DE ZEEUW TWEEDE BLAD, Voor tien Zondag. KerMeuws. MARy ST JOHN. VAN feuilleton" ZATERDAG 9 OCTOBER 1926, No. 8. OM WIENS WIL? Toen zeiden zij tot hem: Verklaar ons nu, om wiens wil ons dit kwaad overkomt. Jona 18. Het menschelijk hart zoekt altijd ver band tusschen straf en zonde. Het werk der wet, 'dat in dat hart geschreven is, dringt hem steeds om op te sporen pm wiens wil de ellende pver ons uitgestort wordt, en hij rust niet, voordat hij ontdekt heeft, wie de schuldige is, en waar de bron van 't kwaad welt. Nu zijn wij met een algemeen ant woord op deze vraag spoedig klaar. Wij weten, dat op den bodem aller vragen de zondenschuld der wereld ligt. Voor ons staat vast, dat de diepste •oorzaak in den val des menschen is te zoeken, maar we wijzen tevens de zondige wereld als voorwerp van Gods toorn aan. Haar afval ontketent 's Heeren oor- deelen. Haar goddeloosheid brengt den jammer tover ons. Haar ongeloof en vijandschap en wet- schennis hebben de straffen, waarmede de Rechter van hemel en aarde de natiën in deze tijden tuchtigt, over de volkeren uitgeroepen, en, als ge op haar godsverza king let, ~is u de donkerheid dezer dagen geen raadsel. Dit alles is op zichzelf waar. God laat Zich door geen. wereld be spotten. Hij handhaaft Zijn eer. Maar zij* gij met de vraag: „om wiens wil" ons dit kwaad overkomt, wel eens tot uzelf ingekeerd, en hebt ge wel be dacht, dat de He ere in den storm en wervelwind ook Zijn volk kan tegen komen? Richt uw oog op Jona. Hij verhief zich in het hooghartig besef zijner bondsvoorrechten ver boven den heiden, en hij guncfè in eng particularisme het paganistisch Ninevé Gods barmhartig heid niet, maarde nood, waarin hij met de schepelingen verkeert, is niet te danken aan de boosheid-der heidienen. Hij lijdt niet om den wille van 'die afgodendienaars, doch deze menschen, die goedsmoeds de reis aanvaard hadden, zijn in levensgevaar om hem. Jona is de schuldige, en niet de heiden wordt tegenover hem, den dienstknecht •des Heeren, maar hij tegenover de aan- "God-vreemden vernederd. Die vernedering ziet ge slag op slag. Terwijl de heiden bidt, slaapt hij. Terwijl de heiden voor de goddelijke wraak beeft, is bij hem van schuldbesef igeen sprake. i Terwijl de heiden vreest, pocht hij nog: Ik ben een Hebreër, en ik vrees den Heere, ■enals geloot wordt, om wiens wil het kwaad hun overkomt, valt het lot op Jona. God zelf wijst hem aan. God zelf openbaart hem als zondaar. God zelf ontmaskert hem als boosdoe ner, in plaats hiervan dat Jona zelf uit eigen beweging zijn schuld belijdt, en zich bekend maakt als de oorzaak van al de ellende, die over hen gekomen was. Hoe droef als het zoover met 's Hee ren ,volk komt! Hoe ontzettend als de Alwetende met eigen hand Zijn knecht aanwijzen en zeg gen moet: niet tegen de schepelingen, en niet tegen die wereld, maar tegen u, die in Mijn naam roept, brandt mijn toorn en. om uwentwil is de zee in beroering en lijden niet alleen de opvarenden van •dit schip, maar allen, die in dezen storm met orkaan en golven den hangen strijd om het leven voeren. Om wiens wil overkomt ons dit kwaad? Met die vraag is het menschelijk hart bezig, en worstelen wij in dezen tijd, en o zeker, God bezoekt aan de vol keren, die Hem hebben verlaten, hun zon den, maar niet alleen zij kunnen de oor zaak zijn, doch de schuld kan mede liggen bij de belijders des Heeren, bij ben die de pretentie voeren dienstknechten en dienst maagden d es Allerhoog sten te zijn. Het is mogelijk, dat ook om onzentwil de roede Gods zich over de wereld uit strekt, want wanneer wij Zijn verbond ontheiligen, of Zijn wegen ontloopen, of geestelijk verflauwen, of met de wereld ons gaan verzoenen, of zelf gebroken bak ken houwen, die geen water houden, of onze roeping als profeten verwaarloozen, komt de Heilige, Die voor Zijn eer ijvert, met Zijn oordeelen om Zijn volk en kin deren staande te houden, en tot Zich terug te brengen. Endan lijdt de wereld om onzent wil. Dan verkeert die wereld om ons fin nood. Dan woeden de stormen en loeien de torkanen om onze afdwaling. Sluit uw oogen toch niet voor de moge lijkheid. Keer toch de orde niet altoos om. Klaag niet altoos eerst de ongeloovigen aan, maar onderzoek u zelf nauw en ernstig, of de schuld ook mede hij u, en bij de gemeente des Heeren ligt. Beproef uzelf biddend, of de oorzaak niet schuilt in onze ontrouw en afvallig heid en laten wij klagen over onze zon den. Opdat 's Heeren lot ons niet treffe. Opdat God Zelf ons niet behoeft aan te wijzen. Opdat het niet noodig zij, dat Hij ons lontmaskere, wat Hij zeker doet, wanneer wij geen schuld belijden. En als, door de genade des Geestes, gy u zoo moogt vernederen, dan zal alle zelfverheffing u vreemd zijn. Dan praalt ge niet in de wereldstormen Ik ben een Hebreër. Dan roemt ge niet temidden van den werelduood in uw voor rechten, maar gij zult de eerste zijn om in het stof te vallen en om genade te roepen. EEUWIG IS ZOO LANG. Och, laat ons toch bedenken, Wat Gods genade ons biedt, Wat Hij zoo mild wil schenken, Aan zondaars geeft om niet. Eer dat onze oogen breken, De doodslaap ons bevang, De heilsdag zij verstreken, Och, eeuwig duurt zoo lang! Och, laat ons toch begeeren, Met aandrang en met spoed, Het Koninkrijk des Heeren, Zijn onvergank'lijk goed. Eer dat' deze aar,d verdwijne, Met al haar aardsch belang, En de eeuwigheid verschijne: Och, eeuwig duurt zoo lang! Och, laat ons voortaan treden, Op 't enge smalle pad, En keeren we onze schreden Toch naar de hemelstad! Eer dat door de ijz'ren deuren, Met zwaren, loomen gang, Wij gaan naar 't eeuwig treuren Och, eeuwig duurt zoo lang! i Och, laat Gods stem u nooden, Dit raad ik jong en oud, Te houden Zijn geboden, Te bidden menigvoud; Dat Hij zich moog ontfermen, Ons in Zijn huis ontvang, Ver van het eeuwig kermen: Och, eeuwig duurt zoo lang! L Als wij dajar boven komen, t Verlosten door het kruis, Dan schijnt het ons een dröomen, Zoo heerlijk in dat huis. Daiar gingen allen mede - Den blijden jubelzang, In eeuw'ge vreugd en vrede En eeuwig is zoo lang! Uit hef Engelsch. <72.) o— HOOFDSTUK XXI. ,,Hij is uwer niet waardig." „Maar Mary" „Janet, wilt ge barmhartig zijn en mij alleen laten? Niemand mag in deze zaak invloed op mij uitoefenen. Heb ik u niet gezegd, dat dit een levensvraag voor mij is? Waarom wilt ge mij dan toch niet ge- looven?" en in hare oogen was een droe vige, bijna angstige blik en hare lippen waren vast op elkander geklemd, alsof zij in zwaar liöhamelijk lijden verkeerde. „Ja, ik zal dadelijk gaan, maar gij moet ■eerst naar mij luisteren. Wat is er toch in dien jongen man, dat gij ons allen terwille van hem moet opofferen!" „Ik heb hem lief," was het antwoord. „Schaam u, Mary! gij doet mij over u blozen. Is dit waarlijk onze zuster Mary, die zóó alle gevoel voor welvoegelijkheid verloren heeft? Hoe kunt ge zoo onvrou welijk zijn, om genegenheid te bekennen voor een man, die volgens uw eigen zeg gen, nooit één woord van liefde tot u ge sproken heeft?" en'het gelaat van Janet Weer een Sadhoe. Volgens de „Reformirte Kirchenzeitung" geniet Duitschland en met name de reeks van Luthersteden, Wittenberg, Erfurt, Eisle- ben, enz., de eer van het bezoek van een nieuwen Sadhoe, geloofsgenoot van Soen- dar Singh. Deze Sadhoe voert veel zijn was rood van drift en hare oogen schoten vuur. Een vol uur had zij geredeneerd zelfs met tranen gepleit en toch hielp het niets. „Mary, gij zijt buiten uzelve; gij weet, dat dit verkeerd is." „Ik heb hem lief en hij heeft mij lief," antwoordde Mary op denzelfden kalmen, onverzettelijken toon. „Woorden! o, ja, die zou men ook wensóhen, maar als de har ten tot elkander spreken als men het weet en elkander verstaat kan men geen kwaad tusschen ons stoken Janet. Ik zeg u, dat wij het eens zijn." „Maar gij zijt niet verloofd, gij hebt zelfs geen belofte afgelegd door geen enkel woord zijt gij aan hem verbonden," hield Janet aan; zij gevoelde, dat zij dezen grond moest verlaten en een andere stelling moest innemen. „Zelfs al hebt gij hem lief, is er niets, dat u belet van besluit te veranderen." „Niets ter wereld kan dat veranderen." „Hij kan u niets verwijten," ging Mrs St. John voort, doende alsof zij niets ge boord had; „het zal geen coquetteeren zijn; als gij met hem verloofd waart, zou ik u dan vragen, om zoo iets laags te doen? Ik ben zelf een echtgenoote ik gaf alles, waaraan ik in dit leven hechtte op, om met Maurice te kunnen trouwen." „En waarom mag ik hetzelfde niet doen, Janet? waarom zoudt gij beproeven u met mijn leven te bemoeien? Gij hebt het uwe Europeeschen naam, nl. John Nelson. Zijn kleeding is opvallend, een wijde rose- kleurige profetenmantel. In Indië moet hij een gemeente van duizenden zielen heb ben. Hij is hier om „van Christus te getui gen". Herhaaldelijk spreekt hij er zijn ver wondering over uit, dat de Indische reli gies, als de theosophie en het neo- boeddhisme, die in Indië zelf worden aan gemerkt als godsdiensten van lageren rang, niettemin in het zoo rijk ontwikkelde Europa ingang vinden kunnen. Zijn weg leidt thans, na bezoeken aan Engeland, Frankrijk, de Scandinavische landen en Duitschland, over Polen, Oostenrijk, Hon garije en Zwitserland, naar Amerika. Een geliefkoosde tekst. Zondag hebben, volgens de N. Pr. Gr. Crt., een viertal voorgangers zonder dit van elkander te weten, bij een bepaalde ge beurtenis in hun leven of hun gemeente over denzelfden tekst gepreekt, wat zeker wel een merkwaardigheid mag genoemd worden. We hebben het oog op 1 Petrus 1:24. Ds L. M. v. Noppen legde met dit woord Zondagavond wegens bekomen emeritaat de bediening hij de Ned. Herv. Gem. te Scheveningen neer. Ds J. Ubels scheidde wegens vertrek naar Batavia met dit woord van de Geref. kerk van Heemstede, terwijl de heer H. Waterink dit dien dag ook deed nu hij in de Geref. kerk van Haaksbergen zijn arbeid beëindigde. Ten slotte heeft ds H. K. E. Gravemeyer, Ned. Herv. predikant te 's-Gravenhage, met de zen tekst den overleden voorlezer in de Zuiderkerk den heer D. Massink herdacht. Over advertentiën. Aan een „Brief naar Jeruzalem" van Ds J. Gis pen in „De Bazuin" is het volgende ont leend: „De advertentie-kolommen vooral van DeStandaard bewegen zich ook al op kerkelijk terrein. Aanbieding om preek beurten te vervullen wisselen nu en dan af met aanvragen van kerkeraden om op een bepaalden Zondag in het bezit van een prediker te komen. Bijzonder streelend voor mijn dominees- hart kan ik deze methode nu juist niet vinden, al kan ze misschien aanspraak maken op den naam van practisch te zijn. De aanbiedingen worden gewoonlijk nog niet met den naam voluit van candidaat of predikant gedaan, maar dit is nog maar een kwestie van tijd en over een poosje zal ook dat nog wel mode worden. Een bepaalde rubriek voor vraag en aanbod tegen verminderd tarief zal dan misschien een bron van inkomsten worden voor som mige dagbladen en na nog weer verderen vooruitgang op dezen weg wordt nog in gevoerd een sollicitatie-rubriek voor can- didaten en predikanten. Onlangs viel mijn oog reeds op een ad vertentie van een beroepen predikant, die een bepaalde som te leen vroeg ter aan schaffing van het benoodigd meubilair om zijn pastorie bewoonbaar te maken. Te weinig democraat ben ik misschien om al soortgelijke advertenties te kunnen waar- deeren. Hooghouden van de aloude tradi tie der predikanten-wereld kan ik in dit alles niet zien, evenmin als verheffing van den predikantenstand. Maar voor iemand, die aan den verkeerden kant van de vijftig gekomen is, begint het een wei nig moeite te kosten het oude los te laten en 'het nieuwe te prijzen. Onze tijd wil niets meer weten van het eigene van een bepaalden lering. Alle,? moet gelijk zijn evenals een pas geschoren heg. Waarom zou er onderscheid wezen tusschen de eene en de andere categorie van arbeid? Practisch bovenal moet alles ingericht en wat is practischer dan even een advertentie plaatsen? Het kost niet al te veel en het resultaat is vaak prachtig. Bovenal en dat is misschien wel het meest pijnlijke aan de leidingen Gods wordt niet veel ruimte meer gegeven. Zelf regeeren en beschikken, dat is het groote streven onzer dagen letterlijk op elk ge bied. Iets overlaten aan Gods voorzienig heid, het schijnt zelfs in geloovige krin gen wat op den achtergrond te raken en steeds meer gaat de mensch zitten aan het stuurrad van zijn leven en lot, ja van alle dingen tot in het kerkelijke toe". Het Apocriefe Evangelie van Petrus. Volgens de „Westmin ster Gazette" heeft dr M. R. James, proost vau Eton in Engeland, in de bibliotheek van de kathedraal te Hereford een hand- gehad; is er op aarde een liefde gelijk aan die van Maurice? Waarom zijt gij niet te vreden met hem en met uw eigen geluk, en laat gij mij en Bertie niet met rust?" „Omdat ik niet kan aanzien, dat gij zelf moord begaat, zonder dat ik beproef u te redden. Hij is uwer niet waardig; hij is „O, bespaar mij in 's Hemels naam dat alles nog eens weer!" antwoordde Mary met een bijna wanhopig gebaar. „Kan ik het helpen, dat gij zóó over hem denkt? Gij zijt bevooroordeeld, en hebt Mrs Reid tegen hem opgestookt; wreed, wreed o, gij hebt mij destijds een slechten dienst bewezen, Janet." „Ik deed het om bestwil," antwoordde Mrs St. John van kwaadheid blozend, want die woorden deden haar geweten spreken. Was zij wreed voor Mary ge weest? neen, dat was haar bedoeling niet geweest. „Hoe kon ik weten, wat er ge beuren zou? hoe kon ik zulke dingen voor zien?" „En toch waart gij onrechtvaardig," was het antwoord van Mary, „gij zijt altijd wreed in uw oordeel omtrent hem ge weest, en toch heeft hij u nooit eenig kwaad gedaan. Janet, als gij zoo over hem spreekt als gij spreekt op de wijze, als ■gij nu gedaan hebt maakt gij mij zóó boos, dat ik gereed ben voor u te zweren, wat ik reeds voor mij zelve gedaan heb, dat ik nooit met een ander zal trouwen schrift ontdekt, dat de geschiedenis van Jezus' geboorte veel uitvoeriger mede deelt dan de canonieke evangeliën. Dr James beschrijft zijn vondst als een stuk van het verloren geraakte en vroeger voor een maar zeer gering gedeelte te ruggevonden apocriefe evangelie van Pe trus. Dit evangelie zou in de zesde eeuw in Griekschen tekst door Angelsaksische pelgrims uit Rome naar Engeland zijn gebracht en in de dertiende eeuw door een onbekende in heit Latijn vertaaldi; deze vertaling zou dr James nu hebben ontdekt. In den titel wordt het verhaal toege schreven aan Jacob, den zoon van Jo seph den timmerman, die ooggetuige der beschreven feiten zou zijn, maar in het stuk zelf niet voor komt. Het evangelie van Jacob is ook een der apocriefe evan geliën; wat nu te Hereford gevonden is volgt niet alleen Mattheus, maar ook een tot dusverre onbekende bron, en intro- doceert een nieuwen persoon, Symeon, een van Joseph's zonen uit zijn eerste huwelijk. Van deze zonen van Joseph wordt alleen in het evangelie van Petrus gesproken, en op dezen grond neemt dr James aan, dat zijn vondst een stuk uit het begin van het evangelie van Petrus zou zijn. Uitvoerig wordt er over de zonen van Joseph gehandeld, en even als het bekende stuk van Petrus' evan gelie heeft het een anti-Joodsche ten- denz. In het verhaal der drie Wijzen na melijk wordt van de Joodsche profetie geringschattend gesproken in vergelijking met de Oostersche profetische geschriften, en er wordt een tegenstelling gemaakt tusschen Joseph's stamgenooten de her ders en de Wijzen uit het Oosten. Dezen zeggen in het gevonden verhaal tot Jo seph: „Zooals bij u oude geschriften zijn van vroegere profeten die omtrent den Christus en zijn verschijning in de wereld hebben geschreven, zoo zijn er bij ons nog oudere schriften waarin wij duidelijk lezen, dat zij den Christus bedoelen." Dau zegt Joseph tot Symeon over de geschenken der wijzen aan goud, myrrhe en wierook: „Deze vreemdelingen, die hier zijn gekomen uit een ver land, doen beter dan de herders uit ons eigen land, welke hier vrijmoedig zijn binnengetre den zonder eenige geschenken te bren gen." i Joseph, zoo voegde dr James in een onderhoud met de „Westminster Gazette" hieraan toe, wordt in het stuk als dom en onsympathiek voorgesteld. De theo logische beschouwing die aan het ge schrift ten grondslag ligt, is zeer opmer kelijk; het decetische geloof, dat het Kin- deke niet een menschelijk lichaam was maar een schijn, komt er sterk in uit: Vele bijzonderheden, zoo vervolgde dr James, zijn voor ons geheel nieuw. De gesprekken worden uitvoerig verhaald; en de beschrijving van de geboorte is zeer nauwkeurig. Als plaats van het feit wordt opgegeven een kelder, en na de geboorte gaat Joseph ter markt en maakt het nieuws bekend. Merkwaardig is ook de beschrijving van de kleederen der wijt zen: „Want hunne gewaden waren zeer rijk, en de kleur van hun lichamen don ker; ook hadden zij mutsen op hunne hoofden, en aan hun voeten hadden zij; schoenen van stevige stof". Deze beschrij ving stemt volgens dr James geheel over een met die op de oude sculpturen en mozaïïken. i Het stuk is vol van kettersche opvat tingen en vreemde leeringen; ofschoon Christus wordt voorgesteld als te zijn gekomen om den geesel des doods weg te nemen, is er geen enkel woord in te vinden omtrent het Lijden. Walcheren vóór 1500. X. (Slot-) Als de lezers zich nog kunnen voorstel len wat hun op school verteld is van vaderlaïidsche geschiedenis, dan zullen zij zich wellicht herinneren, dat de hoofd schotel van dit vak was oorlog. Was de overwinning aan onze zijde, dan werd dit soms breed uitgemeten. De leerlingen hooren over 't algemeen gaarne vertellen over vechten. Het schijnt dan of onze voorouders niefs anders gedaian hebben dan oorlog voeren. De courant is de plaats niet om aan te toonen, dat het dan met Bertie." Er volgde een oogenblik van stilte, toen herhaalde Mary hare woorden en dezen keer op vasten toon: „Neen, ik zal nooit met een ander trouwen dan met hem." „Zoo, en wat dan?" en Janet wierp het hoofd in den nek en een straal van hoop verhelderde haar gelaat. „Ik begrijp u niet," antwoordde Mary haar aanziende. „Wat zou het of gij met geen anderen man trouwdet? dwing ik u dan om een echtgenoot te nemen? Lieve tijd, Mary, dat gij zóó iets van mij zoudt denken! Van mij, die de vrouw van Maurice ben! Zou ik zóó ontrouw, zóó ontzettend on trouw aan mijn geloof zijn dat ik u zou willen dwingen met iemand anders te trouwen dien gij niet liefhebt? Neen, neen, veel beter uw geheele leven ongetrouwd te blijven duizendmaal beter als een oude vrijster te leven en te sterven, dan dat te doen." „Dan zijn wij het tenminste daarover eens, Janet." „O, Mary, kijk mij toch zóó niet aan; wees niet zoo koud, zoo anders dan ge woonlijk. Ik zal niets meer ten nadeele van Bertie zeggen; gij moogt over hem denken, zooals gij wilt, en ik zal u niet tegenspre ken; maar waarom moet ge met hem trou wen? kunt ge niet gelukkig zijn met ons?" Er kwam een onbeschrijfelijk treurige uitdrukking op Mary's gelaat, maar zij Met genoegen zie ik telkens weer flat de z e d e 1 ij k e volkskracht toch nog niet geheel ontbreekt. De omstandigheden hebben er toe me degewerkt dat er in alle kringen veel meer Üan vroeger op de Overheid gesteund wordt, maai het geslacht der Jan Oor-' daats is toch nog niet uitgestorven. Zoo zag ik, dat de bloeimbollenhandel haar bedreigde positie tracht te sterken door eep. zeer kostbare onpersoonlijke reclame. Om de aandacht op de Hollandsche tulpen te vestigen, worden te Berlijn 40.000 van de mooiste tulpen uitgeplant, te San Francisco 25.000, terwijl in het Hyde Park te Londen een zeer uitgebreid! sortiment van alle goede variëteiten, elk door 200 bollen vertegenwoordigd, een plaats zal vinden. Tegelijkertijd las ik, dat nu aan den Langendijk de vroege knolteelt niet meer- loonend blijkt, onmiddellijk cursussen in glascultuur worden georganiseerd. Zie, dat is mooi werk. Zoodra het getij begint te verloopen worden de bakens verzet. Erkend moet worden, dat de faimilie Salie ook in ons land wijdvertakt is, maar tegelijkertijd kan worden geconsta teerd, dat er toch ook velen zijn, die van aanpakken en doorzetten en volhou den weten. Dat is een verblijdend en moedgevend verschijnsel. Laat een ieder in zijn kring meewerken om deze zedelijke volkskracht zooveel mo gelijk t© sterken. OPMERKER. geschiedenisonderwijs niet hoofdzakelijk moet bestaan uit oorlogsverhalen. Toch dient m.i. da onderwijzer ook niet uitslui tend zoogen. beschavingsgeschiedenis te geven en oorlogsgeschiedenis uit den boo ze De beschouwen. De toestanden toch, die zich in den loop der tijden hebben veranderd; zijn vaak 't gevolg Van ge voerds oorlogen. Tot beter begrip dier toestanden moet dus ook van die oor logen verteld worden. Walcheren is voor 1500 menigmalal het tooneel van den strijd geweest, al ver tellen ons de schoolboeken, daaïvan wei nig of niets. Wij zullen die oorlogen niet uitvoerig mededeelen, :doch alleen het voornaamste aanstippen. Het eerste kan zeker genoemd worden de invallen der Noormannen (8001000). De bevolking van Walcheren zal zeker toen tot eenige welvaart gekomen zijn, zoodat haar bezittingen dei hebzucht op wekten der Noorsche zeeschuimers, die hier menigmaal kwamen rooven. In heft jaar 837 moeten zij Walcheren zoodanig hebben verwoest en uitgemoord, dat het bijna ontvolkt was. Ook in 874 moet de plundering dezer streek door de Noor mannen ondeT hun vorst Rollo groot ge weest zijn. Aan die invallen kwam een einde, door dat de vorsten machtigfer wer den en aan die woeste volken het evan gelie gepredikt werd: Dat Holland en Vlaanderen dikwijls én lang gestreden hebben over het bezit van Zeeland Bewester-Schelde, waartoe ook Walcheren behoorde, hebben wij reeds ter loops vermeld. Er was echter nog een andere reden tot twisting. Floras III, de Hollandsche graaf, h!ad n.l. te Geervliet, dat aan de Bornesse lag, een tolhuis gesticht. Da Bornesse was een goed vaar water tusschen Voorne en Putten, dat druk bevaren werd1 door VIaamsche koop lieden om den meer bekenden tol te Dordrecht t© ontgaan. De eerste oorlog over dien tol was in 1155, waarbij Floras III verloor. Hij werd zelfs door de Vlamingen gevangen genomen. Na 2 jaar te Brugge geVangen gezeten te hebben, kreeg hij de vrij heid, doch moest aan de Vlamingen vrij- stélling geven van tol en Zeeland Bewes ter-Schelde, dus ook Walcheren, werd als gemeenschappelijk leen beschouwd. De oorlogsgod was den graven van Hól land ook wel eens gunstig. Een groot leger van de Vlaamsche gravin Marga- retha, ook wel Zwart© Griet genoemd, deed onder aanvoering van haar zoon Guy van Vlaanderen in 1253 een inval op Walcheren hij Westkapelle. Het Vlaiam- antwoordde niet; doch in de diepte van haar hart klonk het: „O, mijn lieveling! mijn lieveling! gelukkig zonder u? nooit nooit." „Hoe menigmaal vatten vrouwen het be sluit op om ongetrouwd te blijven!" ging Janet voort; „soms worden zij pleegzus ters; zij geven zich geheel aan hun werk en zijn niet ongelukkig. Waarom verg ik zulk een opoffering van u, zult ge vragen? het is omdat ik er niet kan bijstaan en toezien, hoe gij u weggooit." „Nog eens!" riep Mary vermoeid uit. „Ja, nog eens en nog eens, totdat ik u de dingen kan laten inzien, zooals ik ze- zie. Denk ik aan mijzelve? Begeer ik de zen gijkdom voor mijzelve? Gij weet, dat ik zóó laag niet ben, ik zou liever verhon geren, dan uw geluk in den weg staan; maar Mary, als ik aan Maurice denk, zou ik er toe kunnen komen voor u op de knieën te vallen." „Janet, Janet!" en Mary bedekte het ge laat met beide handen; zij wenschte dat schoone smeekende gelaat niet meer to zien, maar de welsprekende stem kon niet tot zwijgen gebracht worden. „Wat! wendt ge u van mij af wilt go niet naar mij hooren?" riep Janet uit op zulk een wanhopigen toon, dat Mary het nauwelijks kon verdragen. (Wordt vervolgd.) LI ÜËLËJ i J

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1926 | | pagina 5