DE ZEEUW
TWEEDE BLAD.
Voor den Zondag.
0!lMASIG4ft£V
StnenlaKl.
ZoeklicMjes.
MARy ST JOHN.
FEUILLETON.
BIJZONDcdc f
VAK 1 i
ZATERDAG 2 OCTOBER 1926, No. 2.
JEZUSi OP HET SCHIP.
„En nederzittende, leerde Hij de
scharen1 uit het schip." Lukas 6:3.
Het is daar aan den oever van Genne-
sareth's meer, in den morgen een druk
tooneel.
Zoo straks zijn een paar schepen terug
gekeerd van hun nachtelijken tocht ter
vischvangst, en de visschers hebben hun
pinken gedeeltelijk op het strand ge
trokken.
Maar de mannen zijn niet naar huis ge
gaan om te rusten; neen er was werk
te doen. i
Ze hebben hun netten opgehaald, en
zijn nü druk bezig die te reinigen, te
herstellen en uit te spoelen.
Want ze moeten straks weer uit, het
water op. En alles moet voor den. volgen
den tocht in gereedheid gebracht. Hunne
huisgenooten zijn uitgeloopen om te zien
of de vangst gelukt is en bieden hun bij
het werk de behulpzame hand.
Een tooneel, gelijk de aankomst van
een schip in een visschersdorp te zien
geeft. Wij zien daar het leven, het bedrijvig
leven; een stukje maatschappij, een ta
fereeltje uit den strijd om hst bestaan.
Altijd belangwekkendOf het daar in het
Oosten plaats yoind, eeuwen geleden, of
hier in het Westen, in onzen tijd; of het
plaats vindt bij een schip of in een; fa
briek altijd belangwekkend!
En wat geschiedt nu volgens dit ver
haal?
Daar komt Jezus, de Christus, en Hij
gaat recht op het tooneel af. Hij komt!
tot die menschen daar druk in hun werk,
daar 'in hun dagelijksch leven en Hij
gaat er midden in staan. Hij klimt in hun
schip en gaat van daaruit, vanuit dat
dagelijksch leven prediken tot de wereld.
Jezus is de Zoon van God, de Zaligmaker;
der wereld. Hij openbaart het Evangelie,
eeuwige leven, de Goddelijke, geestelijke
dingen.
Nu dan is Zijn plaats op het spreek
gestoelte in de synagoge, of in d<e gewijde
zalen van den Tempel?
Daar hoort Hij. Hoogstens op een stil
grasveld of eene eenzame berghelling, ver
van het druk gewoel der wereld.
Zeker, daar hoort Hij en daar heeft Hij
ook gepredikt.
Maar nu is dit het schoone:
Jezus heeft óók gepredikt pp een
schip.
Hij is ingegaan in het drukke, -bezige,
dagelijksche leven, het leven van brood-
winnen en strijdHij is gegaan op ©en
schip, in een werkplaats der menschen
Hij heeft Zich niet afgezonderd gehouden,
maar "is gaan staan midden in het leven
van allen dag.
En Hij is daar niet wat gaan kijken en
beeft niet nieuwsgierig daar rondgewan
deld, maar Hij heeft van die visschers-
werkplaats Z ij n werkplaats gemaakt.
Hij heeft van .dat bedrijf daar Zijn tri
bune gemaakt, om te spreken, om te
getuigen van God en de eeuwige dingen,
pm Zijn Woord daar te brengen en Zijne
genade daar te openharen. Jez.us is mid
den in het leven, midden onder het volk
gegaan.
Wij lezen: „en nederzittende leerde Hij
de scharen vanuit het schip".
Zoo deed de Heiland.
Zoo doet Hij nog.
En wij, wat hebben wij te doen?
Wij hebben te doen gelijk Simon 'Pe
tras deed. Zie, 'daar nadert Jezus den
visscher, en Hij vraagt hem of Hij ge
bruik mag maken van zijn schip. En Pe
trus staat bet Hem gaarne toe.
Zoo komt Jezus bij elk onzer persoon
lijk. Wij hebben niet allen een kansel',
of een spreekgestoelte, of een blad om
in te schrijven.
Dat behoeft ook niet.
Jezus wil pok spreken van een schip.
En een schip hebben wij allen.
Uit het Engelsch.
68.) o—
Mary zuchtte en Bertie deed het haar
na. Hij begreep dien zucht maar al te wel.
Hij kon in haar hart even duidelijk lezen
als in het zijne. Hij wist, dat zij weldra
zouden moeten scheiden en dat hij aan
zijn eer verplicht was afscheid van 'haar
te nemen, zonder één woord van liefde of
ééne belofte.
Wat zon Maurice wel zeggen, als hij
haar vroeg zich met hem te verloven, daar
de verloving zich wellicht over ontelbare
jaren kon uitstrekken? En toch was hij ze
ker, dat zij beiden veel gelukkiger zouden
zijn, zoo .zij elkander de liefdesbelofte
mochten geven.
Hoe zou het zijn, als hij toch eens tot
haar sprak en haar voor beiden liet be
slissen? Hij wist reeds, wat zij zeggen zou.
Zij zou zich aan hem verhinden en haar
leven en haar werk weer vroolijk opnemen,
en in hem en zichzelve vertrouwen stellen.
Zij zou niet ongeduldig zijn of murmuree-
ren, zooals andere vrouwen. Zij zou op
hem wachten, totdat er zich grijze draden
in heur haar vertoonden, en de frischheid
barer jeugd verdwenen was, en nooit zou
Ons schip, dat is voor ons, gelijk voofl
Siniion, de plaats waar wij eiken dag
leven en arbeiden, onze dagelijksche po
sitie. Uw .gchip dat is uw huiskamer
en uw winkel, uw kantoor en uw
karwei.
Daarvan wil de Christus gebruikmaken,
Hij komt tot u, gelijk tot Petrus, en
vraagt u, of gij' Hem vergunnen wilt uw
Ischip te gebruiken als een middel tot
prediking.
Moet gij daar dan gaan staan preeken?
Volstrekt niet! Het kan zijn, dat ge in
't geheel niets behoeft te zeggen, en dat
Jezus tóch predikt.
Ge moet Christus alleen b innen laten,
zooals Petrus Hem op zijn schip, liet; en
dan komt het andere vanzelf.
Dan hebt ge verder geene aanwijzing
noodig. Als wij Christus maar waarlijk
toelaten op de plaats, waar wij eiken
dagen leven en arbeiden, 'dan spreekt
Hij veel meer dan wij. denken.
Dan spreekt Hij eenvoudig en onge
zocht; door onze houding, door ons ge
drag, door ons correcte werk, door een
woord op zijn pas, door heel onze levens-
openbaring; en zóó spreekt Hij het beste.
Laat Christus dan toe op uw schip!
i
Ziet, er was in Jezus' dagen eene
breede schare, 'die Hij in den Tempel
en in de synagoge niet meer bereikte.
Er waren tollenaren en ongeloovigen,
Romeinsche soldaten en Samaritanen.
Die kwamen niet in de kerk. Die hoorden
den Heiland daar niet preeken.
En daarom ging Jezus op een schip.
Daar hoorden zij Hem.
Er was ook in ons verhaal een schare,
die daar om Hem heen kwam staan.
En zóó bereikte Hij hen.
Is het niet als voor onze dagen ge
schreven?
Zijn er niet velen in uwe omgeving, in
uw bedrijf, die naar de kerk niet meer
omzien?
Er is alle eeuwen door, ook nu nog,
eene schare, die op Jezus aandringt om
het Woord Gods te hooren, (vs 1) maar
die van den kansel niet meer is te be
reiken.
En is) 'tgeen schoone gedachte, dat
Jezus hen bereiken wil v.Éna£ uw schip?
Daar hooren en zien ze Hem nog wel.
Welnu, christen en christin, Jezus komt
eiken dag bij u, -pm u te vragen pf
Hij van uw gchip mag gebruik maken.
Laat Hein toe op uw schip; en laat
door u een stille voortdurende sprake van
Hem uitgaan, waardoor de dienst van den
Heiland wordt aangeprezen als een liefde
dienst, die nooit verdriet.
BELIJDENIS EN GEBED.
O Jezu Christe, Gij zijè waardig
Te houden Avondmaal met mij;
Maar ik beken, hoe gansch onwaardig
Ik die genad' en weldaad zij.
Te kjein is mijnes herten woning
Te vuil is mijner ziele huis,
Dat Gij, o heilig machtig koning!
Zoudt trekken in zoo slechten kluis.
Ook zelfs der heemlen hemel, Heere,
En zoud' U toch begrijpen niet:
Zal ik .aannemen dan deez' eere,
Die .Gij1 uw arme schepsel biedt?
En zoud' ik niet door schaamte schromen
Dat uwe groote Majesteit
Wil onder 'tdak mijns herten komen,
Daar niet en is voor U bereid?
Doch Gij zult alles brengen "Snede:
De spijs, den drank, en 't schoon gewaad,
Waarmee Gij alles zult bekleeden.
En schikken op naar Uwen staat.
Doe zulks o Heer! zoo zal ik wezen
Geheel gewillig en bereid
Voor U mijns herten huis na dezen
Te houden tot in eeuwigheid.
1 I i i 1
W. SLUITEB.
Een boodschap uit de heerlijkheid.
Zoo noemt Dr J. H. Gunning een onlangs
uitgegeven geschrift van wijlen Prof. Dr
J. H. Gunning uit het jaar 1879, waaraan
wij bet volgende ontleenen
„Wat gij verzuimd, wat gij verkeerd ge-
hij één woord van spijt of ééne klacht hoo
ren. Als hij het maar durfde wagen! als
Maurice hem dan maar niet afkeurend zou
aanzien en hem eerloos zou noemen!
„Ik geloof, dat ik het moet doen, dat ik
één woord tot haar moet spreken. Om
haar ditmaal te verlaten zal mijn hart bre
ken," dacht arme Bertie, want hij voelde
zich plotseling zeer droevig gestemd, toen
hij Mary hoorde zuchten. Ten slotte stond
het toch aan hen om te beslissen; geen
broeder, zelfs Maurice niet, had het recht
zich tusschen hen te stellen, als zij elkan
der waarlijk liefhadden!
„Morgen zal ik haar wel eens alleen
kunnen te spreken krijgen, en het met
haar afdoen, voordat Charlotte komt," be
sloot 'hij; de arme jongen wist niet, dat de
schoone gelegenheid reeds voorhij was. Als
hij gesproken had, wie weet hoe anders de
zaak tusschen hen dan misschien gestaan
had. Maar op hetzelfde oogenblik, dat zijn
plotseling besluit zich in zijne oogen
weerspiegelde, ging Dollie eensklaps recht
op in haar stoel zitten en nam eene luiste
rende houding aan. „Hebt gij dat gehoord?
Ik ben zeker, dat .ik het geluid van wielen
op de plaats hoorde. Luister dat is het
kloppen van Charlotte," vervolgde zij, toen
er weer hard op de deur gebonsd werd.
„Dat was dus de reden, dat Justine zoo
geheimzinnig was; zij wist er vanmorgen
alles van. Dat is nu juist eene verrassing
daan hebtach, ik voel daf bij het
noemen hiervan een wreede pijl door uwe
ziel gaat. Gij hebt, niet waar, mijn broe
der! met eigen hand, door eigen dwaas
heid en zonde, de toorts in den tempel
van uw geluk geslingerd, pf helaas! dat
van anderen verwoest.
Wat u nu drukt, ja u alle levensvreugd
beneemt, is de gedachte aan het on
herstelbare van hetgeen' gij door eigen
schuld verdorven hebt. Gij vraagt mij of
ïk opk voor u een woord van troost
heb?
O ja, ik heb' het. Allereerst, vergoelijk
niets. Laat God Zijn Woord in uw hart
uitspreken, dat hart verbrijzelen. Val in
de schuld voor Hem. Een mensch, die
waarachtig berouw heeft, kan niet ver
loren gaan. De sterkte des Satans is onze
hoogmoed, die, ragfijn, maar onverbreek
baar sterk, het hart omwikkelt. Het be
rouw scheurt, onder een stillen lofzang der
engelen, in de kracht Gods dat net van
één.
En dan, o dan staat onweerlegbaar in
zijn hemelsche schoonheid, het Evangelie
van Jezus Christus vóór u, gelijk een lang
miskende vriend u schreiend om denhals
valt en in zijn omhelzing de vraag om
vergiffenis smoort, die gij tracht te sta
melen.
Als gij dan aldus uwe zonde verfoeit,
zijt gij ook in staat het verdere te hooren.
En dat is: dat inderdaad (op enkele uit
zonderingen na) hétgeen gij verdorven
hebt niet te herstellen is.
Ja, dit onherstelbaar verleden
moet gij in de kracht Gods aanvaarden.
Het is u vergeven, dus de scherpste prik
kel is er uit weggenomen, nochtans ja,
het onherstelbare b 1 ij f t voor deze
wereld. -
Maar nu, vooreerst: daar het een ge
beurde zaak is, daar het voor goed zijn
■plaats beeft ingenomen in de samenscha-
keling der dingen, nu is.-het, ondanks al
u w blijvende schuld, toch bestanddeel
van Gods heiligen Raad en onnaspeurlijk
bestel over uw leven en dat van anderen
geworden. Berust daarin, aanvaard ten
volle de straf, die er aan .hangt, maar ga
dan ook, zonder verder mijmeren, frisch
en onbevangen dien eenmaal bestaanden
toestand in, gelijk het, naief en gezond,
zelfs van den gekroonden overspeler en
moordenaar beschreven staat: „daarna
troostte David Bathseba en hij ging_ tot
haar".
Is dp,n nu uw verleden onherstel
baar ,zoo moet het toch voor de toe
komst zijn heilzame vracht dragen. Eerst
voor uzelven. Mogelijk heeft God dezen
val, dien gij blijft betreuren, over u toe
gelaten, opdat een toekomstige, misschien
zwaardere zou voorkomen worden door
de behoedzaamheid, die gij thans met
zooveel pijn hebt geleerd. Welberaden
moed is na smartvol verlies toch dubbel
schoon. 5
En dan voor anderen. Gij zijt nu de
aangewezen man om uw broeder te waar
schuwen eer het te laat is;. Drie Vierden
van bet moeielijke voor u, van het pijn
lijke voor den ander, is weggenomen al?
gij uwe waarschuwing begint met te zeg
gen: „ik zelf ken, helaas! die zonde hij
ervaring". En heeft hij werkelijk gezon
digd, dan zijt gij de man om hem juist
te beoordeelen.
Waarom oordeelt de groote menigte zoo
schrikkelijk onbarmhartig over een zon
daar? Waarom loopt, is iemand -eens ge
vallen, de geheeie wereld trappende over
hem heen? Uit wreedheid? Och neen, de
lieden kennen de kracht van hun woor
den niet. Zij weten in de verte niet, dat
hun losse beoordeelingen dolken zijn, want
zij hebben geen ervaring, zij leven in de
zonde, zoolang zij niet door krachtige ont
dekking wakker gestooten worden, droo-
mende voort.
Welnu, gij weet het anders. Gij kunt
spreken: „o menschen, matigt uwe woor
den; bedenkt wat gij zegt: vreest toch
om in dergelijk oordeel te vallen". Dan
gaat gij tot den verstootene en redt wel
licht zijne ziel door een sympathetischen
handdruk, een traan.
Blijft er dus smart in u over, eene pijn,
die wel verzacht, maar nooit geheel meer
wordt weggenomen, een ledig, dat niet
meer vervuld wordt welnu, God geeft
niet alleen kracht om met open wonden
voort te leven, maar ook .om door eigen
worstelingen het lijden der broederen te
heter te kunnen verstaan.
En zoo wordt van lieverlede het leven
u toch nog schoon, immers overglansdl
met Gods licht, gedrenkt van oneindige
genade. Een plan van hemelsche wijs
heid rijst langzamerhand, eerst in on
gewisse breede trekken, vervolgens al
duidelijker bepaald voor uw verrukten
geest op en doet u alle eigen arme levens
plannen met een glimlach, ook met een
blos van schaamte verzaken.
In uw leven blijkt u, ondanks de zonde,
die helaas! talrijke bloesems onherstelbaar
verwaaien dèed, toch door Gods ontfer
ming ten slotte niets wezenlijks verloren
te zijn gegaan. De latere ervaringen doen
u met ontroering het vroeger doorleef
de begrijpen.
Wat gij eertijds bedroefd of verstoord
hadt ter zijde gelaten, nu ziet gij het in
een ander, hooger licht weder aan; het
wordt'u duidelijk; gij begrijpt den samen
hang en de gedachte lost zich op in aan
bidding."
voor Charlotte, God zegene haar goed
hart!"
Was het Charlotte? Mary en Bertie za
gen elkander aan, en schoven onwillekeu
rig wat dichter tot elkander.
„O, Mary, is onze prettige tijd nu waar
lijk ten einde?" riep Bertie op spijtigen
toon uit, en vatte haar hand; deze bewe
ging scheen gansch natuurlijk. Mary trok
ze niet terug. Daar stonden zij nu te za-
men, arme jonge schepsels! hand aan
hand, terwijl hunne Nemesis buiten op hen
stond te wachten, om hen evenals de engel
der wrake uit het paradijs te verdrijven.
Dollie sloeg geen acht op hen; zij schoof
het zware gordijn, dat voor de deur hing
op zijde. Iedere verandering was haar wel
kom, zelfs de terugkomst van Carlotte. Zij
opende de deur, liep de donkere gang in
en vloog regelrecht in de armen barer
moeder!
HOOFDSTUK XX.
Een onverwachte aankomst.
Maar waar is Tante Mary? Waarom
komt zij ons niet verwelkomen?" riep eene
schelle, besliste stem, die ergens uit de
duisternis kwam. Mary kreeg een schok
en liet de hand van Bertie los, als ware zij
gestoken. Weer zagen zij elkander aan
ditmaal was het bijna èen blik vol wan
hoop. Het was de stem van Janet.
„Wat is er nu aan de lucht? Waarom
De heer C o 1 ij n over den p o 1 i-
tieken toestand.
Oud-Minister H. Golijn heeft Woensdag
avond te Leeuwarden een politieke rede
gehouden, aan het verslag waarvan wij
een en ander ontleenen.
Na gewezen te hebben op de vruchten
van de rechtsche samenwerking en op de
offers, door de A.-R. partij aan de coalitie
gebracht, omdat zij niet de groote verant
woordelijkheid op zich wilde laden die te
breken, vervolgde spr.:
Nu buiten onze schuld die samenwer
king verbroken is, zullen wij, zoodra po
sitieve samenwerking aan de orde gesteld
wordt, ons ernstig moeten 'beraden, of we
op dien weg kunnen voortgaan. We behoe
ven ons niet voor te stellen, dat we alles
kunnen krijgen, maar we behoeven ook
niet alles te laten schieten.
Daarmee is ook onze taak voor het he
den aangewezen. Wij moeten in en buiten
de Saten-Generaal propaganda maken
voor onze A.-R. beginselen.
Spr. kan nu niet veel meer over de toe
komst zeggen. Hij profeteert op dit gebied
niet gaarne.
Eerste plicht is, dat we onszelf moeten
verdiepen. We hebben de laatste jaren zoo
vooraan gestaan in de gevechtslinie, dat
we geen tijd van rustige verdieping en be
zinning hebben gehad. Laat daarom de tijd
aanbreken, dat we 't nu doen, opdat, wan
neer we na eenigen tijd morgen, of over
morgen, of over tien jaar geroepen wor
den, met anderen saam de verantwoorde
lijkheid van het bewind te aanvaarden, we
voor onszelf klaar en helder de lijnen zien.
Tweede plicht is, misverstanden tus
schen hen, die bijeenhooren, zooveel mo
gelijk op te ruimen. Spr. heeft daarbij
vooral het oog op de Staatkundig Gerefor
meerden. In tegenstelling met de partij van
Ds Lingbeek, die ondergraaft den bodem
waarop wij nu 50 jaar gestaan hebben,
zoodat er een absolute tegenstelling van
beginsel is, is er bij de Staatk. Geref. mis
verstand, dat voor opheldering en toenade
ring vatbaar is. Maar dat moet zijn tijd
hebben en men doet wijs dat verschil niet
toe te spitsen. Zij hooren -bij ons. Hun
diepere gedachten zijn dezelfde als de
onze. Alleen is er misverstand.
In de derde plaats moeten we ons eiken
dag bereid verklaren tot verdere politieke
samenwerking als op redelijke wijze met
onze politieke inzichten en verlangens re-
ke.ning gehouden wordt. Spr. zou aan de
R.-K. in ons vaderland willen zeggen: ont
zie een weinig de Protestantsche gevoelig
heden. In onzen kring heeft Dr Kuyper
eerst, spreker daarna alles gedaan, om
zuiver anti-papistische gevoelens te be
strijden. Het anti-papisme behoort in de
A.-R. gelederen niet thuis. Nu mogen wij
aan Rome vragen: Ontzie de Protestant
sche gevoeligheden en denk er aan, dat gij
woont in een land, waar de minderheid
R.-K. is.
Aan de G.-H. heeft spr. geen bijzondere
boodschap. Van huis uit staan zij ons na
der. Toch is de verhouding tot hen wel
eens meer gespannen geweest dan tot de
is zij gekomen om alles te bederven?"
steunde Bertie. Arme jongen! deze plot
selinge komst van zijne vijandin vervulde
hem met allerlei treurige voorgevoelens.
Was het lot hem tegen? „Mary, wat betee-
kent dat?" riep hij uit, terwijl hij beproef
de haar terug te houden. „Stil, hoe zullen
wij dat weten?" maar Mary was ook een
weinig bleek geworden. „Hier ben ik, Ja-
net," zeide zij haar best doende natuurlijk
te spreken en op de statige gedaante toe
gaande, die vol ongeduld in de duisternis
tuurde.
Bertie volgde haar gemelijk. Welk een
tooneel bood het voorportaal op dat oogen
blik aan! Charlotte stond 'druk met Ro
many en den koetsier te praten; Justine
en Ursula brachten sjaals en pakjes naar
binnen; in het verste hoekje op de eiken
houten bank zaten Dollie en haar moeder
en hielden elkander vast omsloten; en
ginds was Mary bezig den mantel van
Janet af te nemen; zij deed haar best ver
heugd te kijken over deze plotselinge ver
schijning.
Janet was blijde hare zaken af te kun
nen doen. Hoe sdhoon zag zij er uit, terwijl
zij haar weelderig haar met beide handen
glad streek hij het .schijnsel der lamp!
„Nu ben ik klaar," sprak zij, terwijl zij
Mary's arm nam, maar ternauwernood op
Bertie lette. Zij zweefde hem voorbij, op
weg naar de zitkamer, met opgeheven
De politieke hoofdredacteur van „Het
Vaderland" onze vriend Roodhuijzen, be
treurt het, dat bij den rooden optocht
onlangs te 's-Gravenhage de kerkdienst
gestoord werd, maar hij verheugt er
zich over, dat Burgemeester Patijn van
geen verbod van dergelijke optochten op
Zondag wil weten.
Uit het vrijlaten van den Dag des Hee-
ren voor dergelijke rumoerige betoogingen,
zoo zegt hij, spreekt de echt liberale
geest.
Het verheugt mij, dat de heer Rood
huijzen (lit zoo duidelijk uitspreekt.
Het is wel geen nieuws, maar daar,
het de laatste jaren gewoonte was gewor
den, vooral in verkiezingsdagen, gods
dienstige termen te gebruiken en te ver
zekeren, dat de vrijzinnigen volle eerbied
hebben voor den godsdienst was het niet
altijd even gemakkelijk de echt li b e-
r a 1 e g e e s t te onderkennen. 1
Maar we zijn er nu weer achter.
De heer Roodhuijzen heeft er nog eens
weer aan herinnerd, dat het Liberalisme
een vrijheid huldigt die met Gods Woord
en Wet onbestaanbaar is.
Van deze verzekering neem ik gaarne
aC-P' OPMERKER.
R.-K. Dat behoorde niet zoo te zijn. En van
onzen kant moet alles gedaan, om span
ning te vermijden, waarbij wij van hen
vragen, tegen ons een standpunt in te ne
men als spr. tegenover hen.
Typhu s - alarm.
Naar aanleiding van het groot aantal
(typhus-gevallen behandelt de geneeskun
dige medewerker van de N.R.Crt. verschil
lende vragen die zich hierbij voordoen.:
Op de vraag waaraan het optreden van
najaars-epidemiën moet worden toege
schreven, antwoordt hij volmondig: wijl
weten het niet.
Gemakkelijker zegt hij, is het antwoord
op de vraag waaraan het explosieve op
treden van typhus-epidemiën in het alge
meen te wijten is.
Hier moet gedacht worden aan besmet
ting van velen ongeveer terzelfder tijd-
Die besmetting vliegt bij typhus niet dooï
de lucht. Die besmetting komt bij ty
phus ook niet van binnen uit. De hoofd
bron der besmetting is (voor plm. 73
pet.) besmette spijs en drank: met namï
water en melk. Typhus is een water-en-
melk-ziekte bij uitnemendheid. En ik
haast mij het er bij te voegen een
onzindelijkheidsziekte 'bij uitnemendheid.
Want zonder onzindelijkheid is water- en
melkbesmetting wel niet uitgesloten, maai]
toch meestal van ondergeschikte betee-
kenis.
Zwaarder dan de melkbesmetting (bij;
ziekte in het gezin van iemand betrok
ken 'bij het melkbedrijf, 'resp. bij spoe
len van melkbussen in verontreinigd wa
ter, maar dan is waterbesmetting tochi
weer het primaire) weegt de wat er he
's met ting ontstaan door loozing van
riolen of direct van vloeibare en vaste
uitwerpselen in openbare wateren. Langs
de groote waterwegen zijn de schippers
hier en de schuldigen ,pn de slachtoffers-
In het polderland komt een overeenkom
stige Verontreiniging, maar al' te vaak
in de .omgeving van een bacillendrager
voor. Maar daarin kan ik niet dieper tre
den. De groote moeilijkheid is dat men
wel zeggen kan en vaak ook aannemen
m.oet dat waterbesmetting een epi
demie veroorzaakt maar het bewijs bijna
nooit leveren kan. De kans dat in besmet
water (en 'in besmette melk\ typhnba-
cillen worden gevonden is buitenge
woon. klein.
We nemen aan dat er een onzichtbare
vorm der typhussmetstof in zit de
epidemie bewijst het? maai' door bacte
riologisch onderzoek slagen wij er niet
in het bewijs te leveren.
Contactbesmetting d.w.z. overbren
ging der ziekte door aanraking van den
lijder speelt bij typhus ongetwijfeld
een ,r.ol, vooral wanneer de eerste epide
mische explosie heeft plaats gehad, maar,
die eerste explosie veroorzaakt en ver
klaart zij niet.'
In verband met de epidemie te 'Breda
wordt voortdurend gewezen op de Mark-
1 1 ll.m.»,—.n II I I
hoofd en een vreemd vuur straalde op
haar bleek gelaat.
„Lieve Janet, welk eene verrassing,"
zeide Mary vriendelijk, toen haar schoon
zuster zich weder tot haar overboog en
haar op den wang kuste. Janet uitte zich
niet dikwijls op deze wijze, uitgezonderd
tegen haar man. Zij verkwistte nooit hare
liefkoozingen; nu streelden hare vingers
het gelaat van Mary op moederlijke wijze.
„Arme tante Mary! Wat ziet ge er bleek
en mager uit! Wat zou Maurice wel zeg
gen, als hij u nu zag? Wij moeten goed
voor u zorgen en u maar flink vertroete
len, -om u al deze narigheid te doen ver
geten."
„Dank u, Janet," antwoordde Mary
dankbaar, „maar ik heb een heerlijk tijdje
gehad om uit te rusten en voel mij weer
geheel als van ouds gereed om alle
werk te aanvaarden, dat gij en Maurice
voor mij hebt. Nu moet ge mij eens ver
tellen, wat u er toe gebracht heeft zulk
een reis te maken en Maurice en de kin
deren alleen te laten?"
„Wij wensdhten u te spreken, Mary, en
Maurice was niet wel genoeg om te ko
men"; en nu werd haar gelaat merkbaar
verduisterd.
Mary merkte het op.
„Is Maurice niet wel?" vroeg zij be
zorgd; en weder zag zij de wolk op Janet's
gelaat. (Wordt vervolgd.)1