DE ZEEUW
TWEEDE BLAD,
Voor tien Zondag.
KerMeuws.
MARy ST JOHN.
VAN
feuilleton"
ZATERDAG 9 OCTOBER 1926, No. 8.
OM WIENS WIL?
Toen zeiden zij tot hem: Verklaar
ons nu, om wiens wil ons dit kwaad
overkomt. Jona 18.
Het menschelijk hart zoekt altijd ver
band tusschen straf en zonde.
Het werk der wet, 'dat in dat hart
geschreven is, dringt hem steeds om op
te sporen pm wiens wil de ellende
pver ons uitgestort wordt, en hij rust
niet, voordat hij ontdekt heeft, wie de
schuldige is, en waar de bron van 't kwaad
welt. Nu zijn wij met een algemeen ant
woord op deze vraag spoedig klaar.
Wij weten, dat op den bodem aller
vragen de zondenschuld der wereld ligt.
Voor ons staat vast, dat de diepste
•oorzaak in den val des menschen is te
zoeken, maar we wijzen tevens de zondige
wereld als voorwerp van Gods toorn aan.
Haar afval ontketent 's Heeren oor-
deelen.
Haar goddeloosheid brengt den jammer
tover ons.
Haar ongeloof en vijandschap en wet-
schennis hebben de straffen, waarmede
de Rechter van hemel en aarde de natiën
in deze tijden tuchtigt, over de volkeren
uitgeroepen, en, als ge op haar godsverza
king let, ~is u de donkerheid dezer dagen
geen raadsel.
Dit alles is op zichzelf waar.
God laat Zich door geen. wereld be
spotten.
Hij handhaaft Zijn eer.
Maar zij* gij met de vraag: „om wiens
wil" ons dit kwaad overkomt, wel eens
tot uzelf ingekeerd, en hebt ge wel be
dacht, dat de He ere in den storm en
wervelwind ook Zijn volk kan tegen
komen?
Richt uw oog op Jona.
Hij verhief zich in het hooghartig besef
zijner bondsvoorrechten ver boven den
heiden, en hij guncfè in eng particularisme
het paganistisch Ninevé Gods barmhartig
heid niet, maarde nood, waarin hij
met de schepelingen verkeert, is niet te
danken aan de boosheid-der heidienen.
Hij lijdt niet om den wille van 'die
afgodendienaars, doch deze menschen, die
goedsmoeds de reis aanvaard hadden, zijn
in levensgevaar om hem.
Jona is de schuldige, en niet de heiden
wordt tegenover hem, den dienstknecht
•des Heeren, maar hij tegenover de aan-
"God-vreemden vernederd.
Die vernedering ziet ge slag op slag.
Terwijl de heiden bidt, slaapt hij.
Terwijl de heiden voor de goddelijke
wraak beeft, is bij hem van schuldbesef
igeen sprake.
i Terwijl de heiden vreest, pocht hij nog:
Ik ben een Hebreër, en ik vrees den Heere,
■enals geloot wordt, om wiens wil
het kwaad hun overkomt, valt het lot
op Jona.
God zelf wijst hem aan.
God zelf openbaart hem als zondaar.
God zelf ontmaskert hem als boosdoe
ner, in plaats hiervan dat Jona zelf uit
eigen beweging zijn schuld belijdt, en zich
bekend maakt als de oorzaak van al de
ellende, die over hen gekomen was.
Hoe droef als het zoover met 's Hee
ren ,volk komt!
Hoe ontzettend als de Alwetende met
eigen hand Zijn knecht aanwijzen en zeg
gen moet: niet tegen de schepelingen,
en niet tegen die wereld, maar tegen u,
die in Mijn naam roept, brandt mijn toorn
en. om uwentwil is de zee in beroering
en lijden niet alleen de opvarenden van
•dit schip, maar allen, die in dezen storm
met orkaan en golven den hangen strijd
om het leven voeren.
Om wiens wil overkomt ons dit kwaad?
Met die vraag is het menschelijk hart
bezig, en worstelen wij in dezen tijd, en
o zeker, God bezoekt aan de vol
keren, die Hem hebben verlaten, hun zon
den, maar niet alleen zij kunnen de oor
zaak zijn, doch de schuld kan mede liggen
bij de belijders des Heeren, bij ben die de
pretentie voeren dienstknechten en dienst
maagden d es Allerhoog sten te zijn.
Het is mogelijk, dat ook om onzentwil
de roede Gods zich over de wereld uit
strekt, want wanneer wij Zijn verbond
ontheiligen, of Zijn wegen ontloopen, of
geestelijk verflauwen, of met de wereld
ons gaan verzoenen, of zelf gebroken bak
ken houwen, die geen water houden, of
onze roeping als profeten verwaarloozen,
komt de Heilige, Die voor Zijn eer ijvert,
met Zijn oordeelen om Zijn volk en kin
deren staande te houden, en tot Zich terug
te brengen.
Endan lijdt de wereld om onzent
wil. Dan verkeert die wereld om ons
fin nood.
Dan woeden de stormen en loeien de
torkanen om onze afdwaling.
Sluit uw oogen toch niet voor de moge
lijkheid.
Keer toch de orde niet altoos om.
Klaag niet altoos eerst de ongeloovigen
aan, maar onderzoek u zelf nauw en
ernstig, of de schuld ook mede hij u, en
bij de gemeente des Heeren ligt.
Beproef uzelf biddend, of de oorzaak
niet schuilt in onze ontrouw en afvallig
heid en laten wij klagen over onze zon
den.
Opdat 's Heeren lot ons niet treffe.
Opdat God Zelf ons niet behoeft aan te
wijzen.
Opdat het niet noodig zij, dat Hij ons
lontmaskere, wat Hij zeker doet, wanneer
wij geen schuld belijden.
En als, door de genade des Geestes, gy
u zoo moogt vernederen, dan zal alle
zelfverheffing u vreemd zijn.
Dan praalt ge niet in de wereldstormen
Ik ben een Hebreër. Dan roemt ge niet
temidden van den werelduood in uw voor
rechten, maar gij zult de eerste zijn om
in het stof te vallen en om genade te
roepen.
EEUWIG IS ZOO LANG.
Och, laat ons toch bedenken,
Wat Gods genade ons biedt,
Wat Hij zoo mild wil schenken,
Aan zondaars geeft om niet.
Eer dat onze oogen breken,
De doodslaap ons bevang,
De heilsdag zij verstreken,
Och, eeuwig duurt zoo lang!
Och, laat ons toch begeeren,
Met aandrang en met spoed,
Het Koninkrijk des Heeren,
Zijn onvergank'lijk goed.
Eer dat' deze aar,d verdwijne,
Met al haar aardsch belang,
En de eeuwigheid verschijne:
Och, eeuwig duurt zoo lang!
Och, laat ons voortaan treden,
Op 't enge smalle pad,
En keeren we onze schreden
Toch naar de hemelstad!
Eer dat door de ijz'ren deuren,
Met zwaren, loomen gang,
Wij gaan naar 't eeuwig treuren
Och, eeuwig duurt zoo lang!
i Och, laat Gods stem u nooden,
Dit raad ik jong en oud,
Te houden Zijn geboden,
Te bidden menigvoud;
Dat Hij zich moog ontfermen,
Ons in Zijn huis ontvang,
Ver van het eeuwig kermen:
Och, eeuwig duurt zoo lang!
L
Als wij dajar boven komen,
t Verlosten door het kruis,
Dan schijnt het ons een dröomen,
Zoo heerlijk in dat huis.
Daiar gingen allen mede
- Den blijden jubelzang,
In eeuw'ge vreugd en vrede
En eeuwig is zoo lang!
Uit hef Engelsch.
<72.) o—
HOOFDSTUK XXI.
,,Hij is uwer niet waardig."
„Maar Mary"
„Janet, wilt ge barmhartig zijn en mij
alleen laten? Niemand mag in deze zaak
invloed op mij uitoefenen. Heb ik u niet
gezegd, dat dit een levensvraag voor mij
is? Waarom wilt ge mij dan toch niet ge-
looven?" en in hare oogen was een droe
vige, bijna angstige blik en hare lippen
waren vast op elkander geklemd, alsof zij
in zwaar liöhamelijk lijden verkeerde.
„Ja, ik zal dadelijk gaan, maar gij moet
■eerst naar mij luisteren. Wat is er toch in
dien jongen man, dat gij ons allen terwille
van hem moet opofferen!"
„Ik heb hem lief," was het antwoord.
„Schaam u, Mary! gij doet mij over u
blozen. Is dit waarlijk onze zuster Mary,
die zóó alle gevoel voor welvoegelijkheid
verloren heeft? Hoe kunt ge zoo onvrou
welijk zijn, om genegenheid te bekennen
voor een man, die volgens uw eigen zeg
gen, nooit één woord van liefde tot u ge
sproken heeft?" en'het gelaat van Janet
Weer een Sadhoe. Volgens de
„Reformirte Kirchenzeitung" geniet
Duitschland en met name de reeks van
Luthersteden, Wittenberg, Erfurt, Eisle-
ben, enz., de eer van het bezoek van een
nieuwen Sadhoe, geloofsgenoot van Soen-
dar Singh. Deze Sadhoe voert veel zijn
was rood van drift en hare oogen schoten
vuur. Een vol uur had zij geredeneerd
zelfs met tranen gepleit en toch hielp
het niets.
„Mary, gij zijt buiten uzelve; gij weet,
dat dit verkeerd is."
„Ik heb hem lief en hij heeft mij lief,"
antwoordde Mary op denzelfden kalmen,
onverzettelijken toon. „Woorden! o, ja, die
zou men ook wensóhen, maar als de har
ten tot elkander spreken als men het
weet en elkander verstaat kan men geen
kwaad tusschen ons stoken Janet. Ik zeg
u, dat wij het eens zijn."
„Maar gij zijt niet verloofd, gij hebt zelfs
geen belofte afgelegd door geen enkel
woord zijt gij aan hem verbonden," hield
Janet aan; zij gevoelde, dat zij dezen grond
moest verlaten en een andere stelling
moest innemen. „Zelfs al hebt gij hem
lief, is er niets, dat u belet van besluit te
veranderen."
„Niets ter wereld kan dat veranderen."
„Hij kan u niets verwijten," ging Mrs
St. John voort, doende alsof zij niets ge
boord had; „het zal geen coquetteeren
zijn; als gij met hem verloofd waart, zou
ik u dan vragen, om zoo iets laags te
doen? Ik ben zelf een echtgenoote ik gaf
alles, waaraan ik in dit leven hechtte op,
om met Maurice te kunnen trouwen."
„En waarom mag ik hetzelfde niet doen,
Janet? waarom zoudt gij beproeven u met
mijn leven te bemoeien? Gij hebt het uwe
Europeeschen naam, nl. John Nelson.
Zijn kleeding is opvallend, een wijde rose-
kleurige profetenmantel. In Indië moet hij
een gemeente van duizenden zielen heb
ben. Hij is hier om „van Christus te getui
gen". Herhaaldelijk spreekt hij er zijn ver
wondering over uit, dat de Indische reli
gies, als de theosophie en het neo-
boeddhisme, die in Indië zelf worden aan
gemerkt als godsdiensten van lageren
rang, niettemin in het zoo rijk ontwikkelde
Europa ingang vinden kunnen. Zijn weg
leidt thans, na bezoeken aan Engeland,
Frankrijk, de Scandinavische landen en
Duitschland, over Polen, Oostenrijk, Hon
garije en Zwitserland, naar Amerika.
Een geliefkoosde tekst.
Zondag hebben, volgens de N. Pr. Gr.
Crt., een viertal voorgangers zonder dit
van elkander te weten, bij een bepaalde ge
beurtenis in hun leven of hun gemeente
over denzelfden tekst gepreekt, wat zeker
wel een merkwaardigheid mag genoemd
worden. We hebben het oog op 1 Petrus
1:24.
Ds L. M. v. Noppen legde met dit woord
Zondagavond wegens bekomen emeritaat
de bediening hij de Ned. Herv. Gem. te
Scheveningen neer. Ds J. Ubels scheidde
wegens vertrek naar Batavia met dit
woord van de Geref. kerk van Heemstede,
terwijl de heer H. Waterink dit dien dag
ook deed nu hij in de Geref. kerk van
Haaksbergen zijn arbeid beëindigde. Ten
slotte heeft ds H. K. E. Gravemeyer, Ned.
Herv. predikant te 's-Gravenhage, met de
zen tekst den overleden voorlezer in de
Zuiderkerk den heer D. Massink herdacht.
Over advertentiën. Aan een
„Brief naar Jeruzalem" van Ds J. Gis
pen in „De Bazuin" is het volgende ont
leend:
„De advertentie-kolommen vooral van
DeStandaard bewegen zich ook al op
kerkelijk terrein. Aanbieding om preek
beurten te vervullen wisselen nu en dan
af met aanvragen van kerkeraden om op
een bepaalden Zondag in het bezit van een
prediker te komen.
Bijzonder streelend voor mijn dominees-
hart kan ik deze methode nu juist niet
vinden, al kan ze misschien aanspraak
maken op den naam van practisch te zijn.
De aanbiedingen worden gewoonlijk nog
niet met den naam voluit van candidaat of
predikant gedaan, maar dit is nog maar
een kwestie van tijd en over een poosje
zal ook dat nog wel mode worden. Een
bepaalde rubriek voor vraag en aanbod
tegen verminderd tarief zal dan misschien
een bron van inkomsten worden voor som
mige dagbladen en na nog weer verderen
vooruitgang op dezen weg wordt nog in
gevoerd een sollicitatie-rubriek voor can-
didaten en predikanten.
Onlangs viel mijn oog reeds op een ad
vertentie van een beroepen predikant, die
een bepaalde som te leen vroeg ter aan
schaffing van het benoodigd meubilair
om zijn pastorie bewoonbaar te maken. Te
weinig democraat ben ik misschien om al
soortgelijke advertenties te kunnen waar-
deeren. Hooghouden van de aloude tradi
tie der predikanten-wereld kan ik in dit
alles niet zien, evenmin als verheffing
van den predikantenstand. Maar voor
iemand, die aan den verkeerden kant van
de vijftig gekomen is, begint het een wei
nig moeite te kosten het oude los te laten
en 'het nieuwe te prijzen.
Onze tijd wil niets meer weten van het
eigene van een bepaalden lering. Alle,?
moet gelijk zijn evenals een pas geschoren
heg. Waarom zou er onderscheid wezen
tusschen de eene en de andere categorie
van arbeid? Practisch bovenal moet alles
ingericht en wat is practischer dan even
een advertentie plaatsen? Het kost niet al
te veel en het resultaat is vaak prachtig.
Bovenal en dat is misschien wel het
meest pijnlijke aan de leidingen Gods
wordt niet veel ruimte meer gegeven. Zelf
regeeren en beschikken, dat is het groote
streven onzer dagen letterlijk op elk ge
bied. Iets overlaten aan Gods voorzienig
heid, het schijnt zelfs in geloovige krin
gen wat op den achtergrond te raken en
steeds meer gaat de mensch zitten aan het
stuurrad van zijn leven en lot, ja van alle
dingen tot in het kerkelijke toe".
Het Apocriefe Evangelie
van Petrus. Volgens de „Westmin
ster Gazette" heeft dr M. R. James, proost
vau Eton in Engeland, in de bibliotheek
van de kathedraal te Hereford een hand-
gehad; is er op aarde een liefde gelijk aan
die van Maurice? Waarom zijt gij niet te
vreden met hem en met uw eigen geluk, en
laat gij mij en Bertie niet met rust?"
„Omdat ik niet kan aanzien, dat gij zelf
moord begaat, zonder dat ik beproef u te
redden. Hij is uwer niet waardig; hij
is
„O, bespaar mij in 's Hemels naam dat
alles nog eens weer!" antwoordde Mary
met een bijna wanhopig gebaar. „Kan ik
het helpen, dat gij zóó over hem denkt?
Gij zijt bevooroordeeld, en hebt Mrs Reid
tegen hem opgestookt; wreed, wreed
o, gij hebt mij destijds een slechten dienst
bewezen, Janet."
„Ik deed het om bestwil," antwoordde
Mrs St. John van kwaadheid blozend,
want die woorden deden haar geweten
spreken. Was zij wreed voor Mary ge
weest? neen, dat was haar bedoeling niet
geweest. „Hoe kon ik weten, wat er ge
beuren zou? hoe kon ik zulke dingen voor
zien?"
„En toch waart gij onrechtvaardig,"
was het antwoord van Mary, „gij zijt altijd
wreed in uw oordeel omtrent hem ge
weest, en toch heeft hij u nooit eenig
kwaad gedaan. Janet, als gij zoo over hem
spreekt als gij spreekt op de wijze, als
■gij nu gedaan hebt maakt gij mij zóó
boos, dat ik gereed ben voor u te zweren,
wat ik reeds voor mij zelve gedaan heb,
dat ik nooit met een ander zal trouwen
schrift ontdekt, dat de geschiedenis van
Jezus' geboorte veel uitvoeriger mede
deelt dan de canonieke evangeliën. Dr
James beschrijft zijn vondst als een stuk
van het verloren geraakte en vroeger
voor een maar zeer gering gedeelte te
ruggevonden apocriefe evangelie van Pe
trus. Dit evangelie zou in de zesde eeuw
in Griekschen tekst door Angelsaksische
pelgrims uit Rome naar Engeland zijn
gebracht en in de dertiende eeuw door
een onbekende in heit Latijn vertaaldi;
deze vertaling zou dr James nu hebben
ontdekt.
In den titel wordt het verhaal toege
schreven aan Jacob, den zoon van Jo
seph den timmerman, die ooggetuige der
beschreven feiten zou zijn, maar in het
stuk zelf niet voor komt. Het evangelie
van Jacob is ook een der apocriefe evan
geliën; wat nu te Hereford gevonden is
volgt niet alleen Mattheus, maar ook een
tot dusverre onbekende bron, en intro-
doceert een nieuwen persoon, Symeon,
een van Joseph's zonen uit zijn eerste
huwelijk. Van deze zonen van Joseph
wordt alleen in het evangelie van Petrus
gesproken, en op dezen grond neemt dr
James aan, dat zijn vondst een stuk uit
het begin van het evangelie van Petrus
zou zijn. Uitvoerig wordt er over de
zonen van Joseph gehandeld, en even
als het bekende stuk van Petrus' evan
gelie heeft het een anti-Joodsche ten-
denz.
In het verhaal der drie Wijzen na
melijk wordt van de Joodsche profetie
geringschattend gesproken in vergelijking
met de Oostersche profetische geschriften,
en er wordt een tegenstelling gemaakt
tusschen Joseph's stamgenooten de her
ders en de Wijzen uit het Oosten. Dezen
zeggen in het gevonden verhaal tot Jo
seph: „Zooals bij u oude geschriften zijn
van vroegere profeten die omtrent den
Christus en zijn verschijning in de wereld
hebben geschreven, zoo zijn er bij ons
nog oudere schriften waarin wij duidelijk
lezen, dat zij den Christus bedoelen."
Dau zegt Joseph tot Symeon over de
geschenken der wijzen aan goud, myrrhe
en wierook: „Deze vreemdelingen, die
hier zijn gekomen uit een ver land, doen
beter dan de herders uit ons eigen land,
welke hier vrijmoedig zijn binnengetre
den zonder eenige geschenken te bren
gen." i
Joseph, zoo voegde dr James in een
onderhoud met de „Westminster Gazette"
hieraan toe, wordt in het stuk als dom
en onsympathiek voorgesteld. De theo
logische beschouwing die aan het ge
schrift ten grondslag ligt, is zeer opmer
kelijk; het decetische geloof, dat het Kin-
deke niet een menschelijk lichaam was
maar een schijn, komt er sterk in uit:
Vele bijzonderheden, zoo vervolgde dr
James, zijn voor ons geheel nieuw. De
gesprekken worden uitvoerig verhaald; en
de beschrijving van de geboorte is zeer
nauwkeurig. Als plaats van het feit wordt
opgegeven een kelder, en na de geboorte
gaat Joseph ter markt en maakt het
nieuws bekend. Merkwaardig is ook de
beschrijving van de kleederen der wijt
zen: „Want hunne gewaden waren zeer
rijk, en de kleur van hun lichamen don
ker; ook hadden zij mutsen op hunne
hoofden, en aan hun voeten hadden zij;
schoenen van stevige stof". Deze beschrij
ving stemt volgens dr James geheel over
een met die op de oude sculpturen en
mozaïïken. i
Het stuk is vol van kettersche opvat
tingen en vreemde leeringen; ofschoon
Christus wordt voorgesteld als te zijn
gekomen om den geesel des doods weg
te nemen, is er geen enkel woord in te
vinden omtrent het Lijden.
Walcheren vóór 1500.
X. (Slot-)
Als de lezers zich nog kunnen voorstel
len wat hun op school verteld is van
vaderlaïidsche geschiedenis, dan zullen zij
zich wellicht herinneren, dat de hoofd
schotel van dit vak was oorlog. Was de
overwinning aan onze zijde, dan werd
dit soms breed uitgemeten. De leerlingen
hooren over 't algemeen gaarne vertellen
over vechten. Het schijnt dan of onze
voorouders niefs anders gedaian hebben
dan oorlog voeren. De courant is de
plaats niet om aan te toonen, dat het
dan met Bertie."
Er volgde een oogenblik van stilte, toen
herhaalde Mary hare woorden en dezen
keer op vasten toon: „Neen, ik zal nooit
met een ander trouwen dan met hem."
„Zoo, en wat dan?" en Janet wierp het
hoofd in den nek en een straal van hoop
verhelderde haar gelaat.
„Ik begrijp u niet," antwoordde Mary
haar aanziende.
„Wat zou het of gij met geen anderen
man trouwdet? dwing ik u dan om een
echtgenoot te nemen? Lieve tijd, Mary,
dat gij zóó iets van mij zoudt denken!
Van mij, die de vrouw van Maurice ben!
Zou ik zóó ontrouw, zóó ontzettend on
trouw aan mijn geloof zijn dat ik u
zou willen dwingen met iemand anders te
trouwen dien gij niet liefhebt? Neen, neen,
veel beter uw geheele leven ongetrouwd
te blijven duizendmaal beter als een
oude vrijster te leven en te sterven, dan
dat te doen."
„Dan zijn wij het tenminste daarover
eens, Janet."
„O, Mary, kijk mij toch zóó niet aan;
wees niet zoo koud, zoo anders dan ge
woonlijk. Ik zal niets meer ten nadeele van
Bertie zeggen; gij moogt over hem denken,
zooals gij wilt, en ik zal u niet tegenspre
ken; maar waarom moet ge met hem trou
wen? kunt ge niet gelukkig zijn met ons?"
Er kwam een onbeschrijfelijk treurige
uitdrukking op Mary's gelaat, maar zij
Met genoegen zie ik telkens weer flat
de z e d e 1 ij k e volkskracht toch nog niet
geheel ontbreekt.
De omstandigheden hebben er toe me
degewerkt dat er in alle kringen veel meer
Üan vroeger op de Overheid gesteund
wordt, maai het geslacht der Jan Oor-'
daats is toch nog niet uitgestorven.
Zoo zag ik, dat de bloeimbollenhandel
haar bedreigde positie tracht te sterken
door eep. zeer kostbare onpersoonlijke
reclame.
Om de aandacht op de Hollandsche
tulpen te vestigen, worden te Berlijn
40.000 van de mooiste tulpen uitgeplant,
te San Francisco 25.000, terwijl in het
Hyde Park te Londen een zeer uitgebreid!
sortiment van alle goede variëteiten, elk
door 200 bollen vertegenwoordigd, een
plaats zal vinden.
Tegelijkertijd las ik, dat nu aan den
Langendijk de vroege knolteelt niet meer-
loonend blijkt, onmiddellijk cursussen in
glascultuur worden georganiseerd.
Zie, dat is mooi werk.
Zoodra het getij begint te verloopen
worden de bakens verzet.
Erkend moet worden, dat de faimilie
Salie ook in ons land wijdvertakt is,
maar tegelijkertijd kan worden geconsta
teerd, dat er toch ook velen zijn, die
van aanpakken en doorzetten en volhou
den weten.
Dat is een verblijdend en moedgevend
verschijnsel.
Laat een ieder in zijn kring meewerken
om deze zedelijke volkskracht zooveel mo
gelijk t© sterken.
OPMERKER.
geschiedenisonderwijs niet hoofdzakelijk
moet bestaan uit oorlogsverhalen. Toch
dient m.i. da onderwijzer ook niet uitslui
tend zoogen. beschavingsgeschiedenis te
geven en oorlogsgeschiedenis uit den boo
ze De beschouwen. De toestanden toch,
die zich in den loop der tijden hebben
veranderd; zijn vaak 't gevolg Van ge
voerds oorlogen. Tot beter begrip dier
toestanden moet dus ook van die oor
logen verteld worden.
Walcheren is voor 1500 menigmalal het
tooneel van den strijd geweest, al ver
tellen ons de schoolboeken, daaïvan wei
nig of niets. Wij zullen die oorlogen niet
uitvoerig mededeelen, :doch alleen het
voornaamste aanstippen.
Het eerste kan zeker genoemd worden
de invallen der Noormannen (8001000).
De bevolking van Walcheren zal zeker
toen tot eenige welvaart gekomen zijn,
zoodat haar bezittingen dei hebzucht op
wekten der Noorsche zeeschuimers, die
hier menigmaal kwamen rooven. In heft
jaar 837 moeten zij Walcheren zoodanig
hebben verwoest en uitgemoord, dat het
bijna ontvolkt was. Ook in 874 moet
de plundering dezer streek door de Noor
mannen ondeT hun vorst Rollo groot ge
weest zijn. Aan die invallen kwam een
einde, door dat de vorsten machtigfer wer
den en aan die woeste volken het evan
gelie gepredikt werd:
Dat Holland en Vlaanderen dikwijls én
lang gestreden hebben over het bezit van
Zeeland Bewester-Schelde, waartoe ook
Walcheren behoorde, hebben wij reeds
ter loops vermeld. Er was echter nog een
andere reden tot twisting. Floras III, de
Hollandsche graaf, h!ad n.l. te Geervliet,
dat aan de Bornesse lag, een tolhuis
gesticht. Da Bornesse was een goed vaar
water tusschen Voorne en Putten, dat
druk bevaren werd1 door VIaamsche koop
lieden om den meer bekenden tol te
Dordrecht t© ontgaan.
De eerste oorlog over dien tol was
in 1155, waarbij Floras III verloor. Hij
werd zelfs door de Vlamingen gevangen
genomen. Na 2 jaar te Brugge geVangen
gezeten te hebben, kreeg hij de vrij
heid, doch moest aan de Vlamingen vrij-
stélling geven van tol en Zeeland Bewes
ter-Schelde, dus ook Walcheren, werd als
gemeenschappelijk leen beschouwd. De
oorlogsgod was den graven van Hól
land ook wel eens gunstig. Een groot
leger van de Vlaamsche gravin Marga-
retha, ook wel Zwart© Griet genoemd,
deed onder aanvoering van haar zoon
Guy van Vlaanderen in 1253 een inval
op Walcheren hij Westkapelle. Het Vlaiam-
antwoordde niet; doch in de diepte van
haar hart klonk het: „O, mijn lieveling!
mijn lieveling! gelukkig zonder u? nooit
nooit."
„Hoe menigmaal vatten vrouwen het be
sluit op om ongetrouwd te blijven!" ging
Janet voort; „soms worden zij pleegzus
ters; zij geven zich geheel aan hun werk
en zijn niet ongelukkig. Waarom verg ik
zulk een opoffering van u, zult ge vragen?
het is omdat ik er niet kan bijstaan en
toezien, hoe gij u weggooit."
„Nog eens!" riep Mary vermoeid uit.
„Ja, nog eens en nog eens, totdat ik u
de dingen kan laten inzien, zooals ik ze-
zie. Denk ik aan mijzelve? Begeer ik de
zen gijkdom voor mijzelve? Gij weet, dat
ik zóó laag niet ben, ik zou liever verhon
geren, dan uw geluk in den weg staan;
maar Mary, als ik aan Maurice denk, zou
ik er toe kunnen komen voor u op de
knieën te vallen."
„Janet, Janet!" en Mary bedekte het ge
laat met beide handen; zij wenschte dat
schoone smeekende gelaat niet meer to
zien, maar de welsprekende stem kon niet
tot zwijgen gebracht worden.
„Wat! wendt ge u van mij af wilt go
niet naar mij hooren?" riep Janet uit op
zulk een wanhopigen toon, dat Mary het
nauwelijks kon verdragen.
(Wordt vervolgd.)
LI ÜËLËJ i J