DE ZEEUW BIGGELAAR's i TWEEDE BLAD. Voor fleu Zondag. MARV ST JOHN. MOR!AAN-BAY. g Vit de Pers. Zoeklichtjes. FEUILLETON. Oeidt tot het - r>oo ken van Het gebed der Possoërs. VAN KATERDAG 30 OCTOBER 1926, No. 26. Zulks niet achtende. 3 Maar zij zulks niet achtende zijh heengegaan, deze tot zijn akker, gene tot zijn koopmanschap. I Matth. 22:5. Zulks niet achtende. Wat is dat „zulks" dat onze Statenver talers in den tekst tot verduidelijking heb ben tusschengevoegd? Dat, wat de koninklijke boden kwamen melden: „De ossen en de gemeste beesten zijn ge slacht, en alle dingen zijn gereed: Komt tot de bruiloft". Wel heel onbehoorlijk zijn de boden des Konings behandeld, 't Was toch geen klei nigheid. Ze kwamen toch met niets minder dan met een uitnoodiging om bij gelegen heid van hpt huwelijk van den kroonprins aan te zitten aan den bruiloftsdisch in 't koninklijk paleis. En stel 'het U nu voor: Daar treedt een vorstelijke bode het erf op van een boerderij. Den boer zelf treft hij aan. „In naam des Konings", zoo zegt hij, „breng ik U de uitnoodiging tot het bruiloftsfeest van den kroonprins". En wat doet die boer? Hij kijkt den bode eens aan, haalt zijn schouders op en zich omkeerende gaat hij met groote stappen achter naar het erf om zijn vee te inspecteeren of naar 't ploe gen te kijken, den bode in stomme verba zing achterlatend. En ergens elders is een-vorstelijke bode binnengetreden in een koopmanskantoor. Ook deze heeeft dezelfde boodschap, maar ondergaat dezelfde behandeling. Een oogenblik luistert de koopman, maar als hij begrepen heeft waarom het gaat, keert hij zich om en buigt zich weer over zijn boeken en berekeningen. En dit waren nog de ergsten niet. We lezen, dat er som migen waren van de genoodigden, die zelfs zich vergrepen hebben aan de boden, hen hebben geslagen, ja zelfs gedood. Maar dit alles is toch wel heel erg grof. Stel U eens voor een uitnoodiging en dan zulk een uitnoodiging zoo op te vatten. Hoe is 't mogelijk? Wel er is dunkt mij slechts één oplos sing mogelijk. Om zielkundig den gang van deze gelij kenis te verstaan, moeten we wel aanne men (iets wat er niet met zooveel woorden staat intusschen) dat er in het rijk van dezen koning een revolutionaire geest heerschte, om met een term van onzen tijd te zeggen. De bevolking in alle kringen van 't maatschappelijk leven was blijkbaar zeer tegen den koning gekant. Niemand wilde een gunstbewijs van hem aannemen en degenen, die het misschien nog wel ge wild zouden hebben durfden niet om de publieke opinie. En nu heeft de koning, die natuurlijk wel op de hoogte was van wat er in zijn rijk omging, het huwelijk van zijn zoon willen aangrijpen als een welkome gele genheid om te laten zien, dat hij van zijn kant tegenover al zijn onderdanen welwil lend gezind was. Vandaar dan ook, die in het bijzonder voor een Oostersch vorst wel heel merkwaardige uitnoodiging zelfs ge richt aan den boerenstand en (zouden wij zeggen) middenstand uit zijn volk. Maar deze mooie poging van den vorst om zijn vriendelijke liefdevolle gezindheid aan heel zijn volk in hun vertegenwoordi gers te toonen wordt met hoon en smaad ontvangen en stuit af op den diep gewor- telden onwil. Het was toch wel heel grie vend. Maar hoeveel zwaarder accent en scherper omlijning krijgen deze dingen als we denken aan de geestelijke werkelijk heid die hier achter ligt. Het gaat hier maar niet over een aard- schen koning, maar over den Almachtige zelf. Het is de groote, de eeuwige God, de Uit bef Engelsch. 85) o „Zeg aan mama, dat ik wil, dat zij bij Bee komt; weg, domme, oude Biddy. Bee houdt niet van u; Bee wil mama hebben." „0, mijne kleine stoute Bee," zuchtte de moeder. Maar er was niets aan te doen; zij moest in het schommelstoeltje gaan zitten, en toelaten, dat Bee hare mollige armpjes om haar hals sloeg. Lettice hoor de haar van uit haar bedje in de andere kamer zacht zingen „Er is een huis voor kleine kinderen," en keerde zich glim lachend om -- zij keek immers naar Bee juist als vroeger naar haar." En beneden praatte Maurice met zijne zuster. „Nu, Mary," zeide hij, toen de deur zich achter zijn vrouw sloot, „wij moeten eens samen praten. Zeg mij, lieve, hebt gij mijn brief gekregen?" Zij zag hem verwonderd aan. „Ja, Mau rice, natuurlijk." „En was het geen vriendelijke brief?" „Zeer, zeer vriendelijk." „Maar ik heb er nog geen antwoord op gekregen," antwoordde hij bedaard; Mary verbleekte en keek vóór zich. „Ik zond u een boodschap door Janet," liefdevolle Hemelsche Koning die zoo be-! handeld wordt. God biedt de bruiloftsvreugdè van zijn genade aan Israël, maax Israël acht het niet. En wijder den kring trekkend: God biedt den bruiloftsmaaltijd van zijn Evangelie aan den zondaar vele duizenden achten het niet. De zondaar wil van nature niet dat God Koning over hem zij. Die boer had nog zijn akker die hem ge noeg opbracht. Hij had waarlijk den Ko ning niet noodig. En die koopman had nog zijn best ren- deerende zaak. Hij behoefde waarlijk niet bij dien gehaten koning te gaan eten en hem dan nog bovendien te bedanken ook. O natuurlijk, zij zouden het daar wat royaler hebben, prachtig en weelderig. Mooie zalen, fonkelende luchters, versier de tafels, gouden bokalen, edele wijnen, keur van spijzen, streelende muziek. Nu ja, maar te eten hadden ze zelf nog wel. En is dat niet ook het geheim in het geestelijke? Zoolang de zondaar nog zijn eigen akker heeft, waarvan hij onkruid voor eetbaar koren aanziet; zoolang hij nog zijn koopmanschap heeft, dat hem schatten van vermeende goede werken in zijn geestelijke brandkast schenkt, heeft hij God niet noodig en wordt de uitnoodiging niet geacht. Dat blijkt uit het vervolg van de gelij kenis. Wie kwamen straks wel tot het feestmaal? De menschen uit heggen en steggen, dat volkje, dat behoorde tot de „paupers". Nu „acht" gij de uitnoodiging niet. Weet ge wel dat ge daarmee veracht de vergeving van uw zonde? En hoe zult ge zonder dat straks voor God kunnen be staan? Dat ge daarmee veracht den eeni- gen troost in uw levenssmart? En waar wilt ge dan heen met het leed dat misschien zoo zwaar op Üw ziel drukt? Dat ge daarmee veracht het eeuwige licht in de donkerheid van uw stervens uur? En waaraan wilt gij dan de uitdoo- vende levensfakkel ontsteken? Dat ge daarmee veracht de eeuwige za ligheid in het Vaderhuis? En waar, als daar geen plaats voor u is, zal dan uw plaats wel zijn? En weet ge wel, als gij deze uitnoodiging „niet acht", hoe gij daarmee veracht den Grooten Koning, die haar u zond? Hoe gij daarmee veracht des Konings Zoon, om wiens wille zij u gezonden werd? O, hoe is 't mogelijk? Ga toch niet voort. Maar geef uw rebel lie tegen God op. En zijt ge in uzelve arm en ellendig. O, blijf er niet bij zitten. God roept door Zijn boden u. Staat op. Ik zio al de vensters van de feestzaal helder ver licht. Ik hoor reeds de hemelsche muziek. En als ge zegt: „Ja, maar ik heb geen passend kleed voor dit bruiloftsfeest, dan antwoord ik U Kom toch, want ook .een feestkleed ligt voor u gereed. OP DEN HERVORMINGSDAG. Kom, Herschepper, Geest kom weder Als weleer, toen 't wereldrond Op Uw ademtocht ontstond; Daal weer op de waat'ren neder Al wat leven miste leeft Als gü o.ver d'afgrond zweeft Levensschepper, Doodsvernieler Leeraar, Leidsman en Bezieler, Adem over Uw gemeente Blaas het leven in 't gebeente! Kom, Hervormer, Geest, kom heden Als weleer toen 't vormloos stof Omgezet werd tot een hof, Tot een bloemengaard van Eden; Geef gestalte, vorm en kleur, 't Ademt alles lentegeur. j Levensschepper, Dood-vernieler Leeraar, Leidsman en Bezieler, Adem over Uw gemeente Blaas het leven in 't gebeente! Kom, Hervormer, Geest, kom machtig Als weleer, toen Ge in den nacht Van den bajert orde bracht; En 't verwarde werd eendrachtig; Breng in 't woelend leven rust, Gfj vermoogt al wat U lust. Levensschepper, Dood-vernieler Leeraar, Leidsman en Bezieler, Adem over Uw gemeente Blaas het leven in 't gebeente I gaf zij op zachten toon ten antwoord; „ik beproefde te schrijven waarlijk dat deed ik; maar het was, alsof de woorden niet uit de pen wilden; ik was te vermoeid, denk ik, en alles met elkaar maakte mij ver ward." „Arme tante Mary!" antwoordde hij tee- der. „Gij hebt een vreeselijken tijd gehad, hoor ik; op een anderen keer moet ge er mij al les eens van vertellen, als gij uitgerust zijt en wij tijd hebben om lang te praten. Wat heb ik al dien tijd veel aan u gedacht! Wat heb ik mij verheugd, dat gij van zooveel nut waart. Gij hebt u als een heldin gedra gen heeft Janet mij verteld; maar, Mary, wij hebben geen van beiden één oogenblik aan de belooning gedacht." „Neen, waarlijk niet," antwoordde zij zacht. „Zie mij eens even aan, lieveling. Er is iets in uw gelaat, dat mij verontrust zijt gij er zeker van, dat het geld geen oorzaak van verdriet voor u is?" De handen, die hij vasthield werden zóó koud, en één oogenblik kon zij haar gevoel bijna niet beheerschen, en vreesde zij in tranen te zullen Uitbarsten, maar het volgend oogenblik was zij weer bedaard. „Ik denk wel, dat het mij tot last zal zijn," anwoordde zij zóó oprecht, dat zij zelfs hem misleidde; „ik heb nooit iets om geld gegeven, ik heb er nooit naar ver langd; en voor het oogenblik voel ik mij In het dezer dagen verschenen boek „Van heiden tot Christen" schrijft Dr Alb. C. Kruyt over bovenstaand onderwerp o.m. het volgende: Toen ik de gedachtenwereld van den Heiden nog niet kende, meende ik dat zulk een verzoek (om te bidden) voort kwam uit een min of meer heilbegeerig hart. En zeer zeker bestaat er onder deze menschen ook een roepen tot God. Maar het bleek mij al spoedig, dat deze verzoeken om gebed uit andere gronden werden gedaan. Met gebed heeft men niet zoozeer op het oog de innige verstand houding tusschen het schepsel en zijn Schepper, als wel de mechanische wer kende kracht van het woord. De bij het gebed uitgesproken woorden moeten de invloeden en krachten, die de ziekte hebben veroorzaakt, of die dreigen een onheil te stichten, vernietigen. Het hangt daarom voor den Heiden meer af van' de gekozen woorden en van den per soon, die ze uitspreekt, dan van de ge zindheid des harten Welk een groote kracht aan het ge sproken woordt wordt toegekend, zou ik het best kunnen laten zien aan de lita nieën, die de priesteressen bij verschil lende gelegenheden opdreunen. Hoewel deze litanieën geen gebeden in den eigen lijken zin zijn, toonen zij ons zeer dui delijk de magische kracht die men aan het hoorbaar gesproken woord toeschrijft. Het kwasie-gebed van de priesteressen duurt minstens een geheelen nacht, ook wel drie nachten achtereen. Om het sym bolisch uit te drukken, dat ze in het gebed is opgestegen tot den Hemelheer, gaat de priesteres onder een opgehangen zak van geklopte boomschors zitten. Ze maakt zich dus onzichtbaar. Ze bedoelt hiermee geen boerenbedrog, maar de Possoër en de heiden in het algemeen, heeft er behoefte aan om wat hij wenscht of denkt, dat gebeuren moet, in een sym bolische handeling voor te stellen. Dit bevordert het wezenlijk gebeuren. Onder die zak dreunt zij dan haar ge bed op, dat zooals gezegd is, uit lita nieën bestaat, waarin zij eenvoudig een verhaal geeft van al haar wederwaardig heden, die zij op haar reis naar den hemel ondervindt. Hoe zij langs de stijlen van het dak komt. Hoe zij daar haar bescherm geest roept, die in de lucht woont] daar wonen die geesten tezamen in dorpen die als 't ware in het luchtruim hangen, Half weg de aarde en het verblijf der goden. Die beschermgeest komt «tot haar in een vaartuig, de regenboog, en als zij is in gestegen, gaat het met suizende vaart door de lucht. De priesteres vertelt hoe het vaartuig onderweg belaagd wordt door booze geesten, maar Je gezellen van den beschermgeest weten ze terug te drij ven. We hooren hoe de reizigers door tamelijk 'bezwaard door het gevoel van verantwoordelijkheid. 0, Maurice help mij; wat moet ik er mee doen?" „Is dat al uw verdriet, Marv?" vroeg liij, haar onderzoekend aanziende. „Hoe meent ge dat?" stamelde zij, „zijt ge bang, dat ik niet dankbaar genoeg ben. voor de erfenis, die mij ten deel is gevallen? Waarlijk ik ben er zeer dankbaer voor, vanavond zelfs meer dan ooit!" Maar hoe beefden hare lippen, toen zij dat zeidel „Het geld is mij gegeven en natuurlijk was het het beste om het te behouden hoe kon ik daaraan twijfelen? Nu zult ge mij aantoonen hoe ik het gebruiken moet, gij en de kinderen"; en er rees een gevoel van dankbaarheid in haar hart op, toen zij zijn vervallen gelaat zag Goddank, dat zij kracht gehad had, de goede keuze te doen. Maurice was er zich niet van bewust, dat zijne volgende woorden haar van den besten troost beroofden „Wat hebben wij er mee te maken? het is uw eigen geld," zeide hij, eenigszins stijf, want trots was zijne voornaamste ondeugd. Toen keek zij hem smeekend aan. „O zeg dat niet! laat ik er geen berouw van hebben, dat ik rijk geworden ben," zeide zij op vriendelijken toon. „Denk aan al de jaren, die ik hier gewoond heb, en hoe ik u zoowel eene dochter als eene zus ter geweest ben. Heb ik ooit geweigerd verplichtingen aan u en Janet te hebben? Waarom zoudt gij dan te trotsch zijn, om ïchte wolken omringd worden) zoodal ze dea weg niet kunnea zien; maar de beschermgeest kauwt wonderkruiden, die zij naar de wolken spuwt, waardoor de lucht opklaart, en de weg weei zichtbaar wordt. De jpriesteres vertelt verder in haar litanie hoe de tochtgenooten aangaan in het dorp van den beschermgeest daar boven in de lucht, waar zij uit dankbaar heid voor de verleende hulp haar eenige diensten bewijst. Dan maar weer ver der, nog hooger naar boven, totdat men in het dorp van den hemelheer aan komt. Hem wordt gezegd, dat er gasten Van 'de aarde zijn gekomen en hij komj uit zijn kamer .om hen te ontvangen en naar hun begeeren ie vragen. En dan komt pas temidden van al dien omhaal de kern, het eigenlijke gebed, wanneer de priesteres zegt: „Heer, N. N. is ziek, en nu kom ik vragen hem zijn levensgeest terug te geven: Soms is de Hemelheer goedgunstig gestemd en ant woordt hij: „Zeker wil ik dat doen; wan neer .gij er eerder om gekomen waart, zou ik hem allang gegeven hebben." Maar een andermaal gaat het niet zoo gemakkelijk. Dan moet Je „Heer van Hemel en Water" zooals de Possoër zegt, aan de priesteres berichten, dat de le vensgeest door een demon: gevangen ge houden wordt of door de zie 1 van eeü overledene is meegenomen in den Hades. Daarover schijnt de Hemelheer geen macht te hebben, en andere maatregelen moeten' worden genomen om het verlorene terug te krijgen. De priesteres vertelt dan in haar litanie, hoe ze met de hulp van haar beschermgeest en diensgezellen den levensgeest op de demonen: gaat verove ren; of dat zij- in den' Hades nederdaalt om hem terug te vragen. Wij merken hoe weinig er eigenlijk sprake is van een gebed in dit werk. Zoo ergens, dan blijkt uit dit relaas, dat het om de magische werking van de stem te doen is. Het mededeelen van het terugkrijgen van den levensgeest moet op zichzelf al bewerken, dat deze inder daad is teruggekeerd en de zieke beter zal worden. Het is dus een soort van' dwingen in het gebed. Zoo is ook het bloote mededeelen van iets dat gebeurd is, voldoende om de ban, die daardoor over iemand gekomen is te verbreken. Het is de macht van de stem die dit doet. Tenslotte geeft de schrijver nog een' voorbeeld van een min of meer volledig gebed, b.v. bij den plant van de rijst: „O Heere, Formeerder, gij die verblijf houdt bij den opgang en bij den ondergang van de zon, en aan de heide andere liit- einden van den hemel. Gij, die alle din gen bestuurt, die onze beenen en vin gers vaneen hebt gescheurd, die onze ooren in het hoofd hebt geboord, die onzen mond én onze oogen hebt gespleten. Gij, God van de bovenwereld, die als de tomboe-liaan naar beneden groeit en ons ophoudt; mocht gij op uw rug liggen, draai u dan om pp den buik en hoor ons aan. En' gij, godin, van de aarde, die onze voetzolen ondersteunt, en ons ophoudt, mocht het zijn, dat gij op den buik ligt, wentel u clan om op uw rug, en hoor wat wij te zeggen hebben. En gij Indo i ronda eo, die zevenmaal daags om de aarde heentrekt, die onze daden ziet en onze woorden hoort, let op hetgeen ik zal zeggen. Wij zullen onze rijst gaan plan ten. Gij, godin der aarde, sluit de muizen en insecten in den grond op, dat ze onzen aanplant niet verwoesten. Gij, God van de bovenwereld, sluit alle rijstvogels op in hun hokken, dat zij ons werk en onze moeite niet komen verwoesten. Hier is een buffel, een varken, hier zijn hoenders, die wij u geven." Met vernieuwde kracht voorwaarts! „De Gids", het orgaan van het Christe lijk Nationaal Vakverbond, bevat ook in verband met de thans aangevangen win ter-propaganda een opwekking om met vernieuwde kracht voort te gaan. Ons ledental, aldus „De Gids", be weegt zich weer in stijgende lijn. Na jarenlangen teruggang, mocht nu weer winst worden geboekt. De meeste nu iets van mij aan te nemen?" „Mary, mijne lieve zuster!" „Neen, gij beschouwt mij niet als uwe lieve zuster, wanneer gij zulke dingen tot mij kunt zeggen. Waarom zoudt gij mij van mijne grootste vreugde berooven? Zijn uwe kinderen niet even goed de mijne? behoor ik niet even goed bij u als zij? Mau rice, ik had niet gedacht, dat gij zoo hard vochtig kondt zijn." „Neen, neen!" zeide hij sussend. „Ik ben niet hardvochtig." „Herroep dan uwe woorden. Het is niet mijn eigen geld het is het uwe, dat van Janet en de kinderen. Gij moogt u niet van mij afscheiden en mij alleen in de koude laten staan." „Lieve," antwoordde hij, door haar ernst overwonnen, „hoe kunt ge zulke dingen zeggen! Zoudt ge denken, dat iets ons zou kunnen scheiden? gij moogt niet zoo'n ongelukkig gezicht zetten. Wat wilt gij, dat ik doen zal?" „O, dat zal ik u later wel eens vertellen," zeide zij op opgeruimden toon; en opstaan de sloeg zij de armen om zijn hals en kuste hem dankbaar. Zij had overwonnen o, ja, dat wist zij overwonnen door de kracht van goedheid, ernst en waarheid; later zou zij hem zeggen, wat hijdoen moest en hij zou het doen. Maurice had veel gevoel voor recht en hij zou nooit weer trotsch tegen haar zijn neen, haar broeder, voor wien zij alles Hervormingsdag, morgen. Wij herdenken dat Luther door zjjn stoutmoedig optreden den eersten stoot gaf aan da Kerkhervorming. Heit Lutherlied wordt weer gezongen. Ongelukkig evenwel, dat zoovela „Vaste burchtzingers" geregeld bezig zijn om het fundament waarop Luther steunde aan het wankelen te brengen. Inplaats dat ze het Woord laten staan en als Luther zelf voor dat Woord buigen, trachten ze het van zijn invloed te berooven. Het geloof van Luther is hun vreemd. Zij roemen in da vrijheid, maar dia vrijheid is een caxricatuur van wat Lu ther beleed. En terwijl ze met hun mond den her vormer eeren, pogen ze metterdaad zijn werk te vernietigen. Zij prijzen Lutlier als den held die van geen wijken wist, maar als het gaat om het belijden van wat hij beleed, dan kunnen ze ook wel anders. Maar: Gods Woord houdt stand in eeuwigheid en zal geen duimbreed wijken. OPMERKER. organisaties hebben hun aandeel gehad in den vooruitgang. Enkele zijn er echter die nog steeds terugloopen, die den ach teruitgang nog niet meester kunnen wor den. Laten deze vrienden den moed echter niet opgeven. Volhardend voortwerken! Met vernieuwde kracht voorwaarts! Bij getrouwen, nauwgezetten arbeid zal on der Gods zegen, ook voor deze organisa ties spoedig het oogenblik aanbreken', dat ook zij zich weer bewegen in de op gaande lijn. Wij kunnen bij het werk voor onze Christelijke vakbeweging niemand missen. Niemand onzer bestuurders ert leden. Allen moeten medearbeiden. De heer Stenhuis meent, dat bij een: doelmatige propaganda van de zijde van het N. V. V, verderen vooruitgang bij ons kan wordeni verhinderd. Welk een dwaze meening! Een! dergelijke uitspraak heeft geen andere uit werking dan dat onze mannen, mét te meer ijver, trouw en bezieling, er op uit gaan voor de versterking onzer vakbe weging. 1 t Wij staan voor een groote taak. Eerj groote taak zoowel wat betreft, den meer directen vakvereenigingsarbeid, het wer ken voor de verbetering vaiï de sociaal- economische positie van deiï arbeider, alsook wat betreft, de taak met het oog op de toekomst. Wij willen medewerken aan den ombouw onzer maatschappelijke samenleving in Christelijken geest. Be drijfsorganisatie, dit begrip gekweekt in den christelijk-socialen kring het vindt thans algemeen waardeering en velen zien met ons daarin de oplossing voor tal van' maatschappelijke vragen. Maar als wij aan deze groote taak ar beiden willen, dan moet toch ieder chris ten arbeider of ambtenaar, kantoorbedien de of technicus, dan moeten allen die in loondienst zijn, het heseffen, dat zij bij dezen arbeid niet kunnen worden' gemist. En waar dit inzicht niet verkregen werd, daar moeten onze mannen aan dezulken dat inzicht bijbrengen. Daar is noodig een voortdurende', vol gens vast systeem opgezette propaganda. Onze hoofdbesturen en afdelingsbesturen onze be stuur sbonden, zullen aan deze pro paganda alle aandacht moeten' schenken'. Laat men nu overal direct na de pro- paganda-vergaderingen, dadelijk het werk aanvatten. We hebben nu nog twee maan den van ïiet vierde kwartaal vaö 1926 voor den boeg. In twee maanden lean: nog heel wat werk verzet worden. Wij moeten over het vierde kwartaal met een belangrijke ledenwinst voor den dag kun nen komen. Ieder kenne daarvoor zijn: plicht! Met vernieuwde kracht voorwaarts! Niemand kan worden gemist. Op Ziekenbezoek. Dr P. Stegenga, de bekende Amsterdamsche predikant, verhaalt in het „Predikbeurten- blad" van een bezoek, dat hij in een der groote ziekenhuizen bracht. opgegeven had, zou nooit weer trotsch te gen haar zijn. HOOFDSTUK XXV. Een Zondag in de Lime Street. Op dat oogenblik trad Mrs St. John de kamer weer binnen, en liep het gesprek meer over algemeene onderwerpen; broe der en zuster waren beiden blij, de zaak voor het oogenblik te laten rusten; en het onderwerp, dat aller gedachten bezig hield, kwam niet weer ter sprake vóór den volgenden avond. Janet, die gedurende de laatste dagen in een droomenland geleefd had, vond het lang niet gemakkelijk het gewone leven weer te beginnen. Zij ontwaakte den vol genden morgen met het oude drukkende gevoel, dat het Zondag was, de dag, waar op Maurice het meest te doen had waarop hij zich niet spaarde en anderen ook niet toestond zich te ontzien; waarop hij zich met lichaam en ziel aan zijne ge meente gaf; waarop de rechten van vrouw en kinderen niets waren in vergelijking van die der gemeente een dag, waarop een gevoel van verwijdering en verdeelde sympathie over Janet scheen te komen, terwijl zij in de groote bank van de oude kerk zat, met de kinderen om haar heen, en beproefde haar vermoeiden geest eenigszins in eene ernstige stemming te brengen. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1926 | | pagina 5