richting. Hij zou de betere kiemen in de ziel van zijn vrouw wel tot wasdom we ten te brengen, 't Zou alles recht komen, als het verbond maar eerst gesloten was. Helaas, het liep anders! Reeds spoedig bleek, dat de jonge vrouw een sterker ka rakter had dan de man. Haar invloed on dermijnde zijn godsdienstige overtuiging en straks zelfs zijn moraal. Ze deelde haar gunsten aan andere mannen mee. Na vele vruchtelooze pogingen, haar van den ver keerden weg af te brengen, gaf onze vriend het maar op en ging bij anderen zoeken, wat hij bij zijn vrouw niet meer vond. Het liep op een echtscheiding uit ea nu betrad de teleurgestelde man het spoor, dat naar het woord des Spreukenschrij vers daalt naar de binnenkameren des doods. Hij kwam in alle kwaad. Hij ver- zondigde zijn positie en belandde in een ziekeninrichting, waar hij voor rekening der Diaconie werd verpleegd en wat opge lapt, zonder echter lichamelijk herstel te vinden. Bovendien bleek hij geestelijk ho peloos geknakt. Na allerlei wederwaardig heid vond hij een plaats in ons mannen- paviljoen, alweer als voorwerp van Diaco nale zorg. In 't eerst scharrelde hij wat in mijn tuin. Dat beviel hem wel. 't Was hijgr wel aardig om wat te restaureeren, zei hij. Met een jaartje zou hij vertrekken om zich de oude positie te heroveren. Of hij dan in de politiek zou gaan, dan wel op kerkelijk gebied de rechte lijnen zou aangeven, wist hij nog niet. Intusschen was hij wel be reid, in mijn plaats bijbellezingen te hou den voor de verpleegden. Hij zond me bij wijze van proef eenige „stichtelijke opstel len", geïllustreerd met mannenkoppen, met potlood geteekend, voorstellende Groen, Kuyper, De Savornin Lohman en anderen. De opstellen waren een mengel moes van uit boeken overgeschreven zin netjes en eigengemaakte nonsens; en de portretten waren geschikt om kleine kin deren van angst aan het huilen te maken Het speet den schrijver-teekenaar, dat we niet de ware bewondering koesterden voor zijn scheppingen; maar ieder had ook niet het oordeel des onderscheids, zoo merkte hij meewarig glimlachend op. Enfin, met een jaartje, dan verliet hij ons. 't Kwam uit. Juist een jaar-na zijn aankomst ging hij van ons heennaar zijn graf, door niemand van zijn nabestaanden vergezeld En wij, konden aan dat graf slechts zwijgen! De tragedie van dit leven spreekt voorzeker een ernstige taal. Ze is als een profetenstem in onzen lichtzinnigen tijd Het is juist daarom, dat we er in ons ver slag van gewagen. Wie zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich immers zacht". Huiverend, merkt Dr C. Bouma te Zwol le hierbij op, leest men deze geschiedenis. Een drama vol ontzetting. Twee levens verwoest voor den tijd en misschien voor de eeuwigheid. Het eene van een veelbelo vend mensch; een leven vol beloften als voor BHanui?ac&s9r»n Dames- en Kinderconfectte Tapijten - Gordijnen Bedden - Ledikanten en aanverwante artikelen fa volgde niets meer; het hart klopte zwak ker en zwakker, hield eindelijk op en Ada Maxwell was heengegaan naar een betere wereld, het was slechts haar aardsch omhulsel dat haar man in zijn ar men knalde- In leven, had zij hem veel geleerd zou haar heengaan hem ook tot leering strekken? Het was droevig, hem te zien toen! men zijn geliefde vrouw naar haar laatste rust plaats bracht. Hartroerend, die uitdruk king van wanhopige verlatenheid in zijm oogen, toen de kist voorzichtig in de groeve werd neergelaten. En toen die terugkeer in dat, Ieege huis; die woning, die geen thuis meer biedt, nu het middel punt van de familie is heen gegaan. Ada had in den waren zin des woord3 „zijn wereld" uitgemaakt; van nu af aan was die wereld hem een dorre woestijn géwordén, zonder haar liefde, scheen ook zijn liefde voor God verdwenen. Hij sloot zich in zijn huis op hij wemschte alleen te zijn- Mevrouw Ellis had het kind medegenomen hij kon er niet naar zien. Wat was het leven zonder haar? Hij ging naar de kamer, waar hij haar het laatst had gezien met haar kind nog geen week geleden; toen had hij zich de rijkste en gelukkigste mensch op aarde gemeend; nu was hij de armste! Van haar kamer wandelde hij dan weer lusteloos naar zijn eigen vertrek; daar vond hij haar blijhel waarin een lok van beur haar lag- Hart- vah een knop, maar smadelijk vernield en afgesneden vóór den tijd. Wie zegt, wat dat leven had kunnen worden, als deze jongeman zich niet had gegeven aan een vrouw, die zijn onder gang heeft bewerkt? Hij heeft de redeneering er op 11a ge houden van o zoovelen. Ze zien de bezwa ren luchtig over het hoofd tegen een ge mengd huwelijk. Al is er op dat meisje of op dien man wat aan te merken, wat het dagelijksche leven betreft; en al doet hij of zij nu niet bizondei' veel „aan godsdienst och, dat komt wel terecht! Hij of zij heeft immers beloofd, mee te gaan! En reeds gaat hij een enkele maal mee ter kerk. En dat leven zal straks wel verande ren, als we maar eerst getrouwd zijn. Ge zult zien, zwartkijker, alles komt te recht. En wie weet, ik kon voor mijn man of voor mijn vrouw nog wel eens het mid del zijn ter bekeering. Gods wegen zijn zoo wonderlijk. Zoo wordt er geredeneerd vóór het hu welijk. Vol moed zeilt men samen de groo te levenszee op, de ongeloovige, waarvan het leven misschien ook niet was naar den eisch van goede zede en het kind van hef Verbond, dat in de wegen van het Ver bond had moeten wandelen, ook toen het zich een gezel of gezellin voor het leven koos. Er zijn gezinnen, waar een schaduw ligt over het leven en het geluk; waar bitter wordt beweend een vroeger gedane onbe raden stap; maar die eens gedane stap is nooit meer uit te wissohen en de gevolgen moeten worden gedragen tot aan het graf. En misschien tot nog over het graf in de eeuwigheid, waar óók ongeoorloofde hu welijken worden beweend als oorzaken tot eeuwig zielsverderf. De levensernst in vele kringen neemt af. Met verbazing merkt men op, hoe lichtzin nig vele verbintenissen voor het leven wor den gesloten. Verwonderd slaat men het gade, hoe kinderen uit onze kringen zich verbinden aan anderen, die niet vragen naar God en Zijn gebod. Ouders, weest gewaarschuwd! Hef gaat over het levensgeluk van uw kind! Bondelingen, waakt! Het gaat in de teedere zaak van hel hu welijk over uw leven en uw geluk en uvr ziel! De politieke malaise. Op de gehouden jaarvergadering van den Vrijz.Dem. Bond, merkte de heer Mar- ohant op, dat het „voor onze partij allicht profijtelijker is, wanneer de moeilijkheden, die zonder twijfel een actief deelnemen aan de regeering met zich zou brengen, ons blijven gespaard". „Het Vaderland" maakt hierbij enkele kantteekeningen, waaraan wij het volgen- do ontleenen „Wij betreuren het dat een partijleader meent dat hij zulk soort troost mag toe dienen, en eene partij die ze als zoodanig aanvaardt is wel heel sterk bevangen door den waan dat „de partij" iets zou zijn an sich und fur sich, dat ze zou zijn einddoel in plaats van middel, hel middel om iets, liefst veel voor de begin selen, die men is toegedaan, te bereiken. Wie meent het vaderland nuttig te kun nen zijn, moet niet opzien tegen de cri- tiek, die zijne regeeringsgestie altijd aan eene of meer zijden uitlokt, mag niet vragen: zal van mijn ministerschap mijne p a r t ij beter worden, maar heeft alleen te maken met. de andere vraag: Zal ik mijn vaderland daardoor van dienste kun nen wezen? Het ministerschap kan, afge scheiden daarvan, alleen geweigerd wor den door hem, die overtuigd is, dat hem daarvoor de capaciteiten ontbreken, maar tot deze categorie kan de heer Marchant zeker niet worden gerekend. Wij heb ben in deze vreugdebetuiging, dat de formatie-Marchant in 1925 mislukte, te zien ©ene zekere vrees om verantwoorde lijkheid op zich te nemen. De groote fout, de allergrootste van het omverwer pen van het Kabinet-Colijn, is dan ook geweest, dat eene combinatie van hen, die niet verantwoordelijkheid waren voor het. bewind, en die ook niet geneigd) waren die. verantwoordelijkheid op zich stochtelijk drukte hij er zijn lippen op. Kon hij slechts sterven om met haar vereend, te worden. O, we hebben zoo'n behoefte aah Gods liefde, met ons gebeele wezen moeten wij hem aanhangen; want als wij onze zieï slechts binden aan aardsche liefde en de storm komt en verbreekt de banden, dan worden we met den stroom meege sleurd, uit de veilige haven op de woelige wateren vani de levenszee Wat was er voor een man als Herbert Maxwel overgebleven? Niets- Het levenl had hem niets meer te geven niets was er, dat hem nog aantrok of waarin hjj belang stelde al zijn wenschen en verwachtingen waren den bodem in geslagen. Ook de gedachte aan de eeuwig heid bracht geen verlossing. 'tWas, alsof hij in diepe duisternis rondtastte. Wat is de mensch, met al zijn kracht, wanneer hij buiten zijn God leeft! De door hem zelf gekozen weg kan hij slechts bewan delen, zooals zijn Schepper het hem veroorlooft. En wanneer hij meent, dat zijn onafhankelijkheid hem zijn doel doet bereiken, dan o zoo dikwijls ontmoet hij God op zijn wegen en moet hij leeren, dat de mensch zonder Ham niets ver mag HOOFDSTUK XVII- De lente was s aangebroken- Nog kort geleden had de sneeuw alles met een Niet zonder verbazing las ik deze dat dé heer Kersten in de Tweede Kamcr nog weer eens het pleit voerde voor de af schaffing1 van de sociale verzekeringswet ten. Krijgt de leider van de S. G. P., dia «elf als predikant, als Kamerlid, enz. schatte» verdient en wiens pensioen al* Kamerlid bovendien verzekerd is, zijn zin, dan zullen de uitkeeringen vol gens de Ongevallenwet, waardoor reed# duizenden arbeiders voor algeheelen on dergang behoed werden, worden stopgezet Dan wordt als iemand een ongeval krijgt, geen rente meer uitgekeerd. Dan worden de pensioentjes voor d» ouderen van dagen weer ingetrokken. Dan krijgen de weduwen en weezen va» verzekerde arbeiders geen uitkeeriziff meer. En nu weet ik wel, dat Ds K. betoogt, dat de patroons daarvoor dan wel zelf zul len zorgen, maar wie ook maar een bectj» met de werkelijke toestanden op de hoogt» is, weet ook, dat de patroons, enkele uit zonderingen daargelaten, dat niet kun nen doen, zelfs al zouden ze 't willen. Dat is absoluut onmogelijk. Uitvoering van de wenschen van Da K heteekent voor de invalide en oude arbei ders, en hunne gezinnen, terugvoering ix de ellende en een enorme verzwaring va» den maatschappelijken druk. OPMERKER te nemen, den mail ton val brachten, die de<ze verantwoordelijkheid wed aan durfde, en dat is de hoofdoorzaak vaa de politieke malaise. Wij hebben sinds dien noodlottigen 11 November 1625 zoo vaak gehoord, dat hef herstel van ons financieel evenwicht langs geheel anderen weg was te bereike* dan Colijn wilde. Het zal wel zoo weze», het kan altijd anders. Maar wat wij. no| nooit hebben hooren beweren, en dat kan men ook niet, is dat Colijn dezw groote verantwoordelijkheid op zich zou hebben genomen, om iets voor zich e» zijne partij te winnen. Daarvan is tenminste ieder overtuigd» dat de taak, om het herstel van onzw financiën te bewerkstelligen, eene hoogst ondankbare en moeilijke was, waarbg hoogstens de magere troost kan verstrekt worden, dat al zou men door den tijdge noot, vooral door den tijdgenoot, die daar van de gevo'gen aan den lijve ondervondi, worden uitgekreten, het nageslacht aan den volbrenger van die taak volledig recht zou laten wedervaren. En natuurlijk zou er geen reden zijn om zjch over het gebeurde te beklagen, als de omverwerpers met een ander pro gram tot herstel van de financiën ge reed hadden gestaan, maar zoo was het. niet. Nadat men op zoo'n bijkomstig- heidje als het gezantschap bij den Paus, het parlementair ministerie liet val len, deed men, verschrikt over het kwaad dat was bedreven, pogingen om weer tol een politiek Kabinet te komen, pogingen, waarvan men vooruit op de vingers kon aftellen, dat. ze met lamheid waren gei- slagen. 1 De heer Marchant troostte zich met de bewering, dat het Nederlandsche volk dei zen extra-parlementairen toestand niet zou begeeren. Was het maar waar, maas- wie zijm oor te luisteren legt onder de vele ontwikkelden en gestudeerden, die niet aan politiek doen, weet wel beter; dat is juist het benauwende van de zaak, dat do Nederlandsche natie zich in den tegenwoordigen toestand zeer behaaglijk vindt, het bekommert zich al heel weinig om de ministerieele verantwoordelijkheid' en beschouwt het naast zich nederleggen van de motie-Bulten door het tegenwoor dige Kabinet, als deze aangelegenheid ter sprake komt, alleen uit dezen geziohtSr hoek, dat het van den heer de Geer nooit anders heeft gehoord, dan dat hij een zeer bekwaam en fatsoenlijk man is, en dat het den naam van den heer Bulten nooit heeft vernomen. Laten wij elkander toch niets wijs maken omtrent de staats rechtelijke of politieke onderlegdheid van ons volk, daarmee is het nu eenmaal niet schitterend gesteld. wit kleed overdekt., nu waren) de velden! met groen en bloemen getooid en alles ontsproot met de wonderlijke snelheid, dien luchtstreek eigen. Het weer verscliijniert van de twee stoombooten:, die do ver binding tusschen St. George en Oromiucta tot stand brachten), op' de Temawaska, was het onloochenbare bewijs, dat de winter voor dit jaar zij:n afscheid had genomen, ofschoon er neg groote ijsschal- len den sitroom afdreven naar die samen vloeiing mei de St- Marceau. De tuin achter Emily's huis scheen plotseling groen geworden, en al spoedig volgden de bloemen- Enily zelf scheen met de natuur mee op te bloeien. Mary Stewart had haar belofte om te komen logeeren niet kunnen nakomen. De kolonel had zich het vertrek van zijn jongste dochter nog al aanga',rokken en vond bij Mary veel meer sympathie dan bij zijn eigen overgebleven dochter. En dan was er nog een ander, die blij was dat ze nog wat thuis bleef. Voor kapitein' Nugent ging geen avond meer gelukt kig voorbij, als hij haar niet gezien had- Maar nu had Mary haajr bezoek op de- volgende week vastgesteld. Harry Butler had al een vaartuigje gekocht, om op warme zomeravonden op de jiviar te kunnen spelevaren. ik:» - t. (Wordt, vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1927 | | pagina 5