Onderwijs. Wetenschap en Kunst. Posterijen en Telegrafie. Uit de Pers. Een schoolmeester uit de Oude Tijd. Meester Abraham van Spijker was se dert negentien jaren schoolmeester op de plaats Vleerboomspruit in het Waterberg- se. Meneer Mostert had hem „opgetil" op 'n nachtmaal en werd daar diep getroffen door de grote bijbelkennis van de man, die met één been overal tegelijk scheen te zijn: en met één oog alles scheen op te merken. Hij was toen veertig jaar en, bijna twin tig jaar zich op oom Mostert z'n plaats ge wijd te hebben aan 't werk der opvoeding, bleek Van Spijker, ondanks een paar grijze haren, nog dezelfde flukse „jong kerel" te zijn. Zoals meneer Mostert mij vertelde, wist hij niet waar de man eigenlik van daan kwam, doch dat deed er minder toe. Hij scheen veel van de zee te weten en kon mooie „skippe" maken uit boombast. Men wist dat hij zo een enkele keer eens uitging en soms niet erg „fris" thuis kwam, doch ieder mens had zijn gebreken; hij was goed in_ die „trap der jeug" en kende de belijdenis op zijn duimpje. Zijn één oog en zijn één been had hij op wonderbaarlike wijze verloren. Hij had dit zo vaak al ver teld, dat hij zelf de geschiedenis scheen te geloven. „Dit was so gewees": „Toe ek nog so 'n klein seuntje was het mij pa en mij ma mij saam geneem naar 'n vreemde land. Ek was toe so omtrent sewe jare oud. In die land was mense wat nie wit was en ook ni swart nie. So brui- nerig, meer naar die rooi kant. Ons rij een dag op kamele naar 'n groot dorp waar mij pa n besigheid sou krij. Ek sit voor op die kameel bij mij ma, en pa kom ach teraan. Ma is in die slaap, maar ek is wakker. Daar siet ek net digbij 'n groot tier op die pad lè. Niemand sien die ding, die manne nie, die kamele nie, net ek. Ek denk daar is groot gevaar en ek wil red. Ons kameel is nou bij die tier en ek denk nou is dit tijd. Ek spring reg af op die ding, en wat ek gedenk het, gebeur. Die wilde dier skrik so dat hij weg hardloop maar mij been is af en 'n doorntak het mij oog uitgesteek." En als dan de hoor ders vroegen hoe 't kwam dat ieder sliep, en wat er verder gebeurde, zei Van Spij ker altijd: „Ek was bewusteloos gewees." Ik had meneer Mostert beloofd „te kom kuier en skiet," want „daar was baje bok- ke op die plaas!" Het was op een Vrijdagmiddag dat ik met de „spider" t pad opreed 't welk naar de vrij grote plaats leidde. Wij hadden van t station af druk gepraat over alles en nog wat, zodat wij, zonder 't te weten voor 't grote huis stil stonden. Juist wilden we binnen stappen toen oom Martinus (zo noemden we meneer Mostert) zich om draaide en 'n blik op de kraal wierp; op eens begon hij te roepen: „Abram, Abram!" Om de hoek van 'thuis stompte n man met één gesloten oog en 'n lange baard. „Wat mekeer jou dan vandaag? Kijk bietjie, die kalvers suip uit en die kaffers sien glad niks nie! Is jij dan mal of dronk? Ek het mos gesê jij moet toekijk. „Ja oom Martiens," zei de meester, „ek was juis klaar om te gaan," en ondertus sen wierp hij een blik op mij die zei: „wat soek jij hierso?" 'tHuis instappend zei oom Martinus, „dit s die meester!" Aan tafel sprak de meester niet, doch scheen maar half gerust door mijn tegen woordigheid, en zodra wij gegeten hadden verdween hij naar zijn kamertje, waar hij ae schoenen van de grootste jongens net jes afborstelde, want hij wilde ze niet vuil zien, zei hij altijd. Ik vroeg oom, welke landsman hij dacht dat de meester was. Hij meende, dat hij Afrikaner was, want hij geloofde het verhaal van die „tier" niet. Hij dacht dat die meester in zijn jeugd n fout gemaakt had" en voor de waarheid niet had willen uitkomen maar '11 mens is mos maar 'n „mens". 't Was Zondagmiddag. Alles sliep nog en ook ik wilde maar weer indommelen' toen t gelui van een osseklok mij geheel wakker maakte. Ik had gehoord dat de meester 's Zondagsmiddags school hield en was nieuwsgierig. De negen leerlingen waren na tien minuten te zamen en de schoolkamer werd gesloten; voorzichtig ging ik naar buiten en luis- terde, staande naast het open raam. „Kinders, zei de meester, „ons sal van daag spreek oor die roeping van David om koning te word." „Koos je weet mos, Saul was mos nie goed nie! „Hij was mal," zei Koos, blijkbaar met overtuiging. „Ja, hij had een kwaaie gees gehad," verbeterde de meester. „Hoe weet ons dit d"klas Vr°eg kleinSte meisje in „Hij wou mos vir David gesteek het met uie assegaai! „Goed, mij kind, goed! Maar dit het ek mooi!"n° gnie g6leer nie" Luister 11011 „Een dag lê die profeet Sam iel onder n doringboom 111 die woestijn en slaap, hij is baje moeg, want liij moet baje rondtrek. SamniiT 11 stem wat sê: Samuel, dit.i-, ?10,et nou mooi opmerk dat dit al die tweede keer is wat die ou so ge roep werd). 'frr1 hett Va®&eslaap en wrijf sij oë en se ,Jd wat ls <jlt nou weer!" Kijk toch n bietjie die weerbarstige ouman, hij was al moeg van die rondtrek. jij, viF 0,1 Jesse? vr die stem, en toe Samuel se ja, krij hij bevel om Jesse gaan 'se dat een van sij -seuns koning sou word oor Israel. „Nou was dit 'n baje swaar ding vir Sa- iÏÏfl ,dekW0Ufgfhad het dat Sij eie SeU11S 1 sij plek profete moes word, maar hulle van rr sujke. niksnutse as diesel ou man i mWiaVy nek gebreek het. Die slotte Mi dol daai'om aan en kom ten die deur eTt JeSSe' Hij kI°P aa" oop Se maak «elf die deur „More meneer Samuel, sê die ou. Julle moet weet, 'n profeet in die dae was net soos 'n predikant nou, daarom sê Jesse meneer. „More ou Jesse," sê Samuel. „Maar Jesse was so blij dat daar 'n predikant was, dat hij somaar vir sij vrouw skree om gauwgauw koffie te maak!" Of liet nu die koffie was die me onwil lekeurig lachen deed, weet ik niet, doch ik moest mijn zakdoek voor de dag halen en trachtte zachtjes te retireren he laas, niet zonder nog juist 't hoofd van de meester te zien buiten het venster Die avond kwam de meester niet aan 't maal, „hij had kopseer!' De volgende morgen zat ik op de bank onder de veranda te turen naar witte wolkjes, die ver weg over 'n heuvelrij dre ven als '11 vlucht blanke duiven. Ik had in 't eerst niet opgemerkt dat er gesproken werd in de kamer achter mij, doch nu hoorde ik duidelik de stem van de mees ter die met oom Martinus argementeerde. Meneer Mostert scheen boos. Daar was '11 klausule in die Omheinigswet die zijn toorn in die mate had opgewekt, dat hij persoonlik een brief had geschreven aan de Staats-sekretaris om deze het verkeerde van zulke maatregelen onder het oog te brengen, en het gesprek liep over de woor- ding van die brief. „Oom Martinus," her haalde de meester voor de zoveelste maal, „oom kan die sin nie so laat staan nie, dit is verkeerd." „Hoekom dan nie?" vroeg de oude man nu voor de eerste maal. „Kijk nou, oom sê hier: De hout paal zijn niet so sterk als de ijster paal. Die „zijn" moet „is" wees. Paal is enkelvoud en zijn is meervoud, en Oom Martinus was blijkbaar gekwetst. Hij stond op en schreeuwde: „Dit traak mij niks nie of dit nou meervoud of min- dervoud is, maar daar is 'n fout en dit moet hulle reg maak!" Toen kwam hij naar buiten, gevolgd door de meester. „Abram," zei hij, „sê vir Platje (dit was '11 kaffer) dat hij moet op- saal, ons wil rij." Voor de eerste maal meende ik een pijn- üke trek op 't gelaat van Van Spijker te zien, doch ik dacht er niet verder over. Oom vertelde mij het geval en ik kon niet anders dan de meester gelijk geven; dit maakte hem kregelig en hij sprak ver der geen woord. Toen we terug kwamen stond de meester op de stoep. „Meester!" riep oom Marinus hem toe, „hierdie Hollander sê jij is reg, skrijf die brief maar soos jij dink dat hij moet wees!" Een glimlach van verstandhouding vloog over het gelaat van de onderwijzer, die mij onwillekeurig had aangekeken, doch hij zei net „ja oom Martinus." 'n Paar dagen brachten we met jagen door, en ik zag weinig van de meester. Ik zou de volgende Vrijdag weer vertrekken. Oom had 'n kou gevat en voelde „sieke- rig"dit maakte dal ik de dag voor mijn vertrek me tamelik verveelde: met opzet hield ik mij ver van de school om de mees ter, voor wie ik simpathie was begonnen te voelen, niet te hinderen door mijn te genwoordigheid. 't Was Donderdagavond en ik liep doel loos naar '11 randje achter het huis; daar ging ik op '11 grote klip zitten en tuurde naai de laatste stralen van de reeds weg gezonken zon. Ik had nóg eens zo zitten kijken, herinnerde ik mij, maar dat was al lang geleden, dat was op de duinen, over de zee. „Mag ik u een ogenblik spreken?" vroe°- iemand achter mij. 'n Donderslag bij een heldere hemel had me niet meer kunnen doen schrikken. Ik sprong op en daar stond de meester. „U zou", zei hij, nu onberispelik Hol lands sprekend, „niet denken dat ik Hol lander was, maar toch is dit zo. Wil u zo goed zijn even mee te gaan naar bijn ka mertje?" In stomme verwondering volgde ik de man, die me nu dubbel belangstelling in boezemde. In het nette vertrekje stond een stoel die mij vverd aangeboden. De meester ontsloot een koffer en nam er een pak papieren uit, die hij mij enigszins zenuwachtig overhandigde. ,,'t Gebeurt zelden," zei hij, „dat ik een landgenoot ontmoet. Ik word ouder, en '11 zeker gevoel zegt me, dat ik niet veel land genoten meer ontmoeten zal, 'tis zó ook veel beter. Ik stel vertrouwen in u, en nu wil ik u iets laten zien." Hij opende het pak en toonde mij een paar brieven met 'n adelik wapen, 'n eind diploma van 'n Gymnasium en 'n insigne van 11 Studentekorps. Bij dit alles beefde z-ijn hand, doch hij sprak niet. Ik zag nu dat „Abram van Spijker" niet bestond. Langzaam vouwde hij de papieren weer lk hem zwijgend .teruggaf. Toen ging hij op z'11 bed zitten met 't hoofd in de handen. Eindelik brak hij de pijnlike stilte. „Ik zal kort zijn," zei hij met hese stem. „Ik heb mijn ouders veel verdriet ge daan, ben eerst naar „De Oost" vertrokken en heb daar mijn been en mijn oog verlo ren, en ben toen hier gekomen en Abram van Spijker geworden." Hier onderbrak 'n snik z'11 kort verhaal en ik liet hem alleen om na het avondeten hem weer op te zoe ken. Het was twee uur in de morgen toen ik de meester verliet en wij scheidden als oude vrienden. Een paar maanden later kreeg ik '11 brief van oom Martinus, mij dringend ver zoekende over te komen. „Die Meester was dood. Oom had een paar friese koeien ge ïmporteerd, en de meester was daar niet bij weg te slaan geweest. Oom had hem gewaarschuwd, doch op 'n avond was een van de koeien „nukkerig" geworden en had de meester in de borst gestoken, ten gevolge waarvan hij een dag later overle den was. Op ontvangst van dit schrijven: reisde ik direkt naar Oom Martinus z'n plaats. Van Spijker had mij in de nacht van ons eerste en laatste gesprek verzocht zijn fa miliepapieren, indien hij eventueel plotse ling mocht komen te overlijden (men kon nooit weten) in beslag te nemen en te ver nietigen. 't Was zo bard, zei hij, te denken dat misschien vreemdelingen, mensen die niet begrijpen konden, er inzage van zou den nemen. Die paar brieven, twintig jaar geleden van z'n moeder ontvangen, moes ten voor zulk 'n heiligschennis bewaard blijven. De meer genoemde bundel papieren nam ik en verbrandde ze op zijn graf, ver in 'tveld. 't Roerde me, ik voelde daar lag '11 landgenoot, '11 vergéten Hollander, daar onder de ruisende Mimosa. Hij had ook zijn deel gehad van 't levensleed. Toen ik oom Martinus een jaar na die tijd ontmoette, vertelde hij mij, dat hij 'n mooie steen op die graf van „de meester" had gezet, 'n prachtige leiplaat, en daarop stond: Hier rust Abraham van S p ij k e r, Schoolonderwijzer van Martinus Mostert. Uit: Oom Frikkie en ander Sketse (J. L. van Schaik, Pretoria.) (Uit „Zuid-Afrika", maandblad voor de cultureele en economische betrekkingen tusschen Nederland en Zuid-Afrika.) Gel ij ks t©l 1 i ng? We lezen in Friesch Dagblad: We hebben er reeds eerder op gewezen dat hot met de zoogenaamde gelijkstel ling nog altijd niet in orde is. Hef beginsel der gelijkstelling is, zeer zeker, wel in de wet opgenomen, maar er komt zeier veel aan op de toepassing van dit beginsel. Een beginsel moet straks in een orga nische wet worden belichaamd en zoo is het dan ook gegaan met de gelijkstel ling! Practisch blijkt echter telkens weer, dat er aan deze gelijkstelling nog al iets hapert. l 1 i j 1 i Wij willen voor ditmaal op oen tweetal zaken de aandacht vestigen. Er is nu oen beslissing gevallen ten aanzien van do kosten bij vervulling bij vacatures. Hot Koninklijk Besluit zegt dienaangaande, dat bij de vaststelling der kosten van het openbaar onderwijs vol gens aid. 101 terecht geen rekening is gehouden met de kosten betreffende het bezoeken, de overkomst en het keu ren der sollicitanten. Dit g< spatieerde woordje terecht is o.i. in lijnrechten strijd met de gelijkstelling. Het had moeten luiden: ten onrechte! liet is ons volmaakt een raadsel, dat men dit niet beseft. Met de vervulling van vacatures zijn vaak aanzienlijke be dragen gemoeid. En moeten dan de Schoolbcsturen deze uitgaven betalen uit eigen kas Het is wel fraai en we kunnen onmo-ge- gelijk begrijpen, hoe minister Waszink tot oen dusdanige interpretatie van het be wuste artikel komt. Hetzelfde geldt van de beslissing inzake de uitgaven wegens verzekering van schoolgebouwen en schooi- meubclen tegen brandschade. Ook deze uitgaven, zegt liet Koninklijk Besluit kunnen niet worden gerangschikt onder de kosten, bedoeld in art. 101. En tóch legt de Wet den besturen de verplichting op, om hun schoolgebou wen tei verzekeren Voorzeker; het is nog niet alles gelijk stelling, wat gelijkstelling heet! Dies vragen wij: redres 1 Fraude bij examens. Onder het opschrift „Wrange Vruchten" schrijft „De Avondpost" o.m.: Examen-epidemie, die besmettelijk werkt en dit jaar een gevaarlijk karak ter droeg. Want we boekten zoo te- naastenbij een losse 25 fraudes, waar bij de candidaten beulden met de por tiersjongens of met den onderwijs-in- spectenr. Daar is q.q. geen verschil. De portiers-jongen heeft zijn weetje ook, precies als de inspecteur en: voor wat hoort wat. Candidaten dus, die hun diploma's binnen smokkelden. El ders, jonge krachten, die het loodje moesten leggen, omdat het lot hun niet gunstig was. Dit jaar heeft leelijke gaatjes geprikt in de onkreukbaarheid van het Nederlandsche diploma. De wrange vruchten van een foutief systeem. Examen doen is loterij-spel. En zoo lang dit kansen wagen er niet uitge- peperd wordt, zullen we gepeperde waarheden te liooren krijgen over exa men, candidaten en examinators. Wat principieel doel is: peilen en zoeken naar het inzicht van den can- didaat, dat is geworden aftappen van den candidaat, dat is geworden aftap pen van kennis, buiten de proporties van: het vak. De grondfout zit in het karakter dat het. tegenwoordig examen- doen draagt. Er is een teveel aan weten en een te weinig aan inzicht bij de exa minatoren.. Do persoonlijkheid van den candidaat, die individueel een bok schiet, legt te weinig gewicht in het laboratorium- schaaltje. Een overvragen zonder doel. Op een Staatsexamen kwam nog dezer dagen een jongmensch voor Grieksch op. Het litte ratuur-lijstje dat door den candidaat was ingeleverd omvatte o.m. 10 boeken van Homerus. E11 prof. Molkenboer begroet den hoop- vollen jongeman met de vraag: Denkt u nu heusch te zullen slagen met maar 10 boeken van Homerus op uw lijstje? Onder de veertien ga ik niet. Zoo slaan geleerde heeren den bo dem in van idealen bij jongemenschen, voordat hun uit ook maar één ant woord do onkunde of het onvoldoende gebleken is. Is het een kwestie van overproduc tie, waardoor men tot opvoering van do exameneisehen gekomen is, dan breke men dat fatale systeem. Want mot overbodig afwijzèn maakt men geestelijke slachtoffers. Het geeft -geen pas, zoo onbillijk neen te zeggen tot candidaten welke misschien dank zij groote linaneieele offers van ouders of eigen inspannenden bij-arbeid, iets hebben willen bereiken waardoor hun levenskans stijgt. Hoeveel verwachtin gen slaan wij den bodem in alleen door oen candidaat af te wijzen. Wie peilt de tragiek die daar achter zit? En juist daarom vraagt ons recht vaardigheidsgevoel: open kaart. En ein delijk: de wrange vruchten, welke de examen-boom dit jaar afgeworpen heeft, brengen ons tot een juister levensinricht. Laat ons toch eindelijk eens ter wille van een kerngezonde economische, maat schappelijke en geestelijke samenleving wat meer afgaan op den persoon dan op zijn acten. Handels-directeuren en pien tere zakenlui weten wel, dat zijn bediende met een Mercurius-diploma nog geen Mer- curius zelf is. Het leven heefL méér kanten dan die eene diploma-kant. Handenarbeid voor den jongen, dien het leeeren niet vlot afgaat. Aanpakken en kans geven, dat is het perspectief dat geopend moet worden na de bittere examen- en diploma-ervarin gen. Maar daartoe zal het intellectueele Holland eerst tot bezinning moeten komen. ||-| 11^—1 1II II11 f Kasteelen op Zuid-Beveland Schouwen en Tholen. Men schrijft uit Middelburg aan de ,,N. R. Ct.": Was de vorige der wisselende tentoon stellingen uit den topografischen atlas van het Zeeuwsch Genootschap der We tenschappen aan de kasteelen en buiten plaatsen van Walcheren gewijd, thans ko men die van de overige Zeeuwsehe eilan den aan de beurt. Het verschil tusschen beide is opmerkelijk. Want terwijl op Wal cheren in de zeventiende en achttiende eeuw nog tal van bloeiende buitenverblij ven aanwezig waren, waarvan ondanks de hieronder aangerichte verwoestingen in onzen tijd nog een vrij belangrijk aan tal over is, hebben de overige Zeeuw sehe eilanden, met uitzondering van liet slot Moermont en het kasteel le Haam stede op Schouwen, niets moer van dien aard bewaard. Van de ook hier in de Middeleeuwen talrijke burchten en ka steelen waren de meeste reeds in de zeventiende eeuw óf verdwenen, óf ge heel in verval. Een teekenaar als Jan Arends, die in het laatste kwart der acht tiende eeuw op Walcheren zooveel vond te doen, zou op Schouwen slechts wei nig en op Beveland ganscli geen stof voor zijn album hebben kunnen vinden. Daarmede is tevens, met enkele uitzon deringen, de aard van het aanwezige en bier geëxposeerde materiaal geteekend: af beeldingen van ruïnes grootendeels, en daarnaast voorstellingen der kasteelen „in welstand", waarvan de historische waar de vaak problematiek is. Een groot aantal der tentoongestelde afbeeldingen. ;s vervaardigd naar teeke ningen door Isaac Hildernisse, die ver moedelijk in opdracht van Cornelis Kien, burgemeester van Veere, die een groot verzamelaar van kaarten en teekeningen was, op het einde der zeventiende eeuw tal van kasteelen en hun plattegronden heeft afgeteekend. Hij bracht o.a. het slot Oostende te Goes, waar volgens de over levering Jacoha van Beieren den mo-er- beziënboom zou hebben geplant, waar van een afbeelding van 1857 aanwezig is, liet kasteel van Kruiningen, omstreeks 1720 afgebroken, Maelstede en Bruëlis onder Kapelle, mede sinds lang verdwe nen, Gistelles en bet Huis te Werf of Hendrikskinderenburg, afgebroken van 1798 tot 1802, in beeld; eveneens m'aakte hij teekeningen van het huis te Schengen, in zijn tijd nog slechts een ruïne, het slot van Ellewoutsdijk, sinds de zestiende eeuw in verval, en van het huis te Baar land, waarvan nog overblijfselen aanwe zig zijn. Ook een teekening van Corne lis Pronk uit 1746 van dit slot is ten toongesteld. Al deze kasteelen lagen op Zuid-B-eveland, evenals het huis te Water vliet en Barbestein onder Heinkenszand; liet laatste was in de zeventiende eeuw eigendom van den heer Van Odijck, ver tegenwoordiger van den eersten edele, later van de familie Hurgronje, totdat het in 1816 tot Roomsch-Katholieke kerk werd ingericht. Ook op Schouwen en Tholen heeft Hil dernisse gewerkt. Haamstede, nog in we zen, het charmante Moermont, in onzen tijd gerestaureerd, Windenburg, in 1837 gesloopt, Zwanenburg bij Kapelle in Dui- v eland, sinds de zeventiende eeuw in verval, zoowel als de overblijfselen van het huis Oosterstein werden door hem in beeld gebracht. Ook het vermaarde kasteel te Sint Maartensdijk, residentie van Frank van Borssele, Jacoha van Beie- ren's laatsten echtgenoot, waar de reeks der Oranje-portretten heeft gehangen, die thans de raadszaal dezer gemeente sie ren, werd door hem afgebeeld. Ten slotte worde nog genoemd een keurige teekening van Paul van Lienden uit 1758, yan het slot Crayestein 05. der Burgh, dat in dien tijd nog wel i, wezen was, doch in de negentiende ee®t een hofstede is geworden. Het socialisme en de liefdadigheid (Slot.) De jonge Mosley heeft op 's vadei» brief, ook openbaar, geantwoord, dat in do eerste plaats niet zoo rijk is a|ij men liet voorstelt, en dat hij in de tivee. de plaats geien lust beeft geld aan de armen te geven, aangezien dezen daarbij niet gebaat zouden zijn. De eenige ma nier om dei armen te helpen is, zea bij, dat het stelsel afgeschaft wordt, waaj. door de armen het van de openbare liefdadigheid moeten hebben. Voor te overige zegt bij, dat hij de zaak van do arbeidersbeweging op allerlei manie ren finanriëel gesteund heeft, voor z^ ver zijn middelen hem dit veroorloofden „Hot zou", besluit Mosley, „hot kapi talisme uitmuntend te stade komen, ij. dien wij ons zeiven even machteloos maakten als degenen die wij trachten te helpen door al onze middelen op |e geven en in do ergste achterbuurten, dj, wij konden vinden, te wonen. Indien dj heele arbeiderspartij dit voorbeeld volgde zouden tuberculose en andere ziekten regoc-rende klasse spoedig bevrijden vv het «enige gevaar, dat zij heeft te vree. zen.. Geien wonder dat de regeerend»! klasse zoo geestdriftig voor het idee 0». komt." Men ziet het: onze tot het socialism) bekoorde aristocraat komt met hetzelfde praatje, waar rijkei socialisten gemeenlijk mee komen. Alles wordt afgeschoven op. do gemeenschap. De gemeenschap moell liet 'm doen, do gemeenschap is er gordH voor.. Liefdadigheid is uit den bot®, zij steunt oudei maatschappelijke instelli»! gen maar, die zoo spoedig mogelijk be hooren te verdwijnen. Do inillioenen pro letariërs gedoemd zullen zijn nog heel hun leven in die oude vormen verder te loven en dus maar een poover beetje hebben aan beschouwingen als liierbo ven zijn vermeld, komt niet in die wel doorvoed® socialisten op. De gemeen- schap, Je gemeenschap (1 Neon, Je paiticuliere liefdadigheid vindt in 't algemeen niet veel steun bij de socialistische heeren. Als zij er echter aan doen, bazuinen zij gemeenlijk met flinke luidruchtigheid hun eigen lof. De oproerig© krabbelaar van „Het Volk'heeft er bijzonderlijk slag van in zulke om standigheden dien lof te bazuinen, som tijds zonder cenig recht. Nog herinneren wij ons do ontstellend groote opbrengst eener collecte voor de stakers in Twente op een S- D. A- P.-congres, waar immers de welgedane elite der partij steeds ver tegen wo oivligd is. Het bedrag stond nog oen eind beneden de Zondagcollecten in oen klein deel der Ilaagsche kerken, De Gereformeerde, waarvan in diezelfde week in de plaatselijk Kerkbode mededeeling werd gedaan. Maar de „Volk"-verslaggever riep er over als een zeer bijzondere ge beurtenis. Waarom wij er bier over schrijven? Om dat hel in het weizen der sociaal demo cratische levensbeschouwing zit. Als a geholpen moet worden, moet de sta.il dit maar doen, dia is er immers voor Waar zooiets met de papleptel ingegeven wordt, vervaagt het 't verantwoordelijk lieidsbesef der menschen tegenover hun mcdemenschen. Als er dan nog geholpen wordt, geldt het in de beste gevallen nog de partijgeinooten. Schoon ook niet altijd. Herman Heyer mans mocht zich doodwerken voor zijn burgerlijk ideaal: een eerlijk aangegane geldelijke verplichting na te komen. Toen hij eenmaal dood was, schold men op deregccring en maakte men van 's kunstenaars begrafenis een propaganda, tocht. Maar waar „burgerlijken" een be rooid kameraad, soms in vijf minuten, even uit de nesten helpen, lieten zijn eigen partijgenooten hem maar wurmen achter zijn schrijftafel met zijn verbonden hoofd. Nog niet zoo heel lang geleden kwam een sociaal-democratisch spreker te E"i. men een rede houden. De man maakte het in het aftuigen van enkele notabele ingezet-enen zoo bont, dat hij het hazen pad kiezen moest- Het eerst, waar hij, 't was al laat in den avond ia hel hotel naar vroeg, was: zalm-mayonnaise De hotelhouder had zulke lekkernijen niet, zoodat de berooide gastronoom zon dt-zici delicate vertroosting zijn slaapka mer opzoeken moest- Den volgen,len dag zal hij wel weer elders een grooten aioiw hebben opgezet tegen de kapitalisten Mocht de-ze man en zijn gelijkdenkende vrienden den brief van den EngcBcben aristocraat onder de oogen krijgen, dan leere hij daaruit, hoe men zonder socialist te zijn, toch meer menschenliefde km be zitten en toonen dan de lieden, die zog gen daarvan permanent boordevol te zlJn- Lijst van onbestelbare brieven e" briefkaarten van welke do afzenders on bekend zijn, terugontvangen in de 2e bel" van Augustus aan het postkantoor te Goes: Brieven binnenland: Marinus HoogesP •ger, Rotterdam; 2 stuks Advertentiebureau Maas, Middelburg; Brieven Buitenland: Paulina Moordgat Mechelen. Briefkaarten Binnenland: drie zondof adres; L. Medjcrs Tlreune, Rotterdam. Briefkaarten buitenland: Madame S- Weenink, Spa.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1926 | | pagina 6