Wat er deze week voorviel GEMEENTEPOLITIEK. werk. Men wil daar eerst probeeren den bouw van deze woningen te doen ge schieden door een particuliere commissi?. Lukt dat niet, dan kan het gèmeentobe- stuur altijd nog overwegen, of hier een taak voor do gemeente it. Dit hoorden we uit den mond van een soc.-dem. wethouder. Alweer opmer kelijk Inzake de auLolractio bij de gemeente- Teiniging neemt de Gemeenteraad van Mid delburg een ander standpunt in dan die van Vlissingen. In deze laatste gemeente is kort geleden de autotractie ingevoerd, o.m. met de bedoeling daardoor op de kosten van den reinigingsdienst te be zuinigen. En in Middelburg ontraden B. en W., blijkens de uitlatingen van den voorzitter co wethouder Onderdijk, zulk een aptotractie ten stérkste, omdat het een dure boel zou zijn. De wethouder betoogde zelfs, dat paardentractie den laatsten tijd eer goedkooper dan duurder wordt! Het zal ons benieuwen, welke gemeente op den duur voordeeliger uit is. De meeningen staan nu wel lijn- Techt tegenover elkaar. f Bij de rondvraag kwam nog even het dreigende verdwijnen der door vreemde lingen zoo geprezen botermarkt ter sprake, nu de Veilingsv'ereeniging Walcheren se dert enkele weken eon eierveiling heeft ingesteld, en naar nu wel blijkt met gun stige resultaten. Naar het ons voorkomt, bad mevr. de Graaf het bij het rechte eind, toen ze zei, dat men zich tegen moderne zaken niet zal kunnen verzet ten. Als blijkt, dat de pluimveehouders op een eierveiling meer geld maken van bun eieren, wandelen ze de Botermarkt rustig voorbij en gaan met hun eieren naar het veilinggebouw. Als bet oude ook g o e d is, is verandering zeker onge- wenscht, maar als bet nieuwe beter is, moeten historische, folkloristische en sen timenteel© overwegingen nu eenmaal wij- ken. DE TIJDEN VERANDEREN. Naar aanleiding van de kiekjes in som mige bladen, waarop men Minister van der Vegte zag, bezig pver een hek te klim men, schreef Ds J. Gispen in „De Bazuin": „Wat is de wereld in een menschen- leeftijd toch verbazend veel veranderd! In* mijn jeugd was een Minister één en al deftigheid. Een liooge hoed, een onbe rispelijk zwart pak, fijne handschoenen en .een heel deftig gezicht waren de meest voorkomende uitingen van de Ministe- riëele waardigheid. En nu hangt een Mi nister voor de oogen van heel Nederland op een hek om zich te pvertuigen wat noodig zal zijn in een bepaalde streek om een watersnood als van verleden jaar zoo mogelijk te voorkomen! Wie kan nu nog de groote verandering van onze dagen vergeleken bij vroegere ontkennen? Ik zeg dat niet jn afkeurenden zin, wat ik om ongelukken te voorkomen er maar uitdrukkelijk aan toevoeg. Integen deel, die ouderwetsche deftigheid in haar ongenaakbaarheid lieeft heel wat goede dingen tegengehouden en dat overat zelf eens gaan kijken is pok in een Minister zeer te prijzen. Maar met heel groote schroom zou ik wel willen vragen, waarom vele menschen bet dan niet erg goed kunnen vinden als ook bij ons predikanten die ouder wetsche deftigheid eens een beetje minder wordt. Uit mijn eigen ambtelijk leven her inner ik me nog levendig den tijd, dat ik zelfs bij stroomende regens niet anders als met den boogen hoed op over de heide op huisbezoek dorst J.e gaan en dat, toen ik de eerste maal moed greep om dien ambtelijken hoed met een ge wone; te verwisselen, ik bij een zieke verwelkomd werd met de woorden: bent u het? ik dacht dat er een koopman aan kwam om mijn antieke borden te koo- pen! Wat een bepaalde hoed toch al niet doen kan. Dit beteekent nu natuurlijk niet, dat deftigheid bij een dominéé streng verboden is, maar wel dat het in die deftigheid niet alleen moet gezocht wor den. De uiterlijke kant der dingen is voor velerlei verandering vatbaar, terwijl het wezen betzelfde blijft. Wanneer dit een beetje meer werd beleefd, zou er heel wat minder onder ons menschen te doen zijn." Bestrijding der werkloosheid. Omtrent de werkloozenzorg deelt de regeering in de Memorie van Antwoord op de algemeene beschouwingen der Eer ste Kamer liet volgende mede: De bedoeling van lie besprekingen, welke de Minister van Rinnenlandsche Zaken en Landbouw heeft gehouden met vertegenwoordigers van de vier grootste gemeenten, was in overleg te treden om trent Rijkshulp voor werkverschaffing. Volgens de bestaande wetgeving berust de zorg voor hen, die in eenigerlei vorm onderhoud of tegemoetkoming van Over heidswege behoeven, bij de gemeenten. Het ligt uiteraard niet in de bedoeling der Regeering hiertegen te reageeren. Maar waar bet voor de gemeentebesturen vaak moeilijk is hun werkloozen Aan passenden arbeid te helpen en deze toch de voorkeur verdient boven steunverleening, beeft de Regeering gemeend, dat het aanbeveling kon verdienen ook de grootere gemeenten op dit gebied behulpzaam te zijn. Slechts een verandering ten goede van de conjunctuur vermag de werkloosheid weg te nemen. De bij sommigen leven, -de opvatting, dat op dit gebied al het heil ligt in het besteden van zéér veej geld aan zéér groote werken, liefst naar een plan voor vijf jaren vastgesteld, kan I niet worden gedeeld. Als middel van ver- I zachting zal dit een tijdlang kunnen hel- I pen, indien althans niet een iil te groot percentage der kosten aan onteigening en materialen heengaat. Maar als blijvend middel om bet economisch weerstands, vermogen der natie te verhqogen zal liet alleen dan baat geven, wanneer de o '0110. mische rentabiliteit van het werk objectief onderzocht, en stevig gegrondvest is, zon der bij dat' onderzoek nevenbaten a.ls tijde lijke werkverruiming in aanmerking te nemen. Tot de bevordering van zóódanige wezenlijk-productieve weik n recht dree' 8 of steunend, is de Regeering bereid. Inzake de financiering van de productieve wen. ken die de Regeering wensclit te bevor deren, zij nog herinnerd aan haar. vroeger reeds meermalen uiteengezet standpunt dat voor werken van bepaalden omvang en beteekenis de weg van leerton kan worden ingeslagen. In dien zin is reeds gehandeld bij dedrooglegging der Zuider zee en zal b.v. ook gehandeld kunnen worden bij den wegenaanleg. Zooals uit een. vorig artikeltje bleek, heeft de wetgever er voor gezorgd, dat niet tegelijkertijd aan het bestuur der Ge meente kan worden deelgenomen, die tot elkaar in een te nauwe verwantschap bestaan. Maar ook zijn maatregelen genomen, om te voorkomen dat personen, van wie dit uit den aard van hunne betrekking minder gewenscht wordt geacht, niet in den Gemeenteraad zitting kunnen nemen. In de eerste plaats worden volgens art. 22 van deGemeentewet van het lidmaatschap van den Raad uitgesloten die personen, die met eenig gezag over den raad of met bet toezicht op zijne handelingen zijn belast. Daartoe behooren .de ministers, de com missarissen der Koningin en de leden der Gedeputeerde Staten. Nadere toelichting hierbij kan als over bodig worden beschouwd. Deze bepaling spreekt vanzelf. Evenals bet in hooge mate ongewenscht is, dat Ged. Staten, zooals dat in Zee land het geval is, pp de besluiten van gemeenten inzake verlichting invloed heb ben, terwijl zij tevens hebben te waken voor de belangen van het electrisch be drijf, moet het ook als ongewenscht wor den beschouwd, dat leden van een ge meentebestuur in de toezichthoudende col leges zitting zouden nemen. Hieromtrent bestaat dan ook geen ver schil van meening. Wel is meermalen de vraag gesteld of zij, die ingevolge de Provinciale wet jaar lijks 'worden aangewezen om in liet col lege van Ged. Staten bij staking van stemmen den doorslag Ie geven, de z.g. buitengewone Gedeputeerden, ook onder deze uitsluitnig behooren te vallen. Volgens de duidelijke bepalingen der wet is dit niet het geval. Het lid der Staten dat een enkele maal worrlt opge roepen of kan worden opgeroepen om een beslissing te helpen nemen, is daarom nog geen lid van Gedeputeerde Staten. Of op deze wijze gehandeld wordt in den geest van de wet is echter een andere vraag, 't Is immers mogelijk dat op deze wijze iemand geroepen wordt om rechter te zijn in eigen zaak niet alleen, maar ook bij zulk een geding den doorslag te geven. Verder komen voor bet lidmaatschap van den Raad niet in aanmerking dege ne die een betrekking vervullen waari. over liet toezicht van eenig orgaan van het gemeentebestuur zich uitstrekt, n.l. de commissaris van politie, die staat on der de bevelen van het hoofd der politie den burgemeester, en verdei' alle ambte naren vanwege het gemeentebestuur aan gesteld of ondergeschikt. Toch is bet in sommige gevallen m'oL gelijk dat de gemeente-secretaris tevens lid van den Raad is, n.l. wanneer bet secretariaat en het burgemeesterschap in één persoon vereenigd zijn. Dit is een allerzonderlingste bepaling. Wanneer een raa^telid ook maal' slechts tijdelijk tot secretaris benoemd wordt, dan is hij verplicht als lid van den raad ontslag te nemen. Maar wanneer zulk een raadslid tevens burgemeester is op- ziclizelf reeds een minder gewenschto combinatie dan bestaat volgens de wet tegen die combinatie geen bezwaar. Een redelijke verklaring voor deze eigenaardige bepaling hebben wij nergens kunnen vinden. Het vermoeden is uitgesproken dat de wetgever met deze bepaling een wenk heeft willen geven dat' hij het zitting nemen' van den burgemeester in den Raad wensclielijk acht, maal erg waar schijnlijk lijkt ons deze opvatting niet. B. t e S. Aan de vraag of bet al of niet noodig is te stemmen op numimer één van de candidatenlijst, zullen we dezer dagen in een afzonderlijk artikeltje de aandacht vestigen. Een lezer. Naar ons oordeel heeft Me „zakelijke belasting op het bedrijf" een zeer onzakelijke kant. DE FINANCIEN DER PROVINCIE ZEELAND. In de beschouwingen die de Rotterd. Bankvereen. in haar publicaties sedert eenige maanden wijdt aan de provinciale financiën, is zij in haar jongste uitgave gekomen tot de financiën der provincie Zeeland. Ze leidt deze beschouwing in mot de volgende opmerkingen: De Provincie Zeeland is zoowel naar bare oppervlakte, welke bijna 180.000 H.A. bedraagt, als naar het inwonertal van circa 250.000 zielen, op een na de kleinste provincie. Utrecht is nog kleiner van op pervlakte en Drenthe moet het in zielental nog tegen haar afleggen, hoewel Drenthe in dit opzicht sneller vooruit gaat. In de laatste 25 jaar is de bevolking van Dren the met eirea 73.000 toegenomen en die van Zeeland met slechts 34.000. Het spreekt vanzelf," dat die mindere groei nu juist niet in liet nadeel der provincie be hoeft te zijn, doch wel blijkt daaruit, dat de ontwikkelingsmogelijkheden in dit ge west blijkbaar niet zoo groot zijn, hetgeen ook al niet onverklaarbaar is in verband met de bijzondere omstandigheden, welke zich liier voordoen, tengevolge van de ver spreide ligging' van de verschillende deé- len van het gewest. Die omstandigheden hebben uil den aard der zaak ook haar invloed op de fi nanciën der Provincie doen gelden. Het verkeer op eLk eiland afzonderlijk eischle niet alleen voorziening, maar ook het ver keer tusschen de eilanden onderling, welk laatste niet van plaatselijk maar van provinciaal belang was en derhalve ook binnen den kring der provinciale bemoei ingen moest worden getrokken. Daarbij is voldoende bekend, dat de Provincie Zee land dikwijls door watersnood is geteis terd en al mag zij met alle reden de spreuk „Luctor et Emergo" in haar wapen voe ren, zonder bijzondere zorgen ook van fi- nanciöelen aard is dil^iet bereikt. Ondanks deze ongunstige factoren heeft de Provincie het langen tijd met gematig de opcenten op de diverse belastingen kun- pon bolwgrken, terwijl nog in J 918 op de rijksinkomsten- en vermogensbelasting geen opcenten werden geheven. Spoedig daarop zijn zij echter belangrijk verhoogd, zoodat nu reeds eenige jaren achtereen op alle belastingen bij de wet toegestane maxima worden geheven. Voor Zeeland kan dan ook niet gelden en evenmin voor Drenthe, wat de Minister van Financiën in liet midden bracht bij de behandeling van het wetsontwerp tot verlaging van de personeele belasting, welke in 1928 in wer king zal treden, dat n.l. de Provinciën door vei'hooging van opcenten op andere belas tingen compensatie zouden kunnen vinden voor eventueele nadeelen, welke zij van eene verlaging van de hoofdsom der per soneele belasting zouden ondervinden. Wat de reden van die belangrijke be- lastingverhooging is geweest wordt nader besproken aan de hand van debegroo- tingscijfers voor het jaar 1927. Allereerst wordt een overzicht gegeven van de begroot ingscijfers, waarbij o.a. de aandacht wordt gevestigd op liet ontbre ken van een batig saldo van een vorig dienstjaar. We vonden hieromtrent niets ver meld, doch de begrooting 1923 moest, met een nadeelig saldo van rond f 165.000 worden afgesloten, waarvan f 99.000 naar den dienst '24 en f 66.000 naar '25 is overgebracht, zoodat dienten gevolge van dienst 1924 vermoedelijk geen batig saldo meer beschikbaar is voor 1927, zooals bij de overige provincies wei het geval was." Velschillende posten worden verder to cl gelicht. Opgemerkt wordt, dat de bedra gen voor verpleging van arme krankzinni gen en voor subsidies geen hooge bedra gen vormen, evenmin als de diverse uit gaven. Vervolgens wordt nog een overzicht ge geven der schulden. De oudste leening dateert van 1908, waaruit volgt, dat Zee land haar oude leeningen snel heeft afge lost. Het restant der bestaande leeningen bedraagt f5.5 millioen. De Provincie heeft verstrekt aan: de krankzinnigengestichten f 365.000 Gemeenten en Polders c.a. f 100.000 Z. VI. Tramweg Mij f 804.556 Prov. Zceuwsche Electr. Mij. f 1-700.000 id. id. (kap. deelname) f 1.000.000 f3.969556 Eind 1913 bedroeg de schuld circa f 1.000.000, zij' is sedert met f 4.500.000 gestegen, waarvan het grootste deel in bovenstaande opgaaf is verantwoord. De Zeeuwsche Electriciteits Mij, welke al leen Z. Vlaanderen van stroom voorziet, werkte, met verlies, dat zonder afschrij vingen circa f200.000 bedraagt en bijge volg ontving de Provincie geen inkom sten op haar kapitaalsdeelname ad 1 mil lioen terwijl van het voorschot ad f 1.700.000 alleen rente wordt betaald. De staat zal waarschijnlijk 10 jaar lang tel kens f 120.000 voorschot aan de Provincie verstrekken ten behoeve van de eleetri- citeitsvoorziening, hetgeen een verlichting voor de provinciale lasten zal beteekenen. De Zeeuwsch Vlaamsche Tramweg Mij. betaalt geen rente en aflossing en de ge meenten en polders alleen aflossing, daar deze voorschotten renteloos zijn. Uit een en ander volgt, dat de lasten voor aflossing en rente in de laatste jaren aanmerkelijk zijn verzwaard en daaraan moet dan ook voor een belang rijk deel de stijging van de opcenten op de belastingen worden toegeschreven. Onze Namen. III. De Nederlandsehe wet schrijft thans voor, dat een in den echt geboren kind den naam moet dragen van den vader. Ieder moet dus een familienaam hebben. Deze wet is evenals vele andore wetten overgebleven uit den Franschen tijd, in 't begin der vorige eeuw. Bij het decreet (besluit) van den 18d?n Augustus 1811 werd n.l. het aannemen van vaste familienamen in ons land ver plichtend gesteld. Een burgerlijke stand was er nog niet. Die werd als uitvloeisel van genoemd besluit op 1 Jan. 1812 inge steld. Voor 1812 kon ieder den naam aanne men, die hem beliefde. Algemeen bekend is b.v. de naam Michiel Adriaansz. de Ruyter. Zijn vader heette echter geen de Ruyter, maar Adriaan Michielsz. De zee held liad den naam do Ruyter aangenomen van oen broer zijner moeder, welke broei bij de ruiterij van Prins Maurits diende. Een dochter van Roemer Yisscher, een bekend dichter, kreeg van haar vader den naam van Anna Maria Tesselschade. Zijn schepen hadden tijdens een storm op de reede van Tessel schipbreuk ge leden. Deze voorbeelden zouden met an dere te vermeerderen zijn. Toch wil ik als bewijs van 't voren staande nog enkele namen noemen, b.v. van soldaten van Prins' Willem 1, welker namen op de monsterrol van het vendel waren ingeschreven. Zooals ik vroeger reeds opmerkte, waren het toenmaals (laatste helft van de 16e eeuw) meest bijnamen, die de menschen droegen. Maar zij waren typeerend voor de pers on oh, die ze droegen. Zij duidden hun afkomst, hun eigenschappen of ook wel bun erva ringen aan. Zij geven ons een goeden kijk op de samenstelling, en ook op de mentaliteit van den troep. Zoo komen op de monsterrol, welke thans in 't Rijks archief te 's-Gravenhage bewaard wordt, de volgende namen voor: Alverspeelt van Kollum, '1. Mes van Alkmaar, üollekop van Medemblik, 't Verloren kint van Leijen, Grootendorst van Gorkum, Half paap van Groningen, Vroeg bedorven van Edatn, enz. 't Was dus wel een zonderling alle gaartje, dal, zich geschaard had onder de banen van de Prinsenvlag. Zoo even zeiden wij, dat op 1 Jan. 1812 do Burgerlijke Stand werd ingesteld. Ieder moest dus een vasten naam hebben. Velen waren van meening, dat de Fran sche overheersching tocJi niet lang van duur zou zijn en de gemaakte Fransche wetten spoedig zouden komen te verval len. Dit is zeer waarschijnlijk do oorzaak, dat soms gekke namen werden opge geven. De akten van den Burgerlijken Stand, in de jaren 1812 en 1813 in het Fransch opgesteld, zijn nog in bijna alle gemeente archieven aanwezig. De Franschen ver dwenen, maar de Burgerlijke Stand bleef. De ambtenaar bad het recht bij 't opmaken der akten gebruik te maken van liet ar chief der Hervormde Kerk. Hierdoor komt het, dat op sommige gemeente-archieven nog doopboeken dier kerk aanwezig zijn, ofschoon deze reeds lang terug moesten gegeven zijn, daar zij slechts in bruikleen waren gegeven. Bij de wet van 11 Germinal van 't jaar XI (1 April 1803) ten tijde van tie Bataaf- sche Republiek werd verboden, dat ge slachtsnamen van bestaande families als voornamen aan kinderen werden gege ven. Dit heeft later tot lal van processen geleid, daar '1. moeilijk te bepalen was, wanneer een naam een voornaam of jen achternaam is. Nog worden de volgende namen zoowel als voor -als achternaam gebruikt: Houterman, Wisse, Cornells", Melse. Daar in 't begin van den 80-jarigen oor log vele bewoners uit Z.-Nederland ('l tegen woordige België) zich hier kwamen ves tigen, zijn er ook vele namen van Zuid- nederlandsche of Vlaamsche afkomst, zoo als Wondergem, Wijckhuis, Minderhout, van Maldegem, van Vlaanderen, enz. Door de vervolging der Fransche Huge noten voornamelijk onder de regeering van Lodewijk XIV kwamen hier ook vele Fran schen, voornl. te Middelburg en te Vlis singen, waar zij een eigen kerk (de Fran sche of Waalsche kerk) stichtten. In Wes telijk Zeeuwsch-Vlaanderen waren veel Waalsche gemeenten. Daar zijn dan ook veel Fransche namen. Op Walcheren tref fen wij aan: la Bruyère, Luteijn, Passe- nier, de Back, Osté, Provoost, Risseeuw, Cappon, de Ligny, de Meij1, enz., waarvan sommige via Zeeuwsch-Vlaanderen zijn gekomen. Vervormde Fransche namen zijn Pas- seniiér, la Soe, Kuzee. 1 Andere vluchtelingen om 't geloof wa ren de Salsburgers in 1733. Ook deze hebben zich 't meest in Zeeuwsch-Vlaan deren gevestigd. Daar werden toen veel nieuwe polders ingedijkt. Ook op Walche ren bleven er enkelen wonen. De namen Kei rn, Risch, Wemelsf elder en Offenbach herinneren ons aan hun afkomst. Zooals te begrijpen is, hadden in vroe gere tijden de welgestelden spoediger een tweede of familienaam dan de minder- gegooden. Hoevelen dezer laatsten kon den zelfs niet lezen of schrijven. Zelfs in de 18e; eeuw waren er nog kerkeraads- leden, die onder de notulen der kerke- raadsvergaderingen hun naam met een kruis teekenden. De rijkeren hadden ook meer omgang met de buitenwereld. (Slot volgt.) DE LOTGEVALLEN DER BOEKEN. Wie voor het eerst, b.v. op het gym nasium, een Latijnsch boek van den een of anderen ouden schrijver in handen krijgt, denkt er niet aan te betwijfelen, of die tekst wel volkomen overeenstemt met het origineel. Zóó. heeft Caesar zijn gedenkschriften van den Gallischen oorlog geschreven, zoo als wij die vinden in Meusel's uitgave van het „Bellum Galli- cum". En de tekst der Catilinaria, zooals die in de Teubner-editie voor ons ligt, is woord voor woord gelijk aan de rede voeringen, die Cicero indertijd uitsprak. Zooals het gewoonlijk gaat in het leven komt later de wetenschap dat naieve geloof verstoren. Zij dwingt ons, ons af te vragen, wat er al niet is voorgevallen tusschen den dag, waarop Cicero in den Senaat zijn redevoering uitsprak en dien, waarop wij haar lezen. „Habent sua fata libelli", de boeken hebben hun lotgevallen, heeft reeds een Rusland, liet bekende, of wil men be ruchte, land der Sovjets, heeft deze weet weer veel van zich doen spreken. De Russische regeering heeft nl. scherpe Engelsclie nota, die ze vorige week ontvangen had, beantwoord. Zij wil het gerezen conflict wel op vredelievende wijze bijleggen, maar stelt daar blijkbaar toch niet bijzonder veel prijs op. Wil En geland de diplomatieke betrekkingen ver breken, het ga zijn gang. Rusland zal niet de minste moeite doen, 0111 die te herstel len. Ook brengt de nota de scherpe, anti- Russische redevoeringen der Engelsche ministers in herinnering. In li e t Eng elsch 0 Lagerhuis is over het gesfcliil met Rusland ook veel gesproken. En liet was de oud-premier Lloyd George, die juist de bovenbedoelde redevoeringen der ministers afkeurde, Maar overigens was de over-groote meer derheid van oordeel, dat Ruslands hou ding afkeuring (scherpe afkeuring, zei Mac Donald) verdiende. Toch bleek uit de- discussies wel, dat de Engelsclie handel en industrie liever geen breuk met Rus land willen. Langs diplomatieken weg zal men dus zien tot een bevredigend resul taat te komen. Ook H o n g a ij e merkte deze week weer op onaangename wijze, dat Sovjet- Rusland nog altijd bezig is aan het ver wekken van revolutie. En vooral Honga rije weet, wat dat beteekent! Het land is echter gelukkig behoed voor een herhaling van bet eerste revolutionair avontuur. Bloed vergieten is voorkomen en booze plannen zijn verijdeld". Maar èn uit de communistische propaganda in Enge land, èn uit bet ontdekte complot in Hon garije èn uit de aan het licht gekomen .spi- onnage in Polen blijkt wel, welk een ge vaar voor den Europeeschen vrede Sovjet- Rusland nog altijd oplevert. Omtrent de griep werden door het Bureau van den Volkenbond weer en kele mededoelingen gedaan. Deze ziekte nam in hevigheid toe in Engeland en Bul garije, eveneens, maar mot goedaardiger karakter, in Joego-Slavië, Litauen, Zwe den en Finland, terwijl ze vrijwel geweken is in Zwitserland, België, Nederland en Spanje. Met een herinnering aan de beide v e e s e 1 ij k e mijnrampe n, die in Engeland plaats hadden en waarbij onge veer 60 mijnwerkers, temidden van hun arbeid door binnenstroomend water of vergiftige gassen werden overvallen en liet leven moesten laten, willen wij ons buiten- landsch overzicht besluiten. Onze TweedeKamer heeft deze ge- lieele week verknoeid met tot in den treure (alleen dhr Marchant had iYi uur spreek tijd noodig) te boomen over het ontwape ningswetje-der S. D. A. P., waarvoor, naar nu al wel gebleken is, alleen soc.- en vrijz.- democraten plus nog een enkele eenling als dhr Arts, zullen stemmen. Er is door deze partij-propaganda der S. D. A. P., want anders is het niet, weer een kostelijke week ten onnutte besteed en heel wat geld stuk geslagen. De Eerste Kamer begint a.s. week met de behandeling van het verdrag met België. Daarvoor zal meer belangstelling ïn den lande gevonden worden. De regeering heeft deze week laten we ten, dat liet wetsontwerp tot invoering van liet verplichte zevende leer- j a-a i' (wat nog niet beteekent zevenjarige leerplicht) het Departement van Onder wijs heeft verlaten. Romeinsche dichter gezegd; gaan wij die lotgevallen eens na. De tekst, zooals hij voor ons ligt, is van den een of anderen uitgever, en dan bedoelen wij met uitgever niet, zoo als gewoonlijk, wat de Duitschers noe men den „Verleger", d.w.z. dengene, die liet boek beeft laten drukken en in den handel gebracht, maar den „Herausgeber" den geleerde, die de uitgave ervan bezorgd heeft. En waar heeft die uitgever den tekst gevonden? In een vroegere editie, die op haar beurt weer in hoofdzaak gelijk was aan een nog vroegere, enz. Zoo kunnen wij teruggaan tot den eersten gedrukten tekst. Maar dan verder, waar heeft die eerste uitgever zijn tekst gevonden? Dan zijn we in de middeleeuwen, toen de kloosterlingen vrijwel de eenigsten wa ren, die zich om de wetenschap bekom merden en zoo zal dan die eerste ge drukte tekst wel zijn afgedrukt naar de handschriften, gevonden in de een of andere kloosterbibliotheek. En dit hand schrift is weer overgeschreven van een ander, en zoo vervolgens tot wij einde lijk uitkomen op den dag, dat Cicero zelf den tekst van zijn redevoering had kunnen schrijven of dicteeren. Wanneer Cicero een redevoering uitgaf* kreeg zijn uitgever o f den tekst der rede zooals hij die zelf had neergeschreven óf het door zijn secretaris Tiro op genomen stenogram. Tiro, de geleerde vrijgelatene van Cicero had een soort van stenografie uitgevon den of vervolmaakt, welker afkortingen soms uit een, doch gewoonlijk uit twee teekens bestonden, waarvan het eene het begin van het woord aanduidde en het andere het eind. Zoo beteekende b.v. een h met een punt rechts „homo" (mensch) met een punt links „hic" (hier), met een jnmt er boven - „hodie" (heden) en met een punt er onder „heri" (gisteren). Dank zij het „Lexicon Tironianum" dat tot de Oudheid teruggaat en in meerdere handschriften is bewaard gebleven, kan men deze teekens thans nog lezen. Zelfs

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1927 | | pagina 6