HE ZEEUW BIGGELAAR's TWE6ÏSE 8LAD. fooi' den Zondag. MARy SI JOHN. J ei dl tot het poo ken van MORIAAN-BAY. Zoekliehtjes. Bit ie Per». FEUILLETON. VAN ZATERDAG 23 OCTOBER 1926, No. 20. NABIJ GOD TE ZIJN. „Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen." Psalm 73:28. In dit woord is de rust, de vrede, de verzekerdheid. Nabij God te zijn, en dat als eeiï vreug de ervaren, dat is het hoogste, waarheen wü klimmen, het laatste dat wij berei ken, het beste dat wij ontvangen. Paulus spreekt ergens van een opgang (een trap) des geloofs; laat ons mogen zeggen, dat onze tekst de laatste hoog ste trede is van een trap met vier treden. Dit is de eerste trede, dat men als natuurlijk onwedergeboren mensch zegt: „het is mij goed verre van God te wezen." Hoe goed had die verloren zoon het in het verre land der zonde; daar dronk hij uit den beker der zinnenbedwelming, daar at hij van de tafel der overdaad. Het was hem zoo goed verre te zijn van den Vader. Zoo is het leven, zoo blijft helaas hel leven van millioenen verloren zonen en dochters, die verloren blijven en ver loren willen blijven: zwijg, o Heiland; zwijg, kerk; zwijg, vriend; zwijg, geweten, zwijg, oude Bijbel! Ze jvillen niet luisteren. Neen, spreekt toch allen door, want er is een 'andere mogelijkheid; dat ze wel klisteren, met door God geopend oor. „Mijn kind, h>et is U niet goed verre van Mij te wezen, want zoo vindt gijl Miji niet; „het is U slecht verre van God te z ij n O, wonderlijk wonder, als dat woord levend wordt in een menschenhart. Dat is de siddering, de ritseling van des Heeren Geest. Het is de tweede trede, ën de eerste stap op weg uit de stad VerderI naar het Vaderhuis. Dit weet de verloren zoon, als hij tot zichzelven komt en klaagt: „hoevelehuur lingen mijns vaders hebben overvloed van brood en ik verga van honger". Dit wist Asaf in Psalm 73, toen zijn voeten bijna uitweken, en zijne treden bijkans uitschoten, en hij buiten defl tempel Gods wel zag der goddeloozen welvaart, maar na die welvaart hun vree- selijk einde: „Die verre van U zijn zul len vergaan." O, het is heel slecht, voor tijd en eeu wigheid 'beide, verre van God te zijn! Nog veel slechter dan wij durven denken. Wie dit scherp gevoelt, beseft, is al opgetrokken tot de derde trede van de trap; hier wacht een bittere ervaring maar met een heerlijk gevolg. Het is de ervaring en de stemming van Gods oude Bondsvoln: „wie den berg aanroert, zal zekerlijk gedood worden"; van. Jesaja: „wee mij, want ik „verga"; van Petrus: „Heere, ga uit van mij, want ik ben een zondig mensch"; van den1 verloren zoon: „Vader ik heb gezondigd en ik ben niet meer waardig Uw zoon genaamd te worden". Het is de ervaring, die.de catechismus- leeraar vertolkt, als hij spreekt over „een hartelijk leedwezen ,dat wij God door onze zonden vertoornd hebben." Wie kan wonen bij een verterend vuur, bij een eeuwigen gloed? O, het is m ij slecht, n a b ij G p d te wezen. I T' i Hier rijst echter de ztOn van het Evan gelie boven en in de duisternis van zon debesef en schuldgevoel. In dezen nood grijpt de Heiland uw hand, en naast Hem leert gij den troon des gerichts ook zien als een troon der genade, bestijgt ge de vierde trede en wordt het u goed nabij God te zijn. Asaf heeft geworsteld, gebeden, gele den, gestreden, maar als hij in het heilig dom God gevonden heeft, als God hem daar gevonden heeft, dan wordt alles goed. Dan komt er de rust, de vrede, de ver zekerdheid. Nabij God! Dat kan zijn de uitdrukking voor den heiligen hartstocht der innerlijkheid van het leven met God, waar alle taal en alle teeken ophouden, ja, zelfs een smet en een belemmering zijn, maar die woorden „nabij God" kunnen ook gelden als de vertolking van den normalen toestand van de geloovigen, die in Jezus Christus den! Heiligen en verontrustenden God kennen en liefhebben als hun Vader nabij, als de Rust. Is het ons woord, 'is zoo ons levert geworden? Uit hef Bngelsch. 81) o— Dr Arnaud herkende zijn verloofde dien avond bijna niet, zóó had de kleine heks haar veranderd. Charlotte had haar mor genjapon aan, met een wit doekje over haar boezem gekruist; het dunne blonde haar was onder een mutsje verstopt; aan den hals was een enkele bloem bevestigd hare blauwe oogen keken zoo onschuldig, als die van een kind; er was een licht blosje op hare wangen. „Mion anige, gij ziet er vanavond engel achtig uit!" hoorde Dollie hem fluiste ren; en Mrs Maynard moest zelfs beken nen, dat Charlotte er nog nooit zoo goed had uitgezien. Spoedig daarna gingen zij alle drie voor eene week naar het vroohjke Brussel. Charlotte moest inkoopen doen voor haar uitzet en het uitstapje zou een groot ge noegen voor Dollie zijn. Zij namen' kamers in de Rue du Trone, achter het paleis van .den Koning, waar Dollie een vroolijk slaapkamertje had met een geverfd plafond en een wit bed, dat in een alkoof stond. Welke beschrijvingen gaf Dollie niet van „Welzalig, die bij dagen en bij nachten Gods wil bepeinst, en Hem ais 't Hoogste Goed Van harte zoekt met ingespannen krachten.!" Totdat wij misschien van deze „hoog ste" vierde trede nog worden opgetrokken tot de allerhoogste, de v ij f d e, de trede van het Pinksterfeest: „mijn leven is in Christus verborgen in God.' Dat is het allerheiligste van den tempel. Dat is zwijgen en Gods Geest laten spreken. Dat is de rustige rust en de krachtige daad. Dat is het einde, dat nooit eindigt. ALLEEN OP UW GENADE. Eylaes! ick ben een worm, een oversondigh mensch, Oock heden op den dagh, schoon ick het anders wensch Hoe kan ick, lieve God, hoe kan ick U behagen, Ick vinde sondigh werk, oock in mijn beste dagen. 'tls Uw' genaed' alleen, daer is 'geen ander raet, 'tls Uw genaed' alleen, daer op mijn hope staet, 't Is Uw genaed' alleen, en onverdienden zegen, Daer is mijn eenigh heyl en toevlucht in gelegen. Indien ons dit ontgingh, daer is geen twijfel aen, Eylaes! geen levend mensch en kon voor U bestaen, Wij daerom, in ons selfs bedroeft, en buy ten rade, Wij steunen, lieve God, alleen op Uw genade. li':, i i j "i I f f K' JACOB CATS. Omkooperij. Sommige vaders en moeders hebben er verbazend goed slag van, om langzamer hand al hun gezag over hun kinderen te verspelen. „■Als Jantje nu heel zoet gaat spelen, zal vader hem wat lekkers meebrengen." „Als Hendrik zoet is, gaat moeder hem strakjes vertellen." Zie zoo, daar hebben we het. Twee vorsten gaan handelen over het sluiten van den vrede. Twee gelijkgerechtigden zullen een overeenkomst sluiten. !Let maar eens op. Nemen we maar eens het tweede geval. Moeder is de eene' partij, Hendrik de andere. En die beide partijen gaan met elkaar om op voet van gelijkheid. Als Hendrik zoet is.... 'tHangt dus van Hendrik af, of hij al dan niet zoet; zal zijn. Hij moet nu tot een besluit komen. Is hij zoet, dan zal moeder hem vertellen. Is hij niet zoet, dan komt er van vertellen niets. Aan hem d!e keuze En nu gaat Hendrik nadenken. Hij heeft er volstrekt geen zin in, om zoet te zijn. Hij blijft veel liever ondeugend. Want dat zoet zijn houdt in, dat hij niet meer zijn zusje mag plagen. En dat wil hij juist zoo heel graag. Maar hij: vindt het toch ook wel leuk, als moeder vertelt. Wat moet hij kiezen? En moeder speelt op dat oogenblik dit bezoek! Hoevele uren bracht zij door voor de vensters van die prachtige win kels met hunn- juweelen en kanten! „Er is hier een straat vol reusachtige •winkels", schreef Dollie; „wij loopen er steeds heen en weer, Charlotte en ik, en kunnen ons er niet van losrukken. „De lamp van Aladdin moet dit alles te voorschijn hebben geroepen; alles is even rijk gekleurd; zelfs de bloemen zijn boven alle beschrijving verheven! ik wil de, dat ik maar rijk was, om van dat .alles te kunnen koo-pen! Er is eene drie dubbele kroon van smaragd, en een japon van. ragfijne kant, die Fitania zou kun nen dragen, en een krans vergeet-mij- nietjes van porselein, die Charlotte doet verstommen. O, ik 'had nooit gedroomd, dat er zulke mooie dingen bestonden' En toen vervolgde zij: „Wij hebben zoo'n vervelenden dag ge had; ik vrees, dat de herinnering er aan mij mijn leven lang zal bij blijven, maar het was alles de schuld van. die domme Charlotte, en zij zeide, dat wij moesten gaan. Het regende en wij liepen door gnoote plassen; er waren geen winkels niets dan vervelende straten, en eenige menschen, die onder een parapluie ston den te praten. „Moeder wilde liever terugkeeren; maar neen, Charlotte zeide, dat wij Brussel niet konden verlaten, zonder het Museum met haar moederlijk gezag. Want het is toch zoo, dat Hendrik de keuze heeft. Nu stelt moeder nog de voorwaarden, maar morgen zal Hendrik het doen. Dan is het: „Als ik met moeder mee mag, zal ik heel zoet wezen." Voelt ge wel? Hendrik treedt hier op als souverein gebieder. Het staat alles aan hem. Hij zal beslissen. Voelt ge nu wel, dat moeder straks niets meer in te brengen heeft? Dat Hen drik straks niet meer te houden is? Dat in het huisgezin de ellende en de onvrede binnengehaald wordt? 'Maar er is meer. God wil, dat de kin deren gehoorzamen zullen, maar Hij. wil evenzeer, dat de ouders regeeren zullen. Wie nu zonder meer zijn regeermacht uit handen geeft, zondigt tegen God. Het staat niet aan de ouders, of ze zich al of niet willen doen gehoorzamen. Ze hebben geen keuze. Zij moeten om Gods wil gehoorzaamheid eischen. Ik geloof, dat dit wel eens meer be dacht mocht worden. Want dan zou het ook met dat eigen willige regeeren wel uit zijn. Dan zou verslaan worden, dat boveu het recht der ouders het Goddelijk recht staat. En dat het ouderlijk recht niet met dat God delijk recht in strijd mag zijn. Dan zou ook het willekeurig optreden der ouders tegengegaan worden. Wanneer nu geklaagd wordt, dat de kinderen zoo ongehoorzaam zijn, moet er bedacht worden, dat deze ongehoorzaam heid voor een flink deel op rekening van de ouders moet gesteld worden. Zij maken hun kinderen ongehoorzaam, door hun omkooperij. Zij maken hun kinde ren ongehoorzaam, omdat zij zich niet kunnen laten gehoorzamen. Van omkooperij mag nooit sprake zijn. Ouders en kinderen hebben zich te bui gen onder het gezag van Gods Woord. Dan alleen kan het goed zijn. (C. V.) tif* waard aan een huis, dat we geheel gaan verlaten zooveel moeite en onkosten te be steden. Een zeer goede vriend, die de familie een bezoek bracht, vond het huis geheel overhoop; veel van het beste huisraad was verwijderd, enkele leden der familie wa- Ten afwezig en de overige waren bezig het huisraad naar beneden te laten en te pak ken. „Hoe gaat 't u?" vroeg de bezoeker, „doodziek van dit morsige en vervallen huis?" „Wij gaan verbuizen", was bet ant woord. „Wat! moet ge van het oude buis, dat ge met zooveel voorliefde bewoond hebt schei den?" „Dit huis is geheel bouwvallig, bijge volg is 'tniet meer zoo aantrekkelijk; bo vendien wij gaan een veel beter en meer aangenaam huis betrekken." „En waar zijn de overige leden der fa milie?" „Zij zijn naar het nieuwe huis gegaan, om 't voor onze komst gereed te maken." „Welk een woest aanzien heeft uw tuin, die vroeger zoo bloemrijk en schoon was." „Daar er dit jaar plan bestond van te verhuizen, hebben we 't de moeite niet waard geacht hem in orde te brengen, en hebben nu de beste planten maar overge bracht naar den nieuwen tuin." „Gij schijnt nu veel meer bezorgd, bo vendien veel meer belang te stellen in uw nieuw huis dan in dat, 't welk gij zoolang bewoond hebt." „Zeker! een huis, dat we spoedig gaan verlaten, baart ons weinig zorg; maar het is voor ons een zaak van groot belang, ons nieuwe huis, waarin wij voor een lange toekomst hopen te wonen, gereed te ma ken." Is 't waar? En waarom is niet de ge dachte: wij gaan verhuizen in veel hooger beteekenis even levendig voor ons? Wij hebben hier geen blijvende stad. Wij heb ben hier geen langen huurtijd aan het aardsche huis onzes tabernakels; wij heb ben 't eenvoudig in huur bij wilsbeschik king, hijgevolg zijn we blootgesteld om in .een oogwenk te moeten verhuizen, en het gebouw om aan het stof te worden gelijk gemaakt. Is ons deze zaak genoegzaam ernst? Is daar voor ons een aangename woning be reid? Hebben wij een gebouw van God, een huis niet met handen gemaakt, eeuwig in de hemelen? Zijn genoemde zaken in ons bezit? Of liever hebben wij ze gesteld in handen van een vertrouwden vriend, op wien we ons geheel kunnen verlaten, ten volle overtuigd, dat Hij machtig is te be houden wat wij Hem hebben toevertrouwd tegen dien dag. Zenden wij onze gebeden dikwijls op tot dat betere huis, hoofdzake lijk om het gereed te maken? Zijn onze ge negenheden op de dingen daar boven ge richt? En kunnen wij, althans in sommige oogenblikken, zeggen: „Mijn gedachten en genoegens zijn alle naar hoven gegaan? Mijn wandel is in den hemel; mijn hart is in den hemel; en nog maar weinig schre den en ik zelf zal daar zijn en al mijn beste vrienden, die mij hier zijn voorgegaan, of binnenkort mij zullen volgen. Dat zal een zalig wederzien zijn. Wij gaan verhuizen. Een zekere familie was lang in 't bezit van een aangename woning geweest, waaraan zij zeer gehecht was en in welke zij vele gelukkige uren, dagen en jaren had doorgebracht. Van tijd tot tijd had men het eene gemak na het andere aange bracht: hier een klein vertrek, daar een vuurhaard, in een kamer een dubbele deur, om tocht te voorkomen, in een andere een raam om aangenamer uitzicht te hebben. Doch ten laatste kreeg het huis een ge heel verwaarloosd aanzien; in een kamer ontbrak het behangsel, in een ander jam merde het plafond om de witkwast; ver scheidene stukken huisraad konden niet geplaatst worden; en zelfs de ramen wa ren niet meer zoo helder als weleer. Hoe dit te rijmen? Waren de bewoners voor al de gemakken en netheid, waaraan zij gewoon waren, onverschillig geworden? Neen, de oorzaak lag hier; onze huurtijd is bijna uit en wij weten niet of we in staat zijn 't te vernieuwen; bovendien is 't niet Wirts gezien te hebben, en inderdaad haal de zij ,ons over, om al die akeligheid te ondergaan. „O Mary, welke schilderijen! het was het werk van een krankzinnige ten minste zijne werken moeten hem krank zinnig .gemaakt hebben. Mijn arm moe dertje keek geheel onthutst. „Een ver warde verbeelding, Dollie", fluisterde zij; ga als 'tu belieft mee; deze schilderijen zullen .ons vervolgen!" en zij sloeg haar sluier neer en ging in het aanp-enzende vertrek. Maar ik moest blijven; en nu schijnt alles mij een nachtmerrie toe. Het waren zulke vreeselijke voorstellingen, Mary, zulke akelige onderwerpen. Mijn hoofd raakte verward; de geheele zaak scheen vol grillige figuren, afgehouwen li- chaamsdeelen, bloed en krankzinnigheid! De namen klonken al ontzettend „Hon ger, Krankzinnigheid en Misdaad". „De opstanding van een levend begravene", „zelfmoord", „het visioen van een ont hoofd man!" Kunt u begrijpen hoe een schilder zulke onderwerpen kan kiezen? Dan was er nog hel gelaat van Lucifer, die uit den hemel geworpen is, en het had zulk een duivelsche schoonheid, dat men er naar moest kijken; en Napoleon in de onderwereld de verpersoonlijking van onbuigzamen trots het herinnerde aan de beschrijving van Pante. „Eindelijk vluchtte ik naar moeder; want Valsche vroomheid. Het is verschrikkelijk, zegt de M a a t- s c h a p p ij, hoe sommigen het Christen dom tot een aanfluiting maken. Wij knippen eenige citaten uit „De Jon geman", het orgaan van het Nederlandsch Jongelingsverbond. Zij komen voor in het nummer van 23 September, in de rubriek: Brieven van Tobias. „Als iemand weinig verdient en hij denkt, dat dit komt, omdat zijn patroon, zijn Christelijke patroon, hem te weinig betaalt,dan vergist hij zich. Zoo kan iemand redeneeren, die niet aan God gelooft. Maar hij, in wiens le ven God werkelijkheid geworden is, hij, die weet, een Vader in den hemel te heb ben, die is de Almachtige en de Alwe tende, die kan zoo niet redeneeren. Hij weet, dat geen muschje ter aarde valt zonder den wil van dien Hemel- schen Vader; dat de haren van zijn hoofd geteld zijnen dat ook zijn weekloon geteld is! Het kan zijn, dat dit loon een „roe- Ba&aauxxasx: de zedelijke, of liever de onzedelijke at- mosp'heer scheen mij te zullen verstikken. Met welk recht martelen zij de gezonde hersens van een mensch met de onge zonde voorstelling van een krankzinnig schilder? Denzulken zoude men hun palet moe ten ontnemen. Ik ijlde bijna, toert wij weer door de plassen waadden. Dien nacht droomde ik van de afschuwelijkste dingen: ik dacht er over na, wat gij van dit alles zoudt zeggen, Mary." De brieven van Dollie waren zeer ver makelijk; zij schreef alle gedachten neer, die in haar werkzaam hoofdje opkwa men. Langzamerhand veranderde zij van onderwerp; zij waren op het kasteel terug gekeerd. Het waren rustige dagen met veel werk, dat verricht moest worden, en 'savonds kwam dokter Arnoud zijne ge wone bezoeken brengen. Toen kwam de bruiloft. Dollie schreef, dat Charlotte zich vrij goed gehouden had en er zeer lief had uitgezien. Deze groote gebeurtenis maakte haar wat bedaarder; zij had haar gemaaktheid vergeten, en was nu stil en eenvoudig. Daarna hadden zij haar in haar eigen huis bezocht, den avond, voordat zij Les- ponts verlieten. Zij kwam de trap af om hen tegemoet te gaan, gevolgd door haar jongsten stiefzoon. Zij droeg haar mutsje en zag er bloozend en gelukkig uit. Hoe schoon en rijk en vol van troost is toch de Christelijke belijdenis. Ik geloof in God! In God, die volgens het eerste Bijbel woord, in hot beginne geschapen heeft den hemel en de aarde. En Hij, die de werelden schiep is het cok die alles onderhoudt en regeert. Neen, wij hangen niet af van het blinde toeval of het ijzeren noodlot, maar er is een Almachtig God en wij zijn 't volk van zijne heerschappij, de schapen die Zijn hand wil weiden. Hoe opgewekt moesten wij eigenlijk door het leven gaan. Hoe moest er zijn één begeerte om die» God te dienen in alles; om voor Zijn Woord te buigen en naar Zijne ordi nantiën te leven. Ik geloof in God! Een wonderschoone belijdenis. Maar een belijdenis, waarvan, als ze voor ons iets betsekent, de vruchten moeten worden gezien in ons leven. Want het geloof, indien het de werken niet heeft, is dood. OPMERKER. pend" loon is, zooals Jakobus verkorte loonen noemt, maar de stem van dat roepende loon niet die van den roe penden arbeider hoort de Heere Ze- baotli! En Hij vergeldt! Zeer zeker! Maar Hij doet ook alle dingen ook een hongerloon medewerken ten goe de dengene, die Hem liefhebben Want het loon, dat wij ontvangen, be paalt in werkelijkheid niet de patroon en de organisatie, maar onze Vader in de hemelen!" „Waarom geeft mijn Hemelsche Va der mij een klein loon? Een schamel loon zélfs? Worstel maar met die vraag, mijn jongen. Moet ge soms de dankbaar heid voor het kleine nog leeren, opdat gij straks ook voor het grootere Hem zoudt kunnen danken? Worstel er maar mee, waarom God u uw geheele leven deed liggen voor de deur van deu rijke, wiens resten uw maaltijd zijn. Doorgron den, begrijpen, zult ge het niet, maar gij kunt er wel van gel o oven, dat het Zijn Vaderhand is, die dit doet, u ten goede. Gelooven; alleen maar gelooven. Nogeens, de „wereld" praat over deza dingen anders. Zij zoekt oorzaken en ge volgen en hoe razend oppervlakkig ze daarbij ook te werk gaat, 't deert haar niet, z ij weet hoe 't moest, heter dan de Almachtige, zij hervormt en verbetert da wereld, zij bezorgt meer loon, zegt het althans, zij geeft 't menschwaardig' be staan, beweert dit ten minste, zij schept den heilstaat Het is angstwekkend, hoe hier onder veel vroom vertoon en met veel vroma woorden, naar den aard der liefde moe ten we gelooven, te goeder trouw het Christendom tot een aanfluiting wordt ge maakt en onder vromen schijn, goddelooze verhoudingen worden goedgepraat. Ja er ger, dat Christenen, die zich opgemaakt hebben, niet om den heilstaat te scheppen, maar om het recht, het recht Gods op aar de te zoeken en te doen verwezenlijken, worden beschuldigd dat zij zeggen het be ter te weten dan de Almachtige Het is vreeselijk. De Heere Zebaoth zou de stem van den roependen arbeider niet hooren? „Die Hem aanroept in den nood, vindt Zijn gunst oneindig groot", het zou niet gelden voor arbeiders, wier loon wordt verkort en die deswege roepen tot den Heere! En overigens, hier wordt geen Christe lijke maar 'n valsche berusting gepredikt. O, zeker, als wij alles gedaan hebben wat we konden, als we al de middelen die de Heere ons gegeven heeft, hebben aange wend, en dan nog ons loon een hongerloon blijft, onze vrouw in kommervolle omstan digheden haar huis moet verzorgen, de zorgen ons blijven bezwaren, dan kan het hart in den Heer gerust zijn, wetende, dat Hij al het kwaad dat Hij ons in dit jam merdal toeschikt ten besté zal keeren. Maar, indien onrecht geschiedt, het loon wordt verkort, vrouw en kinderen lijden, dan hebben Christenen zich daartegen op te maken. "Wanneer armen moeten liggen voor de deur van den rijke, dan is dat een tthitttt"ir-rnr -mr i m hwiii mmiiimiq» uk?» i i—u .„Pierre heeft gaarne, dat ik het opi heb", zeide zij eenvoudig; en toen klopte zij Gaston op den schouder. „Is het geen gnoote jongen?" zeide zij op moederlijken toon, terwijl zij hem vriendelijk in het bruine gezichtje keek. „Maak eene bui ging, Ton ton chéri"; en Ton toni chéri maakte eene vreemde beweging, en stale zijn bruin handje uit. „Het zijn beste, lieve jongens, en ik houd veel van hen en van hun vader", riep het dametje met schitterende oogen. „Wie hebt ge daar, Madame Arnaud? viel eene bekende stem in de rede. „Wel zoo! onze goede vrienden! Charlotte, maak het haar aangenaam. Laten wij haar het beste aanbieden, dat wij heb ben. Hier ziet gij ons, Madam, Made- moisele, wij zijn 'het gelukkigste huisgezin: uit Lespionts. Mijn. vrouw is onze goede' engel. Jean Jacques en Ton ton chéri weenen niet Janger jom eene gestorven! moeder. Le roi est mort, vive le roi niet waar? kunnen wij dan de liefde niet verplaatsen? de moeder is gestorven en toch leeft de moeder!" „Mon ami, de koffie slaat gereed in het salon en Hortense wacht daar", viel Charlotte bloozend in; en hare blauwe oogen rustten vol teederheid op haar echt genoot. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1926 | | pagina 5