DE ZEEUW
BIGGELAAR's i
TWEEDE BLAD.
Voor fleu Zondag.
MARV ST JOHN.
MOR!AAN-BAY. g
Vit de Pers.
Zoeklichtjes.
FEUILLETON.
Oeidt tot het
- r>oo ken van
Het gebed der Possoërs.
VAN
KATERDAG 30 OCTOBER 1926, No. 26.
Zulks niet achtende.
3 Maar zij zulks niet achtende zijh
heengegaan, deze tot zijn akker,
gene tot zijn koopmanschap.
I Matth. 22:5.
Zulks niet achtende.
Wat is dat „zulks" dat onze Statenver
talers in den tekst tot verduidelijking heb
ben tusschengevoegd?
Dat, wat de koninklijke boden kwamen
melden:
„De ossen en de gemeste beesten zijn ge
slacht, en alle dingen zijn gereed: Komt tot
de bruiloft".
Wel heel onbehoorlijk zijn de boden des
Konings behandeld, 't Was toch geen klei
nigheid. Ze kwamen toch met niets minder
dan met een uitnoodiging om bij gelegen
heid van hpt huwelijk van den kroonprins
aan te zitten aan den bruiloftsdisch in
't koninklijk paleis.
En stel 'het U nu voor:
Daar treedt een vorstelijke bode het erf
op van een boerderij. Den boer zelf treft
hij aan. „In naam des Konings", zoo zegt
hij, „breng ik U de uitnoodiging tot het
bruiloftsfeest van den kroonprins".
En wat doet die boer?
Hij kijkt den bode eens aan, haalt zijn
schouders op en zich omkeerende gaat hij
met groote stappen achter naar het erf
om zijn vee te inspecteeren of naar 't ploe
gen te kijken, den bode in stomme verba
zing achterlatend.
En ergens elders is een-vorstelijke bode
binnengetreden in een koopmanskantoor.
Ook deze heeeft dezelfde boodschap, maar
ondergaat dezelfde behandeling. Een
oogenblik luistert de koopman, maar als
hij begrepen heeft waarom het gaat,
keert hij zich om en buigt zich weer over
zijn boeken en berekeningen. En dit waren
nog de ergsten niet. We lezen, dat er som
migen waren van de genoodigden, die
zelfs zich vergrepen hebben aan de boden,
hen hebben geslagen, ja zelfs gedood.
Maar dit alles is toch wel heel erg grof.
Stel U eens voor een uitnoodiging en
dan zulk een uitnoodiging zoo op te vatten.
Hoe is 't mogelijk?
Wel er is dunkt mij slechts één oplos
sing mogelijk.
Om zielkundig den gang van deze gelij
kenis te verstaan, moeten we wel aanne
men (iets wat er niet met zooveel woorden
staat intusschen) dat er in het rijk van
dezen koning een revolutionaire geest
heerschte, om met een term van onzen tijd
te zeggen. De bevolking in alle kringen
van 't maatschappelijk leven was blijkbaar
zeer tegen den koning gekant. Niemand
wilde een gunstbewijs van hem aannemen
en degenen, die het misschien nog wel ge
wild zouden hebben durfden niet om de
publieke opinie.
En nu heeft de koning, die natuurlijk
wel op de hoogte was van wat er in zijn
rijk omging, het huwelijk van zijn zoon
willen aangrijpen als een welkome gele
genheid om te laten zien, dat hij van zijn
kant tegenover al zijn onderdanen welwil
lend gezind was. Vandaar dan ook, die in
het bijzonder voor een Oostersch vorst wel
heel merkwaardige uitnoodiging zelfs ge
richt aan den boerenstand en (zouden wij
zeggen) middenstand uit zijn volk.
Maar deze mooie poging van den vorst
om zijn vriendelijke liefdevolle gezindheid
aan heel zijn volk in hun vertegenwoordi
gers te toonen wordt met hoon en smaad
ontvangen en stuit af op den diep gewor-
telden onwil. Het was toch wel heel grie
vend.
Maar hoeveel zwaarder accent en
scherper omlijning krijgen deze dingen als
we denken aan de geestelijke werkelijk
heid die hier achter ligt.
Het gaat hier maar niet over een aard-
schen koning, maar over den Almachtige
zelf.
Het is de groote, de eeuwige God, de
Uit bef Engelsch.
85) o
„Zeg aan mama, dat ik wil, dat zij bij
Bee komt; weg, domme, oude Biddy. Bee
houdt niet van u; Bee wil mama hebben."
„0, mijne kleine stoute Bee," zuchtte de
moeder. Maar er was niets aan te doen;
zij moest in het schommelstoeltje gaan
zitten, en toelaten, dat Bee hare mollige
armpjes om haar hals sloeg. Lettice hoor
de haar van uit haar bedje in de andere
kamer zacht zingen „Er is een huis voor
kleine kinderen," en keerde zich glim
lachend om -- zij keek immers naar Bee
juist als vroeger naar haar."
En beneden praatte Maurice met zijne
zuster.
„Nu, Mary," zeide hij, toen de deur zich
achter zijn vrouw sloot, „wij moeten eens
samen praten. Zeg mij, lieve, hebt gij mijn
brief gekregen?"
Zij zag hem verwonderd aan. „Ja, Mau
rice, natuurlijk."
„En was het geen vriendelijke brief?"
„Zeer, zeer vriendelijk."
„Maar ik heb er nog geen antwoord op
gekregen," antwoordde hij bedaard; Mary
verbleekte en keek vóór zich.
„Ik zond u een boodschap door Janet,"
liefdevolle Hemelsche Koning die zoo be-!
handeld wordt.
God biedt de bruiloftsvreugdè van zijn
genade aan Israël, maax Israël acht het
niet.
En wijder den kring trekkend: God biedt
den bruiloftsmaaltijd van zijn Evangelie
aan den zondaar vele duizenden achten
het niet.
De zondaar wil van nature niet dat God
Koning over hem zij.
Die boer had nog zijn akker die hem ge
noeg opbracht. Hij had waarlijk den Ko
ning niet noodig.
En die koopman had nog zijn best ren-
deerende zaak. Hij behoefde waarlijk niet
bij dien gehaten koning te gaan eten en
hem dan nog bovendien te bedanken ook.
O natuurlijk, zij zouden het daar wat
royaler hebben, prachtig en weelderig.
Mooie zalen, fonkelende luchters, versier
de tafels, gouden bokalen, edele wijnen,
keur van spijzen, streelende muziek. Nu
ja, maar te eten hadden ze zelf nog wel.
En is dat niet ook het geheim in het
geestelijke? Zoolang de zondaar nog zijn
eigen akker heeft, waarvan hij onkruid
voor eetbaar koren aanziet; zoolang hij
nog zijn koopmanschap heeft, dat hem
schatten van vermeende goede werken in
zijn geestelijke brandkast schenkt, heeft hij
God niet noodig en wordt de uitnoodiging
niet geacht.
Dat blijkt uit het vervolg van de gelij
kenis. Wie kwamen straks wel tot het
feestmaal? De menschen uit heggen en
steggen, dat volkje, dat behoorde tot de
„paupers".
Nu „acht" gij de uitnoodiging niet.
Weet ge wel dat ge daarmee veracht de
vergeving van uw zonde? En hoe zult ge
zonder dat straks voor God kunnen be
staan? Dat ge daarmee veracht den eeni-
gen troost in uw levenssmart?
En waar wilt ge dan heen met het leed
dat misschien zoo zwaar op Üw ziel drukt?
Dat ge daarmee veracht het eeuwige
licht in de donkerheid van uw stervens
uur? En waaraan wilt gij dan de uitdoo-
vende levensfakkel ontsteken?
Dat ge daarmee veracht de eeuwige za
ligheid in het Vaderhuis? En waar, als
daar geen plaats voor u is, zal dan uw
plaats wel zijn?
En weet ge wel, als gij deze uitnoodiging
„niet acht", hoe gij daarmee veracht den
Grooten Koning, die haar u zond?
Hoe gij daarmee veracht des Konings
Zoon, om wiens wille zij u gezonden werd?
O, hoe is 't mogelijk?
Ga toch niet voort. Maar geef uw rebel
lie tegen God op. En zijt ge in uzelve arm
en ellendig. O, blijf er niet bij zitten. God
roept door Zijn boden u. Staat op. Ik zio
al de vensters van de feestzaal helder ver
licht. Ik hoor reeds de hemelsche muziek.
En als ge zegt: „Ja, maar ik heb geen
passend kleed voor dit bruiloftsfeest, dan
antwoord ik U
Kom toch, want ook .een feestkleed ligt
voor u gereed.
OP DEN HERVORMINGSDAG.
Kom, Herschepper, Geest kom weder
Als weleer, toen 't wereldrond
Op Uw ademtocht ontstond;
Daal weer op de waat'ren neder
Al wat leven miste leeft
Als gü o.ver d'afgrond zweeft
Levensschepper, Doodsvernieler
Leeraar, Leidsman en Bezieler,
Adem over Uw gemeente
Blaas het leven in 't gebeente!
Kom, Hervormer, Geest, kom heden
Als weleer toen 't vormloos stof
Omgezet werd tot een hof,
Tot een bloemengaard van Eden;
Geef gestalte, vorm en kleur,
't Ademt alles lentegeur. j
Levensschepper, Dood-vernieler
Leeraar, Leidsman en Bezieler,
Adem over Uw gemeente
Blaas het leven in 't gebeente!
Kom, Hervormer, Geest, kom machtig
Als weleer, toen Ge in den nacht
Van den bajert orde bracht;
En 't verwarde werd eendrachtig;
Breng in 't woelend leven rust,
Gfj vermoogt al wat U lust.
Levensschepper, Dood-vernieler
Leeraar, Leidsman en Bezieler,
Adem over Uw gemeente
Blaas het leven in 't gebeente I
gaf zij op zachten toon ten antwoord; „ik
beproefde te schrijven waarlijk dat deed
ik; maar het was, alsof de woorden niet uit
de pen wilden; ik was te vermoeid, denk
ik, en alles met elkaar maakte mij ver
ward."
„Arme tante Mary!" antwoordde hij tee-
der.
„Gij hebt een vreeselijken tijd gehad, hoor
ik; op een anderen keer moet ge er mij al
les eens van vertellen, als gij uitgerust zijt
en wij tijd hebben om lang te praten. Wat
heb ik al dien tijd veel aan u gedacht! Wat
heb ik mij verheugd, dat gij van zooveel
nut waart. Gij hebt u als een heldin gedra
gen heeft Janet mij verteld; maar, Mary,
wij hebben geen van beiden één oogenblik
aan de belooning gedacht."
„Neen, waarlijk niet," antwoordde zij
zacht.
„Zie mij eens even aan, lieveling. Er is
iets in uw gelaat, dat mij verontrust zijt
gij er zeker van, dat het geld geen oorzaak
van verdriet voor u is?"
De handen, die hij vasthield werden
zóó koud, en één oogenblik kon zij haar
gevoel bijna niet beheerschen, en vreesde
zij in tranen te zullen Uitbarsten, maar het
volgend oogenblik was zij weer bedaard.
„Ik denk wel, dat het mij tot last zal
zijn," anwoordde zij zóó oprecht, dat zij
zelfs hem misleidde; „ik heb nooit iets om
geld gegeven, ik heb er nooit naar ver
langd; en voor het oogenblik voel ik mij
In het dezer dagen verschenen boek
„Van heiden tot Christen" schrijft Dr Alb.
C. Kruyt over bovenstaand onderwerp
o.m. het volgende:
Toen ik de gedachtenwereld van den
Heiden nog niet kende, meende ik dat
zulk een verzoek (om te bidden) voort
kwam uit een min of meer heilbegeerig
hart. En zeer zeker bestaat er onder
deze menschen ook een roepen tot God.
Maar het bleek mij al spoedig, dat deze
verzoeken om gebed uit andere gronden
werden gedaan. Met gebed heeft men niet
zoozeer op het oog de innige verstand
houding tusschen het schepsel en zijn
Schepper, als wel de mechanische wer
kende kracht van het woord. De bij het
gebed uitgesproken woorden moeten de
invloeden en krachten, die de ziekte
hebben veroorzaakt, of die dreigen een
onheil te stichten, vernietigen. Het hangt
daarom voor den Heiden meer af van'
de gekozen woorden en van den per
soon, die ze uitspreekt, dan van de ge
zindheid des harten
Welk een groote kracht aan het ge
sproken woordt wordt toegekend, zou ik
het best kunnen laten zien aan de lita
nieën, die de priesteressen bij verschil
lende gelegenheden opdreunen. Hoewel
deze litanieën geen gebeden in den eigen
lijken zin zijn, toonen zij ons zeer dui
delijk de magische kracht die men aan
het hoorbaar gesproken woord toeschrijft.
Het kwasie-gebed van de priesteressen
duurt minstens een geheelen nacht, ook
wel drie nachten achtereen. Om het sym
bolisch uit te drukken, dat ze in het
gebed is opgestegen tot den Hemelheer,
gaat de priesteres onder een opgehangen
zak van geklopte boomschors zitten. Ze
maakt zich dus onzichtbaar. Ze bedoelt
hiermee geen boerenbedrog, maar de
Possoër en de heiden in het algemeen,
heeft er behoefte aan om wat hij wenscht
of denkt, dat gebeuren moet, in een sym
bolische handeling voor te stellen. Dit
bevordert het wezenlijk gebeuren.
Onder die zak dreunt zij dan haar ge
bed op, dat zooals gezegd is, uit lita
nieën bestaat, waarin zij eenvoudig een
verhaal geeft van al haar wederwaardig
heden, die zij op haar reis naar den hemel
ondervindt. Hoe zij langs de stijlen van
het dak komt. Hoe zij daar haar bescherm
geest roept, die in de lucht woont] daar
wonen die geesten tezamen in dorpen die
als 't ware in het luchtruim hangen, Half
weg de aarde en het verblijf der goden.
Die beschermgeest komt «tot haar in een
vaartuig, de regenboog, en als zij is in
gestegen, gaat het met suizende vaart
door de lucht. De priesteres vertelt hoe
het vaartuig onderweg belaagd wordt door
booze geesten, maar Je gezellen van den
beschermgeest weten ze terug te drij
ven. We hooren hoe de reizigers door
tamelijk 'bezwaard door het gevoel van
verantwoordelijkheid. 0, Maurice help mij;
wat moet ik er mee doen?"
„Is dat al uw verdriet, Marv?" vroeg
liij, haar onderzoekend aanziende. „Hoe
meent ge dat?" stamelde zij, „zijt ge bang,
dat ik niet dankbaar genoeg ben. voor de
erfenis, die mij ten deel is gevallen?
Waarlijk ik ben er zeer dankbaer voor,
vanavond zelfs meer dan ooit!" Maar hoe
beefden hare lippen, toen zij dat zeidel
„Het geld is mij gegeven en natuurlijk was
het het beste om het te behouden hoe
kon ik daaraan twijfelen? Nu zult ge mij
aantoonen hoe ik het gebruiken moet, gij
en de kinderen"; en er rees een gevoel van
dankbaarheid in haar hart op, toen zij zijn
vervallen gelaat zag Goddank, dat zij
kracht gehad had, de goede keuze te doen.
Maurice was er zich niet van bewust,
dat zijne volgende woorden haar van den
besten troost beroofden „Wat hebben
wij er mee te maken? het is uw eigen
geld," zeide hij, eenigszins stijf, want trots
was zijne voornaamste ondeugd. Toen keek
zij hem smeekend aan.
„O zeg dat niet! laat ik er geen berouw
van hebben, dat ik rijk geworden ben,"
zeide zij op vriendelijken toon. „Denk aan
al de jaren, die ik hier gewoond heb, en
hoe ik u zoowel eene dochter als eene zus
ter geweest ben. Heb ik ooit geweigerd
verplichtingen aan u en Janet te hebben?
Waarom zoudt gij dan te trotsch zijn, om
ïchte wolken omringd worden) zoodal
ze dea weg niet kunnea zien; maar de
beschermgeest kauwt wonderkruiden, die
zij naar de wolken spuwt, waardoor de
lucht opklaart, en de weg weei zichtbaar
wordt.
De jpriesteres vertelt verder in haar
litanie hoe de tochtgenooten aangaan in
het dorp van den beschermgeest daar
boven in de lucht, waar zij uit dankbaar
heid voor de verleende hulp haar eenige
diensten bewijst. Dan maar weer ver
der, nog hooger naar boven, totdat men
in het dorp van den hemelheer aan
komt. Hem wordt gezegd, dat er gasten
Van 'de aarde zijn gekomen en hij komj
uit zijn kamer .om hen te ontvangen en
naar hun begeeren ie vragen.
En dan komt pas temidden van al
dien omhaal de kern, het eigenlijke gebed,
wanneer de priesteres zegt: „Heer, N. N.
is ziek, en nu kom ik vragen hem zijn
levensgeest terug te geven: Soms is de
Hemelheer goedgunstig gestemd en ant
woordt hij: „Zeker wil ik dat doen; wan
neer .gij er eerder om gekomen waart,
zou ik hem allang gegeven hebben."
Maar een andermaal gaat het niet zoo
gemakkelijk. Dan moet Je „Heer van
Hemel en Water" zooals de Possoër zegt,
aan de priesteres berichten, dat de le
vensgeest door een demon: gevangen ge
houden wordt of door de zie 1 van eeü
overledene is meegenomen in den Hades.
Daarover schijnt de Hemelheer geen macht
te hebben, en andere maatregelen moeten'
worden genomen om het verlorene terug
te krijgen. De priesteres vertelt dan in
haar litanie, hoe ze met de hulp van
haar beschermgeest en diensgezellen den
levensgeest op de demonen: gaat verove
ren; of dat zij- in den' Hades nederdaalt
om hem terug te vragen.
Wij merken hoe weinig er eigenlijk
sprake is van een gebed in dit werk.
Zoo ergens, dan blijkt uit dit relaas, dat
het om de magische werking van de
stem te doen is. Het mededeelen van
het terugkrijgen van den levensgeest moet
op zichzelf al bewerken, dat deze inder
daad is teruggekeerd en de zieke beter
zal worden. Het is dus een soort van'
dwingen in het gebed.
Zoo is ook het bloote mededeelen van
iets dat gebeurd is, voldoende om de
ban, die daardoor over iemand gekomen
is te verbreken. Het is de macht van
de stem die dit doet.
Tenslotte geeft de schrijver nog een'
voorbeeld van een min of meer volledig
gebed, b.v. bij den plant van de rijst:
„O Heere, Formeerder, gij die verblijf
houdt bij den opgang en bij den ondergang
van de zon, en aan de heide andere liit-
einden van den hemel. Gij, die alle din
gen bestuurt, die onze beenen en vin
gers vaneen hebt gescheurd, die onze
ooren in het hoofd hebt geboord, die
onzen mond én onze oogen hebt gespleten.
Gij, God van de bovenwereld, die als de
tomboe-liaan naar beneden groeit en ons
ophoudt; mocht gij op uw rug liggen,
draai u dan om pp den buik en hoor
ons aan. En' gij, godin, van de aarde,
die onze voetzolen ondersteunt, en ons
ophoudt, mocht het zijn, dat gij op den
buik ligt, wentel u clan om op uw rug,
en hoor wat wij te zeggen hebben. En gij
Indo i ronda eo, die zevenmaal daags om
de aarde heentrekt, die onze daden ziet
en onze woorden hoort, let op hetgeen ik
zal zeggen. Wij zullen onze rijst gaan plan
ten. Gij, godin der aarde, sluit de muizen
en insecten in den grond op, dat ze onzen
aanplant niet verwoesten. Gij, God van de
bovenwereld, sluit alle rijstvogels op in
hun hokken, dat zij ons werk en onze
moeite niet komen verwoesten. Hier is een
buffel, een varken, hier zijn hoenders,
die wij u geven."
Met vernieuwde kracht voorwaarts!
„De Gids", het orgaan van het Christe
lijk Nationaal Vakverbond, bevat ook in
verband met de thans aangevangen win
ter-propaganda een opwekking om met
vernieuwde kracht voort te gaan.
Ons ledental, aldus „De Gids", be
weegt zich weer in stijgende lijn.
Na jarenlangen teruggang, mocht nu
weer winst worden geboekt. De meeste
nu iets van mij aan te nemen?"
„Mary, mijne lieve zuster!"
„Neen, gij beschouwt mij niet als uwe
lieve zuster, wanneer gij zulke dingen tot
mij kunt zeggen. Waarom zoudt gij mij
van mijne grootste vreugde berooven? Zijn
uwe kinderen niet even goed de mijne?
behoor ik niet even goed bij u als zij? Mau
rice, ik had niet gedacht, dat gij zoo hard
vochtig kondt zijn."
„Neen, neen!" zeide hij sussend. „Ik ben
niet hardvochtig."
„Herroep dan uwe woorden. Het is niet
mijn eigen geld het is het uwe, dat van
Janet en de kinderen. Gij moogt u niet van
mij afscheiden en mij alleen in de koude
laten staan."
„Lieve," antwoordde hij, door haar ernst
overwonnen, „hoe kunt ge zulke dingen
zeggen! Zoudt ge denken, dat iets ons zou
kunnen scheiden? gij moogt niet zoo'n
ongelukkig gezicht zetten. Wat wilt gij, dat
ik doen zal?"
„O, dat zal ik u later wel eens vertellen,"
zeide zij op opgeruimden toon; en opstaan
de sloeg zij de armen om zijn hals en kuste
hem dankbaar. Zij had overwonnen o,
ja, dat wist zij overwonnen door de
kracht van goedheid, ernst en waarheid;
later zou zij hem zeggen, wat hijdoen
moest en hij zou het doen.
Maurice had veel gevoel voor recht en
hij zou nooit weer trotsch tegen haar zijn
neen, haar broeder, voor wien zij alles
Hervormingsdag, morgen.
Wij herdenken dat Luther door zjjn
stoutmoedig optreden den eersten stoot
gaf aan da Kerkhervorming.
Heit Lutherlied wordt weer gezongen.
Ongelukkig evenwel, dat zoovela „Vaste
burchtzingers" geregeld bezig zijn om het
fundament waarop Luther steunde aan
het wankelen te brengen.
Inplaats dat ze het Woord laten
staan en als Luther zelf voor dat
Woord buigen, trachten ze het van
zijn invloed te berooven.
Het geloof van Luther is hun vreemd.
Zij roemen in da vrijheid, maar dia
vrijheid is een caxricatuur van wat Lu
ther beleed.
En terwijl ze met hun mond den her
vormer eeren, pogen ze metterdaad zijn
werk te vernietigen.
Zij prijzen Lutlier als den held die
van geen wijken wist, maar als het gaat
om het belijden van wat hij beleed, dan
kunnen ze ook wel anders.
Maar: Gods Woord houdt stand in
eeuwigheid en zal geen duimbreed wijken.
OPMERKER.
organisaties hebben hun aandeel gehad
in den vooruitgang. Enkele zijn er echter
die nog steeds terugloopen, die den ach
teruitgang nog niet meester kunnen wor
den. Laten deze vrienden den moed echter
niet opgeven. Volhardend voortwerken!
Met vernieuwde kracht voorwaarts! Bij
getrouwen, nauwgezetten arbeid zal on
der Gods zegen, ook voor deze organisa
ties spoedig het oogenblik aanbreken', dat
ook zij zich weer bewegen in de op
gaande lijn.
Wij kunnen bij het werk voor onze
Christelijke vakbeweging niemand missen.
Niemand onzer bestuurders ert leden.
Allen moeten medearbeiden. De heer
Stenhuis meent, dat bij een: doelmatige
propaganda van de zijde van het N. V. V,
verderen vooruitgang bij ons kan wordeni
verhinderd. Welk een dwaze meening! Een!
dergelijke uitspraak heeft geen andere uit
werking dan dat onze mannen, mét te
meer ijver, trouw en bezieling, er op uit
gaan voor de versterking onzer vakbe
weging. 1 t
Wij staan voor een groote taak. Eerj
groote taak zoowel wat betreft, den meer
directen vakvereenigingsarbeid, het wer
ken voor de verbetering vaiï de sociaal-
economische positie van deiï arbeider,
alsook wat betreft, de taak met het oog
op de toekomst. Wij willen medewerken
aan den ombouw onzer maatschappelijke
samenleving in Christelijken geest. Be
drijfsorganisatie, dit begrip gekweekt in
den christelijk-socialen kring het vindt
thans algemeen waardeering en velen zien
met ons daarin de oplossing voor tal van'
maatschappelijke vragen.
Maar als wij aan deze groote taak ar
beiden willen, dan moet toch ieder chris
ten arbeider of ambtenaar, kantoorbedien
de of technicus, dan moeten allen die in
loondienst zijn, het heseffen, dat zij bij
dezen arbeid niet kunnen worden' gemist.
En waar dit inzicht niet verkregen werd,
daar moeten onze mannen aan dezulken
dat inzicht bijbrengen.
Daar is noodig een voortdurende', vol
gens vast systeem opgezette propaganda.
Onze hoofdbesturen en afdelingsbesturen
onze be stuur sbonden, zullen aan deze pro
paganda alle aandacht moeten' schenken'.
Laat men nu overal direct na de pro-
paganda-vergaderingen, dadelijk het werk
aanvatten. We hebben nu nog twee maan
den van ïiet vierde kwartaal vaö 1926
voor den boeg. In twee maanden lean:
nog heel wat werk verzet worden. Wij
moeten over het vierde kwartaal met een
belangrijke ledenwinst voor den dag kun
nen komen.
Ieder kenne daarvoor zijn: plicht!
Met vernieuwde kracht voorwaarts!
Niemand kan worden gemist.
Op Ziekenbezoek.
Dr P. Stegenga, de bekende Amsterdamsche
predikant, verhaalt in het „Predikbeurten-
blad" van een bezoek, dat hij in een der
groote ziekenhuizen bracht.
opgegeven had, zou nooit weer trotsch te
gen haar zijn.
HOOFDSTUK XXV.
Een Zondag in de Lime Street.
Op dat oogenblik trad Mrs St. John de
kamer weer binnen, en liep het gesprek
meer over algemeene onderwerpen; broe
der en zuster waren beiden blij, de zaak
voor het oogenblik te laten rusten; en het
onderwerp, dat aller gedachten bezig
hield, kwam niet weer ter sprake vóór den
volgenden avond.
Janet, die gedurende de laatste dagen in
een droomenland geleefd had, vond het
lang niet gemakkelijk het gewone leven
weer te beginnen. Zij ontwaakte den vol
genden morgen met het oude drukkende
gevoel, dat het Zondag was, de dag, waar
op Maurice het meest te doen had
waarop hij zich niet spaarde en anderen
ook niet toestond zich te ontzien; waarop
hij zich met lichaam en ziel aan zijne ge
meente gaf; waarop de rechten van vrouw
en kinderen niets waren in vergelijking
van die der gemeente een dag, waarop
een gevoel van verwijdering en verdeelde
sympathie over Janet scheen te komen,
terwijl zij in de groote bank van de oude
kerk zat, met de kinderen om haar heen,
en beproefde haar vermoeiden geest
eenigszins in eene ernstige stemming te
brengen.
(Wordt vervolgd.)