Wat er deze week voorviel
GEMEENTEPOLITIEK.
werk. Men wil daar eerst probeeren den
bouw van deze woningen te doen ge
schieden door een particuliere commissi?.
Lukt dat niet, dan kan het gèmeentobe-
stuur altijd nog overwegen, of hier een
taak voor do gemeente it.
Dit hoorden we uit den mond van
een soc.-dem. wethouder. Alweer opmer
kelijk
Inzake de auLolractio bij de gemeente-
Teiniging neemt de Gemeenteraad van Mid
delburg een ander standpunt in dan die
van Vlissingen. In deze laatste gemeente
is kort geleden de autotractie ingevoerd,
o.m. met de bedoeling daardoor op de
kosten van den reinigingsdienst te be
zuinigen. En in Middelburg ontraden B.
en W., blijkens de uitlatingen van den
voorzitter co wethouder Onderdijk, zulk
een aptotractie ten stérkste, omdat het
een dure boel zou zijn. De wethouder
betoogde zelfs, dat paardentractie den
laatsten tijd eer goedkooper dan
duurder wordt! Het zal ons benieuwen,
welke gemeente op den duur voordeeliger
uit is. De meeningen staan nu wel lijn-
Techt tegenover elkaar. f
Bij de rondvraag kwam nog even het
dreigende verdwijnen der door vreemde
lingen zoo geprezen botermarkt ter sprake,
nu de Veilingsv'ereeniging Walcheren se
dert enkele weken eon eierveiling heeft
ingesteld, en naar nu wel blijkt met gun
stige resultaten. Naar het ons voorkomt,
bad mevr. de Graaf het bij het rechte
eind, toen ze zei, dat men zich tegen
moderne zaken niet zal kunnen verzet
ten. Als blijkt, dat de pluimveehouders
op een eierveiling meer geld maken van
bun eieren, wandelen ze de Botermarkt
rustig voorbij en gaan met hun eieren
naar het veilinggebouw. Als bet oude
ook g o e d is, is verandering zeker onge-
wenscht, maar als bet nieuwe beter is,
moeten historische, folkloristische en sen
timenteel© overwegingen nu eenmaal wij-
ken.
DE TIJDEN VERANDEREN.
Naar aanleiding van de kiekjes in som
mige bladen, waarop men Minister van
der Vegte zag, bezig pver een hek te klim
men, schreef Ds J. Gispen in „De Bazuin":
„Wat is de wereld in een menschen-
leeftijd toch verbazend veel veranderd! In*
mijn jeugd was een Minister één en al
deftigheid. Een liooge hoed, een onbe
rispelijk zwart pak, fijne handschoenen
en .een heel deftig gezicht waren de meest
voorkomende uitingen van de Ministe-
riëele waardigheid. En nu hangt een Mi
nister voor de oogen van heel Nederland
op een hek om zich te pvertuigen wat
noodig zal zijn in een bepaalde streek
om een watersnood als van verleden jaar
zoo mogelijk te voorkomen! Wie kan nu
nog de groote verandering van onze dagen
vergeleken bij vroegere ontkennen?
Ik zeg dat niet jn afkeurenden zin,
wat ik om ongelukken te voorkomen er
maar uitdrukkelijk aan toevoeg. Integen
deel, die ouderwetsche deftigheid in haar
ongenaakbaarheid lieeft heel wat goede
dingen tegengehouden en dat overat zelf
eens gaan kijken is pok in een Minister
zeer te prijzen.
Maar met heel groote schroom zou ik
wel willen vragen, waarom vele menschen
bet dan niet erg goed kunnen vinden
als ook bij ons predikanten die ouder
wetsche deftigheid eens een beetje minder
wordt. Uit mijn eigen ambtelijk leven her
inner ik me nog levendig den tijd, dat
ik zelfs bij stroomende regens niet anders
als met den boogen hoed op over de
heide op huisbezoek dorst J.e gaan en
dat, toen ik de eerste maal moed greep
om dien ambtelijken hoed met een ge
wone; te verwisselen, ik bij een zieke
verwelkomd werd met de woorden: bent
u het? ik dacht dat er een koopman aan
kwam om mijn antieke borden te koo-
pen! Wat een bepaalde hoed toch al niet
doen kan. Dit beteekent nu natuurlijk
niet, dat deftigheid bij een dominéé streng
verboden is, maar wel dat het in die
deftigheid niet alleen moet gezocht wor
den.
De uiterlijke kant der dingen is voor
velerlei verandering vatbaar, terwijl het
wezen betzelfde blijft. Wanneer dit een
beetje meer werd beleefd, zou er heel
wat minder onder ons menschen te doen
zijn."
Bestrijding der werkloosheid.
Omtrent de werkloozenzorg deelt de
regeering in de Memorie van Antwoord
op de algemeene beschouwingen der Eer
ste Kamer liet volgende mede:
De bedoeling van lie besprekingen,
welke de Minister van Rinnenlandsche
Zaken en Landbouw heeft gehouden met
vertegenwoordigers van de vier grootste
gemeenten, was in overleg te treden om
trent Rijkshulp voor werkverschaffing.
Volgens de bestaande wetgeving berust
de zorg voor hen, die in eenigerlei vorm
onderhoud of tegemoetkoming van Over
heidswege behoeven, bij de gemeenten.
Het ligt uiteraard niet in de bedoeling der
Regeering hiertegen te reageeren. Maar
waar bet voor de gemeentebesturen vaak
moeilijk is hun werkloozen Aan passenden
arbeid te helpen en deze toch de voorkeur
verdient boven steunverleening, beeft de
Regeering gemeend, dat het aanbeveling
kon verdienen ook de grootere gemeenten
op dit gebied behulpzaam te zijn.
Slechts een verandering ten goede van
de conjunctuur vermag de werkloosheid
weg te nemen. De bij sommigen leven,
-de opvatting, dat op dit gebied al het
heil ligt in het besteden van zéér veej
geld aan zéér groote werken, liefst naar
een plan voor vijf jaren vastgesteld, kan I
niet worden gedeeld. Als middel van ver- I
zachting zal dit een tijdlang kunnen hel- I
pen, indien althans niet een iil te groot
percentage der kosten aan onteigening
en materialen heengaat. Maar als blijvend
middel om bet economisch weerstands,
vermogen der natie te verhqogen zal liet
alleen dan baat geven, wanneer de o '0110.
mische rentabiliteit van het werk objectief
onderzocht, en stevig gegrondvest is, zon
der bij dat' onderzoek nevenbaten a.ls tijde
lijke werkverruiming in aanmerking te
nemen. Tot de bevordering van zóódanige
wezenlijk-productieve weik n recht dree' 8
of steunend, is de Regeering bereid. Inzake
de financiering van de productieve wen.
ken die de Regeering wensclit te bevor
deren, zij nog herinnerd aan haar. vroeger
reeds meermalen uiteengezet standpunt
dat voor werken van bepaalden omvang
en beteekenis de weg van leerton kan
worden ingeslagen. In dien zin is reeds
gehandeld bij dedrooglegging der Zuider
zee en zal b.v. ook gehandeld kunnen
worden bij den wegenaanleg.
Zooals uit een. vorig artikeltje bleek,
heeft de wetgever er voor gezorgd, dat niet
tegelijkertijd aan het bestuur der Ge
meente kan worden deelgenomen, die tot
elkaar in een te nauwe verwantschap
bestaan.
Maar ook zijn maatregelen genomen,
om te voorkomen dat personen, van wie
dit uit den aard van hunne betrekking
minder gewenscht wordt geacht, niet in
den Gemeenteraad zitting kunnen nemen.
In de eerste plaats worden volgens
art. 22 van deGemeentewet van het
lidmaatschap van den Raad uitgesloten
die personen, die met eenig gezag over
den raad of met bet toezicht op zijne
handelingen zijn belast.
Daartoe behooren .de ministers, de com
missarissen der Koningin en de leden
der Gedeputeerde Staten.
Nadere toelichting hierbij kan als over
bodig worden beschouwd. Deze bepaling
spreekt vanzelf.
Evenals bet in hooge mate ongewenscht
is, dat Ged. Staten, zooals dat in Zee
land het geval is, pp de besluiten van
gemeenten inzake verlichting invloed heb
ben, terwijl zij tevens hebben te waken
voor de belangen van het electrisch be
drijf, moet het ook als ongewenscht wor
den beschouwd, dat leden van een ge
meentebestuur in de toezichthoudende col
leges zitting zouden nemen.
Hieromtrent bestaat dan ook geen ver
schil van meening.
Wel is meermalen de vraag gesteld of
zij, die ingevolge de Provinciale wet jaar
lijks 'worden aangewezen om in liet col
lege van Ged. Staten bij staking van
stemmen den doorslag Ie geven, de z.g.
buitengewone Gedeputeerden, ook onder
deze uitsluitnig behooren te vallen.
Volgens de duidelijke bepalingen der
wet is dit niet het geval. Het lid der
Staten dat een enkele maal worrlt opge
roepen of kan worden opgeroepen om een
beslissing te helpen nemen, is daarom nog
geen lid van Gedeputeerde Staten.
Of op deze wijze gehandeld wordt in
den geest van de wet is echter een
andere vraag, 't Is immers mogelijk dat
op deze wijze iemand geroepen wordt
om rechter te zijn in eigen zaak niet
alleen, maar ook bij zulk een geding
den doorslag te geven.
Verder komen voor bet lidmaatschap
van den Raad niet in aanmerking dege
ne die een betrekking vervullen waari.
over liet toezicht van eenig orgaan van
het gemeentebestuur zich uitstrekt, n.l.
de commissaris van politie, die staat on
der de bevelen van het hoofd der politie
den burgemeester, en verdei' alle ambte
naren vanwege het gemeentebestuur aan
gesteld of ondergeschikt.
Toch is bet in sommige gevallen m'oL
gelijk dat de gemeente-secretaris tevens
lid van den Raad is, n.l. wanneer bet
secretariaat en het burgemeesterschap in
één persoon vereenigd zijn.
Dit is een allerzonderlingste bepaling.
Wanneer een raa^telid ook maal' slechts
tijdelijk tot secretaris benoemd wordt, dan
is hij verplicht als lid van den raad
ontslag te nemen. Maar wanneer zulk een
raadslid tevens burgemeester is op-
ziclizelf reeds een minder gewenschto
combinatie dan bestaat volgens de
wet tegen die combinatie geen bezwaar.
Een redelijke verklaring voor deze
eigenaardige bepaling hebben wij nergens
kunnen vinden.
Het vermoeden is uitgesproken dat de
wetgever met deze bepaling een wenk
heeft willen geven dat' hij het zitting
nemen' van den burgemeester in den
Raad wensclielijk acht, maal erg waar
schijnlijk lijkt ons deze opvatting niet.
B. t e S. Aan de vraag of bet al of niet
noodig is te stemmen op numimer één
van de candidatenlijst, zullen we dezer
dagen in een afzonderlijk artikeltje de
aandacht vestigen.
Een lezer. Naar ons oordeel heeft
Me „zakelijke belasting op het bedrijf"
een zeer onzakelijke kant.
DE FINANCIEN DER PROVINCIE
ZEELAND.
In de beschouwingen die de Rotterd.
Bankvereen. in haar publicaties sedert
eenige maanden wijdt aan de provinciale
financiën, is zij in haar jongste uitgave
gekomen tot de financiën der provincie
Zeeland.
Ze leidt deze beschouwing in mot de
volgende opmerkingen:
De Provincie Zeeland is zoowel naar
bare oppervlakte, welke bijna 180.000 H.A.
bedraagt, als naar het inwonertal van
circa 250.000 zielen, op een na de kleinste
provincie. Utrecht is nog kleiner van op
pervlakte en Drenthe moet het in zielental
nog tegen haar afleggen, hoewel Drenthe
in dit opzicht sneller vooruit gaat. In de
laatste 25 jaar is de bevolking van Dren
the met eirea 73.000 toegenomen en die
van Zeeland met slechts 34.000. Het
spreekt vanzelf," dat die mindere groei nu
juist niet in liet nadeel der provincie be
hoeft te zijn, doch wel blijkt daaruit, dat
de ontwikkelingsmogelijkheden in dit ge
west blijkbaar niet zoo groot zijn, hetgeen
ook al niet onverklaarbaar is in verband
met de bijzondere omstandigheden, welke
zich liier voordoen, tengevolge van de ver
spreide ligging' van de verschillende deé-
len van het gewest.
Die omstandigheden hebben uil den
aard der zaak ook haar invloed op de fi
nanciën der Provincie doen gelden. Het
verkeer op eLk eiland afzonderlijk eischle
niet alleen voorziening, maar ook het ver
keer tusschen de eilanden onderling, welk
laatste niet van plaatselijk maar van
provinciaal belang was en derhalve ook
binnen den kring der provinciale bemoei
ingen moest worden getrokken. Daarbij is
voldoende bekend, dat de Provincie Zee
land dikwijls door watersnood is geteis
terd en al mag zij met alle reden de spreuk
„Luctor et Emergo" in haar wapen voe
ren, zonder bijzondere zorgen ook van fi-
nanciöelen aard is dil^iet bereikt.
Ondanks deze ongunstige factoren heeft
de Provincie het langen tijd met gematig
de opcenten op de diverse belastingen kun-
pon bolwgrken, terwijl nog in J 918 op de
rijksinkomsten- en vermogensbelasting
geen opcenten werden geheven. Spoedig
daarop zijn zij echter belangrijk verhoogd,
zoodat nu reeds eenige jaren achtereen op
alle belastingen bij de wet toegestane
maxima worden geheven. Voor Zeeland
kan dan ook niet gelden en evenmin voor
Drenthe, wat de Minister van Financiën
in liet midden bracht bij de behandeling
van het wetsontwerp tot verlaging van de
personeele belasting, welke in 1928 in wer
king zal treden, dat n.l. de Provinciën door
vei'hooging van opcenten op andere belas
tingen compensatie zouden kunnen vinden
voor eventueele nadeelen, welke zij van
eene verlaging van de hoofdsom der per
soneele belasting zouden ondervinden.
Wat de reden van die belangrijke be-
lastingverhooging is geweest wordt nader
besproken aan de hand van debegroo-
tingscijfers voor het jaar 1927.
Allereerst wordt een overzicht gegeven
van de begroot ingscijfers, waarbij o.a. de
aandacht wordt gevestigd op liet ontbre
ken van een batig saldo van een vorig
dienstjaar.
We vonden hieromtrent niets ver
meld, doch de begrooting 1923 moest,
met een nadeelig saldo van rond
f 165.000 worden afgesloten, waarvan
f 99.000 naar den dienst '24 en f 66.000
naar '25 is overgebracht, zoodat dienten
gevolge van dienst 1924 vermoedelijk geen
batig saldo meer beschikbaar is voor
1927, zooals bij de overige provincies wei
het geval was."
Velschillende posten worden verder to cl
gelicht. Opgemerkt wordt, dat de bedra
gen voor verpleging van arme krankzinni
gen en voor subsidies geen hooge bedra
gen vormen, evenmin als de diverse uit
gaven.
Vervolgens wordt nog een overzicht ge
geven der schulden. De oudste leening
dateert van 1908, waaruit volgt, dat Zee
land haar oude leeningen snel heeft afge
lost. Het restant der bestaande leeningen
bedraagt f5.5 millioen.
De Provincie heeft verstrekt aan:
de krankzinnigengestichten f 365.000
Gemeenten en Polders c.a. f 100.000
Z. VI. Tramweg Mij f 804.556
Prov. Zceuwsche Electr. Mij. f 1-700.000
id. id. (kap. deelname) f 1.000.000
f3.969556
Eind 1913 bedroeg de schuld circa
f 1.000.000, zij' is sedert met f 4.500.000
gestegen, waarvan het grootste deel in
bovenstaande opgaaf is verantwoord. De
Zeeuwsche Electriciteits Mij, welke al
leen Z. Vlaanderen van stroom voorziet,
werkte, met verlies, dat zonder afschrij
vingen circa f200.000 bedraagt en bijge
volg ontving de Provincie geen inkom
sten op haar kapitaalsdeelname ad 1 mil
lioen terwijl van het voorschot ad
f 1.700.000 alleen rente wordt betaald. De
staat zal waarschijnlijk 10 jaar lang tel
kens f 120.000 voorschot aan de Provincie
verstrekken ten behoeve van de eleetri-
citeitsvoorziening, hetgeen een verlichting
voor de provinciale lasten zal beteekenen.
De Zeeuwsch Vlaamsche Tramweg Mij.
betaalt geen rente en aflossing en de ge
meenten en polders alleen aflossing, daar
deze voorschotten renteloos zijn.
Uit een en ander volgt, dat de lasten
voor aflossing en rente in de laatste
jaren aanmerkelijk zijn verzwaard en
daaraan moet dan ook voor een belang
rijk deel de stijging van de opcenten
op de belastingen worden toegeschreven.
Onze Namen.
III.
De Nederlandsehe wet schrijft thans
voor, dat een in den echt geboren kind
den naam moet dragen van den vader.
Ieder moet dus een familienaam hebben.
Deze wet is evenals vele andore wetten
overgebleven uit den Franschen tijd, in
't begin der vorige eeuw.
Bij het decreet (besluit) van den 18d?n
Augustus 1811 werd n.l. het aannemen
van vaste familienamen in ons land ver
plichtend gesteld. Een burgerlijke stand
was er nog niet. Die werd als uitvloeisel
van genoemd besluit op 1 Jan. 1812 inge
steld.
Voor 1812 kon ieder den naam aanne
men, die hem beliefde. Algemeen bekend
is b.v. de naam Michiel Adriaansz. de
Ruyter. Zijn vader heette echter geen de
Ruyter, maar Adriaan Michielsz. De zee
held liad den naam do Ruyter aangenomen
van oen broer zijner moeder, welke broei
bij de ruiterij van Prins Maurits diende.
Een dochter van Roemer Yisscher, een
bekend dichter, kreeg van haar vader
den naam van Anna Maria Tesselschade.
Zijn schepen hadden tijdens een storm
op de reede van Tessel schipbreuk ge
leden. Deze voorbeelden zouden met an
dere te vermeerderen zijn.
Toch wil ik als bewijs van 't voren
staande nog enkele namen noemen, b.v.
van soldaten van Prins' Willem 1, welker
namen op de monsterrol van het vendel
waren ingeschreven. Zooals ik vroeger
reeds opmerkte, waren het toenmaals
(laatste helft van de 16e eeuw) meest
bijnamen, die de menschen droegen. Maar
zij waren typeerend voor de pers on oh,
die ze droegen. Zij duidden hun afkomst,
hun eigenschappen of ook wel bun erva
ringen aan. Zij geven ons een goeden
kijk op de samenstelling, en ook op de
mentaliteit van den troep. Zoo komen
op de monsterrol, welke thans in 't Rijks
archief te 's-Gravenhage bewaard wordt,
de volgende namen voor: Alverspeelt van
Kollum, '1. Mes van Alkmaar, üollekop van
Medemblik, 't Verloren kint van Leijen,
Grootendorst van Gorkum, Half paap van
Groningen, Vroeg bedorven van Edatn,
enz. 't Was dus wel een zonderling alle
gaartje, dal, zich geschaard had onder
de banen van de Prinsenvlag.
Zoo even zeiden wij, dat op 1 Jan.
1812 do Burgerlijke Stand werd ingesteld.
Ieder moest dus een vasten naam hebben.
Velen waren van meening, dat de Fran
sche overheersching tocJi niet lang van
duur zou zijn en de gemaakte Fransche
wetten spoedig zouden komen te verval
len. Dit is zeer waarschijnlijk do oorzaak,
dat soms gekke namen werden opge
geven.
De akten van den Burgerlijken Stand,
in de jaren 1812 en 1813 in het Fransch
opgesteld, zijn nog in bijna alle gemeente
archieven aanwezig. De Franschen ver
dwenen, maar de Burgerlijke Stand bleef.
De ambtenaar bad het recht bij 't opmaken
der akten gebruik te maken van liet ar
chief der Hervormde Kerk. Hierdoor komt
het, dat op sommige gemeente-archieven
nog doopboeken dier kerk aanwezig zijn,
ofschoon deze reeds lang terug moesten
gegeven zijn, daar zij slechts in bruikleen
waren gegeven.
Bij de wet van 11 Germinal van 't jaar XI
(1 April 1803) ten tijde van tie Bataaf-
sche Republiek werd verboden, dat ge
slachtsnamen van bestaande families als
voornamen aan kinderen werden gege
ven. Dit heeft later tot lal van processen
geleid, daar '1. moeilijk te bepalen was,
wanneer een naam een voornaam of jen
achternaam is. Nog worden de volgende
namen zoowel als voor -als achternaam
gebruikt: Houterman, Wisse, Cornells",
Melse.
Daar in 't begin van den 80-jarigen oor
log vele bewoners uit Z.-Nederland ('l tegen
woordige België) zich hier kwamen ves
tigen, zijn er ook vele namen van Zuid-
nederlandsche of Vlaamsche afkomst, zoo
als Wondergem, Wijckhuis, Minderhout,
van Maldegem, van Vlaanderen, enz.
Door de vervolging der Fransche Huge
noten voornamelijk onder de regeering van
Lodewijk XIV kwamen hier ook vele Fran
schen, voornl. te Middelburg en te Vlis
singen, waar zij een eigen kerk (de Fran
sche of Waalsche kerk) stichtten. In Wes
telijk Zeeuwsch-Vlaanderen waren veel
Waalsche gemeenten. Daar zijn dan ook
veel Fransche namen. Op Walcheren tref
fen wij aan: la Bruyère, Luteijn, Passe-
nier, de Back, Osté, Provoost, Risseeuw,
Cappon, de Ligny, de Meij1, enz., waarvan
sommige via Zeeuwsch-Vlaanderen zijn
gekomen.
Vervormde Fransche namen zijn Pas-
seniiér, la Soe, Kuzee. 1
Andere vluchtelingen om 't geloof wa
ren de Salsburgers in 1733. Ook deze
hebben zich 't meest in Zeeuwsch-Vlaan
deren gevestigd. Daar werden toen veel
nieuwe polders ingedijkt. Ook op Walche
ren bleven er enkelen wonen. De namen
Kei rn, Risch, Wemelsf elder en Offenbach
herinneren ons aan hun afkomst.
Zooals te begrijpen is, hadden in vroe
gere tijden de welgestelden spoediger een
tweede of familienaam dan de minder-
gegooden. Hoevelen dezer laatsten kon
den zelfs niet lezen of schrijven. Zelfs
in de 18e; eeuw waren er nog kerkeraads-
leden, die onder de notulen der kerke-
raadsvergaderingen hun naam met een
kruis teekenden. De rijkeren hadden ook
meer omgang met de buitenwereld.
(Slot volgt.)
DE LOTGEVALLEN DER BOEKEN.
Wie voor het eerst, b.v. op het gym
nasium, een Latijnsch boek van den een
of anderen ouden schrijver in handen
krijgt, denkt er niet aan te betwijfelen,
of die tekst wel volkomen overeenstemt
met het origineel. Zóó. heeft Caesar zijn
gedenkschriften van den Gallischen oorlog
geschreven, zoo als wij die vinden in
Meusel's uitgave van het „Bellum Galli-
cum". En de tekst der Catilinaria, zooals
die in de Teubner-editie voor ons ligt,
is woord voor woord gelijk aan de rede
voeringen, die Cicero indertijd uitsprak.
Zooals het gewoonlijk gaat in het leven
komt later de wetenschap dat naieve
geloof verstoren. Zij dwingt ons, ons af te
vragen, wat er al niet is voorgevallen
tusschen den dag, waarop Cicero in den
Senaat zijn redevoering uitsprak en dien,
waarop wij haar lezen.
„Habent sua fata libelli", de boeken
hebben hun lotgevallen, heeft reeds een
Rusland, liet bekende, of wil men be
ruchte, land der Sovjets, heeft deze weet
weer veel van zich doen spreken.
De Russische regeering heeft nl.
scherpe Engelsclie nota, die ze vorige
week ontvangen had, beantwoord. Zij wil
het gerezen conflict wel op vredelievende
wijze bijleggen, maar stelt daar blijkbaar
toch niet bijzonder veel prijs op. Wil En
geland de diplomatieke betrekkingen ver
breken, het ga zijn gang. Rusland zal niet
de minste moeite doen, 0111 die te herstel
len. Ook brengt de nota de scherpe, anti-
Russische redevoeringen der Engelsche
ministers in herinnering.
In li e t Eng elsch 0 Lagerhuis
is over het gesfcliil met Rusland ook veel
gesproken. En liet was de oud-premier
Lloyd George, die juist de bovenbedoelde
redevoeringen der ministers afkeurde,
Maar overigens was de over-groote meer
derheid van oordeel, dat Ruslands hou
ding afkeuring (scherpe afkeuring, zei
Mac Donald) verdiende. Toch bleek uit de-
discussies wel, dat de Engelsclie handel
en industrie liever geen breuk met Rus
land willen. Langs diplomatieken weg zal
men dus zien tot een bevredigend resul
taat te komen.
Ook H o n g a ij e merkte deze week
weer op onaangename wijze, dat Sovjet-
Rusland nog altijd bezig is aan het ver
wekken van revolutie. En vooral Honga
rije weet, wat dat beteekent!
Het land is echter gelukkig behoed voor
een herhaling van bet eerste revolutionair
avontuur. Bloed vergieten is voorkomen en
booze plannen zijn verijdeld". Maar èn uit
de communistische propaganda in Enge
land, èn uit bet ontdekte complot in Hon
garije èn uit de aan het licht gekomen .spi-
onnage in Polen blijkt wel, welk een ge
vaar voor den Europeeschen vrede Sovjet-
Rusland nog altijd oplevert.
Omtrent de griep werden door
het Bureau van den Volkenbond weer en
kele mededoelingen gedaan. Deze ziekte
nam in hevigheid toe in Engeland en Bul
garije, eveneens, maar mot goedaardiger
karakter, in Joego-Slavië, Litauen, Zwe
den en Finland, terwijl ze vrijwel geweken
is in Zwitserland, België, Nederland en
Spanje.
Met een herinnering aan de beide
v e e s e 1 ij k e mijnrampe n, die in
Engeland plaats hadden en waarbij onge
veer 60 mijnwerkers, temidden van hun
arbeid door binnenstroomend water of
vergiftige gassen werden overvallen en liet
leven moesten laten, willen wij ons buiten-
landsch overzicht besluiten.
Onze TweedeKamer heeft deze ge-
lieele week verknoeid met tot in den treure
(alleen dhr Marchant had iYi uur spreek
tijd noodig) te boomen over het ontwape
ningswetje-der S. D. A. P., waarvoor, naar
nu al wel gebleken is, alleen soc.- en vrijz.-
democraten plus nog een enkele eenling
als dhr Arts, zullen stemmen. Er is door
deze partij-propaganda der S. D. A. P.,
want anders is het niet, weer een kostelijke
week ten onnutte besteed en heel wat geld
stuk geslagen.
De Eerste Kamer begint a.s. week
met de behandeling van het verdrag met
België. Daarvoor zal meer belangstelling
ïn den lande gevonden worden.
De regeering heeft deze week laten we
ten, dat liet wetsontwerp tot invoering van
liet verplichte zevende leer-
j a-a i' (wat nog niet beteekent zevenjarige
leerplicht) het Departement van Onder
wijs heeft verlaten.
Romeinsche dichter gezegd; gaan wij die
lotgevallen eens na.
De tekst, zooals hij voor ons ligt, is
van den een of anderen uitgever, en
dan bedoelen wij met uitgever niet, zoo
als gewoonlijk, wat de Duitschers noe
men den „Verleger", d.w.z. dengene, die
liet boek beeft laten drukken en in den
handel gebracht, maar den „Herausgeber"
den geleerde, die de uitgave ervan bezorgd
heeft.
En waar heeft die uitgever den tekst
gevonden? In een vroegere editie, die op
haar beurt weer in hoofdzaak gelijk was
aan een nog vroegere, enz. Zoo kunnen
wij teruggaan tot den eersten gedrukten
tekst. Maar dan verder, waar heeft die
eerste uitgever zijn tekst gevonden? Dan
zijn we in de middeleeuwen, toen de
kloosterlingen vrijwel de eenigsten wa
ren, die zich om de wetenschap bekom
merden en zoo zal dan die eerste ge
drukte tekst wel zijn afgedrukt naar de
handschriften, gevonden in de een of
andere kloosterbibliotheek. En dit hand
schrift is weer overgeschreven van een
ander, en zoo vervolgens tot wij einde
lijk uitkomen op den dag, dat Cicero
zelf den tekst van zijn redevoering had
kunnen schrijven of dicteeren.
Wanneer Cicero een redevoering uitgaf*
kreeg zijn uitgever o f den tekst der rede
zooals hij die zelf had neergeschreven
óf het door zijn secretaris Tiro op
genomen stenogram.
Tiro, de geleerde vrijgelatene van Cicero
had een soort van stenografie uitgevon
den of vervolmaakt, welker afkortingen
soms uit een, doch gewoonlijk uit twee
teekens bestonden, waarvan het eene het
begin van het woord aanduidde en het
andere het eind. Zoo beteekende b.v. een
h met een punt rechts „homo" (mensch)
met een punt links „hic" (hier), met
een jnmt er boven - „hodie" (heden) en
met een punt er onder „heri" (gisteren).
Dank zij het „Lexicon Tironianum" dat
tot de Oudheid teruggaat en in meerdere
handschriften is bewaard gebleven, kan
men deze teekens thans nog lezen. Zelfs