mimim •MASSEE Paktiais. IIE ZEEUW TWEEDE BLAD. De kinderen van Ben Hesed. HET ADRES A. WILKING Zoekliciitjes. Wat er deze week voorliet 1 "ting. ïaGhines, tinders, tiers. elen Istoffen >n, enz. »k is de onzer Telef. 181. ikerij 1EIJLER concurrentie. ischrijving Peren en te koop: tentrum Goes*. ïe Vaars. eukenmeisje. ferkster FEUILLETON. GOES HULST fl iff sn. afwerking, zicht. 130 [igarehindusirie plhenswaard fe.rd van Mej Detinge, achter jonde woning lard van Mej |aar, naast de woning, ar elk perceel tot Zaterdag 1 uur (N.T.) "ire van Notaris te Goes, al- tingen zijn te •tij Vlesoch- tuk,2 groote |uw, 40 zware 16 houten 'oote ijzeren en verdere LM. „Zeeland" frgen. luis", Firma G. rtentie-Bureau. P: srenwagen TAAL, Mid- siting vermiet [jp3kerke. Gasthuis te aber met koken, Kling, en zoo te melden bij e huishouding. H l JAS. 'ZATERDAG 23 JULI 1927, No. 248. DE GROOTE LEVENSVRAAG. En hij zeide: Wie zijt gij, Heere? Handel. 9:5 a- Saulus blaast dreiging en moord te gen de discipelen ties Heeren. Hij do-et dit niet van harte, want daar is iets in zijn hart, dat hein tegenhoudt. Saulus gaat daartegen echter in. Hij slaat de verzenen tegen de prikkels. Hij handelt tegen zichzelf. Maar hij is als helt wilde paard, dat zich niet wil overgeven. Zoo gaat Saulus, groot in eigen kracht, zich bewust van zijn gewichtige zending, naar Damascus. Hij gaat als inquisiteur. Op zoek. Zoo hij. eeni-gen „vau dien 'weg" vond, dan zou hij ze gebonden, brengen naar Jeruzalem. De mensch echter overdenkt zijn weg, doch d® Heere stiert zijn gangen. Op den zo-nne-dag van zijn reis, naar Damask us omstraalt dozen Saulus 'n: licht dat opglanst ver boven 't zou negloeien en hoort hij een stem, di-ei als da donder vraagt: „Saul, Saul,, wat vervolgt igiji mij?" En hij zeide: Heeira, wie zijt giji? Zie dit is een vraag vol verwonde ring. Do mensch, in eigen kracht, do zont daar in z'n eigenzinnig drijven, is zicht zelf bewust. Saulus zal die secte der Nazaireinlen wel 'krijgen. Daar is immers nranatnd, dia hem wederstaan kan. Daar is toc'li op aarde niets^ wat hem kan wederstreven. Zoo -gaat Saulus, zoo gaat da mensch, die zichzelf zal wezen, die .liet eigen pad wel banen zal, zijn sterken weg. Tot tot z'n Tegenstander helm te machtig wordt. Tot God Hem tegenhoudt- Tot het hem openbaar wordt dat eir bo ven het natuurlijk licht dezer .aarde L-oveibnatuur]ijke gianzen zijn. Tot hij 't bemerkt, dat hij niet verder kan en de vraag der verwondering uit zijn zied springt: Wie zijt gij, Heere? Dit is ge voelt het oen' vraag vol verwondering. Do mensch dezer wereld gelooft niet aan de macht Gods. Het tegenstrevend kind, zoo-als Saulus, wil zich niet aart God onderwerpen en gevangen geven. Bo vendien. meent hij niet' gévange-n genomen l.e kunnen worden. Hij m-eianlt zijn eeuwig levenslot in eigen handen te hebben. Vandaar dat hij bij de ontmoeting met Jezus, bij de eerste aanraking, als bijl Bemerkt 'tot staan gebracht te> zijn, ter aarde valt en! verwonderd, hoogst ver baasd uitroept: Wie zijt gijl, Heere?. Dat is ook de levensvraag. Het is de vraag, waarin! uitkomt, dat ge niet weef, wie ge ontmoet hebt. Maar dit weet ge wed, dat ge Bén! ontmoet hebt Die sterken.- is dan gij. Die u aan kan. Zoo is het ook. Het Evangelie van J-eizus Christus is geen zoetelijke prediking van veel li-cve woordjes, maar het is kracht. Het is dei donderende prediking van don Christus der almacht.. Jezus Christus, de Overwin naar over den dooid, houdt mensebeinziiet len staande, breekt hot onbreekbare, ver brijzelt het onverwoestbare. Daarom is het de levensvraag, omdat Saulus voelt, dat hier Iemand aan zijn leven gekomen is. Hij; wist ni-et, wie hij achterna zat. Hij was zich niet bewust wat hij deed. Maar hier ontmoet Saulus de floor hem Achtervolgde. Hier is Jezus, Die hem door Zijn Goddelijk licht om schijnt en hem toespreekt. Vandaar de vraag: Heere, wie zijt gij? Vandaar de vraag der verwondering: Maar wie zijt gij-, Heerei? Vandaar de levensvraag. D-e levensvraag. Dit verstaat niet ieder. Maar die Jet Naar het Engelsch 210 o-- „Dit wonder bijvoorbeeld," peinsde hij, terwijl hij nadenkend langs zijn grijzen baard streek, „was al een bijzonder onge lukkig iets. De menigte scheen er geheel d.o-or meegesleept. Indien wij geweld ge bruikten met deze verderflijiko personen, zou het, naar ik vrees, bij heit volk lang niet in goede aard-ei vallen." Hij was zoo vetr met zijn overleggingen gevorderd, toen bij gestoord w-erd door het geduid van een langzamein zwaren stap, wedke de trap op klom; -dei deur werd geopend en Kajaphas trad binnein: Annas staarde hem vol verbazing aan, terwijl hij- met koelen afkeurenden blik zijn ver vallen gelaat, zijn verwilderd uiterlijk en zijn bevende handen waarnam. „Ik verbaas mij" zeide hiji, zijto. gelaat afwendende, toen hij de angstige ge-jaag de uitdrukking in de oogen van zijn schoonzoon opmerkte „ik verbaas mij zeer, om niet tel zeggen, dat het mij' in het geheel niet aanstaat, u hedenmorgen hier te zien. Gei ziet er uit als iemand» di6 zich binnen de wanden van een zie- zus voor het eerst ontmoet heeft, die Hom heeft 1 eer-en kennen in de kracht Zijner Godheid in het bliksemende licht. Zijner Majesteit, diei heeft dit geroepen. De eerste ontmoeting van Jezus en den zondaar, is er een van kracht. Is er een van openbaring. J-eizus is kracht, Jet. zus is Almacht. Ocli Saulus valt daar maar niet ter aarde en hij is maar niet alleen verblind. Dit is slechts de uiter lijke openbaring van wat innerlijk plaats greep. Maar Saulus is hier zoo terneer geworpen, dat hij gebroken in zijh kracht, dat hiji, de zelfbewuste, vragen moeit de- levensvraag tot Jezus: Wie zijt gij, Heere? Die levensvraag. Want de menschen dezer wereld, de dooden ze weten niet, wie Jezus is. Ze hebben een geheel verkeerde voorstel ling van Jezus. Hij is de Martelaar aan liet. kruis, de groote Zelfverlaochenaar, de Heilige Nazarerter, de groote Idealist. Ja, Jezus is de Christus van het kruis. Maar dat is Hij niet .alleen. Iliji is de Verrez-ene. Hij is Gods Zoon. Hij is God. Die Hem ni-et kent, die weet dit niet. Di!e weet niet, h-e-laas niet, welk e-en kracht Jeizus in ons leven is. En vandaar, dat de mensch dezer aar de, die voor het eierst Jezus ontjmoet vol verwondering vraagt: Wie zijit gij', Heere? En vandaar dat wij: ons verblijden, als er ergens w-eier één ter aarde gevallen is en geroepen heeft: Wie zijt gij, He-ere? Want dit is de levensvraag. Dit is de vraag van den doodle ini zonde en schuld, die Heit Leven onfl. moeit heeft. MET BLIJDSCHAP OMGORD. Vreugd in den Heer is 't geheim van mijn leven; Vreugd in den Heer is de klare fontein Van al mijn den-ken, mijn willen, mijn streven; Vreugd in den Heer is mijn eigenlijk zijn. Kon ik u allen, o, kon ik u geven Vreugd in den Heer, als den lavenden dronk, Die reeds aan zóóvele stervenden 't Leven Zóóveel vert-wijf'lenden Hope weer schonk. Vreugd in den Heere zij is er voor allen, Need'rig, aanzienlijk, verheven of klein; Vreugd in den Heer zal doen juichen en schallen Iedere ziel die des Heeren wil zijn. NELLIE VAN KOL. BEREID ZIJN. Naar aanleiding van liet ontzettend auto-ongeluk te Diever schrijft Ds D. v. Dijk in „De Bazuin": Vacantietijd is het. Overal zwermen ze uit, de bevoorrechten, die in -dezen tijd van het jaar het er eens van kunnen nemen en den arbeid er aan mogen geven om voor langer of korter tijd alléén te genieten. Lang van te voren zijn de voorbereidse len daar reeds voor getroffen; in blijde spanning is de dag van vertrekken ver wacht. Eindelijk komt hij. Met een lachend gelaat wordt vaarwel gewuifd aan de achterblijvenden en met een licht hart gaat het de langverwachte vreugden tegemoet. Wie denkt er bij zulk vroolijk weggaan aan, dat men misschien eigen huis niet weer zal zien? En toch zoo kan het gaan. Gisterenmorgen -gingen wij op reis. Even voor ons ging een familie van -onze gemeente; een geloovig arts met zijn gezin, zijn vrouw en drie kostelijke kinderen. Een gezin in den vollen fleur; rijk aan liefde, rijk aan levensverwachting; alle omstandigheden zóó, als men het voor „ge lukkig-zijn" maar wenschen kan. Nu zouden ze een vacant-ietocht gaan ma-ken; in eigen auto; zoo zou men zijn •geluk met elkander alléén hebben. Wat een weelde. Denk u eens in de blijdschap van die kinderen; jongens van een jaar of der tien, veertien en een iets jonger meisje; wat zullen ze zich niet hebben voorgesteld van wat hun wachtte. En vader en moeder, hoe rijk zal het hen hebben gemaakt, dat ze dit hun kinderen konden -geven. ke-kamer moest bevinden. De bekwame hand van mijn dochter zal in uw tegen- woordigen toestand gun-stiger uitwerking hebben, dan de beliand-eling van staats zaken. Zal ik een draagbaar voor u be stellen?" „Houd op!" zeide Kajaphas, terwijl hiji den ouden man bij! den prm vastgreep. „Hoor eerst, wat ik u te zeggen heb," an hij liet zijh stem tot een schor gefluister dalen „uw dochter is mijn' vrouw niet meer." - „Wat bedoel je, man? Je bent waan zinnig 1" „Neen, dat ben ik ni-et, was ik het maarl" zeide -de ander moed-el-o-os. „Ik herhaal, dat je waanzinnig bent," riep Annas uit, terwijl zijn oogen toorni-g flikkerden. „Wat, heb je mijn dobliter ver sloot en?" „Zij is -een volgelinige' van dein Nazare rter geworden," zeiid-e Kajaphas somber. „Kon ziji dan nog langer mijn vrouw blij ven?" ;„Waar is zij?" „Zij is tot hen gegaan." Annas zweieg eeinig© oo-g-enhlikken. „In dien hetgeen ge zegt, geen uiting is van •iwaajnlzih," zeide hij op beslisten toont, „dan zeg ik, hebt ge wieig-edaan. Niet lartgeï uw vrouw, zal zij ook mij,n doch ter niet meer zijn. Zijl is voortaan een der volgelingen van Hem, cli-etn wij- aan den ge- Zoo reden ze af. En.nog geen zestig kilometer van hun huis, daar rent de auto tegen een boom en zwenkt en ploft in het water van de Sinildervaart en alle vijf, vader, moe der, kinderen verdronken. Niet één komt er van hen weer levend in huis; niets kwam er van het vacantie- genot; een paar onuitsprekelijk bange oogenblikken en toen had de eeuwig heid zich voor hen ontsloten. Al die weelde, al die verwachting, die er voor dit leven in dat -gezin belichaamd was, met één slag weg, weg 1 Ontzaglijk; wij lazen het toen wij rustig den eersten avond in ons vacantieverblijf zaten; en wij hebben gebeefd; ontroerd tot in merg en been. Gij moet zulke menschen kennen, gij moet hun levensgeschiedenis weten, gij moet ze geregeld voor u in de kerk hebben zien zitten, gij moet iets weten van hun levensrijkdom om de ontroering te kunnen begrijpen, die zoo'n krantenbericht in het hart kan wekken. En waarom ontroert dat nu zoo? Het eerste is, dunkt me, medelijden. „Ach, die stakkerds"; dat is het wat van zelf uit het hart welt. En het is begrijpe lijk, dat menschen die zelf van den rijkdom van dit leven gemeten, er zoo over denken. Toch is -dat eigenlijk niet -goed. De men schen over wie het hier ging, waren kinde ren Gods. Wij mogen gelooven, dat zij, toen zij plotseling uit dit leven werden wegge nomen, overgingen in een beter leven; wij mogen gelooven, dat zij nu zijn ingegaan in een weelde, in een genieting, daar in 't Vaderhuis, waarbij'vergeleken alle aard- sclie genieting in 't niet verzinkt. Neen, medelijden behoeven wij met hen, die zoo plotseling heengingen niet te heb ben. Maar het is ook niet alléén medelijden, dat me ontroerde; het is ook dit, dat wij in den gang der zaken bij -dit ongeval zoo klaar een leidende hand zagen, die alles bestuurde. Dat heel zoo'n familie, juist op een plek, waar zoo weinig liulp te krijgen was, op een oogenblik, dat zij uitgaat om te genie ten, zoo, zonder -dat men weet hoe, iets krijgt waardoor ze zóó den dood ten prooi valt, dat doet liet ons gevoelen: „Dat is geen toeval, dat heeft zoo moeten zijn, dat is Gods hand, die dat alles zoo heeft ge leid". En waar we dat zien, daar worden we vanzelf ontroerd; zoo klaar de hand des Almachtigen in ons leven te zien ingrijpen, dat geeft iets van de ontroering, die Israels vromen ondergingen, als zij zich zagen staan van aangezicht tot aangezicht met een engel of met den Engel des Heeren. En toch moest het feit, dat wij in zulk een ongeval zoo klaar Gods hand zien ons veeleer rustig maken dan dat het ons ont roerde. Want als God het heeft gedaan, dan is liet immers goed? Als God het heeft ge daan, dan is het goed geweest dat die blij de levensloop van dit gezin, daar op dien eenzamen weg in het kille water op eens afgebroken werd; als Gods hand het deed, dan is het het beste, zooals het nu is ge gaan voor de gestorvenen zelf en voor al len en voor -alles. Maar ook dat is het nog niet alleen, wat ons deed beven, toen wij dat bange bericht lazen. Hel is ook dit, dat wij zoo aangrijpend gevoelden: „Wat hun overkomen is, dat had ons kunnen overkomen, dat, kan ons nog overkomen; wij kunnen ook, allen met elkander, eer wij het weten in het oordeel, in -de eeuwigheid staan". En -die ontroering is goed, is heilzaam, want zij doet ons vragen; Ben ik bereid? Zou het voor mij ook een verlossing zijn, zoo'n plotseling sterven, ook al kwam het over mij op een hoogtepunt van levens blijdschap? voor Manufacturen Damea- en Kinderconfectie Tapijten - Gordijnen Bedden - Ledikanten en aanverwante artikelen is vloekten' boom hingen. Wat h-ein betreft, zal ik u zeggen, wat er weldra gebeuren zal?" Do andere gaf geien antwoord. „Indien de menschen graan willen plan ten in een ve-ld, dat -een wildernis geweest is," vervolgde Annas met dezelfde ijzig koude stem, „ontwortelen zij het onkruid en verdelgen het geheel met vuur. Dit zullen wij even-eens doen met die -onheil, bren'gende planten, welke hun vergiftige wortels strengelen -om den eenigen steun, welke onze lijdende natie rest: den tempel enj het tehuis, D-och laat niemand nog hierover spreken, ik bedoel over het geen uw vrouw betreft; h-et is niet noo dig dat onze naam beklad en bespot wordt. Op het oogenblik is zij vrienden! gaan bezoeken; later zull-en wij misschien een middel vinden, om ons in het ge heim te ontdoenl „W-at!" riep Kajap-has verschrikt uit. „Z-ou-dt ga „Zwijg man, ik hoor de anderen komen. Wilt ge blijven? W,e zull-en ons vanmorgen juist met deze zaken onledig houden." „Ik zal blijven." En toen weldra de vergadering voltallig was, nam hij zijn oude plaats in aan de rechterhand van Annas. In zijn groote moedeloosheid verlangde hij naar den dood. en toch was het brandende ver- lanjgen in hem, om zich te wreken op Ik wilde wel, dat die vraag ons allen be roerde, temidden van ons vacantiegenie- ten. Niemand zegge: „Waarom doet ge door zoo te schrijven, zoo'n wolk drijven voor de zon van blij levensgenieten?" Het is goed die wolk over u te laten drij ven, opdat ge, als Gods hand u plotseling het licht dezes levens doet óndergaan, gij op datzelfde oogenblik moogt weten, dat een beter licht u zal opgaan in het Vader huis. Laten wij in deze blijde zomerdagen van familiegenot, van natuurgenot, toch maar niet vergeten de broosheid onzes levens, er maar op bedacht zijn verzekerd te worden van ons deel aan het eeuwige leven in Christus Jezus onzen Heere. Dan gaat -door onze levensgenieting iets heen spelen van het licht des hemels dat door geen dood of ongeval gedoofd wordt. Laat ons genieten deze dagen, maar ge nieten als kinderen Gods, als verlosten door Christus, als erfgenamen des hemels. Een droeve statistiek. Verschenen is de Crimineele Statistiek over 1925. Na de hooge cijfers van de jaren 1918 1920, trad met 1921 een teruggang in, welke zich ook in 1925 handhaafde. Helaas echter niet voor de zeden-mis drijven. Deze zijn wederom in omvang toe genomen. De cijfers der opeenvolgende ja ren geven een verontrustend beeld. Be droeg het aantal veroordeelingen in 1913 nog 400, in 1921 was het al gestegen tot 672. En helaas, die stijging gaat door. In 1922 waren er 673 veroordeelingen, in 1923 756, in 1924 829, in 1-925 895. Het is mogelijk, en wij hopen het, dat op -deze stijging invloed kan gehad heb ben een meer intensieve vervolging van deze afschuwelijke delicten. Maar zelfs al neemt men dit in aanmerking, dan spre ken toch deze cijfers van een droevig ze denverval. Dit blijkt vooral, wanneer men de on- derdeelen dezer statistiek beschouwt. Wanneer wij het gemiddeld percentage van de jaren 19111915 vergelijken met het percentage van 1925, dan zien wij, dat berekend per 100.000 inwoners, stegen de veroordeelingen wegens: verkrachting van kinderverkrachting van feitelijke aanranding van met bewusteloozen of kinderen van 203,32 tot 385,42 met minderj. van hetzelfde geslacht van 15,54 tot 104,54 door ouders, voogden, onderwijzers van 20,72 tot 33,94 Vooral de stijging hij de voorlaatste cij fers, zegt het „Gentrum", wijzen op een bedenkelijk verval van zeden. En dan bedenke men vooral, dat -dit een statistiek is niet van de misdrijven, maar van de veroordeelingen! Hoevele van deze misdrijven blijven, om allerlei redenen, onopgespoord! 15,22 tot 19,01 22,34 tot 48,87 83,53 tot 133,05 In sommige kranten las ik een uit voerig verslag van een zitting van het Utrechtsche Kantongerecht, waar eenigo vrouwen uit Zeist zich te verantwoorden hadden over 't niet gaan naar de stem bus. Een der vrouwen hield met den Bij-bel in de hand een breed betoog om haar thuisblijven te motiveeren. Aan het slot verklaarde ze blij te zijn, dat ze gelegen heid had gehad om van die plaats voor Gods aangezicht te getuigen en voor de eere Gods op te komen. Ik kan niet zeggen, dat ik dit optreden sympathiek vond. Daarvoor deed het gezien het feit. dat men met een een voudige aanmelding hij het stembureau kan volstaan te veel aan reclame denken, en reclame en gemoedsbezwaren zijn m.i. dingen, die nu heelemaal niet hij elkaar passen. Maar ,toch vraag ik me af: waarvoor is 't nu noodig, dat dergelijke dingen wor den uitgelokt en dat dergelijke eenvoudige vrouwen, die misschien voor ons volks leven veel meer betoekenis hebben dan tal van anderen, die altijd over vrouwen rechten deil mond vól hebben,, worden gestraft? Waarvoor is 't noodig, dat zij die te onverschillig zijn om te stemmen of die daartegen ernstige bezwaren heb ben, toch worden verplicht naar de stem bus te gaan? Waarom die overbodige en ongemoti veerde „stemplicht" niet afgeschaft? OPMERKER. Wij-len Dr L- Wagenaar heeft eens in een schriftelijk debat met Mr Troelstra., helt Socialisme geteiekend met liet volgen de beeld: Er was eien's e-e-n knecht, dié ,een kelder moest schoonmaken. Vooral heit aandragen van het bemoodi'gdei wa ter was een vermoeiend werk, waarom hij wat blijl was, toen' hem een toove-r. woord aan de- hand werd gedaan, waalit door Lij de bezemsteel aan het waterdra- gen kon zetten. In minder dan geen tijd had hij zoo een overvloed van water. Toen hiji -echter de bezems-teel weer op nonactiviteit wilde stollen bleek hem dat hij het tooverwoord vergeten had. Het duurde 'niet lang of hij stond tot aan zijne knieën in 'L water. En de bezemsteel draafde maar aldoor van den kelder naar dei pomp- en omge keerd. In zijn angst greep de man tent slotte een bijl, waarmee hij de steel in twe-e stukken sloeg. Maar toen was liij nog verder van huis, want nu begonnen beide stukken heit water aan te dragen. Eindelijk toen -de man o-p heit punt stond te verdrinken, kwam er iemand, die het verlossende woord sprak en aan dm wai. thiraanvo-er een einde maakte. Zoo gaat 'tnu ook met het Socifat lisme1, zooals in de afgeloop-en week weer te We en en is gebleken. D-e Socialisten hadden -daar de massa in beroering ge bracht, zo hadden de hartstochten tot hel uiterste geprikkeld, maar toen eenmaal het oproer losbarstte-, raakten zij- do lei- Tijdens de onlusten in Weenen waren door de rebellen in de straten barricaden opgeworpen, die echter spoedig door militairen en politie werden genomen. Onze foto toont een barricade, welke door militairen is bezet. lien, die hij- aansprakelijk stelde voorliet verlies van zij-n vrouw en van zijn' zooin heiden. „Breng voor ons de b-aidei mannen, die ge gevangen hebt genomen,' 'beval Anaas, „en den bedelaar." „Ge ziet hier voor u," v-ervolgde hij1, zijn doordringende oogen o-p Petras en Johaniaes richtende, terwijl zij' voor den halven kring der hooge rechters stonden, „twee mannen, die verklaarde volgelingen waren van den Nazarener, die onlangs ter dood werd gebracht ten! gevolge van misdaden, schadelijk voor Kerk en Slaat. Verstandige mannen zouden een heilzame (waarschuwing geput hebben uit heit lot van hun valschen leermeester; doch dezen volgen in de voetstap-pen van Hem, die gekruisigd i-s, blijkbaar niet inziend-es, dat deze voetstappen naar het kruis l-eiden. Gisteren was er een oproer in den tempel. Een bedelaar, dien God rechtvaardig be zocht had om de zonden zijner vaderen, werd voorwaar gerfezen door d-eize martnen genezen! Het is ongehoo-rd, dat zoo tets toegestaan is. Ik beveel u daarom, dat gij mijl antwoordt: „Dooir wat kracht af door wat nlaarn hebt gijlieden dit gedaan?" „Gij oversten -des volks en gij1 Ouderlin gen Tsraëls," zeide Petrus, en hij den klank zijner stem trad de bedelaar die onwillekeurig zich angstig op den achter grond had gehouden, stoutmoedig voor uit; „alzoo wij he-den gerechtelijk onder zocht worden oiver de weldaad aan een krank mensch geschied, waardoor liij: ge zond geworden is:, zo:o zij! aan u allen kennelijk en aan het ganscbe volk Israels, dat do-or den naam van Jezus Christus den Nazarener, dien gij gekruist hebt, welken God van de dooiden heeft opge wekt, door Hem, zeg ik, staat deize hier voor u gezond. Deze is de steen, die van u, de bouwlieden, veracht is, welke tot een hoofd des hoeks geworden is. En de zaligheid is in geein-en anderen want daar is ook onder den hemel geen andere Haam, die onder de menschen ge geven is, -door welken wij moeiten zalig worden." Dezelfde gevoelens, welke Annas over meesterd hadden, in dien nacht toen hij- getracht had, den Man van Nazareth te ondervragen, kwamen nu w-eier over hem. Hij trachtte te spreken, doch zijln -stem hé- gaf hem. En een gemompel van verbazing was hoorbaar in den kring der rechters. „Ho© is het mogelijk?' 'fluisterde er één zijn buurman in het oor, „dat deze onw-e. tende mannen dusdanig kunn-ein spreken?" „Zij hebben het geleerd door hun om gang met den Galileeiër", antwoordde de andere. „Herinnert ge u niet Zij-n ge sprekken?" (Wordt vervolgd.) 1 BjgjHMjMMH

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1927 | | pagina 5