mimim
•MASSEE
Paktiais.
IIE ZEEUW
TWEEDE BLAD.
De kinderen van Ben Hesed.
HET ADRES
A. WILKING
Zoekliciitjes.
Wat er deze week voorliet
1
"ting.
ïaGhines,
tinders,
tiers.
elen
Istoffen
>n, enz.
»k is de
onzer
Telef. 181.
ikerij
1EIJLER
concurrentie.
ischrijving
Peren en
te koop:
tentrum Goes*.
ïe Vaars.
eukenmeisje.
ferkster
FEUILLETON.
GOES HULST
fl
iff sn.
afwerking,
zicht.
130
[igarehindusirie
plhenswaard
fe.rd van Mej
Detinge, achter
jonde woning
lard van Mej
|aar, naast de
woning,
ar elk perceel
tot Zaterdag
1 uur (N.T.)
"ire van Notaris
te Goes, al-
tingen zijn te
•tij Vlesoch-
tuk,2 groote
|uw, 40 zware
16 houten
'oote ijzeren
en verdere
LM. „Zeeland"
frgen.
luis", Firma G.
rtentie-Bureau.
P:
srenwagen
TAAL, Mid-
siting vermiet
[jp3kerke.
Gasthuis te
aber
met koken,
Kling, en zoo
te melden bij
e huishouding.
H
l
JAS.
'ZATERDAG 23 JULI 1927, No. 248.
DE GROOTE LEVENSVRAAG.
En hij zeide: Wie zijt gij, Heere?
Handel. 9:5 a-
Saulus blaast dreiging en moord te
gen de discipelen ties Heeren. Hij do-et
dit niet van harte, want daar is iets in
zijn hart, dat hein tegenhoudt. Saulus
gaat daartegen echter in. Hij slaat de
verzenen tegen de prikkels. Hij handelt
tegen zichzelf. Maar hij is als helt wilde
paard, dat zich niet wil overgeven.
Zoo gaat Saulus, groot in eigen kracht,
zich bewust van zijn gewichtige zending,
naar Damascus. Hij gaat als inquisiteur.
Op zoek. Zoo hij. eeni-gen „vau dien
'weg" vond, dan zou hij ze gebonden,
brengen naar Jeruzalem.
De mensch echter overdenkt zijn weg,
doch d® Heere stiert zijn gangen.
Op den zo-nne-dag van zijn reis, naar
Damask us omstraalt dozen Saulus 'n: licht
dat opglanst ver boven 't zou negloeien en
hoort hij een stem, di-ei als da donder
vraagt: „Saul, Saul,, wat vervolgt igiji mij?"
En hij zeide: Heeira, wie zijt giji?
Zie dit is een vraag vol verwonde
ring.
Do mensch, in eigen kracht, do zont
daar in z'n eigenzinnig drijven, is zicht
zelf bewust.
Saulus zal die secte der Nazaireinlen
wel 'krijgen. Daar is immers nranatnd,
dia hem wederstaan kan. Daar is toc'li op
aarde niets^ wat hem kan wederstreven.
Zoo -gaat Saulus, zoo gaat da mensch,
die zichzelf zal wezen, die .liet eigen
pad wel banen zal, zijn sterken weg.
Tot tot z'n Tegenstander helm te
machtig wordt. Tot God Hem tegenhoudt-
Tot het hem openbaar wordt dat eir bo
ven het natuurlijk licht dezer .aarde
L-oveibnatuur]ijke gianzen zijn. Tot hij 't
bemerkt, dat hij niet verder kan en de
vraag der verwondering uit zijn zied
springt: Wie zijt gij, Heere?
Dit is ge voelt het oen' vraag
vol verwondering.
Do mensch dezer wereld gelooft niet
aan de macht Gods. Het tegenstrevend
kind, zoo-als Saulus, wil zich niet aart
God onderwerpen en gevangen geven. Bo
vendien. meent hij niet' gévange-n genomen
l.e kunnen worden. Hij m-eianlt zijn eeuwig
levenslot in eigen handen te hebben.
Vandaar dat hij bij de ontmoeting met
Jezus, bij de eerste aanraking, als bijl
Bemerkt 'tot staan gebracht te> zijn, ter
aarde valt en! verwonderd, hoogst ver
baasd uitroept: Wie zijt gijl, Heere?.
Dat is ook de levensvraag.
Het is de vraag, waarin! uitkomt, dat
ge niet weef, wie ge ontmoet hebt.
Maar dit weet ge wed, dat ge Bén!
ontmoet hebt Die sterken.- is dan gij.
Die u aan kan.
Zoo is het ook.
Het Evangelie van J-eizus Christus is
geen zoetelijke prediking van veel li-cve
woordjes, maar het is kracht. Het is dei
donderende prediking van don Christus
der almacht.. Jezus Christus, de Overwin
naar over den dooid, houdt mensebeinziiet
len staande, breekt hot onbreekbare, ver
brijzelt het onverwoestbare.
Daarom is het de levensvraag, omdat
Saulus voelt, dat hier Iemand aan zijn
leven gekomen is. Hij; wist ni-et, wie hij
achterna zat. Hij was zich niet bewust
wat hij deed. Maar hier ontmoet Saulus de
floor hem Achtervolgde. Hier is Jezus,
Die hem door Zijn Goddelijk licht om
schijnt en hem toespreekt.
Vandaar de vraag: Heere, wie zijt gij?
Vandaar de vraag der verwondering:
Maar wie zijt gij-, Heerei?
Vandaar de levensvraag.
D-e levensvraag.
Dit verstaat niet ieder. Maar die Jet
Naar het Engelsch
210 o--
„Dit wonder bijvoorbeeld," peinsde hij,
terwijl hij nadenkend langs zijn grijzen
baard streek, „was al een bijzonder onge
lukkig iets. De menigte scheen er geheel
d.o-or meegesleept. Indien wij geweld ge
bruikten met deze verderflijiko personen,
zou het, naar ik vrees, bij heit volk
lang niet in goede aard-ei vallen."
Hij was zoo vetr met zijn overleggingen
gevorderd, toen bij gestoord w-erd door het
geduid van een langzamein zwaren stap,
wedke de trap op klom; -dei deur werd
geopend en Kajaphas trad binnein: Annas
staarde hem vol verbazing aan, terwijl
hij- met koelen afkeurenden blik zijn ver
vallen gelaat, zijn verwilderd uiterlijk en
zijn bevende handen waarnam.
„Ik verbaas mij" zeide hiji, zijto. gelaat
afwendende, toen hij de angstige ge-jaag
de uitdrukking in de oogen van zijn
schoonzoon opmerkte „ik verbaas mij
zeer, om niet tel zeggen, dat het mij' in
het geheel niet aanstaat, u hedenmorgen
hier te zien. Gei ziet er uit als iemand»
di6 zich binnen de wanden van een zie-
zus voor het eerst ontmoet heeft, die
Hom heeft 1 eer-en kennen in de kracht
Zijner Godheid in het bliksemende licht.
Zijner Majesteit, diei heeft dit geroepen.
De eerste ontmoeting van Jezus en
den zondaar, is er een van kracht. Is er
een van openbaring. J-eizus is kracht, Jet.
zus is Almacht. Ocli Saulus valt daar
maar niet ter aarde en hij is maar niet
alleen verblind. Dit is slechts de uiter
lijke openbaring van wat innerlijk plaats
greep. Maar Saulus is hier zoo terneer
geworpen, dat hij gebroken in zijh kracht,
dat hiji, de zelfbewuste, vragen moeit de-
levensvraag tot Jezus: Wie zijt gij, Heere?
Die levensvraag.
Want de menschen dezer wereld, de
dooden ze weten niet, wie Jezus is.
Ze hebben een geheel verkeerde voorstel
ling van Jezus. Hij is de Martelaar aan
liet. kruis, de groote Zelfverlaochenaar, de
Heilige Nazarerter, de groote Idealist.
Ja, Jezus is de Christus van het kruis.
Maar dat is Hij niet .alleen. Iliji is
de Verrez-ene. Hij is Gods Zoon. Hij is
God.
Die Hem ni-et kent, die weet dit niet.
Di!e weet niet, h-e-laas niet, welk e-en
kracht Jeizus in ons leven is.
En vandaar, dat de mensch dezer aar
de, die voor het eierst Jezus ontjmoet
vol verwondering vraagt: Wie zijit gij',
Heere?
En vandaar dat wij: ons verblijden, als
er ergens w-eier één ter aarde gevallen is
en geroepen heeft: Wie zijt gij, He-ere?
Want dit is de levensvraag.
Dit is de vraag van den doodle ini
zonde en schuld, die Heit Leven onfl.
moeit heeft.
MET BLIJDSCHAP OMGORD.
Vreugd in den Heer is 't geheim van mijn
leven;
Vreugd in den Heer is de klare fontein
Van al mijn den-ken, mijn willen, mijn
streven;
Vreugd in den Heer is mijn eigenlijk zijn.
Kon ik u allen, o, kon ik u geven
Vreugd in den Heer, als den lavenden
dronk,
Die reeds aan zóóvele stervenden 't Leven
Zóóveel vert-wijf'lenden Hope weer schonk.
Vreugd in den Heere zij is er voor
allen,
Need'rig, aanzienlijk, verheven of klein;
Vreugd in den Heer zal doen juichen en
schallen
Iedere ziel die des Heeren wil zijn.
NELLIE VAN KOL.
BEREID ZIJN.
Naar aanleiding van liet ontzettend
auto-ongeluk te Diever schrijft Ds D. v.
Dijk in „De Bazuin":
Vacantietijd is het. Overal zwermen ze
uit, de bevoorrechten, die in -dezen tijd van
het jaar het er eens van kunnen nemen en
den arbeid er aan mogen geven om voor
langer of korter tijd alléén te genieten.
Lang van te voren zijn de voorbereidse
len daar reeds voor getroffen; in blijde
spanning is de dag van vertrekken ver
wacht.
Eindelijk komt hij.
Met een lachend gelaat wordt vaarwel
gewuifd aan de achterblijvenden en met
een licht hart gaat het de langverwachte
vreugden tegemoet.
Wie denkt er bij zulk vroolijk weggaan
aan, dat men misschien eigen huis niet
weer zal zien?
En toch zoo kan het gaan.
Gisterenmorgen -gingen wij op reis.
Even voor ons ging een familie van -onze
gemeente; een geloovig arts met zijn gezin,
zijn vrouw en drie kostelijke kinderen.
Een gezin in den vollen fleur; rijk aan
liefde, rijk aan levensverwachting; alle
omstandigheden zóó, als men het voor „ge
lukkig-zijn" maar wenschen kan.
Nu zouden ze een vacant-ietocht gaan
ma-ken; in eigen auto; zoo zou men zijn
•geluk met elkander alléén hebben. Wat een
weelde. Denk u eens in de blijdschap van
die kinderen; jongens van een jaar of der
tien, veertien en een iets jonger meisje;
wat zullen ze zich niet hebben voorgesteld
van wat hun wachtte.
En vader en moeder, hoe rijk zal het hen
hebben gemaakt, dat ze dit hun kinderen
konden -geven.
ke-kamer moest bevinden. De bekwame
hand van mijn dochter zal in uw tegen-
woordigen toestand gun-stiger uitwerking
hebben, dan de beliand-eling van staats
zaken. Zal ik een draagbaar voor u be
stellen?"
„Houd op!" zeide Kajaphas, terwijl hiji
den ouden man bij! den prm vastgreep.
„Hoor eerst, wat ik u te zeggen heb,"
an hij liet zijh stem tot een schor
gefluister dalen „uw dochter is mijn'
vrouw niet meer." -
„Wat bedoel je, man? Je bent waan
zinnig 1"
„Neen, dat ben ik ni-et, was ik het
maarl" zeide -de ander moed-el-o-os.
„Ik herhaal, dat je waanzinnig bent,"
riep Annas uit, terwijl zijn oogen toorni-g
flikkerden. „Wat, heb je mijn dobliter ver
sloot en?"
„Zij is -een volgelinige' van dein Nazare
rter geworden," zeiid-e Kajaphas somber.
„Kon ziji dan nog langer mijn vrouw blij
ven?"
;„Waar is zij?"
„Zij is tot hen gegaan."
Annas zweieg eeinig© oo-g-enhlikken. „In
dien hetgeen ge zegt, geen uiting is van
•iwaajnlzih," zeide hij op beslisten toont,
„dan zeg ik, hebt ge wieig-edaan. Niet
lartgeï uw vrouw, zal zij ook mij,n doch
ter niet meer zijn. Zijl is voortaan een der
volgelingen van Hem, cli-etn wij- aan den ge-
Zoo reden ze af.
En.nog geen zestig kilometer van hun
huis, daar rent de auto tegen een boom
en zwenkt en ploft in het water van de
Sinildervaart en alle vijf, vader, moe
der, kinderen verdronken.
Niet één komt er van hen weer levend
in huis; niets kwam er van het vacantie-
genot; een paar onuitsprekelijk bange
oogenblikken en toen had de eeuwig
heid zich voor hen ontsloten.
Al die weelde, al die verwachting, die er
voor dit leven in dat -gezin belichaamd
was, met één slag weg, weg 1
Ontzaglijk; wij lazen het toen wij rustig
den eersten avond in ons vacantieverblijf
zaten; en wij hebben gebeefd; ontroerd tot
in merg en been.
Gij moet zulke menschen kennen, gij
moet hun levensgeschiedenis weten, gij
moet ze geregeld voor u in de kerk hebben
zien zitten, gij moet iets weten van hun
levensrijkdom om de ontroering te kunnen
begrijpen, die zoo'n krantenbericht in het
hart kan wekken.
En waarom ontroert dat nu zoo?
Het eerste is, dunkt me, medelijden.
„Ach, die stakkerds"; dat is het wat van
zelf uit het hart welt. En het is begrijpe
lijk, dat menschen die zelf van den rijkdom
van dit leven gemeten, er zoo over denken.
Toch is -dat eigenlijk niet -goed. De men
schen over wie het hier ging, waren kinde
ren Gods. Wij mogen gelooven, dat zij, toen
zij plotseling uit dit leven werden wegge
nomen, overgingen in een beter leven; wij
mogen gelooven, dat zij nu zijn ingegaan
in een weelde, in een genieting, daar in
't Vaderhuis, waarbij'vergeleken alle aard-
sclie genieting in 't niet verzinkt.
Neen, medelijden behoeven wij met hen,
die zoo plotseling heengingen niet te heb
ben.
Maar het is ook niet alléén medelijden,
dat me ontroerde; het is ook dit, dat wij in
den gang der zaken bij -dit ongeval zoo
klaar een leidende hand zagen, die alles
bestuurde.
Dat heel zoo'n familie, juist op een plek,
waar zoo weinig liulp te krijgen was, op
een oogenblik, dat zij uitgaat om te genie
ten, zoo, zonder -dat men weet hoe, iets
krijgt waardoor ze zóó den dood ten prooi
valt, dat doet liet ons gevoelen: „Dat is
geen toeval, dat heeft zoo moeten zijn, dat
is Gods hand, die dat alles zoo heeft ge
leid".
En waar we dat zien, daar worden we
vanzelf ontroerd; zoo klaar de hand des
Almachtigen in ons leven te zien ingrijpen,
dat geeft iets van de ontroering, die Israels
vromen ondergingen, als zij zich zagen
staan van aangezicht tot aangezicht met
een engel of met den Engel des Heeren.
En toch moest het feit, dat wij in zulk
een ongeval zoo klaar Gods hand zien ons
veeleer rustig maken dan dat het ons ont
roerde.
Want als God het heeft gedaan, dan is
liet immers goed? Als God het heeft ge
daan, dan is het goed geweest dat die blij
de levensloop van dit gezin, daar op dien
eenzamen weg in het kille water op eens
afgebroken werd; als Gods hand het deed,
dan is het het beste, zooals het nu is ge
gaan voor de gestorvenen zelf en voor al
len en voor -alles.
Maar ook dat is het nog niet alleen, wat
ons deed beven, toen wij dat bange bericht
lazen.
Hel is ook dit, dat wij zoo aangrijpend
gevoelden: „Wat hun overkomen is, dat
had ons kunnen overkomen, dat, kan ons
nog overkomen; wij kunnen ook, allen met
elkander, eer wij het weten in het oordeel,
in -de eeuwigheid staan".
En -die ontroering is goed, is heilzaam,
want zij doet ons vragen; Ben ik bereid?
Zou het voor mij ook een verlossing zijn,
zoo'n plotseling sterven, ook al kwam het
over mij op een hoogtepunt van levens
blijdschap?
voor Manufacturen
Damea- en Kinderconfectie
Tapijten - Gordijnen
Bedden - Ledikanten en
aanverwante artikelen is
vloekten' boom hingen. Wat h-ein betreft,
zal ik u zeggen, wat er weldra gebeuren
zal?"
Do andere gaf geien antwoord.
„Indien de menschen graan willen plan
ten in een ve-ld, dat -een wildernis geweest
is," vervolgde Annas met dezelfde ijzig
koude stem, „ontwortelen zij het onkruid
en verdelgen het geheel met vuur. Dit
zullen wij even-eens doen met die -onheil,
bren'gende planten, welke hun vergiftige
wortels strengelen -om den eenigen steun,
welke onze lijdende natie rest: den tempel
enj het tehuis, D-och laat niemand nog
hierover spreken, ik bedoel over het
geen uw vrouw betreft; h-et is niet noo
dig dat onze naam beklad en bespot
wordt. Op het oogenblik is zij vrienden!
gaan bezoeken; later zull-en wij misschien
een middel vinden, om ons in het ge
heim te ontdoenl
„W-at!" riep Kajap-has verschrikt uit.
„Z-ou-dt ga
„Zwijg man, ik hoor de anderen komen.
Wilt ge blijven? W,e zull-en ons vanmorgen
juist met deze zaken onledig houden."
„Ik zal blijven."
En toen weldra de vergadering voltallig
was, nam hij zijn oude plaats in aan de
rechterhand van Annas. In zijn groote
moedeloosheid verlangde hij naar den
dood. en toch was het brandende ver-
lanjgen in hem, om zich te wreken op
Ik wilde wel, dat die vraag ons allen be
roerde, temidden van ons vacantiegenie-
ten.
Niemand zegge: „Waarom doet ge door
zoo te schrijven, zoo'n wolk drijven voor de
zon van blij levensgenieten?"
Het is goed die wolk over u te laten drij
ven, opdat ge, als Gods hand u plotseling
het licht dezes levens doet óndergaan, gij
op datzelfde oogenblik moogt weten, dat
een beter licht u zal opgaan in het Vader
huis.
Laten wij in deze blijde zomerdagen van
familiegenot, van natuurgenot, toch maar
niet vergeten de broosheid onzes levens, er
maar op bedacht zijn verzekerd te worden
van ons deel aan het eeuwige leven in
Christus Jezus onzen Heere.
Dan gaat -door onze levensgenieting iets
heen spelen van het licht des hemels dat
door geen dood of ongeval gedoofd wordt.
Laat ons genieten deze dagen, maar ge
nieten als kinderen Gods, als verlosten
door Christus, als erfgenamen des hemels.
Een droeve statistiek.
Verschenen is de Crimineele Statistiek
over 1925.
Na de hooge cijfers van de jaren 1918
1920, trad met 1921 een teruggang in,
welke zich ook in 1925 handhaafde.
Helaas echter niet voor de zeden-mis
drijven. Deze zijn wederom in omvang toe
genomen. De cijfers der opeenvolgende ja
ren geven een verontrustend beeld. Be
droeg het aantal veroordeelingen in 1913
nog 400, in 1921 was het al gestegen tot
672. En helaas, die stijging gaat door. In
1922 waren er 673 veroordeelingen, in
1923 756, in 1924 829, in 1-925 895.
Het is mogelijk, en wij hopen het, dat
op -deze stijging invloed kan gehad heb
ben een meer intensieve vervolging van
deze afschuwelijke delicten. Maar zelfs al
neemt men dit in aanmerking, dan spre
ken toch deze cijfers van een droevig ze
denverval.
Dit blijkt vooral, wanneer men de on-
derdeelen dezer statistiek beschouwt.
Wanneer wij het gemiddeld percentage
van de jaren 19111915 vergelijken met
het percentage van 1925, dan zien wij,
dat berekend per 100.000 inwoners, stegen
de veroordeelingen wegens:
verkrachting van
kinderverkrachting van
feitelijke aanranding van
met bewusteloozen
of kinderen van 203,32 tot 385,42
met minderj. van
hetzelfde geslacht van 15,54 tot 104,54
door ouders, voogden,
onderwijzers van 20,72 tot 33,94
Vooral de stijging hij de voorlaatste cij
fers, zegt het „Gentrum", wijzen op een
bedenkelijk verval van zeden.
En dan bedenke men vooral, dat -dit een
statistiek is niet van de misdrijven, maar
van de veroordeelingen!
Hoevele van deze misdrijven blijven, om
allerlei redenen, onopgespoord!
15,22 tot 19,01
22,34 tot 48,87
83,53 tot 133,05
In sommige kranten las ik een uit
voerig verslag van een zitting van het
Utrechtsche Kantongerecht, waar eenigo
vrouwen uit Zeist zich te verantwoorden
hadden over 't niet gaan naar de stem
bus.
Een der vrouwen hield met den Bij-bel
in de hand een breed betoog om haar
thuisblijven te motiveeren. Aan het slot
verklaarde ze blij te zijn, dat ze gelegen
heid had gehad om van die plaats voor
Gods aangezicht te getuigen en voor de
eere Gods op te komen.
Ik kan niet zeggen, dat ik dit optreden
sympathiek vond. Daarvoor deed het
gezien het feit. dat men met een een
voudige aanmelding hij het stembureau
kan volstaan te veel aan reclame
denken, en reclame en gemoedsbezwaren
zijn m.i. dingen, die nu heelemaal niet
hij elkaar passen.
Maar ,toch vraag ik me af: waarvoor
is 't nu noodig, dat dergelijke dingen wor
den uitgelokt en dat dergelijke eenvoudige
vrouwen, die misschien voor ons volks
leven veel meer betoekenis hebben dan
tal van anderen, die altijd over vrouwen
rechten deil mond vól hebben,, worden
gestraft? Waarvoor is 't noodig, dat
zij die te onverschillig zijn om te stemmen
of die daartegen ernstige bezwaren heb
ben, toch worden verplicht naar de stem
bus te gaan?
Waarom die overbodige en ongemoti
veerde „stemplicht" niet afgeschaft?
OPMERKER.
Wij-len Dr L- Wagenaar heeft eens in
een schriftelijk debat met Mr Troelstra.,
helt Socialisme geteiekend met liet volgen
de beeld: Er was eien's e-e-n knecht, dié
,een kelder moest schoonmaken. Vooral
heit aandragen van het bemoodi'gdei wa
ter was een vermoeiend werk, waarom
hij wat blijl was, toen' hem een toove-r.
woord aan de- hand werd gedaan, waalit
door Lij de bezemsteel aan het waterdra-
gen kon zetten.
In minder dan geen tijd had hij zoo een
overvloed van water. Toen hiji -echter de
bezems-teel weer op nonactiviteit wilde
stollen bleek hem dat hij het tooverwoord
vergeten had. Het duurde 'niet lang of
hij stond tot aan zijne knieën in 'L water.
En de bezemsteel draafde maar aldoor
van den kelder naar dei pomp- en omge
keerd. In zijn angst greep de man tent
slotte een bijl, waarmee hij de steel in
twe-e stukken sloeg. Maar toen was liij
nog verder van huis, want nu begonnen
beide stukken heit water aan te dragen.
Eindelijk toen -de man o-p heit punt stond
te verdrinken, kwam er iemand, die het
verlossende woord sprak en aan dm wai.
thiraanvo-er een einde maakte.
Zoo gaat 'tnu ook met het Socifat
lisme1, zooals in de afgeloop-en week weer
te We en en is gebleken. D-e Socialisten
hadden -daar de massa in beroering ge
bracht, zo hadden de hartstochten tot hel
uiterste geprikkeld, maar toen eenmaal
het oproer losbarstte-, raakten zij- do lei-
Tijdens de onlusten in Weenen waren door de rebellen in de straten
barricaden opgeworpen, die echter spoedig door militairen en politie
werden genomen. Onze foto toont een barricade, welke door militairen is bezet.
lien, die hij- aansprakelijk stelde voorliet
verlies van zij-n vrouw en van zijn' zooin
heiden.
„Breng voor ons de b-aidei mannen, die
ge gevangen hebt genomen,' 'beval Anaas,
„en den bedelaar."
„Ge ziet hier voor u," v-ervolgde hij1,
zijn doordringende oogen o-p Petras en
Johaniaes richtende, terwijl zij' voor den
halven kring der hooge rechters stonden,
„twee mannen, die verklaarde volgelingen
waren van den Nazarener, die onlangs
ter dood werd gebracht ten! gevolge van
misdaden, schadelijk voor Kerk en Slaat.
Verstandige mannen zouden een heilzame
(waarschuwing geput hebben uit heit lot
van hun valschen leermeester; doch dezen
volgen in de voetstap-pen van Hem, die
gekruisigd i-s, blijkbaar niet inziend-es, dat
deze voetstappen naar het kruis l-eiden.
Gisteren was er een oproer in den tempel.
Een bedelaar, dien God rechtvaardig be
zocht had om de zonden zijner vaderen,
werd voorwaar gerfezen door d-eize
martnen genezen! Het is ongehoo-rd, dat
zoo tets toegestaan is. Ik beveel u
daarom, dat gij mijl antwoordt: „Dooir wat
kracht af door wat nlaarn hebt gijlieden dit
gedaan?"
„Gij oversten -des volks en gij1 Ouderlin
gen Tsraëls," zeide Petrus, en hij den
klank zijner stem trad de bedelaar die
onwillekeurig zich angstig op den achter
grond had gehouden, stoutmoedig voor
uit; „alzoo wij he-den gerechtelijk onder
zocht worden oiver de weldaad aan een
krank mensch geschied, waardoor liij: ge
zond geworden is:, zo:o zij! aan u allen
kennelijk en aan het ganscbe volk Israels,
dat do-or den naam van Jezus Christus
den Nazarener, dien gij gekruist hebt,
welken God van de dooiden heeft opge
wekt, door Hem, zeg ik, staat deize hier
voor u gezond. Deze is de steen, die
van u, de bouwlieden, veracht is, welke
tot een hoofd des hoeks geworden is.
En de zaligheid is in geein-en anderen
want daar is ook onder den hemel geen
andere Haam, die onder de menschen ge
geven is, -door welken wij moeiten zalig
worden."
Dezelfde gevoelens, welke Annas over
meesterd hadden, in dien nacht toen hij-
getracht had, den Man van Nazareth te
ondervragen, kwamen nu w-eier over hem.
Hij trachtte te spreken, doch zijln -stem hé-
gaf hem. En een gemompel van verbazing
was hoorbaar in den kring der rechters.
„Ho© is het mogelijk?' 'fluisterde er één
zijn buurman in het oor, „dat deze onw-e.
tende mannen dusdanig kunn-ein spreken?"
„Zij hebben het geleerd door hun om
gang met den Galileeiër", antwoordde de
andere. „Herinnert ge u niet Zij-n ge
sprekken?"
(Wordt vervolgd.)
1
BjgjHMjMMH