Onderwijs.
Wetenschap en Kunst.
Posterijen en Telegrafie.
Uit de Pers.
Een schoolmeester uit de Oude Tijd.
Meester Abraham van Spijker was se
dert negentien jaren schoolmeester op de
plaats Vleerboomspruit in het Waterberg-
se. Meneer Mostert had hem „opgetil" op
'n nachtmaal en werd daar diep getroffen
door de grote bijbelkennis van de man, die
met één been overal tegelijk scheen te zijn:
en met één oog alles scheen op te merken.
Hij was toen veertig jaar en, bijna twin
tig jaar zich op oom Mostert z'n plaats ge
wijd te hebben aan 't werk der opvoeding,
bleek Van Spijker, ondanks een paar grijze
haren, nog dezelfde flukse „jong kerel" te
zijn. Zoals meneer Mostert mij vertelde,
wist hij niet waar de man eigenlik van
daan kwam, doch dat deed er minder toe.
Hij scheen veel van de zee te weten en kon
mooie „skippe" maken uit boombast. Men
wist dat hij zo een enkele keer eens uitging
en soms niet erg „fris" thuis kwam, doch
ieder mens had zijn gebreken; hij was
goed in_ die „trap der jeug" en kende de
belijdenis op zijn duimpje. Zijn één oog en
zijn één been had hij op wonderbaarlike
wijze verloren. Hij had dit zo vaak al ver
teld, dat hij zelf de geschiedenis scheen te
geloven.
„Dit was so gewees":
„Toe ek nog so 'n klein seuntje was het
mij pa en mij ma mij saam geneem naar
'n vreemde land. Ek was toe so omtrent
sewe jare oud. In die land was mense wat
nie wit was en ook ni swart nie. So brui-
nerig, meer naar die rooi kant. Ons rij een
dag op kamele naar 'n groot dorp waar
mij pa n besigheid sou krij. Ek sit voor
op die kameel bij mij ma, en pa kom ach
teraan. Ma is in die slaap, maar ek is
wakker. Daar siet ek net digbij 'n groot
tier op die pad lè. Niemand sien die ding,
die manne nie, die kamele nie, net ek. Ek
denk daar is groot gevaar en ek wil red.
Ons kameel is nou bij die tier en ek denk
nou is dit tijd. Ek spring reg af op die
ding, en wat ek gedenk het, gebeur. Die
wilde dier skrik so dat hij weg hardloop
maar mij been is af en 'n doorntak het
mij oog uitgesteek." En als dan de hoor
ders vroegen hoe 't kwam dat ieder sliep,
en wat er verder gebeurde, zei Van Spij
ker altijd: „Ek was bewusteloos gewees."
Ik had meneer Mostert beloofd „te kom
kuier en skiet," want „daar was baje bok-
ke op die plaas!"
Het was op een Vrijdagmiddag dat ik
met de „spider" t pad opreed 't welk naar
de vrij grote plaats leidde. Wij hadden van
t station af druk gepraat over alles en nog
wat, zodat wij, zonder 't te weten voor 't
grote huis stil stonden. Juist wilden we
binnen stappen toen oom Martinus (zo
noemden we meneer Mostert) zich om
draaide en 'n blik op de kraal wierp; op
eens begon hij te roepen: „Abram,
Abram!" Om de hoek van 'thuis stompte
n man met één gesloten oog en 'n lange
baard. „Wat mekeer jou dan vandaag?
Kijk bietjie, die kalvers suip uit en die
kaffers sien glad niks nie! Is jij dan mal of
dronk? Ek het mos gesê jij moet toekijk.
„Ja oom Martiens," zei de meester, „ek
was juis klaar om te gaan," en ondertus
sen wierp hij een blik op mij die zei: „wat
soek jij hierso?"
'tHuis instappend zei oom Martinus,
„dit s die meester!"
Aan tafel sprak de meester niet, doch
scheen maar half gerust door mijn tegen
woordigheid, en zodra wij gegeten hadden
verdween hij naar zijn kamertje, waar hij
ae schoenen van de grootste jongens net
jes afborstelde, want hij wilde ze niet vuil
zien, zei hij altijd.
Ik vroeg oom, welke landsman hij dacht
dat de meester was.
Hij meende, dat hij Afrikaner was, want
hij geloofde het verhaal van die „tier"
niet. Hij dacht dat die meester in zijn
jeugd n fout gemaakt had" en voor de
waarheid niet had willen uitkomen
maar '11 mens is mos maar 'n „mens".
't Was Zondagmiddag. Alles sliep nog
en ook ik wilde maar weer indommelen'
toen t gelui van een osseklok mij geheel
wakker maakte. Ik had gehoord dat de
meester 's Zondagsmiddags school hield
en was nieuwsgierig. De negen leerlingen
waren na tien minuten te zamen en de
schoolkamer werd gesloten;
voorzichtig ging ik naar buiten en luis-
terde, staande naast het open raam.
„Kinders, zei de meester, „ons sal van
daag spreek oor die roeping van David om
koning te word."
„Koos je weet mos, Saul was mos nie
goed nie!
„Hij was mal," zei Koos, blijkbaar met
overtuiging.
„Ja, hij had een kwaaie gees gehad,"
verbeterde de meester. „Hoe weet ons dit
d"klas Vr°eg kleinSte meisje in
„Hij wou mos vir David gesteek het met
uie assegaai!
„Goed, mij kind, goed! Maar dit het ek
mooi!"n° gnie g6leer nie" Luister 11011
„Een dag lê die profeet Sam iel onder
n doringboom 111 die woestijn en slaap, hij
is baje moeg, want liij moet baje rondtrek.
SamniiT 11 stem wat sê: Samuel,
dit.i-, ?10,et nou mooi opmerk dat
dit al die tweede keer is wat die ou so ge
roep werd).
'frr1 hett Va®&eslaap en wrijf sij oë
en se ,Jd wat ls <jlt nou weer!" Kijk toch
n bietjie die weerbarstige ouman, hij was
al moeg van die rondtrek.
jij, viF 0,1 Jesse? vr die stem, en
toe Samuel se ja, krij hij bevel om Jesse
gaan 'se dat een van sij -seuns koning
sou word oor Israel.
„Nou was dit 'n baje swaar ding vir Sa-
iÏÏfl ,dekW0Ufgfhad het dat Sij eie SeU11S
1 sij plek profete moes word, maar hulle
van rr sujke. niksnutse as diesel
ou man i mWiaVy nek gebreek het. Die
slotte Mi dol daai'om aan en kom ten
die deur eTt JeSSe' Hij kI°P aa"
oop Se maak «elf die deur
„More meneer Samuel, sê die ou. Julle
moet weet, 'n profeet in die dae was net
soos 'n predikant nou, daarom sê Jesse
meneer.
„More ou Jesse," sê Samuel. „Maar
Jesse was so blij dat daar 'n predikant
was, dat hij somaar vir sij vrouw skree om
gauwgauw koffie te maak!"
Of liet nu die koffie was die me onwil
lekeurig lachen deed, weet ik niet, doch
ik moest mijn zakdoek voor de dag halen
en trachtte zachtjes te retireren he
laas, niet zonder nog juist 't hoofd van de
meester te zien buiten het venster Die
avond kwam de meester niet aan 't maal,
„hij had kopseer!'
De volgende morgen zat ik op de bank
onder de veranda te turen naar witte
wolkjes, die ver weg over 'n heuvelrij dre
ven als '11 vlucht blanke duiven. Ik had in
't eerst niet opgemerkt dat er gesproken
werd in de kamer achter mij, doch nu
hoorde ik duidelik de stem van de mees
ter die met oom Martinus argementeerde.
Meneer Mostert scheen boos. Daar was
'11 klausule in die Omheinigswet die zijn
toorn in die mate had opgewekt, dat hij
persoonlik een brief had geschreven aan
de Staats-sekretaris om deze het verkeerde
van zulke maatregelen onder het oog te
brengen, en het gesprek liep over de woor-
ding van die brief. „Oom Martinus," her
haalde de meester voor de zoveelste maal,
„oom kan die sin nie so laat staan nie, dit
is verkeerd."
„Hoekom dan nie?" vroeg de oude man
nu voor de eerste maal.
„Kijk nou, oom sê hier: De hout paal
zijn niet so sterk als de ijster paal. Die
„zijn" moet „is" wees. Paal is enkelvoud
en zijn is meervoud, en
Oom Martinus was blijkbaar gekwetst.
Hij stond op en schreeuwde: „Dit traak
mij niks nie of dit nou meervoud of min-
dervoud is, maar daar is 'n fout en dit
moet hulle reg maak!"
Toen kwam hij naar buiten, gevolgd
door de meester. „Abram," zei hij, „sê vir
Platje (dit was '11 kaffer) dat hij moet op-
saal, ons wil rij."
Voor de eerste maal meende ik een pijn-
üke trek op 't gelaat van Van Spijker te
zien, doch ik dacht er niet verder over.
Oom vertelde mij het geval en ik kon
niet anders dan de meester gelijk geven;
dit maakte hem kregelig en hij sprak ver
der geen woord.
Toen we terug kwamen stond de meester
op de stoep.
„Meester!" riep oom Marinus hem toe,
„hierdie Hollander sê jij is reg, skrijf die
brief maar soos jij dink dat hij moet
wees!"
Een glimlach van verstandhouding
vloog over het gelaat van de onderwijzer,
die mij onwillekeurig had aangekeken,
doch hij zei net „ja oom Martinus."
'n Paar dagen brachten we met jagen
door, en ik zag weinig van de meester. Ik
zou de volgende Vrijdag weer vertrekken.
Oom had 'n kou gevat en voelde „sieke-
rig"dit maakte dal ik de dag voor mijn
vertrek me tamelik verveelde: met opzet
hield ik mij ver van de school om de mees
ter, voor wie ik simpathie was begonnen
te voelen, niet te hinderen door mijn te
genwoordigheid.
't Was Donderdagavond en ik liep doel
loos naar '11 randje achter het huis; daar
ging ik op '11 grote klip zitten en tuurde
naai de laatste stralen van de reeds weg
gezonken zon. Ik had nóg eens zo zitten
kijken, herinnerde ik mij, maar dat was al
lang geleden, dat was op de duinen, over
de zee.
„Mag ik u een ogenblik spreken?" vroe°-
iemand achter mij.
'n Donderslag bij een heldere hemel had
me niet meer kunnen doen schrikken.
Ik sprong op en daar stond de meester.
„U zou", zei hij, nu onberispelik Hol
lands sprekend, „niet denken dat ik Hol
lander was, maar toch is dit zo. Wil u zo
goed zijn even mee te gaan naar bijn ka
mertje?"
In stomme verwondering volgde ik de
man, die me nu dubbel belangstelling in
boezemde.
In het nette vertrekje stond een stoel die
mij vverd aangeboden. De meester ontsloot
een koffer en nam er een pak papieren
uit, die hij mij enigszins zenuwachtig
overhandigde.
,,'t Gebeurt zelden," zei hij, „dat ik een
landgenoot ontmoet. Ik word ouder, en '11
zeker gevoel zegt me, dat ik niet veel land
genoten meer ontmoeten zal, 'tis zó ook
veel beter. Ik stel vertrouwen in u, en nu
wil ik u iets laten zien."
Hij opende het pak en toonde mij een
paar brieven met 'n adelik wapen, 'n eind
diploma van 'n Gymnasium en 'n insigne
van 11 Studentekorps. Bij dit alles beefde
z-ijn hand, doch hij sprak niet. Ik zag nu
dat „Abram van Spijker" niet bestond.
Langzaam vouwde hij de papieren weer
lk hem zwijgend .teruggaf. Toen
ging hij op z'11 bed zitten met 't hoofd in
de handen. Eindelik brak hij de pijnlike
stilte. „Ik zal kort zijn," zei hij met hese
stem. „Ik heb mijn ouders veel verdriet ge
daan, ben eerst naar „De Oost" vertrokken
en heb daar mijn been en mijn oog verlo
ren, en ben toen hier gekomen en Abram
van Spijker geworden." Hier onderbrak 'n
snik z'11 kort verhaal en ik liet hem alleen
om na het avondeten hem weer op te zoe
ken.
Het was twee uur in de morgen toen ik
de meester verliet en wij scheidden als
oude vrienden.
Een paar maanden later kreeg ik '11
brief van oom Martinus, mij dringend ver
zoekende over te komen. „Die Meester was
dood. Oom had een paar friese koeien ge
ïmporteerd, en de meester was daar niet
bij weg te slaan geweest. Oom had hem
gewaarschuwd, doch op 'n avond was een
van de koeien „nukkerig" geworden en
had de meester in de borst gestoken, ten
gevolge waarvan hij een dag later overle
den was. Op ontvangst van dit schrijven:
reisde ik direkt naar Oom Martinus z'n
plaats.
Van Spijker had mij in de nacht van ons
eerste en laatste gesprek verzocht zijn fa
miliepapieren, indien hij eventueel plotse
ling mocht komen te overlijden (men kon
nooit weten) in beslag te nemen en te ver
nietigen. 't Was zo bard, zei hij, te denken
dat misschien vreemdelingen, mensen die
niet begrijpen konden, er inzage van zou
den nemen. Die paar brieven, twintig jaar
geleden van z'n moeder ontvangen, moes
ten voor zulk 'n heiligschennis bewaard
blijven.
De meer genoemde bundel papieren nam
ik en verbrandde ze op zijn graf, ver in
'tveld. 't Roerde me, ik voelde daar lag
'11 landgenoot, '11 vergéten Hollander, daar
onder de ruisende Mimosa. Hij had ook
zijn deel gehad van 't levensleed.
Toen ik oom Martinus een jaar na die
tijd ontmoette, vertelde hij mij, dat hij 'n
mooie steen op die graf van „de meester"
had gezet, 'n prachtige leiplaat, en daarop
stond:
Hier rust
Abraham van S p ij k e r,
Schoolonderwijzer
van
Martinus Mostert.
Uit: Oom Frikkie en ander Sketse
(J. L. van Schaik, Pretoria.)
(Uit „Zuid-Afrika", maandblad voor de
cultureele en economische betrekkingen
tusschen Nederland en Zuid-Afrika.)
Gel ij ks t©l 1 i ng? We lezen in
Friesch Dagblad:
We hebben er reeds eerder op gewezen
dat hot met de zoogenaamde gelijkstel
ling nog altijd niet in orde is.
Hef beginsel der gelijkstelling is, zeer
zeker, wel in de wet opgenomen, maar
er komt zeier veel aan op de toepassing
van dit beginsel.
Een beginsel moet straks in een orga
nische wet worden belichaamd en zoo
is het dan ook gegaan met de gelijkstel
ling!
Practisch blijkt echter telkens weer, dat
er aan deze gelijkstelling nog al iets
hapert. l 1 i j 1 i
Wij willen voor ditmaal op oen tweetal
zaken de aandacht vestigen.
Er is nu oen beslissing gevallen ten
aanzien van do kosten bij vervulling bij
vacatures. Hot Koninklijk Besluit zegt
dienaangaande, dat bij de vaststelling der
kosten van het openbaar onderwijs vol
gens aid. 101 terecht geen rekening
is gehouden met de kosten betreffende
het bezoeken, de overkomst en het keu
ren der sollicitanten.
Dit g< spatieerde woordje terecht is o.i.
in lijnrechten strijd met de gelijkstelling.
Het had moeten luiden: ten onrechte!
liet is ons volmaakt een raadsel, dat
men dit niet beseft. Met de vervulling
van vacatures zijn vaak aanzienlijke be
dragen gemoeid. En moeten dan de
Schoolbcsturen deze uitgaven betalen uit
eigen kas
Het is wel fraai en we kunnen onmo-ge-
gelijk begrijpen, hoe minister Waszink tot
oen dusdanige interpretatie van het be
wuste artikel komt.
Hetzelfde geldt van de beslissing inzake
de uitgaven wegens verzekering
van schoolgebouwen en schooi-
meubclen tegen brandschade.
Ook deze uitgaven, zegt liet Koninklijk
Besluit kunnen niet worden gerangschikt
onder de kosten, bedoeld in art. 101.
En tóch legt de Wet den besturen
de verplichting op, om hun schoolgebou
wen tei verzekeren
Voorzeker; het is nog niet alles gelijk
stelling, wat gelijkstelling heet!
Dies vragen wij: redres 1
Fraude bij examens. Onder
het opschrift „Wrange Vruchten" schrijft
„De Avondpost" o.m.:
Examen-epidemie, die besmettelijk
werkt en dit jaar een gevaarlijk karak
ter droeg. Want we boekten zoo te-
naastenbij een losse 25 fraudes, waar
bij de candidaten beulden met de por
tiersjongens of met den onderwijs-in-
spectenr. Daar is q.q. geen verschil.
De portiers-jongen heeft zijn weetje
ook, precies als de inspecteur en: voor
wat hoort wat. Candidaten dus, die
hun diploma's binnen smokkelden. El
ders, jonge krachten, die het loodje
moesten leggen, omdat het lot hun
niet gunstig was. Dit jaar heeft leelijke
gaatjes geprikt in de onkreukbaarheid
van het Nederlandsche diploma. De
wrange vruchten van een foutief systeem.
Examen doen is loterij-spel. En zoo
lang dit kansen wagen er niet uitge-
peperd wordt, zullen we gepeperde
waarheden te liooren krijgen over exa
men, candidaten en examinators.
Wat principieel doel is: peilen en
zoeken naar het inzicht van den can-
didaat, dat is geworden aftappen van
den candidaat, dat is geworden aftap
pen van kennis, buiten de proporties
van: het vak. De grondfout zit in het
karakter dat het. tegenwoordig examen-
doen draagt. Er is een teveel aan weten
en een te weinig aan inzicht bij de exa
minatoren..
Do persoonlijkheid van den candidaat,
die individueel een bok schiet, legt te
weinig gewicht in het laboratorium-
schaaltje.
Een overvragen zonder doel. Op een
Staatsexamen kwam nog dezer dagen een
jongmensch voor Grieksch op. Het litte
ratuur-lijstje dat door den candidaat was
ingeleverd omvatte o.m. 10 boeken van
Homerus.
E11 prof. Molkenboer begroet den hoop-
vollen jongeman met de vraag: Denkt
u nu heusch te zullen slagen met maar
10 boeken van Homerus op uw lijstje?
Onder de veertien ga ik niet.
Zoo slaan geleerde heeren den bo
dem in van idealen bij jongemenschen,
voordat hun uit ook maar één ant
woord do onkunde of het onvoldoende
gebleken is.
Is het een kwestie van overproduc
tie, waardoor men tot opvoering van
do exameneisehen gekomen is, dan
breke men dat fatale systeem. Want
mot overbodig afwijzèn maakt men
geestelijke slachtoffers. Het geeft -geen
pas, zoo onbillijk neen te zeggen tot
candidaten welke misschien dank zij
groote linaneieele offers van ouders
of eigen inspannenden bij-arbeid, iets
hebben willen bereiken waardoor hun
levenskans stijgt. Hoeveel verwachtin
gen slaan wij den bodem in alleen
door oen candidaat af te wijzen. Wie
peilt de tragiek die daar achter zit?
En juist daarom vraagt ons recht
vaardigheidsgevoel: open kaart. En ein
delijk: de wrange vruchten, welke de
examen-boom dit jaar afgeworpen heeft,
brengen ons tot een juister levensinricht.
Laat ons toch eindelijk eens ter wille
van een kerngezonde economische, maat
schappelijke en geestelijke samenleving
wat meer afgaan op den persoon dan
op zijn acten. Handels-directeuren en pien
tere zakenlui weten wel, dat zijn bediende
met een Mercurius-diploma nog geen Mer-
curius zelf is.
Het leven heefL méér kanten dan die
eene diploma-kant. Handenarbeid voor
den jongen, dien het leeeren niet vlot
afgaat. Aanpakken en kans geven, dat is
het perspectief dat geopend moet worden
na de bittere examen- en diploma-ervarin
gen.
Maar daartoe zal het intellectueele
Holland eerst tot bezinning moeten
komen.
||-| 11^—1 1II II11 f
Kasteelen op Zuid-Beveland
Schouwen en Tholen.
Men schrijft uit Middelburg aan de ,,N.
R. Ct.":
Was de vorige der wisselende tentoon
stellingen uit den topografischen atlas
van het Zeeuwsch Genootschap der We
tenschappen aan de kasteelen en buiten
plaatsen van Walcheren gewijd, thans ko
men die van de overige Zeeuwsehe eilan
den aan de beurt. Het verschil tusschen
beide is opmerkelijk. Want terwijl op Wal
cheren in de zeventiende en achttiende
eeuw nog tal van bloeiende buitenverblij
ven aanwezig waren, waarvan ondanks
de hieronder aangerichte verwoestingen
in onzen tijd nog een vrij belangrijk aan
tal over is, hebben de overige Zeeuw
sehe eilanden, met uitzondering van liet
slot Moermont en het kasteel le Haam
stede op Schouwen, niets moer van dien
aard bewaard. Van de ook hier in de
Middeleeuwen talrijke burchten en ka
steelen waren de meeste reeds in de
zeventiende eeuw óf verdwenen, óf ge
heel in verval. Een teekenaar als Jan
Arends, die in het laatste kwart der acht
tiende eeuw op Walcheren zooveel vond
te doen, zou op Schouwen slechts wei
nig en op Beveland ganscli geen stof
voor zijn album hebben kunnen vinden.
Daarmede is tevens, met enkele uitzon
deringen, de aard van het aanwezige en
bier geëxposeerde materiaal geteekend: af
beeldingen van ruïnes grootendeels, en
daarnaast voorstellingen der kasteelen „in
welstand", waarvan de historische waar
de vaak problematiek is.
Een groot aantal der tentoongestelde
afbeeldingen. ;s vervaardigd naar teeke
ningen door Isaac Hildernisse, die ver
moedelijk in opdracht van Cornelis Kien,
burgemeester van Veere, die een groot
verzamelaar van kaarten en teekeningen
was, op het einde der zeventiende eeuw
tal van kasteelen en hun plattegronden
heeft afgeteekend. Hij bracht o.a. het slot
Oostende te Goes, waar volgens de over
levering Jacoha van Beieren den mo-er-
beziënboom zou hebben geplant, waar
van een afbeelding van 1857 aanwezig
is, liet kasteel van Kruiningen, omstreeks
1720 afgebroken, Maelstede en Bruëlis
onder Kapelle, mede sinds lang verdwe
nen, Gistelles en bet Huis te Werf of
Hendrikskinderenburg, afgebroken van
1798 tot 1802, in beeld; eveneens m'aakte
hij teekeningen van het huis te Schengen,
in zijn tijd nog slechts een ruïne, het
slot van Ellewoutsdijk, sinds de zestiende
eeuw in verval, en van het huis te Baar
land, waarvan nog overblijfselen aanwe
zig zijn. Ook een teekening van Corne
lis Pronk uit 1746 van dit slot is ten
toongesteld. Al deze kasteelen lagen op
Zuid-B-eveland, evenals het huis te Water
vliet en Barbestein onder Heinkenszand;
liet laatste was in de zeventiende eeuw
eigendom van den heer Van Odijck, ver
tegenwoordiger van den eersten edele,
later van de familie Hurgronje, totdat het
in 1816 tot Roomsch-Katholieke kerk
werd ingericht.
Ook op Schouwen en Tholen heeft Hil
dernisse gewerkt. Haamstede, nog in we
zen, het charmante Moermont, in onzen
tijd gerestaureerd, Windenburg, in 1837
gesloopt, Zwanenburg bij Kapelle in Dui-
v eland, sinds de zeventiende eeuw in
verval, zoowel als de overblijfselen van
het huis Oosterstein werden door hem
in beeld gebracht. Ook het vermaarde
kasteel te Sint Maartensdijk, residentie
van Frank van Borssele, Jacoha van Beie-
ren's laatsten echtgenoot, waar de reeks
der Oranje-portretten heeft gehangen, die
thans de raadszaal dezer gemeente sie
ren, werd door hem afgebeeld.
Ten slotte worde nog genoemd een
keurige teekening van Paul van Lienden
uit 1758, yan het slot Crayestein 05.
der Burgh, dat in dien tijd nog wel i,
wezen was, doch in de negentiende ee®t
een hofstede is geworden.
Het socialisme en de liefdadigheid
(Slot.)
De jonge Mosley heeft op 's vadei»
brief, ook openbaar, geantwoord, dat
in do eerste plaats niet zoo rijk is a|ij
men liet voorstelt, en dat hij in de tivee.
de plaats geien lust beeft geld aan de
armen te geven, aangezien dezen daarbij
niet gebaat zouden zijn. De eenige ma
nier om dei armen te helpen is, zea
bij, dat het stelsel afgeschaft wordt, waaj.
door de armen het van de openbare
liefdadigheid moeten hebben. Voor te
overige zegt bij, dat hij de zaak van
do arbeidersbeweging op allerlei manie
ren finanriëel gesteund heeft, voor z^
ver zijn middelen hem dit veroorloofden
„Hot zou", besluit Mosley, „hot kapi
talisme uitmuntend te stade komen, ij.
dien wij ons zeiven even machteloos
maakten als degenen die wij trachten
te helpen door al onze middelen op |e
geven en in do ergste achterbuurten, dj,
wij konden vinden, te wonen. Indien dj
heele arbeiderspartij dit voorbeeld volgde
zouden tuberculose en andere ziekten
regoc-rende klasse spoedig bevrijden vv
het «enige gevaar, dat zij heeft te vree.
zen.. Geien wonder dat de regeerend»!
klasse zoo geestdriftig voor het idee 0».
komt."
Men ziet het: onze tot het socialism)
bekoorde aristocraat komt met hetzelfde
praatje, waar rijkei socialisten gemeenlijk
mee komen. Alles wordt afgeschoven op.
do gemeenschap. De gemeenschap moell
liet 'm doen, do gemeenschap is er gordH
voor.. Liefdadigheid is uit den bot®,
zij steunt oudei maatschappelijke instelli»!
gen maar, die zoo spoedig mogelijk be
hooren te verdwijnen. Do inillioenen pro
letariërs gedoemd zullen zijn nog heel
hun leven in die oude vormen verder te
loven en dus maar een poover beetje
hebben aan beschouwingen als liierbo
ven zijn vermeld, komt niet in die wel
doorvoed® socialisten op. De gemeen-
schap, Je gemeenschap (1
Neon, Je paiticuliere liefdadigheid vindt
in 't algemeen niet veel steun bij de
socialistische heeren. Als zij er echter
aan doen, bazuinen zij gemeenlijk met
flinke luidruchtigheid hun eigen lof. De
oproerig© krabbelaar van „Het Volk'heeft
er bijzonderlijk slag van in zulke om
standigheden dien lof te bazuinen, som
tijds zonder cenig recht. Nog herinneren
wij ons do ontstellend groote opbrengst
eener collecte voor de stakers in Twente
op een S- D. A- P.-congres, waar immers
de welgedane elite der partij steeds ver
tegen wo oivligd is. Het bedrag stond nog
oen eind beneden de Zondagcollecten in
oen klein deel der Ilaagsche kerken, De
Gereformeerde, waarvan in diezelfde week
in de plaatselijk Kerkbode mededeeling
werd gedaan. Maar de „Volk"-verslaggever
riep er over als een zeer bijzondere ge
beurtenis.
Waarom wij er bier over schrijven? Om
dat hel in het weizen der sociaal demo
cratische levensbeschouwing zit. Als a
geholpen moet worden, moet de sta.il
dit maar doen, dia is er immers voor
Waar zooiets met de papleptel ingegeven
wordt, vervaagt het 't verantwoordelijk
lieidsbesef der menschen tegenover hun
mcdemenschen. Als er dan nog geholpen
wordt, geldt het in de beste gevallen
nog de partijgeinooten.
Schoon ook niet altijd. Herman Heyer
mans mocht zich doodwerken voor zijn
burgerlijk ideaal: een eerlijk aangegane
geldelijke verplichting na te komen. Toen
hij eenmaal dood was, schold men op
deregccring en maakte men van
's kunstenaars begrafenis een propaganda,
tocht. Maar waar „burgerlijken" een be
rooid kameraad, soms in vijf minuten,
even uit de nesten helpen, lieten zijn
eigen partijgenooten hem maar wurmen
achter zijn schrijftafel met zijn verbonden
hoofd.
Nog niet zoo heel lang geleden kwam
een sociaal-democratisch spreker te E"i.
men een rede houden. De man maakte
het in het aftuigen van enkele notabele
ingezet-enen zoo bont, dat hij het hazen
pad kiezen moest- Het eerst, waar hij,
't was al laat in den avond ia hel
hotel naar vroeg, was: zalm-mayonnaise
De hotelhouder had zulke lekkernijen
niet, zoodat de berooide gastronoom zon
dt-zici delicate vertroosting zijn slaapka
mer opzoeken moest- Den volgen,len dag
zal hij wel weer elders een grooten aioiw
hebben opgezet tegen de kapitalisten
Mocht de-ze man en zijn gelijkdenkende
vrienden den brief van den EngcBcben
aristocraat onder de oogen krijgen, dan
leere hij daaruit, hoe men zonder socialist
te zijn, toch meer menschenliefde km be
zitten en toonen dan de lieden, die zog
gen daarvan permanent boordevol te zlJn-
Lijst van onbestelbare brieven e"
briefkaarten van welke do afzenders on
bekend zijn, terugontvangen in de 2e bel"
van Augustus aan het postkantoor te
Goes:
Brieven binnenland: Marinus HoogesP
•ger, Rotterdam; 2 stuks Advertentiebureau
Maas, Middelburg;
Brieven Buitenland: Paulina Moordgat
Mechelen.
Briefkaarten Binnenland: drie zondof
adres; L. Medjcrs Tlreune, Rotterdam.
Briefkaarten buitenland: Madame S-
Weenink, Spa.