DE ZEEUW TWEEDE BLAD. Dit de Pers. De kinderen van Sen Hesed. Uit de Provincie. FEUILLETON. boolverbindihg is zoowel voor het Ooste lijk als hot Westelijk gedeelte eeu factor van bijzonder belang. Ein. hoewel er van enkele, laat ik zeggen: van verschillende, zijden wel eens geklaagd wordt en zeker niet steeds ten onrechte, wijl moeten toch altijd beginnen met vertrouwen te stellen in degenen die zich voor dezen arbeid gespannen hebben. Dit is toch in een geordende' samenleving een allereerste eisch. Het behoeft geen betoog, dat er met betrekking tot de Stooihbootdiensten op de Westerscheldje wel eens fouten ge maakt ©n misstappen begaan zijn, en aan hen, die ©en hetere oplossing van de kwes tie zien en de belangen van Zeeuwsch- VInunderen zoeken, is daarom reeds Ai- reet de drang bijna zou ik zeggen: de plicht opgelegd, om langs den juisten weg van hun denkbeelden blijk te geven. Ongetwijfeld zal ook hier naar ernstige motieven gaarne geluisterd wor den. Zooals ge misschien reeds gelezen hebt, is door een vjj'ftigtal vereenijgingen en belanghebbenden in den land- en tuin bouw in Zeeuwsch-Vl- O- Dl-, benevens door velen die bijl aanverwante bedrijl- ven betrokken zij'n, een adres gericht aan de Prov .Staten' van Zeeland, waarin uiting wordt gegeven aan de klachten, die er in handelskringen uit O1- Z-Vlaanderein zijn met betrekking tot de Prov- Stoom- biootdienst op de .Westerschelde. Allereerst behelst dit adres' opmerkin gen omtrent liet goederenvervoer, waarbijl hot aan feitenmateriaal van adressanten zeker niet ontbreekt- Op de weinschelijfc. beid van verlaging der tarieven wordt met nadruk gewezen. Voorts wordt in het adres opgemerkt, dat de ruimte tot het bergen van goede ren, automobielen enz. te gering is om een vlugge verzending te verzekeren. In tegendeel: gebrek aan plaatsruimte' is oor zaak, dat alle goederen niet steeds kunnen geladen en daardoor opgehouden worden. Eindelijk wordt in het adres ook nog gesproken over de dienstregeling op1 Zon dagen, en in verband hiermede wordt, de aandacht van Prov. Staten gevestigd op het schrijven van Baron Ooi lat d'Es- cury te Kloosterzande aan de Zeeuwsche Landbouw-Miji-, welk schrijlven' ter kennis van de bootcommissiie is gebracht. „Door den driebbotendienst op' Zondag zijn landbouwers en handel ten zeerste gebaat,' 'zeigt het adres. Ook in het schriji veil van den heer Collot d'Escury aan de Z- L. M- wordt de wenschelijfcheid dezer uitbreiding op Zondag met klem betoogd. Alleeni de dien'st met hot Wesi te-lijk deel van Z,-Vlaanderen heeft viee- versa een Zondagsdienst van drie boo- ten; via Tterneuzen en Walsoorden ver trekken 's Zondags slechts twee booten,1. Met miji deelt ge- natuurlijk de overtui ging dat Zondagsarbeid tot een minimum moet beperkt blijven en ge ziet ook voor de Overheid, hier dei taak voorbeeld te zijn- Elke inkrimping die mogelijk is, moet natuurlijk toegejuicht worden'. Toch is er een practise,h verschil dat wijl bijl bet vor men van een juist oordeel allerminst uit het oog mogen verliezen, er bestaat verschil om slechts ©en enkel voor beeld te noemen tusschen een goed koop© extra-trom op Zondag, èn een boot- dienst die ons enkel© malen per Zondag in staat stelt, om voor zeer dringende gevallen, gemeenschap; met overig Neder land te hebben!. Toch geloof ik, dat de' uitbreiding van den Zondagsdienst voor ons verschillende bezwaren heeft. E|h men miogie dan al op merken dat het personeel óók nu er slechts twee booten varen1 niet ter kerk kan gaan, dit is allerminst een reden om uitbreiding vani den dienst door te drijL ven. Eln bovendien: als er meerdere booten! op omlag varen, wie- beeft daar over wegend bellang bij? Natuurlijk de han del; en de uitbreiding van den dienst der Stoombboteln zal tot gevolg hebben, dat ook door anderen dan het personeel der booten, extra Zondagswerk moet ver richt worden. Dit is ongetwijfeld- iets waarmede wel miag gerekend worden- Dat ook de belangen' van den 'handel met drie booten 's Zondags kunnen gebaat zijn -wijl willen hteit niet gaarne tegen spreken. Maar voor ons, Christenen, is er toch voor alle dingen de eisoh van Gods gebod, waarmede; wij; rekening dienen 'te houden, zelfs al zou het in sommige ga vallen ons schade brengen in tijkielijken zin naar berekening van menschen- Zoodra omtrent de-ze kwestie nadere punten bekend zijn, schrijf ik er nog wel over. JVlaar ik wist bijl voorbaat, dat je ook thans reeds in deze feiten; belang stelt. Voor een volgenden brief bewaar ik en kele „Menigelmaren". Ge weet toch wel, wat dit zijin, hoop ik? Met vr. gr. t.t. A- v. O. Kapitein J. F. W. Hendriksz, van liet 14e regiment infanterie, wordt 7 Novem ber overgeplaatst van Middelburg naar Bergen op Zoom. De nieuwe haven te Zie rikzee. Het hoofdbestuur van Schut- tevaer wijsft er yi een adres aan het Gemeentebestuur van Zierikzee op, dat het groote verschil tusschen Imog en laagwaterstand op de Zeeuwsche stroo- men in de, buitenhavens het van en naar boord "gaan voor de schippers en hun gezinnen vaak zeer bemoeilijkt. dat door belanghebbende schippers in dit opzicht geklaagd wordt over den toe stand in de Nieuw© Haven in die ge<- meente, dat in tal van sluizen en havens, zelfs daar waar een aanmerkelijk geringer ver val optreedt, in de muren zijn aange bracht trapjes, welke door hun ligging binnen de muuroppervlakte geen schade kunnen veroorzaken aan of moeilijkheden opleveren voor de gemeerd liggende öf schuttende schepen, dat goede communicatie met den wal in het belang is van de beteekenis van Zierikzee al,s havenplaats en ook recht streeks door verhoogd walbezoek de be langen der neringdoenden ter plaatse dient, 'dat een en ander te meer van betee kenis is, omdat door de in uitzicht ge stelde verbetering van den haventoegang de jschipper te eerder geneigd zal zijn, van de haven te Zierikzee gebruik te maken, dat daarom -door de- scheepvaart ten zeerste wordt betreurd de afwijzende houding van het bestuur der gemeente inzake de verlichting der havenmonding. dat toch, naar liet inzicht dei' belang hebbenden, dan worden volstaan met het laten branden van enkel het groene licht, dat de meening, die zou bestaan, dat daardoor door afwijking van de gebrui kelijke verlichting bijzonder gevaar zou ontstaan, niet in overeenstemming is te achten met dien bestaanden "toestand in Nederland. dat toch van een uniforme havenver- lichting, hoe gewenscht overigens, nog in het minst niet mag worden gesproken. dat daarom de schipper, in geval van twijfel, wel af moet gaan op de in havern- beschrijvingen voorkomende gegevens' dat dit voor Zierikzee thans reeds geldt, doch dat voor de naderende schepen zeker meer gevaar dreigt, wanneer plotseling het roode en het groene licht verdwijnen, dan wanneer naast het witte, blijvende, kustvuur ook het groene licht blijft bran den, dat, gezien de ruwheid van het vaar water ter plaatse, een verlichting als de huidige beslist onvoldoende is te achten, dat 'het branden van het roode en groene licht ten behoeve der provinciale boot genoegzaam zegt, wat betreft de wenschelijkheid daarvan voor minder weerbare vrachtschepen; redenen, waarom adressante verzoekt, wel te willen overgaan tot het doen aan brengen der bedoelde trapjes-, en hel laten branden van het groene havenvuur. Goes. Avonturiers. Dezer dagen had een drietal Goessche vriendjes be sloten eens op avonturen uit te gaan, en .zoo vertrokken reeds Zaterdagavond de 17-jarige A. M. >en de 17-jarige D. van S. met -de- stoombootdienst „Minerva" van hier naar Rotterdam, zonder voorkennis der ouders. De derde, de 17-jarige A. V., die door diens vader goed in bet oog werd gehouden, omdat hij al eens meer de beenen had genomen, wist toch Zondag middag door bemiddeling van zekere B. P., die voor A. V. een kaarlje te Kapelle nam, in Rotterdam te komen. Doch de ipret duurde niet lang, want de politie die inmiddels was gewaarschuwd, stond reedis aan het station Delftsche Poort t-e Rotterdam en rekende A. V. in; .ook de andere twee werden in Rotterdam opgepakt. Maandagmiddag is het drietal weer door de politie in Goes' gebracht ein aan hun ouders teruggegeven. De uitslag van den Ploegenwedstrijd gehouden den lOen October 1927 in den Zaterdag vertrokken de heer H. C, Oly en Mej. Veneman met een open sloep met aanhangmotor van Ymuiden om de Noordzee over te steken Daar Engeland. 90 K.M. van de kust werden zij door den storm overvallen en bekwamen dns- danige averij, dat zij als twee hulpelooze schipbreukelingen op de Noordzee rond zwalkten. Zij werden opgepikt door een Scheveningsche logger die hen aan boord nam en weer behouden te Scheveningen aan wal bracht. Op onze foto ziet men de beide waaghalzen met het sloepje aan boord van den logger. VAN WOENSDAG 12 OCT. 1927. No. 10. Een bittere teleurstelling Wij lezen in „De Waarheidsvriend": Toen in November 1925 de coalitie uit eenviel en ten gevolge daarvan het Kabi net-de Geer in Maart 1926 optrad, vond de verwisseling van het Coalitie-ministerie door het intermezzo-kabinet ook bij de Staatkundig Gereformeerde partij warme instemming. De vreugde, die de overwinning bracht, duurt intusschen niet lang, want als „De Banier", 'het officieel orgaan van de Staat kundig Gereformeerde partij, zich over de Troonrede uitspreekt, heet het, dat het Kabinet-de Geer een bittere teleurstel ling is. Dit was reeds te verwachten, zegt het blad, nadat het Kabinet verklaard 'had, zich met de dieper liggende beginselen niet te zullen inlaten. Het kleurlooze, dat het ministerie ken merkt is, naar het zeggen van den Staat kundig Gereformeerden schrijver in „De Banier", steeds de groote vijand geweest van het Gereformeerd leven en dat zal nog zoo zijn. Jammer, dat men van die zijde nu eerst tot deze ontdekking is gekomen, anders ware op dit oogenblik veel kwaad voorko men geworden. Maar niet alleen is voor „De Banier" het Kabinet een droeve teleurstellilig, maar het geeft ook aanleiding tot bittere klacht. Die bittere klacht wordt geuit, nu het in de Troonrede 'bleek, dat de Nederlandsc-he producten niet tegen den buitenlandschen invoer zullen worden beschermd, zoodat handel, landbouw en nijverheid dooi' zwa re sociale zorgen zullen blijven gedrukt. Ook uit de vervroegde invoering van het zevende leerjaar blijkt, dat het neutrale karakter van het kleurlooze Ministerie de vijand is van het Gereformeerde. Enkele wetten worden in de Troonrede aangekondigd. Ook een wijziging in de Kieswet. Maar, zoo klaagt „De Banier", niet een wijziging tot afschaffing van den dwang. Daarover bekommert zich deze Re geering niet. Mogen wij even het geheugen van de leiders der Staatkundig Gereformeerde Partij opfrisschen, door er aan te herin neren dat de politiek der coalitie er op ge richt was, om de hinnenlandsche industrie door gepaste maatregelen te beschermen tegen den buitenlandschen invoer; dat 't zevende leerjaar, ware 'het Kabinet-Colijn gebleven, met als Minister van Onderwijs nu' Rutgers, zeker geen vervroegde invoe ring zou hebben gekregen, en wat den stemplicht betreft, het Goalitie-ka'binet- Ruys juist een voorstel deed om den dwang af te schaffen. Alle zaken, die, en terecht, den Staatkundig Gereformeerden zoozeer aan liet hart gaan. Maar dan is de vraag zeker gewettigd, of het niet de leiders der Staatkundig Ge reformeerden hun eigen schuld is, dat wij in deze impasse zijn geraakt? Het kabinet-de Geer geeft ds Kersten en ds Zandt aanleiding tot droeve teleurstel ling en bittere klacht. Maar wat zullen zij nu doen, om den politieleen wagen, die in 't zand is gereden, weer in het vaste spoor te brengen? DE HOLLAND—INDIË-VLUCHT. Men seint uit Batavia aan de „N. R. Crt." Iloe wij: het gelapt hebben, de vlucht in zoo'n korten lijd te volbrengen? Wel, dax is eenvoudig genoeg. Wij, volg den een rechte lijn. Een postduif volgt immers instinctief een rechten weg en zoo komt zij toch, waar zij yyezen moet in den bestemden tijd." Aldus ving het uiterst gemoedelijke ge sprek aan, dat luitenant Koppen met een vertegenwoordiger van de „N. R. Crt." kort na aankomst had. „En toch had ik de vlucht in 9 dagen kunnen doen", aldus vervolgde luitenant Koppen. „Wanneer ik heit achteraf naga, acht Naar het Engelsch. 75). o— „Op een dag werd mij verteld, dat ge in de gevangenis waart; dat ge den volgen den morgen gegeeseld en gesteenigd zoudt worden. Issachar zelf vertelde het mij met spottend medelijden." „Zij is mij onverschilliger," verklaarde ik hem op ijskouden toon, „dan de steenen onder mijn voet. Maar ik sprak onwaar heid. toen ik 'dit zeide. Dien avond bad ik Annas op mijn knieën, om genade te schenken." „Ik zal genade uitoefenen," zeide hij. „Ik zal een boodschap naar de vrouw zenden binnen het uur." En hij wenkte Caleb. Ik heb den man teruggehouden, en hem goud geboden, opdat hij mij de bood schap 'bekend zou maken. Hij toonde het mij." „Dien nacht zocht ik mijn kamer op met het vaste besluit te sterven, voordat het licht van den volgenden dag zou aanbre ken, doch ieder keer, dat ik den dolk naar mijn borst richtte, scheen een onzichtbare macht mijn hand tegen te houden. Einde lijk wierp ik hem van mij, en op de knie- ik het zelfs mogelijk, dat ik in' 8 dagen van Amsterdam naar Batavia had kunnen vliegen, wanneer ik de vliegroute liad kunnen kiezen over Allahabad, Rangoon en Medan naar Batavia". Men weet, dat luitenant Koppen niet te Medan kon landen, omdat daar geen vlieg terrein beschikbaar was. Luitenant Koppen vertelde, dat hij het traject van Bangkok naar Singapore het zwaarste van den geheelen tocht had ge vonden. „Overigens", zoo zeide hij, ,,zijn wij slechts een paar keer even verdwaald geweest. De eerste maal op het traject van Amsterdam naar Sofia." De Postduif had een h celen tijd boven het wolken- dak gevlogen, maar toen was Koppen voor zijn oriëntatie gedwongen zeer laag te gaan vliegen. „Wij daalden", zoo vertelde hij; verder, „tot een hoogte van 25 meter boven den grond en vlogen een eind langs een spoor baan. Toen wjj biji een stationnetje kwa men, lazen wij, op een bord, den naam van het plaatsje ein zoo ontdekten wij, dal wij boven Landshut aan den Isar waren." „Waarom wij ons niet gehouden hebben aan liet door ons zelf ontworpen program Wel, kijk u eens, een dergelijk program wordt opgesteld aan de hand van kans rekeningen, e.n bij die kansrekeningen tracht men aan den vealigen kant te blij ven. In de praktijk blijkt echter, dat, wan neer men werkelijk een recordvlucht wil volbrengen men zich onmogelijk aan zulk een van te voren opgezet programma kan houden. Je vliegt dan zooveel en zoolang als maar ©enigszins doenlijk is." Luitenant Koppen roemde de hartelijk heid, die hij van de zijde van de Engel- scihen had ondervonden langs de geheele route, zoodra hij van hun vliegvelden ge bruik miaakte. Ook van de zijde van. de Fransehen te Aleppo, de Perzen te Bus- hire en de Nederlanders te Calcutta, Pa- leinb'ang en Batavia, had hij; een bui tengewone hartelijkheid ondervonden. Luitenant Koppen raakte niet uitge- praat over de ontvangst te Batavia. Deze was inderdaad de geestdriftigste ontvangst, die ooit een vlieger te beurt gevallen is. Het militaire cordon werd zoodra de wielen van de Postduif den grond raak ten, verbroken. Zelfs de beide broers van luitenant Koppen, die men naar bet vlieg tuig wilde geleiden, konden niet door het gecteng komen. De opdringende menigte belette hen, bij den vlieger te komen. „Onze tocht van het vliegterrein Tjilili- tan naar de stad", aldus Koppen, „was één ware zegetocht. Maar het belangrijkste ik wel. dat ik liier die post onbeschadigd heb afgegeven." Hiermee1 was het persgeisprek afgeioo- pen ,want luitenant Koppen moest per auto naar Bandoeng om zijn moeder, die daar woont, te bezoeken. „Over de Postduif maak ik mij niet ongerust, want die wordt door F'rijns naar Bandoeng overgevlogen, o-m op Andiir gron dig te worden schoongemaakt." Uit Bandioeng wordt nog geseind: „De Postduif" is op het militaire vlieg terrein „Anidir" alhier aangekomen. Het vliegtuig werd bestuurd door F'rijns an do mechaniciem Elleman was meegeko men. Beidein ontvingen kransen. Op heit .vliegterrein waren autoriteiten en vele mi litairen en burgers aanwezig. Luit. Koppen wordt hier hedenmiddag per auto ver wacht. Hij zal te Bandoeng logoeren bij: zijn moeder, die hier woont. BRIEF UIT ZEEUWSCH-VLAANDEREN. III- Amice. Uit het nummter van 3 October 1.1. hebt ge in het verslag der vergadering van de Kamer van Koophandel en Fa brieken te Termeiuzem gehouden, ook o-m. gelezen, dat de Minister van Waterstaat- in bezwaren van belanghebbenden uit ons gewest had voorzien, door het voorsohrijL ven aan de Nederl. Spoorwegen, van de dienstregeling die vóór 15 Mei 1926 geldig was- De avondsnieltrein van 1738 uit Roosendaal is voor ons gewest van bizon- der belang, en terecht werd opgemerkt, dat het tot voldoening zal stemmen, nu met de belangen! van Zieeuwseh-Vlaande ren is rekening gehouden- Maar zult ge, ongetwijfeld opmerken! het gaat in Z-Vlaanderen toch nog in de allereerste plaats, om ©en goedei boot- verbindingf, dat is toch het allervoornaam, ste, en dit is ongetwijfeld zoo. Een goede en vallende, riep ik luid: ,.God, wees mij zondaar genadig!" Steeds weer herhaalde ik de woorden, totdat eindelijk de volle vrede in mijn ziel neerdaalde. God was ge nadig, ik wist het; ik gevoelde het; en toen daar beleed ik al mijn schuld voor Hem. ,»Ik ben schuldig aan het bloed van Hem, dien Gij gezonden hebt, om ons te verlos sen," riep ik. „Toch bad Hij in Zijn groot lijden, zeggende: „Vader, vergeef het hun, want ze weten niet, wat ze doen." Ik wil gaan, zeide ik, naar de plaats, waar zij lijden zal, en daar, voor hen al len, zal ik mijn schuld en mijn ongeloof belijden; dan zal ik ook sterven." „Doch toen ik de plaats bereikt had bui ten de Damascuspoort heel vroeg, want ilc kon den tijd niet afwachten trof ik den man Ben Hesed aan, en omdat mijn ziel vol was van mijn besluit, vertelde ik hem alles. Ik wil sterven, zeide ik, met hen." „Neen," riep hij uit, >,ge moet leven, op dat ge de slechtheid van het verleden kunt uitwisschen met het goud der gerechtig heid." „Ge weet het overige, geliefde." Toen zwegen de stemmen weer, en slechts het geluid van het druppelende wa ter verbrak de stilte. Dien avond, toen de schaduwen weer de overhand hadden op de brandende zon, en de stem van de fontein tot een zacht ge murmel was gedaald, door de luider wor dende stemmen der vrouwen, die haar wa terkruiken vulden aan den koelen stroom, sprak Ben Hesed lang met degenen, die hij van den dood gered had. Hun ggsprekken waren lieflijk en vertroostend zooals van hen, wier voeten den rand der rivier des doods hebben betreden, waar de wande laar de zachte echo's kan hooren van de hemelsche melodieën der afgestorvenen. „Het is mij goed, den dood nabij te zijn geweest," 'zei'de Maria van Nazareth; om dat het goed is, de grens van het eeuwige leven te hebben betreden. Er is geen vree- ze voor hen, die gelooven in Hem, Die den dood heeft overwonnen; hij die gelooft heeft het eeuwige leven." Daarna vertelden zij Ben Hesed alles, wat hun overkomen was, sedert hij hen in Jerusalem verlaten had, van de laatste da gen van Stephanus, van zijn dood en zijn begrafenis; van dien wreeden vijand. Sau- lus van Tarsus, en zijn steeds aangroeien- den haat voor de geloovigen. „Neen", zeidie Aniat,, na een poos ge zwegen te hebben. „Ik weet, dat hij zich waarlijk verheugd zou hebben indien wij slechts bekend hadden, zooals hij ons verzocht had; uit zijn blik sprak geeij haat: misschien leidt God hem tot den vrede langs een bepaalden weg van Hem, evenals hij! dien Egyptenaar, Amu, geleid heeft. Voorzeker, Gods wegen zijn on doorgrondelijk". „Diat is een waar woord", zeide Benf Heised peinzend. „Doch vertel mij nader van d'en Egyptenaar, Amu". Dus vertelde Anat hem, dat hij Stepha nus v,an den dood gered had door op offering, van zijn leven, vUn die geheele geschiedenis van hetgeen hij aan hen beiden misdreven had. „Ik wenschte, dat God hem nog iets langer had laten leven", zeide het meisje met een diepen zucht, „want dan had hij ons den naam van de bloedverwanten van onze moeder kunnen zeggen." I Ben Hesed zag naar het reine profiel van het meisje, terwijl zij naar den roo- den gloed staarde van de ondergaande) zon, en een gedachte aan het verleden, doemde plotseling bij' hem op. „Hebt ge niets, wat aan uw moeder heeft toebe hoorei?" vroeg hjj plotseling en zijn stem beefde. „Ik had breede zilveren ringen om mijn enkels, toen ik in Egypte kwam", zeide Anat langzaam, terwijl zij het hoofd om wendde. „Ook een halssnoer van munten, doch toen ik van mijn blindheid genezen was heb ik een pffer gebracht voor de armen van onzen Heere. Het was alles, wat ik geven kon. Doch één munt uit het halssnoer heb ik bewaard; ik dacht, dat ik dit ter nagedachtenis' van mijn moeder moest doen. Het was een vreemde munt." „Laat ze mij eens' zien". Zonder ©en woord te spreken, nam Anat van haar hals' djen smallen zilveren ket ting, waaraan het eenige teeken hing, dat haar aan haair onbekend verleden ver bond. Ben Hesed nam het, terwijl zijn krach tige vingers beefden' als die van een vrouw. In dien eenvoudigen amulet lag een eigenaardige macht, want nauwelijks had hij hem beschouwd in het verdwij nende licht, of al het andere verdween voor zijn oog. Het was nu een heldere mor gen en de zon scheen neer op een kara vaan van vreemdelingen uit Egypte. Hij was met hen aan het onderhandelen; paarden, en schapen en kazen van geiten melk, en in ruil daarvoor ontving hij balen stoffen en verschillende oorlogswapenen, met. gereedschappen van bewerkt koper en aarden pannen. „Geef mij ook dat paard," zeide de hoofdman, naar het dier wijzende, dat Ben Hesed bereed! „ik zal er u een baal schar laken roode stof voor geven en fijn linnen voor uw vrouwen." (Wordt vervolgd1.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1927 | | pagina 5