HE ZEEUW
BIGGELAAR's
TWE6ÏSE 8LAD.
fooi' den Zondag.
MARy SI JOHN.
J ei dl tot het
poo ken van
MORIAAN-BAY.
Zoekliehtjes.
Bit ie Per».
FEUILLETON.
VAN
ZATERDAG 23 OCTOBER 1926, No. 20.
NABIJ GOD TE ZIJN.
„Maar mij aangaande, het is mij
goed nabij God te wezen."
Psalm 73:28.
In dit woord is de rust, de vrede, de
verzekerdheid.
Nabij God te zijn, en dat als eeiï vreug
de ervaren, dat is het hoogste, waarheen
wü klimmen, het laatste dat wij berei
ken, het beste dat wij ontvangen.
Paulus spreekt ergens van een opgang
(een trap) des geloofs; laat ons mogen
zeggen, dat onze tekst de laatste hoog
ste trede is van een trap met vier treden.
Dit is de eerste trede, dat men als
natuurlijk onwedergeboren mensch zegt:
„het is mij goed verre van God
te wezen."
Hoe goed had die verloren zoon het
in het verre land der zonde; daar dronk
hij uit den beker der zinnenbedwelming,
daar at hij van de tafel der overdaad.
Het was hem zoo goed verre te zijn van
den Vader.
Zoo is het leven, zoo blijft helaas hel
leven van millioenen verloren zonen en
dochters, die verloren blijven en ver
loren willen blijven: zwijg, o Heiland;
zwijg, kerk; zwijg, vriend; zwijg, geweten,
zwijg, oude Bijbel!
Ze jvillen niet luisteren.
Neen, spreekt toch allen door, want
er is een 'andere mogelijkheid; dat ze
wel klisteren, met door God geopend oor.
„Mijn kind, h>et is U niet goed verre van
Mij te wezen, want zoo vindt gijl Miji niet;
„het is U slecht verre van God
te z ij n
O, wonderlijk wonder, als dat woord
levend wordt in een menschenhart.
Dat is de siddering, de ritseling van des
Heeren Geest.
Het is de tweede trede, ën de
eerste stap op weg uit de stad VerderI
naar het Vaderhuis.
Dit weet de verloren zoon, als hij tot
zichzelven komt en klaagt: „hoevelehuur
lingen mijns vaders hebben overvloed van
brood en ik verga van honger".
Dit wist Asaf in Psalm 73, toen zijn
voeten bijna uitweken, en zijne treden
bijkans uitschoten, en hij buiten defl
tempel Gods wel zag der goddeloozen
welvaart, maar na die welvaart hun vree-
selijk einde: „Die verre van U zijn zul
len vergaan."
O, het is heel slecht, voor tijd en eeu
wigheid 'beide, verre van God te zijn!
Nog veel slechter dan wij durven
denken.
Wie dit scherp gevoelt, beseft, is al
opgetrokken tot de derde trede van
de trap; hier wacht een bittere ervaring
maar met een heerlijk gevolg.
Het is de ervaring en de stemming van
Gods oude Bondsvoln: „wie den berg
aanroert, zal zekerlijk gedood worden";
van. Jesaja: „wee mij, want ik „verga";
van Petrus: „Heere, ga uit van mij, want
ik ben een zondig mensch"; van den1
verloren zoon: „Vader ik heb gezondigd
en ik ben niet meer waardig Uw zoon
genaamd te worden".
Het is de ervaring, die.de catechismus-
leeraar vertolkt, als hij spreekt over „een
hartelijk leedwezen ,dat wij God door onze
zonden vertoornd hebben."
Wie kan wonen bij een verterend vuur,
bij een eeuwigen gloed?
O, het is m ij slecht, n a b ij G p d
te wezen.
I T' i
Hier rijst echter de ztOn van het Evan
gelie boven en in de duisternis van zon
debesef en schuldgevoel.
In dezen nood grijpt de Heiland uw
hand, en naast Hem leert gij den troon
des gerichts ook zien als een troon der
genade, bestijgt ge de vierde trede
en wordt het u goed nabij God te
zijn.
Asaf heeft geworsteld, gebeden, gele
den, gestreden, maar als hij in het heilig
dom God gevonden heeft, als God hem
daar gevonden heeft, dan wordt alles
goed.
Dan komt er de rust, de vrede, de ver
zekerdheid.
Nabij God!
Dat kan zijn de uitdrukking voor den
heiligen hartstocht der innerlijkheid van
het leven met God, waar alle taal en alle
teeken ophouden, ja, zelfs een smet en
een belemmering zijn, maar die woorden
„nabij God" kunnen ook gelden als de
vertolking van den normalen toestand van
de geloovigen, die in Jezus Christus den!
Heiligen en verontrustenden God kennen
en liefhebben als hun Vader nabij, als
de Rust.
Is het ons woord, 'is zoo ons levert
geworden?
Uit hef Bngelsch.
81) o—
Dr Arnaud herkende zijn verloofde dien
avond bijna niet, zóó had de kleine heks
haar veranderd. Charlotte had haar mor
genjapon aan, met een wit doekje over
haar boezem gekruist; het dunne blonde
haar was onder een mutsje verstopt; aan
den hals was een enkele bloem bevestigd
hare blauwe oogen keken zoo onschuldig,
als die van een kind; er was een licht
blosje op hare wangen.
„Mion anige, gij ziet er vanavond engel
achtig uit!" hoorde Dollie hem fluiste
ren; en Mrs Maynard moest zelfs beken
nen, dat Charlotte er nog nooit zoo goed
had uitgezien.
Spoedig daarna gingen zij alle drie voor
eene week naar het vroohjke Brussel.
Charlotte moest inkoopen doen voor haar
uitzet en het uitstapje zou een groot ge
noegen voor Dollie zijn.
Zij namen' kamers in de Rue du Trone,
achter het paleis van .den Koning, waar
Dollie een vroolijk slaapkamertje had met
een geverfd plafond en een wit bed, dat
in een alkoof stond.
Welke beschrijvingen gaf Dollie niet van
„Welzalig, die bij dagen en bij nachten
Gods wil bepeinst, en Hem ais 't Hoogste
Goed
Van harte zoekt met ingespannen
krachten.!"
Totdat wij misschien van deze „hoog
ste" vierde trede nog worden opgetrokken
tot de allerhoogste, de v ij f d e, de trede
van het Pinksterfeest: „mijn leven is in
Christus verborgen in God.'
Dat is het allerheiligste van den tempel.
Dat is zwijgen en Gods Geest laten
spreken.
Dat is de rustige rust en de krachtige
daad.
Dat is het einde, dat nooit eindigt.
ALLEEN OP UW GENADE.
Eylaes! ick ben een worm,
een oversondigh mensch,
Oock heden op den dagh,
schoon ick het anders wensch
Hoe kan ick, lieve God,
hoe kan ick U behagen,
Ick vinde sondigh werk,
oock in mijn beste dagen.
'tls Uw' genaed' alleen,
daer is 'geen ander raet,
'tls Uw genaed' alleen,
daer op mijn hope staet,
't Is Uw genaed' alleen,
en onverdienden zegen,
Daer is mijn eenigh heyl
en toevlucht in gelegen.
Indien ons dit ontgingh,
daer is geen twijfel aen,
Eylaes! geen levend mensch
en kon voor U bestaen,
Wij daerom, in ons selfs
bedroeft, en buy ten rade,
Wij steunen, lieve God,
alleen op Uw genade.
li':, i i j "i I f f K'
JACOB CATS.
Omkooperij.
Sommige vaders en moeders hebben er
verbazend goed slag van, om langzamer
hand al hun gezag over hun kinderen te
verspelen.
„■Als Jantje nu heel zoet gaat spelen,
zal vader hem wat lekkers meebrengen."
„Als Hendrik zoet is, gaat moeder hem
strakjes vertellen."
Zie zoo, daar hebben we het. Twee
vorsten gaan handelen over het sluiten
van den vrede. Twee gelijkgerechtigden
zullen een overeenkomst sluiten.
!Let maar eens op. Nemen we maar
eens het tweede geval. Moeder is de eene'
partij, Hendrik de andere. En die beide
partijen gaan met elkaar om op voet van
gelijkheid.
Als Hendrik zoet is.... 'tHangt dus
van Hendrik af, of hij al dan niet zoet;
zal zijn. Hij moet nu tot een besluit
komen. Is hij zoet, dan zal moeder hem
vertellen. Is hij niet zoet, dan komt er
van vertellen niets. Aan hem d!e keuze
En nu gaat Hendrik nadenken. Hij heeft
er volstrekt geen zin in, om zoet te zijn.
Hij blijft veel liever ondeugend. Want
dat zoet zijn houdt in, dat hij niet meer
zijn zusje mag plagen. En dat wil hij
juist zoo heel graag. Maar hij: vindt het
toch ook wel leuk, als moeder vertelt.
Wat moet hij kiezen?
En moeder speelt op dat oogenblik
dit bezoek! Hoevele uren bracht zij door
voor de vensters van die prachtige win
kels met hunn- juweelen en kanten!
„Er is hier een straat vol reusachtige
•winkels", schreef Dollie; „wij loopen er
steeds heen en weer, Charlotte en ik, en
kunnen ons er niet van losrukken.
„De lamp van Aladdin moet dit alles
te voorschijn hebben geroepen; alles is
even rijk gekleurd; zelfs de bloemen zijn
boven alle beschrijving verheven! ik wil
de, dat ik maar rijk was, om van dat
.alles te kunnen koo-pen! Er is eene drie
dubbele kroon van smaragd, en een japon
van. ragfijne kant, die Fitania zou kun
nen dragen, en een krans vergeet-mij-
nietjes van porselein, die Charlotte doet
verstommen. O, ik 'had nooit gedroomd,
dat er zulke mooie dingen bestonden'
En toen vervolgde zij:
„Wij hebben zoo'n vervelenden dag ge
had; ik vrees, dat de herinnering er aan
mij mijn leven lang zal bij blijven, maar
het was alles de schuld van. die domme
Charlotte, en zij zeide, dat wij moesten
gaan. Het regende en wij liepen door
gnoote plassen; er waren geen winkels
niets dan vervelende straten, en eenige
menschen, die onder een parapluie ston
den te praten.
„Moeder wilde liever terugkeeren; maar
neen, Charlotte zeide, dat wij Brussel niet
konden verlaten, zonder het Museum
met haar moederlijk gezag. Want het is
toch zoo, dat Hendrik de keuze heeft.
Nu stelt moeder nog de voorwaarden,
maar morgen zal Hendrik het doen. Dan
is het: „Als ik met moeder mee mag, zal
ik heel zoet wezen."
Voelt ge wel? Hendrik treedt hier op als
souverein gebieder. Het staat alles aan
hem. Hij zal beslissen.
Voelt ge nu wel, dat moeder straks
niets meer in te brengen heeft? Dat Hen
drik straks niet meer te houden is? Dat
in het huisgezin de ellende en de onvrede
binnengehaald wordt?
'Maar er is meer. God wil, dat de kin
deren gehoorzamen zullen, maar Hij. wil
evenzeer, dat de ouders regeeren zullen.
Wie nu zonder meer zijn regeermacht
uit handen geeft, zondigt tegen God.
Het staat niet aan de ouders, of ze
zich al of niet willen doen gehoorzamen.
Ze hebben geen keuze. Zij moeten om
Gods wil gehoorzaamheid eischen.
Ik geloof, dat dit wel eens meer be
dacht mocht worden.
Want dan zou het ook met dat eigen
willige regeeren wel uit zijn. Dan zou
verslaan worden, dat boveu het recht
der ouders het Goddelijk recht staat. En
dat het ouderlijk recht niet met dat God
delijk recht in strijd mag zijn. Dan zou
ook het willekeurig optreden der ouders
tegengegaan worden.
Wanneer nu geklaagd wordt, dat de
kinderen zoo ongehoorzaam zijn, moet er
bedacht worden, dat deze ongehoorzaam
heid voor een flink deel op rekening
van de ouders moet gesteld worden. Zij
maken hun kinderen ongehoorzaam, door
hun omkooperij. Zij maken hun kinde
ren ongehoorzaam, omdat zij zich niet
kunnen laten gehoorzamen.
Van omkooperij mag nooit sprake zijn.
Ouders en kinderen hebben zich te bui
gen onder het gezag van Gods Woord.
Dan alleen kan het goed zijn. (C. V.)
tif*
waard aan een huis, dat we geheel gaan
verlaten zooveel moeite en onkosten te be
steden.
Een zeer goede vriend, die de familie
een bezoek bracht, vond het huis geheel
overhoop; veel van het beste huisraad was
verwijderd, enkele leden der familie wa-
Ten afwezig en de overige waren bezig het
huisraad naar beneden te laten en te pak
ken.
„Hoe gaat 't u?" vroeg de bezoeker,
„doodziek van dit morsige en vervallen
huis?"
„Wij gaan verbuizen", was bet ant
woord.
„Wat! moet ge van het oude buis, dat ge
met zooveel voorliefde bewoond hebt schei
den?"
„Dit huis is geheel bouwvallig, bijge
volg is 'tniet meer zoo aantrekkelijk; bo
vendien wij gaan een veel beter en meer
aangenaam huis betrekken."
„En waar zijn de overige leden der fa
milie?"
„Zij zijn naar het nieuwe huis gegaan,
om 't voor onze komst gereed te maken."
„Welk een woest aanzien heeft uw tuin,
die vroeger zoo bloemrijk en schoon was."
„Daar er dit jaar plan bestond van te
verhuizen, hebben we 't de moeite niet
waard geacht hem in orde te brengen, en
hebben nu de beste planten maar overge
bracht naar den nieuwen tuin."
„Gij schijnt nu veel meer bezorgd, bo
vendien veel meer belang te stellen in uw
nieuw huis dan in dat, 't welk gij zoolang
bewoond hebt."
„Zeker! een huis, dat we spoedig gaan
verlaten, baart ons weinig zorg; maar het
is voor ons een zaak van groot belang, ons
nieuwe huis, waarin wij voor een lange
toekomst hopen te wonen, gereed te ma
ken."
Is 't waar? En waarom is niet de ge
dachte: wij gaan verhuizen in veel hooger
beteekenis even levendig voor ons? Wij
hebben hier geen blijvende stad. Wij heb
ben hier geen langen huurtijd aan het
aardsche huis onzes tabernakels; wij heb
ben 't eenvoudig in huur bij wilsbeschik
king, hijgevolg zijn we blootgesteld om in
.een oogwenk te moeten verhuizen, en het
gebouw om aan het stof te worden gelijk
gemaakt.
Is ons deze zaak genoegzaam ernst? Is
daar voor ons een aangename woning be
reid? Hebben wij een gebouw van God, een
huis niet met handen gemaakt, eeuwig in
de hemelen? Zijn genoemde zaken in ons
bezit? Of liever hebben wij ze gesteld in
handen van een vertrouwden vriend, op
wien we ons geheel kunnen verlaten, ten
volle overtuigd, dat Hij machtig is te be
houden wat wij Hem hebben toevertrouwd
tegen dien dag. Zenden wij onze gebeden
dikwijls op tot dat betere huis, hoofdzake
lijk om het gereed te maken? Zijn onze ge
negenheden op de dingen daar boven ge
richt? En kunnen wij, althans in sommige
oogenblikken, zeggen: „Mijn gedachten en
genoegens zijn alle naar hoven gegaan?
Mijn wandel is in den hemel; mijn hart is
in den hemel; en nog maar weinig schre
den en ik zelf zal daar zijn en al mijn beste
vrienden, die mij hier zijn voorgegaan, of
binnenkort mij zullen volgen.
Dat zal een zalig wederzien zijn.
Wij gaan verhuizen.
Een zekere familie was lang in 't bezit
van een aangename woning geweest,
waaraan zij zeer gehecht was en in welke
zij vele gelukkige uren, dagen en jaren had
doorgebracht. Van tijd tot tijd had men
het eene gemak na het andere aange
bracht: hier een klein vertrek, daar een
vuurhaard, in een kamer een dubbele deur,
om tocht te voorkomen, in een andere een
raam om aangenamer uitzicht te hebben.
Doch ten laatste kreeg het huis een ge
heel verwaarloosd aanzien; in een kamer
ontbrak het behangsel, in een ander jam
merde het plafond om de witkwast; ver
scheidene stukken huisraad konden niet
geplaatst worden; en zelfs de ramen wa
ren niet meer zoo helder als weleer.
Hoe dit te rijmen? Waren de bewoners
voor al de gemakken en netheid, waaraan
zij gewoon waren, onverschillig geworden?
Neen, de oorzaak lag hier; onze huurtijd
is bijna uit en wij weten niet of we in staat
zijn 't te vernieuwen; bovendien is 't niet
Wirts gezien te hebben, en inderdaad haal
de zij ,ons over, om al die akeligheid te
ondergaan.
„O Mary, welke schilderijen! het was
het werk van een krankzinnige ten
minste zijne werken moeten hem krank
zinnig .gemaakt hebben. Mijn arm moe
dertje keek geheel onthutst. „Een ver
warde verbeelding, Dollie", fluisterde zij;
ga als 'tu belieft mee; deze schilderijen
zullen .ons vervolgen!" en zij sloeg haar
sluier neer en ging in het aanp-enzende
vertrek. Maar ik moest blijven; en nu
schijnt alles mij een nachtmerrie toe. Het
waren zulke vreeselijke voorstellingen,
Mary, zulke akelige onderwerpen. Mijn
hoofd raakte verward; de geheele zaak
scheen vol grillige figuren, afgehouwen li-
chaamsdeelen, bloed en krankzinnigheid!
De namen klonken al ontzettend „Hon
ger, Krankzinnigheid en Misdaad". „De
opstanding van een levend begravene",
„zelfmoord", „het visioen van een ont
hoofd man!" Kunt u begrijpen hoe een
schilder zulke onderwerpen kan kiezen?
Dan was er nog hel gelaat van Lucifer,
die uit den hemel geworpen is, en het
had zulk een duivelsche schoonheid, dat
men er naar moest kijken; en Napoleon
in de onderwereld de verpersoonlijking
van onbuigzamen trots het herinnerde
aan de beschrijving van Pante.
„Eindelijk vluchtte ik naar moeder; want
Valsche vroomheid.
Het is verschrikkelijk, zegt de M a a t-
s c h a p p ij, hoe sommigen het Christen
dom tot een aanfluiting maken.
Wij knippen eenige citaten uit „De Jon
geman", het orgaan van het Nederlandsch
Jongelingsverbond. Zij komen voor in het
nummer van 23 September, in de rubriek:
Brieven van Tobias.
„Als iemand weinig verdient en hij
denkt, dat dit komt, omdat zijn patroon,
zijn Christelijke patroon, hem te weinig
betaalt,dan vergist hij zich.
Zoo kan iemand redeneeren, die niet
aan God gelooft. Maar hij, in wiens le
ven God werkelijkheid geworden is, hij,
die weet, een Vader in den hemel te heb
ben, die is de Almachtige en de Alwe
tende, die kan zoo niet redeneeren.
Hij weet, dat geen muschje ter aarde
valt zonder den wil van dien Hemel-
schen Vader; dat de haren van zijn
hoofd geteld zijnen dat ook zijn
weekloon geteld is!
Het kan zijn, dat dit loon een „roe-
Ba&aauxxasx:
de zedelijke, of liever de onzedelijke at-
mosp'heer scheen mij te zullen verstikken.
Met welk recht martelen zij de gezonde
hersens van een mensch met de onge
zonde voorstelling van een krankzinnig
schilder?
Denzulken zoude men hun palet moe
ten ontnemen. Ik ijlde bijna, toert wij
weer door de plassen waadden. Dien nacht
droomde ik van de afschuwelijkste dingen:
ik dacht er over na, wat gij van dit
alles zoudt zeggen, Mary."
De brieven van Dollie waren zeer ver
makelijk; zij schreef alle gedachten neer,
die in haar werkzaam hoofdje opkwa
men. Langzamerhand veranderde zij van
onderwerp; zij waren op het kasteel terug
gekeerd. Het waren rustige dagen met
veel werk, dat verricht moest worden, en
'savonds kwam dokter Arnoud zijne ge
wone bezoeken brengen. Toen kwam de
bruiloft. Dollie schreef, dat Charlotte zich
vrij goed gehouden had en er zeer lief
had uitgezien. Deze groote gebeurtenis
maakte haar wat bedaarder; zij had haar
gemaaktheid vergeten, en was nu stil en
eenvoudig.
Daarna hadden zij haar in haar eigen
huis bezocht, den avond, voordat zij Les-
ponts verlieten. Zij kwam de trap af om
hen tegemoet te gaan, gevolgd door haar
jongsten stiefzoon. Zij droeg haar mutsje
en zag er bloozend en gelukkig uit.
Hoe schoon en rijk en vol van troost
is toch de Christelijke belijdenis.
Ik geloof in God!
In God, die volgens het eerste Bijbel
woord, in hot beginne geschapen heeft den
hemel en de aarde.
En Hij, die de werelden schiep is het
cok die alles onderhoudt en regeert.
Neen, wij hangen niet af van het blinde
toeval of het ijzeren noodlot, maar er is
een Almachtig God en wij zijn 't volk
van zijne heerschappij, de schapen die
Zijn hand wil weiden.
Hoe opgewekt moesten wij eigenlijk door
het leven gaan.
Hoe moest er zijn één begeerte om die»
God te dienen in alles; om voor Zijn
Woord te buigen en naar Zijne ordi
nantiën te leven.
Ik geloof in God!
Een wonderschoone belijdenis.
Maar een belijdenis, waarvan, als ze
voor ons iets betsekent, de vruchten
moeten worden gezien in ons leven.
Want het geloof, indien het de werken
niet heeft, is dood.
OPMERKER.
pend" loon is, zooals Jakobus verkorte
loonen noemt, maar de stem van dat
roepende loon niet die van den roe
penden arbeider hoort de Heere Ze-
baotli! En Hij vergeldt! Zeer zeker!
Maar Hij doet ook alle dingen ook
een hongerloon medewerken ten goe
de dengene, die Hem liefhebben
Want het loon, dat wij ontvangen, be
paalt in werkelijkheid niet de patroon
en de organisatie, maar onze Vader in
de hemelen!"
„Waarom geeft mijn Hemelsche Va
der mij een klein loon? Een schamel
loon zélfs? Worstel maar met die vraag,
mijn jongen. Moet ge soms de dankbaar
heid voor het kleine nog leeren, opdat
gij straks ook voor het grootere Hem
zoudt kunnen danken? Worstel er maar
mee, waarom God u uw geheele leven
deed liggen voor de deur van deu rijke,
wiens resten uw maaltijd zijn. Doorgron
den, begrijpen, zult ge het niet, maar gij
kunt er wel van gel o oven, dat het
Zijn Vaderhand is, die dit doet, u ten
goede. Gelooven; alleen maar gelooven.
Nogeens, de „wereld" praat over deza
dingen anders. Zij zoekt oorzaken en ge
volgen en hoe razend oppervlakkig ze
daarbij ook te werk gaat, 't deert haar
niet, z ij weet hoe 't moest, heter dan de
Almachtige, zij hervormt en verbetert da
wereld, zij bezorgt meer loon, zegt het
althans, zij geeft 't menschwaardig' be
staan, beweert dit ten minste, zij schept
den heilstaat
Het is angstwekkend, hoe hier onder
veel vroom vertoon en met veel vroma
woorden, naar den aard der liefde moe
ten we gelooven, te goeder trouw het
Christendom tot een aanfluiting wordt ge
maakt en onder vromen schijn, goddelooze
verhoudingen worden goedgepraat. Ja er
ger, dat Christenen, die zich opgemaakt
hebben, niet om den heilstaat te scheppen,
maar om het recht, het recht Gods op aar
de te zoeken en te doen verwezenlijken,
worden beschuldigd dat zij zeggen het be
ter te weten dan de Almachtige
Het is vreeselijk.
De Heere Zebaoth zou de stem van den
roependen arbeider niet hooren? „Die
Hem aanroept in den nood, vindt Zijn
gunst oneindig groot", het zou niet gelden
voor arbeiders, wier loon wordt verkort en
die deswege roepen tot den Heere!
En overigens, hier wordt geen Christe
lijke maar 'n valsche berusting gepredikt.
O, zeker, als wij alles gedaan hebben wat
we konden, als we al de middelen die de
Heere ons gegeven heeft, hebben aange
wend, en dan nog ons loon een hongerloon
blijft, onze vrouw in kommervolle omstan
digheden haar huis moet verzorgen, de
zorgen ons blijven bezwaren, dan kan het
hart in den Heer gerust zijn, wetende, dat
Hij al het kwaad dat Hij ons in dit jam
merdal toeschikt ten besté zal keeren.
Maar, indien onrecht geschiedt, het loon
wordt verkort, vrouw en kinderen lijden,
dan hebben Christenen zich daartegen op
te maken. "Wanneer armen moeten liggen
voor de deur van den rijke, dan is dat een
tthitttt"ir-rnr -mr i m hwiii mmiiimiq» uk?» i i—u
.„Pierre heeft gaarne, dat ik het opi
heb", zeide zij eenvoudig; en toen klopte
zij Gaston op den schouder. „Is het geen
gnoote jongen?" zeide zij op moederlijken
toon, terwijl zij hem vriendelijk in het
bruine gezichtje keek. „Maak eene bui
ging, Ton ton chéri"; en Ton toni
chéri maakte eene vreemde beweging, en
stale zijn bruin handje uit. „Het zijn beste,
lieve jongens, en ik houd veel van hen
en van hun vader", riep het dametje met
schitterende oogen.
„Wie hebt ge daar, Madame Arnaud?
viel eene bekende stem in de rede. „Wel
zoo! onze goede vrienden! Charlotte,
maak het haar aangenaam. Laten wij
haar het beste aanbieden, dat wij heb
ben. Hier ziet gij ons, Madam, Made-
moisele, wij zijn 'het gelukkigste huisgezin:
uit Lespionts. Mijn. vrouw is onze goede'
engel. Jean Jacques en Ton ton chéri
weenen niet Janger jom eene gestorven!
moeder. Le roi est mort, vive le roi
niet waar? kunnen wij dan de liefde niet
verplaatsen? de moeder is gestorven en
toch leeft de moeder!"
„Mon ami, de koffie slaat gereed in
het salon en Hortense wacht daar", viel
Charlotte bloozend in; en hare blauwe
oogen rustten vol teederheid op haar echt
genoot.
(Wordt vervolgd.)