DE ZEEUW
TWEEDE BLAD.
Voor des Zondag.
HET ADRES
A. W-I L K I N G
Fa J. A. S l. G. WITTE I
KRONKELENDE PADEN'
Dit De Pers.
ZoeküGbtjes.
Samos Prima ff 1.10 I
FEUILLETON.
GOES HULST
TAN
ZATERDAG 3 DEC. 1927. No. 55.
HIJ KOMT!
Gezegend is Hij, Die komt.
Psalm 118:i26a.
Advent! Dat is het gansche leven van
den mensch.
Toen wij nog kind waren, toen: overleg,
den wij, echt als kind, wanneer ik man
geworden ben of vrouw, dan komt het!
Wat zal ik dan gelukkig zijn tof wat
zal ik dan dit of dat werk verrichten!
En als wij mannen of vrouwen zijn, dan
hebben wij onze verwachtingen voor
■onze kinderen, als die groot zijn, als
die hun levensdoel hebben bereikt, dan
komt het-
En als wij oud zijn' geworden, dan zien
wij uit naar een' rustigen levensavond,
en dariAch, óók voor dat laatste
„en dan" heeft nog iedere mensch zijn ai
vents-verwachtingen naar de gesteldheid
zijner ziel: het komt, het komt-
Maar wat haat. mij dat onpersoonlijke
„het", wat steun heeft mijn verwachting,
als daar achter niet sta&t de persoonlijke
„Hij", die alleen al dat „het" der meni-
schelijke ziel volkomen vervullen kan?
De Christelijke adventsverwachting is
dan pok een andere, dan do algemeen
menschelijfee, of liever: Zij geeft daar ah
leen den waren inhoud en de stellige
vastheid aan -Zij kan zeggen: „het komt",
omdat het „Hij komt" werkelijkheid is
geworden.
Da,t is de ?alige, de zekere adveftitsveiv
wachting.
Jezus ,de beloofde Zaligmaker is geko>-
;uen en Hij komt.
Het is wonderlijk in onze oogen: wij
zien het, maar doorgronden 't niet.
„Zien" wij 't waarlijk?
Velen zien 'tniet. Rij alle Jezus-waar.
deermg en bij alle advenfcs-verwachting,
geloo-ven zij niet, dat Jezus komt, en
dat Hij „het" ,is.
Do Johannes-vraag rijst in hun ziel:
„moeten wij niet een ander verwachten?"
Immers al 20 eeuwen is Jezus gepredikt,
an zeker, er is door die prediking bij
•enkelingen wel wat bereikt, maar toch
in het groote geheel is alles zoo hetzelfde
gebleven.
En als hun gezegd wordt: er komt
een „ander", die Jezus overtreffen zal,
dan gelooven zij die prediking en zij zien
naar dien uit, of ze meenen hem al
gevonden te hebben: „Hij komt. Hij is
gekomen!"
Hier moei ernstig gewaarschuwd wor
den. Jezus laat den gevangen Johannes
antwoorden: „de lammen loopen, de doo-
ven hooren, de blinden zien, de stommen
spreken, de dooden worden apgewekt."
Dat moet hem genoeg zijn, want deze
enkele verlosten zijn profetie van de vol
komen verlossing.
Ziet eens rond. gij twijfelenden, heeft
het Evangelie bij enkelingen, bij volkeren
geen opstanding teweeggebracht? En wan,
neer gij zelf de bekeering uwer ziel en
van uw leven hebt meegemaakt, is dat
alles dan geèn heenwijzing en voorbode
van de wederherstelling aller dingen?
Is het niet 'teerste gloren van oen nieu
wen Dageraad?
Gaat maar door om dat gezegende
Evangelie der verlossing Gods "in Chris
tus Jezus te prediken, nabij en ver, da
herscheppende kracht er van zal God u
wel laten zien, zoodat alle twijfel vergaaf
J WIJNHANDEL DOES
Tel. 264
tn luxe riitver pakking J
aiaaaaaaeaeaiaaaeetaaaaaaiaa
Vrij naar het Engelsch.
Eindelijk, daar draaide de wind en de
vlammen, die op het afgebrande gedeelte
geen voedsel meer vonden, doofden nu
spoedig. De woning van Herbert Maxwell
was gered. Kolonel Burke, die bij. den
brand de leiding van het blusschingswea-k
op zich had genomen, had kapitein Max
well, zoodra het. ergste voorbij was, van
verdere werkzaamheden ontslagen, om
spoedig bij zijn vrouw terug te zijn. Met.
geschroeide en doorweekte kleeren, be
smeurd en vuil, snelde hij huiswaarts,
zijn angstig gelaat verried genoegzaam
'de spanning waarin hij verkeerde. Haastig
knapte hij zich wat op en zachtkens trad
liij het ziekenvertrek binnen.
Daar lag zijn vrouw, onbeweeglijk en
wit als een marmeren beeld, het kind
sliep aan haar zijde-
Mevrouw Ellis en Mary stonden aan
haar legerstede, ook de dokter en dominee
Woodley waren aanwezig. Toen Herbert
binnentrad, verliet de dominee slil de ka
mer, en ook mevrouw Ellis ruimde haar
plaats voor hem in. Voorzichtig boog
hij zich over het bed, en haar hand
nemend, zeide hij fluisterend:
en de blijde adventsverwachting U
draagt en schraagt: Hij komt!
Ja, wij blijven ons Kerstfeest, dat weer
aanstaande is, „zegenen", omdat het ons
predikt de komst van den Behouder, van
God gegeven!
_Hóé zal Hij dat voor ons worden?
Hoe worden ons ontsloten de poorten
der gerechtigheid, d.i. der eeuwige trouw
on zes Gods; hoe gaan wij het heiligdom
binnen, van de vaste, de ziel-volkomen'-
bevredigende advents-verwachting
Wèl, langs den weg, door God gewezen,
voor alle eeuw!
D' i t is de koers: door vernedering tot
verhoogingB i t is de wijze: „de steen,
die.n de bouwlieden verwerpen". Het blijft;
het zwakke, het onedele, het verachte
heeft God verkozen. Het is nog altijd:
neergestooten worden tot vallens toe- Alle
Gods kinderen worden in do diepte geu
leid, welke diepte dan ook, maar 'tzijn
„gezegende' 'diepten, want zij voeren tof.
verhooging.
En dan is het leven één Advent, éen
uitzien naar Christus, door wien en uit
wien dat alles alleen slechts tot ons
komen kan, maar dan ook komt! Als er
de ware gemeenschap maar met Hem is,
en wat is die komst dan „gezegend".
En zóó, temidden van den nood der
tijden, waarin 't alles krast en kraiakt,
knijpt cn nijpt; waarin 't gevoeld wordt
al meer: 'tGaat verkeerd; waarin de één
't verwacht hiervan of daarvan, do ander
uitziet naar dezen of genen, daar blijft de
de Christus-gemeente, dat kleine kuddei-
ken, die duidelijk zijn gezegende komst
telkens waarneemt, biddend wachten op
dat groote, dat alles beheerschende, dat
alles in glorie omzettende: Jezus komt!
Ja, het groote Christusfeest komt, om
dat het gekomen is en de. herdenking er
van gaan wij weer blijde tegen en de
verwachting er van sterkt onze ziel en
stemt ons tot krachtig arbeiden. Heft
uwe hoofden op! Ziet reikhalzend uit:
Hij komt, Hij komt gewis I
Gezegend is Hij, Die komt!
DE HUISVRIEND.
Welzalig is de woning.
Gezegend is de disch,
Waar Christus heerscht als Koning.
En Gast en Huisvriend is-
Waar ieder lid bij dag en nacht
Hem hartlijk, hartlijk welkom acht'
Baar zal men rijkdom vinden
Van echte huvvlijkstrouw.
ESn 'liefdekoorden b.nden
Baar 'thart -van man en vrouw:
Want de eerste m die verbintenis
Is Hij, die de Amen, Amen is-
De kindren vroeg reeds, staamleiu
Zijn naam aanbiddirigswaard,
E!n beter schat verzaamlen
Dan wijsheid dezer aard.
Want wie als Huisvriend wordt bemind,
Is Hij, de groote Kindervrind.
Daar wordt geen tijd versleten
In laffe zotternij,
En God niet snood vergeten
In booze spotternij-
Want voor den Heer der heerlijkheid
Is in dat huis een' troon bereid-
Daar wordt geen twist gevonden.
Die tusschen twee vernacht;
Daar is voor alle zonden
Vergeving aangebracht.
Want Hij, die hart en huis vervult,
Is zelf de Uitdelger aller schuld-
Daar is in allo tijden
Een Trooster, die niet faalt,
Die licht geeft en verblijden,
Zelfs waar de doodsnacht daalt-
Want Hij, wiens gunst dat, huis bestraalt,
Heef! op dra dood gezegepraald-
J. DE LIEFDE.
HUWELUKSZQNDE EN LEVENS
GELUK.
Di het jaarverslag van een onzer Chris
telijke inrichtingen van barmhartigheid
werd een ontroerende bladzijde geschre
ven; een schetsbeeld van het leven van
een der patiënten, dat door eigen zonde
was verwoest en door die van de vrouw,
aan wie hij zich ter onzaliger ure verbon
den had.
„Ada hier ben ik, alles is nu veilig."
Ze opende haar oogen, en op 'tzien
van haar echtgenoot, was het, allsof er
nieuw leven in haar kwam; tevergeefs
trachtte zij zich op te richten-
Hij legde zijn arm om haar heen, en
liet haar hoofd tegen zijn schouder rusten,
wat ze zoo gaarne placht te doen- Een
zwakke glimlach gleed over haar gelaats
trekken, toen verstarde haar gezicht weer.
Allen, die naar haar keken, beefde h bij 't
zien van do verwoesting, die de afgeloo-
pen uren aan dit brooze lichaam hadden
toegebracht- Niemand dorst een woord
te uiten- Plotseling opende de zieke de
oogen en terwijl zij den blik op mevrouw
Ellis richtte, zeide ze op vasten toon:
„Mijn uur is gekomen, beloof mg'
om een moeder te zijn voor mijn armen
man en kind wees goed voor hem, zoo-
als ge voor mij geweest zijt."
„Ik beloof het", klonk het uit mevrouw
Ellis' mond.
Weer bewogen zich haar lippen', doch
schenen geen geluid meer ta kunnen
voortbrengen. Herbert Maxwell hield zijn
oor vlak bij haar mond en hoorde haar
stamelen: „God zegen je, lieve man
ik kan niet bij je blijven kom later
bg mij: en breng ons kind ook."
Niemand sprak men bevochtigde
haar lippen met wijn, doch ze opende haar
oogen niet meer. Eens hoorde men haar
zeggen „Jezus, mijn Heiland", een
lange poos van ademlooze stilte, doch er
„Onder hen, die werden neergelegd in
den schoot onzer vriendelijke begraaf
plaats, was een man, wiens leven op tref
fende wijze de noodlottige gevolgen vaD
een lichtzinnig huwelijk demonstreerde.
Hij had in één onzer groote steden een
goede betrekking gehad als bouwkundig
teekenaar. Hij leefde bovendien het kerke
lijke en politieke leven mee en nam deel
aan allerlei sociale actie. Toen bekend
werd, dat hij over trouwen dacht, waar
schuwden welmeenende vrienden hem
ernstig tegen zijn aanstaande vrouw, die
niet alleen geheel vreemd was aan alle re
ligieus leven, maar wier zedelijk gedrag in
engercit zin allerminst van smetten vrij
was. De goede raadgevingen werden ech
ter in den wind geslagen. Hij, als man, zou
wel wéten zijn echtgenoote te leiden in een
goede richting. Hij zou de betere kiemen in
de ziel van zijn vrouw wel tot wasdom we
ten te brengen, 't Zou alles recht komen,
als het verbond maar eerst gesloten was.
Helaas, het liep anders! Reeds spoedig
bleek, dat de jonge vrouw een sterker ka
rakter had dan de man. Haar invloed on
dermijnde zijn godsdienstige overtuiging
en straks zelfs zijn moraal. Ze deelde haar
gunsten aan andere mannen mee. Na vele
vruchtelooze pogingen, haar van den ver
keerden weg af te brengen, gaf onze
vriend het maar op en ging bij anderen
zoeken, wat hij bij zijn vrouw niet meer
vond. Het liep op een echtscheiding uit ea
nu betrad de teleurgestelde man het spoor,
dat naar het woord des Spreukenschrij
vers daalt naar de binnenkameren des
doods. Hij kwam in alle kwaad. Hij ver-
zondigde zijn positie en belandde in een
ziekeninrichting, waar hij voor rekening
der Diaconie werd verpleegd en wat opge
lapt, zonder echter lichamelijk herstel te
vinden. Bovendien bleek hij geestelijk ho
peloos geknakt. Na allerlei wederwaardig
heid vond hij een plaats in ons mannen-
paviljoen, alweer als voorwerp van Diaco
nale zorg. In 't eerst scharrelde hij wat in
mijn tuin. Dat beviel hem wel. 't Was hijgr
wel aardig om wat te restaureeren, zei hij.
Met een jaartje zou hij vertrekken om zich
de oude positie te heroveren. Of hij dan in
de politiek zou gaan, dan wel op kerkelijk
gebied de rechte lijnen zou aangeven, wist
hij nog niet. Intusschen was hij wel be
reid, in mijn plaats bijbellezingen te hou
den voor de verpleegden. Hij zond me bij
wijze van proef eenige „stichtelijke opstel
len", geïllustreerd met mannenkoppen,
met potlood geteekend, voorstellende
Groen, Kuyper, De Savornin Lohman en
anderen. De opstellen waren een mengel
moes van uit boeken overgeschreven zin
netjes en eigengemaakte nonsens; en de
portretten waren geschikt om kleine kin
deren van angst aan het huilen te maken
Het speet den schrijver-teekenaar, dat we
niet de ware bewondering koesterden voor
zijn scheppingen; maar ieder had ook niet
het oordeel des onderscheids, zoo merkte
hij meewarig glimlachend op. Enfin, met
een jaartje, dan verliet hij ons. 't Kwam
uit. Juist een jaar-na zijn aankomst ging
hij van ons heennaar zijn graf, door
niemand van zijn nabestaanden vergezeld
En wij, konden aan dat graf slechts
zwijgen! De tragedie van dit leven spreekt
voorzeker een ernstige taal. Ze is als een
profetenstem in onzen lichtzinnigen tijd
Het is juist daarom, dat we er in ons ver
slag van gewagen. Wie zich aan een ander
spiegelt, spiegelt zich immers zacht".
Huiverend, merkt Dr C. Bouma te Zwol
le hierbij op, leest men deze geschiedenis.
Een drama vol ontzetting. Twee levens
verwoest voor den tijd en misschien voor
de eeuwigheid. Het eene van een veelbelo
vend mensch; een leven vol beloften als
voor BHanui?ac&s9r»n
Dames- en Kinderconfectte
Tapijten - Gordijnen
Bedden - Ledikanten en
aanverwante artikelen fa
volgde niets meer; het hart klopte zwak
ker en zwakker, hield eindelijk op en
Ada Maxwell was heengegaan naar een
betere wereld, het was slechts haar
aardsch omhulsel dat haar man in zijn ar
men knalde-
In leven, had zij hem veel geleerd
zou haar heengaan hem ook tot leering
strekken?
Het was droevig, hem te zien toen! men
zijn geliefde vrouw naar haar laatste rust
plaats bracht. Hartroerend, die uitdruk
king van wanhopige verlatenheid in zijm
oogen, toen de kist voorzichtig in de
groeve werd neergelaten. En toen die
terugkeer in dat, Ieege huis; die woning,
die geen thuis meer biedt, nu het middel
punt van de familie is heen gegaan.
Ada had in den waren zin des woord3
„zijn wereld" uitgemaakt; van nu af aan
was die wereld hem een dorre woestijn
géwordén, zonder haar liefde, scheen ook
zijn liefde voor God verdwenen. Hij sloot
zich in zijn huis op hij wemschte
alleen te zijn- Mevrouw Ellis had het kind
medegenomen hij kon er niet naar zien.
Wat was het leven zonder haar? Hij ging
naar de kamer, waar hij haar het laatst
had gezien met haar kind nog geen
week geleden; toen had hij zich de rijkste
en gelukkigste mensch op aarde gemeend;
nu was hij de armste! Van haar kamer
wandelde hij dan weer lusteloos naar zijn
eigen vertrek; daar vond hij haar blijhel
waarin een lok van beur haar lag- Hart-
vah een knop, maar smadelijk vernield en
afgesneden vóór den tijd.
Wie zegt, wat dat leven had kunnen
worden, als deze jongeman zich niet had
gegeven aan een vrouw, die zijn onder
gang heeft bewerkt?
Hij heeft de redeneering er op 11a ge
houden van o zoovelen. Ze zien de bezwa
ren luchtig over het hoofd tegen een ge
mengd huwelijk. Al is er op dat meisje of
op dien man wat aan te merken, wat het
dagelijksche leven betreft; en al doet hij of
zij nu niet bizondei' veel „aan godsdienst
och, dat komt wel terecht! Hij of zij
heeft immers beloofd, mee te gaan! En
reeds gaat hij een enkele maal mee ter
kerk. En dat leven zal straks wel verande
ren, als we maar eerst getrouwd zijn.
Ge zult zien, zwartkijker, alles komt te
recht. En wie weet, ik kon voor mijn man
of voor mijn vrouw nog wel eens het mid
del zijn ter bekeering. Gods wegen zijn zoo
wonderlijk.
Zoo wordt er geredeneerd vóór het hu
welijk. Vol moed zeilt men samen de groo
te levenszee op, de ongeloovige, waarvan
het leven misschien ook niet was naar den
eisch van goede zede en het kind van
hef Verbond, dat in de wegen van het Ver
bond had moeten wandelen, ook toen het
zich een gezel of gezellin voor het leven
koos.
Er zijn gezinnen, waar een schaduw ligt
over het leven en het geluk; waar bitter
wordt beweend een vroeger gedane onbe
raden stap; maar die eens gedane stap is
nooit meer uit te wissohen en de gevolgen
moeten worden gedragen tot aan het graf.
En misschien tot nog over het graf in de
eeuwigheid, waar óók ongeoorloofde hu
welijken worden beweend als oorzaken tot
eeuwig zielsverderf.
De levensernst in vele kringen neemt af.
Met verbazing merkt men op, hoe lichtzin
nig vele verbintenissen voor het leven wor
den gesloten.
Verwonderd slaat men het gade, hoe
kinderen uit onze kringen zich verbinden
aan anderen, die niet vragen naar God
en Zijn gebod.
Ouders, weest gewaarschuwd! Hef gaat
over het levensgeluk van uw kind!
Bondelingen, waakt!
Het gaat in de teedere zaak van hel hu
welijk over uw leven en uw geluk en uvr
ziel!
De politieke malaise.
Op de gehouden jaarvergadering van
den Vrijz.Dem. Bond, merkte de heer Mar-
ohant op, dat het „voor onze partij allicht
profijtelijker is, wanneer de moeilijkheden,
die zonder twijfel een actief deelnemen
aan de regeering met zich zou brengen,
ons blijven gespaard".
„Het Vaderland" maakt hierbij enkele
kantteekeningen, waaraan wij het volgen-
do ontleenen
„Wij betreuren het dat een partijleader
meent dat hij zulk soort troost mag toe
dienen, en eene partij die ze als zoodanig
aanvaardt is wel heel sterk bevangen
door den waan dat „de partij" iets zou
zijn an sich und fur sich, dat ze zou
zijn einddoel in plaats van middel, hel
middel om iets, liefst veel voor de begin
selen, die men is toegedaan, te bereiken.
Wie meent het vaderland nuttig te kun
nen zijn, moet niet opzien tegen de cri-
tiek, die zijne regeeringsgestie altijd aan
eene of meer zijden uitlokt, mag niet
vragen: zal van mijn ministerschap mijne
p a r t ij beter worden, maar heeft alleen
te maken met. de andere vraag: Zal ik
mijn vaderland daardoor van dienste kun
nen wezen? Het ministerschap kan, afge
scheiden daarvan, alleen geweigerd wor
den door hem, die overtuigd is, dat hem
daarvoor de capaciteiten ontbreken, maar
tot deze categorie kan de heer Marchant
zeker niet worden gerekend. Wij heb
ben in deze vreugdebetuiging, dat de
formatie-Marchant in 1925 mislukte, te
zien ©ene zekere vrees om verantwoorde
lijkheid op zich te nemen. De groote
fout, de allergrootste van het omverwer
pen van het Kabinet-Colijn, is dan ook
geweest, dat eene combinatie van hen,
die niet verantwoordelijkheid waren voor
het. bewind, en die ook niet geneigd)
waren die. verantwoordelijkheid op zich
stochtelijk drukte hij er zijn lippen op. Kon
hij slechts sterven om met haar vereend,
te worden.
O, we hebben zoo'n behoefte aah Gods
liefde, met ons gebeele wezen moeten wij
hem aanhangen; want als wij onze zieï
slechts binden aan aardsche liefde en
de storm komt en verbreekt de banden,
dan worden we met den stroom meege
sleurd, uit de veilige haven op de woelige
wateren vani de levenszee
Wat was er voor een man als Herbert
Maxwel overgebleven? Niets- Het levenl
had hem niets meer te geven niets
was er, dat hem nog aantrok of waarin
hjj belang stelde al zijn wenschen
en verwachtingen waren den bodem in
geslagen. Ook de gedachte aan de eeuwig
heid bracht geen verlossing. 'tWas, alsof
hij in diepe duisternis rondtastte. Wat is
de mensch, met al zijn kracht, wanneer
hij buiten zijn God leeft! De door hem
zelf gekozen weg kan hij slechts bewan
delen, zooals zijn Schepper het hem
veroorlooft. En wanneer hij meent, dat
zijn onafhankelijkheid hem zijn doel doet
bereiken, dan o zoo dikwijls ontmoet hij
God op zijn wegen en moet hij leeren,
dat de mensch zonder Ham niets ver
mag
HOOFDSTUK XVII-
De lente was s aangebroken- Nog kort
geleden had de sneeuw alles met een
Niet zonder verbazing las ik deze
dat dé heer Kersten in de Tweede Kamcr
nog weer eens het pleit voerde voor de af
schaffing1 van de sociale verzekeringswet
ten.
Krijgt de leider van de S. G. P., dia «elf
als predikant, als Kamerlid, enz. schatte»
verdient en wiens pensioen al*
Kamerlid bovendien verzekerd is,
zijn zin, dan zullen de uitkeeringen vol
gens de Ongevallenwet, waardoor reed#
duizenden arbeiders voor algeheelen on
dergang behoed werden, worden stopgezet
Dan wordt als iemand een ongeval
krijgt, geen rente meer uitgekeerd.
Dan worden de pensioentjes voor d»
ouderen van dagen weer ingetrokken.
Dan krijgen de weduwen en weezen va»
verzekerde arbeiders geen uitkeeriziff
meer.
En nu weet ik wel, dat Ds K. betoogt,
dat de patroons daarvoor dan wel zelf zul
len zorgen, maar wie ook maar een bectj»
met de werkelijke toestanden op de hoogt»
is, weet ook, dat de patroons, enkele uit
zonderingen daargelaten, dat niet kun
nen doen, zelfs al zouden ze 't willen. Dat
is absoluut onmogelijk.
Uitvoering van de wenschen van Da K
heteekent voor de invalide en oude arbei
ders, en hunne gezinnen, terugvoering ix
de ellende en een enorme verzwaring va»
den maatschappelijken druk.
OPMERKER
te nemen, den mail ton val brachten,
die de<ze verantwoordelijkheid wed aan
durfde, en dat is de hoofdoorzaak vaa
de politieke malaise.
Wij hebben sinds dien noodlottigen 11
November 1625 zoo vaak gehoord, dat hef
herstel van ons financieel evenwicht
langs geheel anderen weg was te bereike*
dan Colijn wilde. Het zal wel zoo weze»,
het kan altijd anders. Maar wat wij. no|
nooit hebben hooren beweren, en dat
kan men ook niet, is dat Colijn dezw
groote verantwoordelijkheid op zich zou
hebben genomen, om iets voor zich e»
zijne partij te winnen.
Daarvan is tenminste ieder overtuigd»
dat de taak, om het herstel van onzw
financiën te bewerkstelligen, eene hoogst
ondankbare en moeilijke was, waarbg
hoogstens de magere troost kan verstrekt
worden, dat al zou men door den tijdge
noot, vooral door den tijdgenoot, die daar
van de gevo'gen aan den lijve ondervondi,
worden uitgekreten, het nageslacht aan
den volbrenger van die taak volledig recht
zou laten wedervaren.
En natuurlijk zou er geen reden zijn
om zjch over het gebeurde te beklagen,
als de omverwerpers met een ander pro
gram tot herstel van de financiën ge
reed hadden gestaan, maar zoo was het.
niet. Nadat men op zoo'n bijkomstig-
heidje als het gezantschap bij den Paus,
het parlementair ministerie liet val
len, deed men, verschrikt over het kwaad
dat was bedreven, pogingen om weer tol
een politiek Kabinet te komen, pogingen,
waarvan men vooruit op de vingers kon
aftellen, dat. ze met lamheid waren gei-
slagen. 1
De heer Marchant troostte zich met de
bewering, dat het Nederlandsche volk dei
zen extra-parlementairen toestand niet
zou begeeren. Was het maar waar, maas-
wie zijm oor te luisteren legt onder de
vele ontwikkelden en gestudeerden, die
niet aan politiek doen, weet wel beter;
dat is juist het benauwende van de zaak,
dat do Nederlandsche natie zich in den
tegenwoordigen toestand zeer behaaglijk
vindt, het bekommert zich al heel weinig
om de ministerieele verantwoordelijkheid'
en beschouwt het naast zich nederleggen
van de motie-Bulten door het tegenwoor
dige Kabinet, als deze aangelegenheid ter
sprake komt, alleen uit dezen geziohtSr
hoek, dat het van den heer de Geer nooit
anders heeft gehoord, dan dat hij een
zeer bekwaam en fatsoenlijk man is, en
dat het den naam van den heer Bulten
nooit heeft vernomen. Laten wij elkander
toch niets wijs maken omtrent de staats
rechtelijke of politieke onderlegdheid van
ons volk, daarmee is het nu eenmaal
niet schitterend gesteld.
wit kleed overdekt., nu waren) de velden!
met groen en bloemen getooid en alles
ontsproot met de wonderlijke snelheid, dien
luchtstreek eigen. Het weer verscliijniert
van de twee stoombooten:, die do ver
binding tusschen St. George en Oromiucta
tot stand brachten), op' de Temawaska,
was het onloochenbare bewijs, dat de
winter voor dit jaar zij:n afscheid had
genomen, ofschoon er neg groote ijsschal-
len den sitroom afdreven naar die samen
vloeiing mei de St- Marceau.
De tuin achter Emily's huis scheen
plotseling groen geworden, en al spoedig
volgden de bloemen- Enily zelf scheen
met de natuur mee op te bloeien.
Mary Stewart had haar belofte om te
komen logeeren niet kunnen nakomen. De
kolonel had zich het vertrek van zijn
jongste dochter nog al aanga',rokken en
vond bij Mary veel meer sympathie dan
bij zijn eigen overgebleven dochter. En
dan was er nog een ander, die blij was
dat ze nog wat thuis bleef. Voor kapitein'
Nugent ging geen avond meer gelukt
kig voorbij, als hij haar niet gezien had-
Maar nu had Mary haajr bezoek op de-
volgende week vastgesteld. Harry Butler
had al een vaartuigje gekocht, om op
warme zomeravonden op de jiviar te
kunnen spelevaren.
ik:» - t.
(Wordt, vervolgd.)