DE ZEEUW
TWEEDE BLAD.
Dit de Pers.
De kinderen van Sen Hesed.
Uit de Provincie.
FEUILLETON.
boolverbindihg is zoowel voor het Ooste
lijk als hot Westelijk gedeelte eeu factor
van bijzonder belang. Ein. hoewel er van
enkele, laat ik zeggen: van verschillende,
zijden wel eens geklaagd wordt en zeker
niet steeds ten onrechte, wijl moeten
toch altijd beginnen met vertrouwen te
stellen in degenen die zich voor dezen
arbeid gespannen hebben. Dit is toch in
een geordende' samenleving een allereerste
eisch. Het behoeft geen betoog, dat er
met betrekking tot de Stooihbootdiensten
op de Westerscheldje wel eens fouten ge
maakt ©n misstappen begaan zijn, en aan
hen, die ©en hetere oplossing van de kwes
tie zien en de belangen van Zeeuwsch-
VInunderen zoeken, is daarom reeds Ai-
reet de drang bijna zou ik zeggen:
de plicht opgelegd, om langs den
juisten weg van hun denkbeelden blijk te
geven. Ongetwijfeld zal ook hier naar
ernstige motieven gaarne geluisterd wor
den.
Zooals ge misschien reeds gelezen hebt,
is door een vjj'ftigtal vereenijgingen en
belanghebbenden in den land- en tuin
bouw in Zeeuwsch-Vl- O- Dl-, benevens
door velen die bijl aanverwante bedrijl-
ven betrokken zij'n, een adres gericht aan
de Prov .Staten' van Zeeland, waarin
uiting wordt gegeven aan de klachten, die
er in handelskringen uit O1- Z-Vlaanderein
zijn met betrekking tot de Prov- Stoom-
biootdienst op de .Westerschelde.
Allereerst behelst dit adres' opmerkin
gen omtrent liet goederenvervoer, waarbijl
hot aan feitenmateriaal van adressanten
zeker niet ontbreekt- Op de weinschelijfc.
beid van verlaging der tarieven wordt
met nadruk gewezen.
Voorts wordt in het adres opgemerkt,
dat de ruimte tot het bergen van goede
ren, automobielen enz. te gering is om
een vlugge verzending te verzekeren. In
tegendeel: gebrek aan plaatsruimte' is oor
zaak, dat alle goederen niet steeds kunnen
geladen en daardoor opgehouden worden.
Eindelijk wordt in het adres ook nog
gesproken over de dienstregeling op1 Zon
dagen, en in verband hiermede wordt,
de aandacht van Prov. Staten gevestigd
op het schrijven van Baron Ooi lat d'Es-
cury te Kloosterzande aan de Zeeuwsche
Landbouw-Miji-, welk schrijlven' ter kennis
van de bootcommissiie is gebracht.
„Door den driebbotendienst op' Zondag
zijn landbouwers en handel ten zeerste
gebaat,' 'zeigt het adres. Ook in het schriji
veil van den heer Collot d'Escury aan
de Z- L. M- wordt de wenschelijfcheid
dezer uitbreiding op Zondag met klem
betoogd. Alleeni de dien'st met hot Wesi
te-lijk deel van Z,-Vlaanderen heeft viee-
versa een Zondagsdienst van drie boo-
ten; via Tterneuzen en Walsoorden ver
trekken 's Zondags slechts twee booten,1.
Met miji deelt ge- natuurlijk de overtui
ging dat Zondagsarbeid tot een minimum
moet beperkt blijven en ge ziet ook voor
de Overheid, hier dei taak voorbeeld te
zijn-
Elke inkrimping die mogelijk is, moet
natuurlijk toegejuicht worden'. Toch is er
een practise,h verschil dat wijl bijl bet vor
men van een juist oordeel allerminst
uit het oog mogen verliezen, er bestaat
verschil om slechts ©en enkel voor
beeld te noemen tusschen een goed
koop© extra-trom op Zondag, èn een boot-
dienst die ons enkel© malen per Zondag
in staat stelt, om voor zeer dringende
gevallen, gemeenschap; met overig Neder
land te hebben!.
Toch geloof ik, dat de' uitbreiding van
den Zondagsdienst voor ons verschillende
bezwaren heeft. E|h men miogie dan al op
merken dat het personeel óók nu er
slechts twee booten varen1 niet ter kerk
kan gaan, dit is allerminst een reden om
uitbreiding vani den dienst door te drijL
ven.
Eln bovendien: als er meerdere booten!
op omlag varen, wie- beeft daar over
wegend bellang bij? Natuurlijk de han
del; en de uitbreiding van den dienst
der Stoombboteln zal tot gevolg hebben,
dat ook door anderen dan het personeel
der booten, extra Zondagswerk moet ver
richt worden. Dit is ongetwijfeld- iets
waarmede wel miag gerekend worden-
Dat ook de belangen' van den 'handel
met drie booten 's Zondags kunnen gebaat
zijn -wijl willen hteit niet gaarne tegen
spreken. Maar voor ons, Christenen, is er
toch voor alle dingen de eisoh van Gods
gebod, waarmede; wij; rekening dienen 'te
houden, zelfs al zou het in sommige ga
vallen ons schade brengen in tijkielijken
zin naar berekening van menschen-
Zoodra omtrent de-ze kwestie nadere
punten bekend zijn, schrijf ik er nog wel
over.
JVlaar ik wist bijl voorbaat, dat je ook
thans reeds in deze feiten; belang stelt.
Voor een volgenden brief bewaar ik en
kele „Menigelmaren". Ge weet toch wel,
wat dit zijin, hoop ik?
Met vr. gr. t.t.
A- v. O.
Kapitein J. F. W. Hendriksz, van liet
14e regiment infanterie, wordt 7 Novem
ber overgeplaatst van Middelburg naar
Bergen op Zoom.
De nieuwe haven te Zie
rikzee. Het hoofdbestuur van Schut-
tevaer wijsft er yi een adres aan het
Gemeentebestuur van Zierikzee op,
dat het groote verschil tusschen Imog
en laagwaterstand op de Zeeuwsche stroo-
men in de, buitenhavens het van en naar
boord "gaan voor de schippers en hun
gezinnen vaak zeer bemoeilijkt.
dat door belanghebbende schippers in
dit opzicht geklaagd wordt over den toe
stand in de Nieuw© Haven in die ge<-
meente,
dat in tal van sluizen en havens, zelfs
daar waar een aanmerkelijk geringer ver
val optreedt, in de muren zijn aange
bracht trapjes, welke door hun ligging
binnen de muuroppervlakte geen schade
kunnen veroorzaken aan of moeilijkheden
opleveren voor de gemeerd liggende öf
schuttende schepen,
dat goede communicatie met den wal
in het belang is van de beteekenis van
Zierikzee al,s havenplaats en ook recht
streeks door verhoogd walbezoek de be
langen der neringdoenden ter plaatse
dient,
'dat een en ander te meer van betee
kenis is, omdat door de in uitzicht ge
stelde verbetering van den haventoegang
de jschipper te eerder geneigd zal zijn,
van de haven te Zierikzee gebruik te
maken,
dat daarom -door de- scheepvaart ten
zeerste wordt betreurd de afwijzende
houding van het bestuur der gemeente
inzake de verlichting der havenmonding.
dat toch, naar liet inzicht dei' belang
hebbenden, dan worden volstaan met het
laten branden van enkel het groene licht,
dat de meening, die zou bestaan, dat
daardoor door afwijking van de gebrui
kelijke verlichting bijzonder gevaar zou
ontstaan, niet in overeenstemming is te
achten met dien bestaanden "toestand in
Nederland.
dat toch van een uniforme havenver-
lichting, hoe gewenscht overigens, nog
in het minst niet mag worden gesproken.
dat daarom de schipper, in geval van
twijfel, wel af moet gaan op de in havern-
beschrijvingen voorkomende gegevens'
dat dit voor Zierikzee thans reeds geldt,
doch dat voor de naderende schepen zeker
meer gevaar dreigt, wanneer plotseling
het roode en het groene licht verdwijnen,
dan wanneer naast het witte, blijvende,
kustvuur ook het groene licht blijft bran
den,
dat, gezien de ruwheid van het vaar
water ter plaatse, een verlichting als de
huidige beslist onvoldoende is te achten,
dat 'het branden van het roode en
groene licht ten behoeve der provinciale
boot genoegzaam zegt, wat betreft de
wenschelijkheid daarvan voor minder
weerbare vrachtschepen;
redenen, waarom adressante verzoekt,
wel te willen overgaan tot het doen aan
brengen der bedoelde trapjes-, en hel laten
branden van het groene havenvuur.
Goes. Avonturiers. Dezer dagen
had een drietal Goessche vriendjes be
sloten eens op avonturen uit te gaan,
en .zoo vertrokken reeds Zaterdagavond
de 17-jarige A. M. >en de 17-jarige D. van
S. met -de- stoombootdienst „Minerva" van
hier naar Rotterdam, zonder voorkennis
der ouders. De derde, de 17-jarige A. V.,
die door diens vader goed in bet oog
werd gehouden, omdat hij al eens meer de
beenen had genomen, wist toch Zondag
middag door bemiddeling van zekere B.
P., die voor A. V. een kaarlje te Kapelle
nam, in Rotterdam te komen. Doch de
ipret duurde niet lang, want de politie
die inmiddels was gewaarschuwd, stond
reedis aan het station Delftsche Poort
t-e Rotterdam en rekende A. V. in; .ook
de andere twee werden in Rotterdam
opgepakt. Maandagmiddag is het drietal
weer door de politie in Goes' gebracht
ein aan hun ouders teruggegeven.
De uitslag van den Ploegenwedstrijd
gehouden den lOen October 1927 in den
Zaterdag vertrokken de heer H. C, Oly en Mej. Veneman met een open sloep
met aanhangmotor van Ymuiden om de Noordzee over te steken Daar Engeland.
90 K.M. van de kust werden zij door den storm overvallen en bekwamen dns-
danige averij, dat zij als twee hulpelooze schipbreukelingen op de Noordzee rond
zwalkten. Zij werden opgepikt door een Scheveningsche logger die hen aan boord
nam en weer behouden te Scheveningen aan wal bracht. Op onze foto ziet men
de beide waaghalzen met het sloepje aan boord van den logger.
VAN
WOENSDAG 12 OCT. 1927. No. 10.
Een bittere teleurstelling
Wij lezen in „De Waarheidsvriend":
Toen in November 1925 de coalitie uit
eenviel en ten gevolge daarvan het Kabi
net-de Geer in Maart 1926 optrad, vond de
verwisseling van het Coalitie-ministerie
door het intermezzo-kabinet ook bij de
Staatkundig Gereformeerde partij warme
instemming.
De vreugde, die de overwinning bracht,
duurt intusschen niet lang, want als „De
Banier", 'het officieel orgaan van de Staat
kundig Gereformeerde partij, zich over de
Troonrede uitspreekt, heet het, dat het
Kabinet-de Geer een bittere teleurstel
ling is.
Dit was reeds te verwachten, zegt het
blad, nadat het Kabinet verklaard 'had,
zich met de dieper liggende beginselen niet
te zullen inlaten.
Het kleurlooze, dat het ministerie ken
merkt is, naar het zeggen van den Staat
kundig Gereformeerden schrijver in „De
Banier", steeds de groote vijand geweest
van het Gereformeerd leven en dat zal nog
zoo zijn.
Jammer, dat men van die zijde nu eerst
tot deze ontdekking is gekomen, anders
ware op dit oogenblik veel kwaad voorko
men geworden.
Maar niet alleen is voor „De Banier"
het Kabinet een droeve teleurstellilig,
maar het geeft ook aanleiding tot bittere
klacht.
Die bittere klacht wordt geuit, nu het in
de Troonrede 'bleek, dat de Nederlandsc-he
producten niet tegen den buitenlandschen
invoer zullen worden beschermd, zoodat
handel, landbouw en nijverheid dooi' zwa
re sociale zorgen zullen blijven gedrukt.
Ook uit de vervroegde invoering van het
zevende leerjaar blijkt, dat het neutrale
karakter van het kleurlooze Ministerie de
vijand is van het Gereformeerde.
Enkele wetten worden in de Troonrede
aangekondigd. Ook een wijziging in de
Kieswet. Maar, zoo klaagt „De Banier",
niet een wijziging tot afschaffing van den
dwang. Daarover bekommert zich deze Re
geering niet.
Mogen wij even het geheugen van de
leiders der Staatkundig Gereformeerde
Partij opfrisschen, door er aan te herin
neren dat de politiek der coalitie er op ge
richt was, om de hinnenlandsche industrie
door gepaste maatregelen te beschermen
tegen den buitenlandschen invoer; dat 't
zevende leerjaar, ware 'het Kabinet-Colijn
gebleven, met als Minister van Onderwijs
nu' Rutgers, zeker geen vervroegde invoe
ring zou hebben gekregen, en wat den
stemplicht betreft, het Goalitie-ka'binet-
Ruys juist een voorstel deed om den
dwang af te schaffen. Alle zaken, die, en
terecht, den Staatkundig Gereformeerden
zoozeer aan liet hart gaan.
Maar dan is de vraag zeker gewettigd,
of het niet de leiders der Staatkundig Ge
reformeerden hun eigen schuld is, dat wij
in deze impasse zijn geraakt?
Het kabinet-de Geer geeft ds Kersten en
ds Zandt aanleiding tot droeve teleurstel
ling en bittere klacht. Maar wat zullen zij
nu doen, om den politieleen wagen, die in
't zand is gereden, weer in het vaste spoor
te brengen?
DE HOLLAND—INDIË-VLUCHT.
Men seint uit Batavia aan de „N.
R. Crt."
Iloe wij: het gelapt hebben, de vlucht
in zoo'n korten lijd te volbrengen?
Wel, dax is eenvoudig genoeg. Wij, volg
den een rechte lijn. Een postduif volgt
immers instinctief een rechten weg en zoo
komt zij toch, waar zij yyezen moet in
den bestemden tijd."
Aldus ving het uiterst gemoedelijke ge
sprek aan, dat luitenant Koppen met een
vertegenwoordiger van de „N. R. Crt."
kort na aankomst had.
„En toch had ik de vlucht in 9 dagen
kunnen doen", aldus vervolgde luitenant
Koppen.
„Wanneer ik heit achteraf naga, acht
Naar het Engelsch.
75). o—
„Op een dag werd mij verteld, dat ge
in de gevangenis waart; dat ge den volgen
den morgen gegeeseld en gesteenigd zoudt
worden. Issachar zelf vertelde het mij met
spottend medelijden."
„Zij is mij onverschilliger," verklaarde
ik hem op ijskouden toon, „dan de steenen
onder mijn voet. Maar ik sprak onwaar
heid. toen ik 'dit zeide. Dien avond bad ik
Annas op mijn knieën, om genade te
schenken."
„Ik zal genade uitoefenen," zeide hij.
„Ik zal een boodschap naar de vrouw
zenden binnen het uur." En hij wenkte
Caleb. Ik heb den man teruggehouden, en
hem goud geboden, opdat hij mij de bood
schap 'bekend zou maken. Hij toonde het
mij."
„Dien nacht zocht ik mijn kamer op met
het vaste besluit te sterven, voordat het
licht van den volgenden dag zou aanbre
ken, doch ieder keer, dat ik den dolk naar
mijn borst richtte, scheen een onzichtbare
macht mijn hand tegen te houden. Einde
lijk wierp ik hem van mij, en op de knie-
ik het zelfs mogelijk, dat ik in' 8 dagen
van Amsterdam naar Batavia had kunnen
vliegen, wanneer ik de vliegroute liad
kunnen kiezen over Allahabad, Rangoon
en Medan naar Batavia".
Men weet, dat luitenant Koppen niet te
Medan kon landen, omdat daar geen vlieg
terrein beschikbaar was.
Luitenant Koppen vertelde, dat hij het
traject van Bangkok naar Singapore het
zwaarste van den geheelen tocht had ge
vonden. „Overigens", zoo zeide hij, ,,zijn
wij slechts een paar keer even verdwaald
geweest. De eerste maal op het traject
van Amsterdam naar Sofia." De Postduif
had een h celen tijd boven het wolken-
dak gevlogen, maar toen was Koppen voor
zijn oriëntatie gedwongen zeer laag te
gaan vliegen.
„Wij daalden", zoo vertelde hij; verder,
„tot een hoogte van 25 meter boven den
grond en vlogen een eind langs een spoor
baan. Toen wjj biji een stationnetje kwa
men, lazen wij, op een bord, den naam
van het plaatsje ein zoo ontdekten wij, dal
wij boven Landshut aan den Isar waren."
„Waarom wij ons niet gehouden hebben
aan liet door ons zelf ontworpen program
Wel, kijk u eens, een dergelijk program
wordt opgesteld aan de hand van kans
rekeningen, e.n bij die kansrekeningen
tracht men aan den vealigen kant te blij
ven. In de praktijk blijkt echter, dat, wan
neer men werkelijk een recordvlucht wil
volbrengen men zich onmogelijk aan zulk
een van te voren opgezet programma kan
houden. Je vliegt dan zooveel en zoolang
als maar ©enigszins doenlijk is."
Luitenant Koppen roemde de hartelijk
heid, die hij van de zijde van de Engel-
scihen had ondervonden langs de geheele
route, zoodra hij van hun vliegvelden ge
bruik miaakte. Ook van de zijde van. de
Fransehen te Aleppo, de Perzen te Bus-
hire en de Nederlanders te Calcutta, Pa-
leinb'ang en Batavia, had hij; een bui
tengewone hartelijkheid ondervonden.
Luitenant Koppen raakte niet uitge-
praat over de ontvangst te Batavia. Deze
was inderdaad de geestdriftigste ontvangst,
die ooit een vlieger te beurt gevallen is.
Het militaire cordon werd zoodra de
wielen van de Postduif den grond raak
ten, verbroken. Zelfs de beide broers van
luitenant Koppen, die men naar bet vlieg
tuig wilde geleiden, konden niet door het
gecteng komen. De opdringende menigte
belette hen, bij den vlieger te komen.
„Onze tocht van het vliegterrein Tjilili-
tan naar de stad", aldus Koppen, „was
één ware zegetocht. Maar het belangrijkste
ik wel. dat ik liier die post onbeschadigd
heb afgegeven."
Hiermee1 was het persgeisprek afgeioo-
pen ,want luitenant Koppen moest per
auto naar Bandoeng om zijn moeder, die
daar woont, te bezoeken.
„Over de Postduif maak ik mij niet
ongerust, want die wordt door F'rijns naar
Bandoeng overgevlogen, o-m op Andiir gron
dig te worden schoongemaakt."
Uit Bandioeng wordt nog geseind:
„De Postduif" is op het militaire vlieg
terrein „Anidir" alhier aangekomen. Het
vliegtuig werd bestuurd door F'rijns an
do mechaniciem Elleman was meegeko
men. Beidein ontvingen kransen. Op heit
.vliegterrein waren autoriteiten en vele mi
litairen en burgers aanwezig. Luit. Koppen
wordt hier hedenmiddag per auto ver
wacht. Hij zal te Bandoeng logoeren bij:
zijn moeder, die hier woont.
BRIEF UIT ZEEUWSCH-VLAANDEREN.
III-
Amice.
Uit het nummter van 3 October 1.1.
hebt ge in het verslag der vergadering
van de Kamer van Koophandel en Fa
brieken te Termeiuzem gehouden, ook o-m.
gelezen, dat de Minister van Waterstaat-
in bezwaren van belanghebbenden uit ons
gewest had voorzien, door het voorsohrijL
ven aan de Nederl. Spoorwegen, van de
dienstregeling die vóór 15 Mei 1926 geldig
was- De avondsnieltrein van 1738 uit
Roosendaal is voor ons gewest van bizon-
der belang, en terecht werd opgemerkt,
dat het tot voldoening zal stemmen, nu
met de belangen! van Zieeuwseh-Vlaande
ren is rekening gehouden-
Maar zult ge, ongetwijfeld opmerken!
het gaat in Z-Vlaanderen toch nog in
de allereerste plaats, om ©en goedei boot-
verbindingf, dat is toch het allervoornaam,
ste, en dit is ongetwijfeld zoo. Een goede
en vallende, riep ik luid: ,.God, wees mij
zondaar genadig!" Steeds weer herhaalde
ik de woorden, totdat eindelijk de volle
vrede in mijn ziel neerdaalde. God was ge
nadig, ik wist het; ik gevoelde het; en toen
daar beleed ik al mijn schuld voor Hem.
,»Ik ben schuldig aan het bloed van Hem,
dien Gij gezonden hebt, om ons te verlos
sen," riep ik. „Toch bad Hij in Zijn groot
lijden, zeggende: „Vader, vergeef het hun,
want ze weten niet, wat ze doen."
Ik wil gaan, zeide ik, naar de plaats,
waar zij lijden zal, en daar, voor hen al
len, zal ik mijn schuld en mijn ongeloof
belijden; dan zal ik ook sterven."
„Doch toen ik de plaats bereikt had bui
ten de Damascuspoort heel vroeg, want
ilc kon den tijd niet afwachten trof ik
den man Ben Hesed aan, en omdat mijn
ziel vol was van mijn besluit, vertelde ik
hem alles. Ik wil sterven, zeide ik, met
hen."
„Neen," riep hij uit, >,ge moet leven, op
dat ge de slechtheid van het verleden kunt
uitwisschen met het goud der gerechtig
heid."
„Ge weet het overige, geliefde."
Toen zwegen de stemmen weer, en
slechts het geluid van het druppelende wa
ter verbrak de stilte.
Dien avond, toen de schaduwen weer de
overhand hadden op de brandende zon, en
de stem van de fontein tot een zacht ge
murmel was gedaald, door de luider wor
dende stemmen der vrouwen, die haar wa
terkruiken vulden aan den koelen stroom,
sprak Ben Hesed lang met degenen, die hij
van den dood gered had. Hun ggsprekken
waren lieflijk en vertroostend zooals van
hen, wier voeten den rand der rivier des
doods hebben betreden, waar de wande
laar de zachte echo's kan hooren van de
hemelsche melodieën der afgestorvenen.
„Het is mij goed, den dood nabij te zijn
geweest," 'zei'de Maria van Nazareth; om
dat het goed is, de grens van het eeuwige
leven te hebben betreden. Er is geen vree-
ze voor hen, die gelooven in Hem, Die den
dood heeft overwonnen; hij die gelooft
heeft het eeuwige leven."
Daarna vertelden zij Ben Hesed alles,
wat hun overkomen was, sedert hij hen in
Jerusalem verlaten had, van de laatste da
gen van Stephanus, van zijn dood en zijn
begrafenis; van dien wreeden vijand. Sau-
lus van Tarsus, en zijn steeds aangroeien-
den haat voor de geloovigen.
„Neen", zeidie Aniat,, na een poos ge
zwegen te hebben. „Ik weet, dat hij zich
waarlijk verheugd zou hebben indien wij
slechts bekend hadden, zooals hij ons
verzocht had; uit zijn blik sprak geeij
haat: misschien leidt God hem tot den
vrede langs een bepaalden weg van Hem,
evenals hij! dien Egyptenaar, Amu, geleid
heeft. Voorzeker, Gods wegen zijn on
doorgrondelijk".
„Diat is een waar woord", zeide Benf
Heised peinzend. „Doch vertel mij nader
van d'en Egyptenaar, Amu".
Dus vertelde Anat hem, dat hij Stepha
nus v,an den dood gered had door op
offering, van zijn leven, vUn die geheele
geschiedenis van hetgeen hij aan hen
beiden misdreven had. „Ik wenschte, dat
God hem nog iets langer had laten leven",
zeide het meisje met een diepen zucht,
„want dan had hij ons den naam van de
bloedverwanten van onze moeder kunnen
zeggen."
I Ben Hesed zag naar het reine profiel
van het meisje, terwijl zij naar den roo-
den gloed staarde van de ondergaande)
zon, en een gedachte aan het verleden,
doemde plotseling bij' hem op. „Hebt ge
niets, wat aan uw moeder heeft toebe
hoorei?" vroeg hjj plotseling en zijn stem
beefde.
„Ik had breede zilveren ringen om mijn
enkels, toen ik in Egypte kwam", zeide
Anat langzaam, terwijl zij het hoofd om
wendde. „Ook een halssnoer van munten,
doch toen ik van mijn blindheid genezen
was heb ik een pffer gebracht voor de
armen van onzen Heere. Het was alles,
wat ik geven kon. Doch één munt uit het
halssnoer heb ik bewaard; ik dacht, dat
ik dit ter nagedachtenis' van mijn moeder
moest doen. Het was een vreemde munt."
„Laat ze mij eens' zien".
Zonder ©en woord te spreken, nam Anat
van haar hals' djen smallen zilveren ket
ting, waaraan het eenige teeken hing, dat
haar aan haair onbekend verleden ver
bond.
Ben Hesed nam het, terwijl zijn krach
tige vingers beefden' als die van een
vrouw. In dien eenvoudigen amulet lag
een eigenaardige macht, want nauwelijks
had hij hem beschouwd in het verdwij
nende licht, of al het andere verdween
voor zijn oog. Het was nu een heldere mor
gen en de zon scheen neer op een kara
vaan van vreemdelingen uit Egypte. Hij
was met hen aan het onderhandelen;
paarden, en schapen en kazen van geiten
melk, en in ruil daarvoor ontving hij balen
stoffen en verschillende oorlogswapenen,
met. gereedschappen van bewerkt koper en
aarden pannen.
„Geef mij ook dat paard," zeide de
hoofdman, naar het dier wijzende, dat Ben
Hesed bereed! „ik zal er u een baal schar
laken roode stof voor geven en fijn linnen
voor uw vrouwen."
(Wordt vervolgd1.)