Uit tó Pers.
Kerkiiiesws.
Leestafel.
Allerlei.
dachte als eenvoudige huisvrouw den wil
des mans als wet te moeten erkennen,
werd mij onverdragelijk. Mijn vader voed
de mij op in onderdanigheid tegenover
den Mikado, maar nooit zag ik zijn leven
als mijn ideaal voor mij. Hij deed mij eer
der leed, want hij behoefde bediening,
en daar waardigheid het voorschrift zijns
levens was, was iedere vrijwillige hande
ling strafbaar.
ïfet beschouwelijke leven van een
Boeddhistische non, losgemaakt van we-
reldsehe dingen trok mij aan in tijden,
waarin ik mystieke neigingen had, maar
mijn leven ten slotte in een bergklooster
te moeten doorbrengen, kwam mij toch
schrikkelijk eenzaam en vervelend voor!
Ik bewonderde Conficius en bewonder
hem nog, maar de inhoud van zijn leer
was niets anders als een reeks van ze
delijke wetten. Wat zou ik gegeven heb
ben voor een leven, waarnaar ik mijn
leven kon vormen, waarvoor ik sterven
kon.
Zoo dwaalde ik in het donker rond,
tot ik getroffen werd door den persoon
van den Christus. Toen ik in den Bijbel
het leven van Jezus naging, werd ik
steeds vaster in mijn overtuiging, dat Je
zus die persoon was, dien ik gezocht,
had, om Hem gelijk te worden en mij
Hem over te geven, en de Christus werd
mij liever clan ieder andere persoon in
de wereldgeschiedenis. Ik heb Hem lief
boven alles, omdat Hij, in tegenstelling
met alle andere godsdienststichters, nooit
de vrouwen geringschatte. Iïij zeide nooit
tot vrouwen, dat zij dit of dat niet doen
konden, alleen omdat zij vrouwen waren.
Hel heeft mij in mijn gemoed beleedigd,
dat volgens de Japansche kerk de vrou
wen zich moesten houden aan de drievou
dige gehoorzaamheidaan de gehoorzaam
heid jegens haar ouders in haar meisjes
tijd, aan de gehoorzaamheid jegens haar
man in haar huwelijkstijd, aan de gehoor
zaamheid jegens den zoon in haar ouder
dom. Het was mij dus een groote vreugde
en een aansporing, toen ik ontdekte, dat
Jezus evenzeer de vriend der vrouwen
als die der mannen was. Dat was op
zich zelf genomen reeds genoeg, in mij het
besluit te wekken, Hem na te volgen.
Ik min echter ook de wijze, waarop
de Heere Jezus zijn leven leefde. Zijn
persoonlijk loven was zoo eenvoudig en
toch zoo rijk. Hij genoot zijn brood met
dankbaarheid, onverschillig of het bij zijn
vrienden was of langs den weg, en maakte
zich geen zorgen, hoe Hij zich kleeden,
waar Hij slapen zou. Hij was altijd bereid
anderen te helpen. Hij vergat eigen honger
en eigen vermoeidheid te midden van
Zijn wensch anderen te spijzigen, te ver
kwikken, te vertroosten. Hij was gaarne
met anderen sa,men, nam zelfs een uit-
noodiging voor een bruiloft aan en had
de kinderen lief. Zijn gesprekken waren
zoo rijk aan inhoud en toch zoo een
voudig, dat ook de visschers en de slecht
ten Hem begrijpen konden en ook zich bij
Hem durfden voegen, en daar een nieuw
leven vond en. Aan de andere zijde ging
Hij graag in de stilte der bergen, om
met God alleen te zijn te midden der
bergen. Hij beschouwde de leliën op het
veld en de vogels des hemels en prees
Gods bestuur in de schepping. Zoo vond
ik er genot in met Jezus om te gaan
in de eenzaamheid, dat het mij er toe
dreef, te wenschen, zoo te worden als Hij.
Ten laatste bad ik den Heere Jezus
aan als profeet. De wijze, waarop de
Heiland zonder vrees tegen de bevoor
rechte klassen van Judea oplrad, was
een nieuwe openbaring voor mij, die den
uitersten en meest onvoorvvaardelijken
eerbied voor de bestaande autoriteiten
geleerd had te betrachten.
Jezus zag op hen neer, die voor zich
een lioogen rang hegeerden en de massa's
onderdruklen; Hij zeide dan hun onder
gang aan, zoo zij zich niet bekeerden,
en Hij prees degenen, die om der gorech-
tigheidwil vervolgd worden, omdat zij al
len het koninkrijk der hemelen waardig
waren. Een Man van zulk een moed en
zulk een onomkoopbaarheid, had ik nooit
te voren gezien. Hij predikte het Ko
ninkrijk Gods, waarin ieder burger en
burgeres evenveel waard zou zijn als d©
andere, en waar ieder zijn vermogen ten
volle moest ontwikkelen.
Hij hield niet op dat Evangelie te pre
diken en eindelijk sterft Hij voor dat
Evangelie.
IMoge ik aJs Jezus zijn, zoo moedig,
zoo vrij van alle boeien der wereld en
van zoo goddelijken ijver, om de mensch-
heid te bevrijden. De vereering der voor
vaderen kan mij nooit een nieuw levens
doel zijn. De verlichting va.n het Boeddhis
me kan mij wel van alle wereldijke zorgen,
va.n alle eergierigheid vrijmaken, mij ech
ter nooit de kracht geven, een drijvende
kracht, die een nieuwe wereld schept,
waarin de sterke den zwakke niet meer
uitbuiten kan, maar waarin aan ieder
merschelijk wezen wasdom is gewaar
borgd. Daarom is Jezus alleen mijn le
vensideaal.
Het is duideljjk, dat deze Japansche
vrouw wel door het Christendom is ge
troffen, maar dat toch nog niet begrepen
heeft in zijn diepte en zaligheid. Moge
het haar gegeven zjjn geworden, den
Christus niet alleen als profeet te kennen,
maar ook als priester en koning. Dan heeft
zij meer dan een ideaal. Dan heeft zij een
Zaligmaker.
B—jca.
Een eigenaardige ontmoeting.
Ik bevond aldus verhaalt Ds Land-
wehr in de „Rotterdamsche Kerkbode"
mij in Italië en wel in dat gedeelte, dat
vroeger aan Oostenrijk behoorde, maar
dat na den oorlog aan Italië werd toege
wezen.
Het was de dag des ïïeeren.
De hemelen verkondigen Gods eer.
Een diep-blauwe Italiaansche hemel
welfde zich als een reusachtig satijnen
kleed over de in-de-sneeuw schitterende
bergen en boven de dalen, waar het be
stendig groen de blijmoedige herders der
kudde begroette.
Reeds op Zaterdag had ik onderzocht,
of er in het plaatsje, waar ik mij bevond,
ook een Evangelische kerk was. De mees
ten die ik aansprak, wisten het niet, im
mers de omgeving was bijna geheel R.-
Katholiek. Velen zagen mij verwonderd
aan, omdat ik naar een evangelische kerk
vroeg. Eindelijk hoorde ik van een oud
vrouwtje, dat er een kleine kerk was
met een zeer goeden prediker.
Zondagmorgen ging ik al vroeg op weg
in de door het vrouwtje aangeduide rich
ting. Ik had ongeveer drie kwartier ge-
loopen, toen ik vroeg aan een voorbij
ganger, of er in de buurt ook een evan
gelische kerk was. De man verstond
schijnbaar alleen Italiaansch. Hij maakte
vele gebaren, maar hij sprak zoo verba
zend snel, dat ik er niets van begreep.
Eensklaps kwam van een andere zijde
een man aan, eenvoudig gekleed, die be
merkte, dat ik ergens naar informeerde en
tot mijn verwondering vroeg hij in vloei
end Duitsch: „Wat wenscht u, mijnheer?"
Ik antwoordde„Ik zoek een evangelische
kerk."
„Volg u mij dan maar", was zijn ant
woord, „want ik ga daar ook heen".
De eenvoudige man scheen nog al op
de hoogte van kerkelijke zaken, en, wat
hij mij in ongekunstelde taal mededeelde,
vond ik belangrijk genoeg om aan de
lezers mede te deelen.
Er lag ook voor ons zooveel leering in.
Hij vertelde mij, dat er twee predikanten
waren in het dorp, een van vrijzinnige
richting en een van positieve richting,
(hij bedoelde daarmede de orthodox-gere
formeerde richting). Wij hebben hier nog
al te lijden onder tegenwerking van Room-
sche zijde, zoo verhaalde hij; maar dat is
het ergste niet, want in de verdrukking
wordt het geloof gelouterd." Plotseling
hield hij even op, en zag onderzoekend
aan. Hij scheen zich te bezinnen en vroeg:
„Meneer, vanwaar komt u?" Ik antwoord
de hem: „uit Holland". „Is u positief",
vroeg hij weder. Ik moest glimlachen en
antwoordde: „ja, mijn vriend, want als
wij Gods Woord verwerpen, wat wijsheid
zouden wij dan hebben?" Mijn vriend
scheen met mijn antwoord bijzonder te
vreden, want hij knikte als iemand, die
bijzonder voldaan was.
Toen vervolgde hij: „zie eens mijnheer,
wij hebben een goeden dominee. Hij is
afkomstig uit Frankfurt a. Main, laar
diende bij ©en Gereformeerde Kerk. 'lij
voldoet hier zeier goed, n.m. aan de pi -
sitieven. Maar wat is men hier gaan doen?
Enkele vooraanstaande menschen, die hier
ondc-r de vermogenden gerekend worden
hebben de gedachle opgeworpen om een
vereeniging tot stand te brengen tusscken
de positieven en de vrijzinnigen, en dat
is mis, meneer. Verleden week sprak hier
een man, dien ik altoos voor positief
gehouden had en deze beweerde het vol
gende: (Het geschiedde in een gemeente-
vergadering). „Vrienden, wij moeten met
onzen tijd meegaan. Onze vaderen hebben
wel altoos de belijdenis lioog gehouden,
maar de cultuur heeft ons heel wat ge
leerd, wat w vroeger niet wisten. En nu
is aan het licht gekomen, dat onze belij
denis niet in alles te handhaven is. Daar
om moeten wij niet zoo op ons stuk blij
ven staan, maar wij nïoeten aan anders
denkenden de hand reiken."
Toen dat lid der gemeente gesproken
had, werd het als een vuur in mijn bin
nenste en ik vroeg het woord. Anders
spreek ik niet veel, maar nu kon ik niet
zwijgen Ik ze.i: „vrienden, wij hebben
Gods Woord en wij hebben onze belijde
nis. Daar hebben onze vaderen bij ge
leefd. Verlaat de oude paden niet. De ge
schiedenis leert ons, dat positieven, als zij
"Woord en beginsel verlaten, te gronde
gaan. W-eest dus gewaarschuwd! De cul
tuur moet ons den weg niet wrjzen, maar
het Woord moet onze richtsnoer zijn.
Als wij dat Woord verlaten, is liet. ge
daan met ons."
De rijke meneer, die eerst gesproken
had, zag mij boos aan, maar anderen
gaven hun instemming te kennen. Ze ken
nen allen Josef Ilirschmann wel in de
gemeente. Ik wil tot alle goeae dingen
medewerken, maar het Woord moeten
ze laten staan.
Inlusschen waren wij aan de kerk ge
komen. De vriendelijke man scheen in
derdaad een goede bekende. Hij werd
door allen gegroet en menigeen drukte
hom de hand. Hij zorgde, dat ik een
goede plaats kreeg, en ik hoorde een uit
nemende, echt positieve preek. Ik dankte
God, dat Hij overal zijn kinderen nog
heeft. Wat mij vooral in de preek trof,
was de ernst efii de trouw van den pre
diker. Hij wees op de geesteloosheid, die
oreral lieersclit en wekte op tot leven
in de gemeenschap met God.
Bij het verlaten van het bedehuis (liet
was maar klein, doch geheel vol) zacht
ik mijn vriend op en dankte hem1 voor
zijn vriendelijkheid. Met een „Auf wieder-
sehn" verliet ik hem. Hij zag mij aan en
riep: „Das Wort sollen sie stehen las
sen."
Toen vertrok hij.
Misschien zie ik hem hier beneden
nooit weer, maar de dominee had gezegd:
„wie leven bezit door den Heiligen Geest,
die behoort hier tot de strijdende kerk
en eens tot de .triumfeerende". Daar
dacht ik aan, toen ik Joscf Ilirschmann
zag gaan. Ik keerde terug naar mijn pen
sion en ik zong ondar Gods blauwen he
mel: Ik ben een vriend, ik ben een met
gezel. Van allen, die /Uw naam ootmoedig
vreezen.
Waterloo.
Nu wij pas weer, op 18 Juni den slag
bij Waterloo hebben herdacht, is het niet
onaardig eens te herinneren aan de hou
ding van Wellington op dien dag. Napo
leon op St. Helena, noemde hem een slecht
veldheer„Hij mocht", zeide hij, „het
eenige leger van zijn land niet noodeloos
wagen en die heele slag was overbodig.
Ook zonder vechten had Wellington mij
schaakmat kunnen zetten. Had hij zich na
Ligny (16 Juni) onder de muren van
Brussel met Blücher vereenigd, dan had
ik 'tegen zulk een overmacht niets kun
nen uitrichten. Ik had ook geen tijd te
verliezen. Aan den Rijnkant naderden de
Oostenrijkers en de Russen. Hen moest
ik dus gaan tegenhouden, maar vooraf zou
ik met de Engelschen, de Pruisen en de
Nederlanders moeten hebben afgerekend.
Dit was echter onmogelijk, als ik ze niet
meer afzonderlijk kon verslaan".
Ook tijdens den slag heeft Wellington en
onjuist inzicht getoond. In het centrum
wilde Napoleon doorbreken. Daardoor liep
de groote straatweg naar Brussel. Daar
liad Wellington dus zelf moeten zijn, daar
was de post van eer en gevaaï, maar daar
juist liet hij alles over aan onzen Erfprins
een geniaal veldheer, wel is waar, maar
een jongeling van 22 jaar. Zelf ging hij
naar zijn rechtervleugel, die hem mei
Antwerpen verbond. Daar moest hij zich,
in geval van nood, weer inschepen. Die
stad was zijn operatiebasis Hij was dus
doodsbenauwd, van Antwerpen te zullen
worden afgesneden. Dat Napoleon dat zou
beproeven was zijn idee fixe. Daarom ge
bruikte hij ook garde-troepen voor de
verdediging van het kasteel Hougoumont,
dat dien rechtervleugel dekte. Den ge-
beelen dag evenwel heeft Napoleon op
dien vleugel slechts schijn-aanvallen laten
doen. Met veel minder krachtsinspanning
had Wellington daar dus kunnen volstaan',
maar hij zag dat eerst veel te laat in en
ging eerst zelf in het centrum comman-
deeren, toen onze Erfprins verwond was.
Den geheelen dag ook liet Wellington eene
aanzienlijke Nederlandsche troepenmacht
onder onzen Prins Frederik, op enkele
uren afstands van het slagveld werke
loos staan, terwijl hij die troepen, op het
slagveld zelf best had kunnen gebruiken.
Wellington verdient dus niet de eer, die
hem is toegezwaaid en hel is kenschet
send, dat hij zelf later altijd een gesprek
over den slag bij Waterloo ontweek. Hij
wist wel, dat hij toen meer geluk had ge
had dan wijsheid. (Nederlander.)
Een vloekverbod.
In „De Heraut" schrijft Prof. Dr II. II.
Kuyper
Zooals dezer (lagen uit Italië gemeld werd,
is de regeering voornemens een vloekverbod
uit te vaardigen, waarbij het vloeken in bet
openbaar strafbaar wordt gesteld. Al mag on
der de motieven, die voor dit vloekverbod
opgegeven worden, nu niet 't hoogste staan,
dat door bot vloeken „ile schoono Italiaansche
taal ontsierd wordt" toch neemt dit niet weg,
dat we mot waardeering deze poging van
de Italiaansche rogeering begroeten om aan
liet ergerlijke vloeken een einde te maken.
Men mag over liet regiment van Mussolini
met zijn dictatoriale allures denken zoo men
wil, één ding staat vast, ddt het aan zijn
krachtig optreden te danken is geweest, dat
aan menigen zedelijken misstand in Italië
een einde is gemaakt, of althans, dat in
de publieke moraliteit een groote verbetering
is ingetreden.
Wie Italië bezocht voor en na Mussolini's
optreden, heeft ruimschoots gelegenheid gehad
dit op te merken. Een zedelijk reinigingsbad
had het Italiaansche volk na den oorlog wel
noodig, en zelfs een dictator knn men dank
baar zijn, wanneer hij zulk een bad weet
toe te dienen aan een volk.
Indien daartoe ook 't vloekverbod mee kan
helpen, dan zal dit aan bet Italiaansche volk
zeker geen schade doen.
Toch is het niet alleen daarom, dat wij
op dezen nieuwen maatregel dor Italiaan
sche regeoring wijzen. Er is ook in ons
eigen, land nog altoos oen sterk verzet, wan
neer door gemeentebesturen het openbaar vloe
ken strafbaar wordt gesteld.
Men komt dan met allerlei argumenten
aan do persoonlijke vrijheid ontleend en voor
al daaraan, dat de overheid geen „zedemees-
ter" moet spelen, om zulk een vloekverbod
te bestrijden. Ook wij hebben liefst, dat de
overheid niet te veel als zedemeester op
treedt, en hebben de persoonlijke vrijheid lief.
Een overwinning over kwade volksgewoonten
door zedelijke middelen achten we hooger
winst dan door uitwendige strafmaatregelen.
Maar ook hier overdrijve men dit vrij
heidsprinciep niet te zeer. De Overheid is
Gods dienaresse en heeft toch ook te waken,
dat op het terrein van het publie,ke leven
Gods heilige Naam niet door vloeken en
lasteren onteerd wordt.
In onzen Catechismus wordt dit uitdrukke
lijk beleden, wanneer op de vraag: „Is het
dan zoo groote zonde Gods Naam met zwe
ren en vloeken tc lasteren, dat God zich
ook over degenen vertoornt, die zoo veel als.
het hun doenlijk is, het vloeken en lasteren niet
helpen weren cn verbieden?" (lit antwoord
geeft: „Ja gewisselijk, want er is geen groo-
ter zonde die God meer vertoornt, dan de
lastering Zijns Naams, waarom Hij die dan
ook met den dood te straffen bevolen heeft".
Dit laatste moge een bepaling zijn van
Israels politieke wet, die voor onzen tijd
niet meer in dien vorm geldt. Bovendien is
het lasteren van Gods Naam, waarop by
Israël de doodstraf stond, nog iets anders
dan het vloeken zelfs, dat wat wij noemen
„Godslasterlijk vloeken".
Maar al laten we de wijze, waarop de
vloeker door de Overheid gestraft moet wor
den, geheel in het midden, onze Catechismus
liesft volkomen gelijk, wanneer hij er op
wyst, dat we zooveel mogelijk het in onze
macht staat het vloeken en lasteren hebben
te weren en te verbieden.
Ook een Christelijke Overheid heeft die
taak En he.t is wel beschamend voor ons
Protestantsche Nederland, dat hot Roomsche
Italië ons daarbij 'n voorbeeld zal geven.
Te Amsterdam is een nieuw kerkge
bouw der gereformeerden in gebruik ge
nomen, bij welke plechtigheid ds de Graaf
voorging. Tegelijk werd de z.g. Bloem
gracht-kerk gesloten. Ouderen herinneren
zich dat een halve eeuw geleden daar
drie geref. kerken waren: Keizersgracht
ds v. d. Sluijs, Bloemgracht ds D. K.
Wielenga, Weteringschans ds Smitt. Deze
Bloemgrachtkerk nu is thans overgegaan
aan Sen socialistische vereeniging. Ds
Lindeboom heeft er 13 Juni 't laatst in
gepreekt, en bij die gelegenheid tal van
herinneringen opgehaald aan vervolgingen,
waaraan ruim negentig jaar geleden, de
afgescheidenen te Amsterdam bloot ston
den. Aan het verslag in „De Rotterdam
mer" ontleenen wij:
Nadat op 14 October 1835 door vele
toenmalige Hervormden te Amsterdam be
sloten werd zich van de Ned. Herv. Kerk
af te scheiden en den Zondag daarop
de eerste ambtsdragers door Ds H. P.
Scholte waren bevestigd, openbaarde zich
reeds aanstonds de behoefte aan een kerk
gebouw.
Aan Koning Willem I werd daartoe 30
October d.a.v. toestemming gevraagd, welk
verzoek eigenlijk eerst in 1838 werd inge
willigd nadat de Afgescheidenen er nood
gedwongen in hadden toegestemd eene
Christelijk Afgescheiden Gemeente te vor
men. De tusschenliggende drie jaren wa
ren voor de Afgescheidenen te Amster
dam jaren van vervolging en strijd, die
zich voor een belangrijk deel concen
treerde, om het kerkgebouw aan do Bloem
gracht. (de oude kerk.)
Men kwam den eersten tijd samen in
particuliere huizen, woningen van ge
meenteleden.
De samenkomsten werden op allerlei
wijze belemmerd. De Afgescheidenen (in
Amsterdam Scholtianen gescholden) moes
ten allerlei geweldpleging verduren, zij
werden op straat achtervolgd, gehoond
en gesmaad.
Toen in 1836 het kerkgebouw aan de
Bloemgracht in gebruik werd genomen,
volgde aldra proces-verbaal wegens het
houden eenor verboden bijeenkomst. De
vervolgde broeders en zusters, voor wie
het een verademing schoon hier rustig te
kunnen samenkomen, vonden ook hier
geen rust. Want politie en heffe des volks
aangezet door vijanden der vrije Evan
gelie-verkondiging, plaagden en sarden do
Afgescheidenen, ook de dragonders traden
zeer ruw op. Dikwijls waren ze hun leven
niet zeker. Tan de huizen waar men bij
eenkwam bleef geen ruit heel, 'deuren
werden ingetrapt, inboedels vernield.
Dergelijke tooneelen hebben zich in dien
tijd, vooral in 1836 en 1837, ook afge
speeld voor de Oude Kerk.
Genoemde Oude Kerk was oorspron
kelijk het geboortehuis van Ds S. van
Yelzen; het werd ,tot kerkgebouw ver
timmerd en Ds van Yelzen leidde er den
eersten dienst. Ook andere voormannen'
der Scheiding predikten hier geregeld, o.a.
de predikanten de Cock, Scholte, Brum-
melkamp en van Raalte. Telkens geschied
de dit onder de meest bezwaarlijke om
standigheden. Eenmaal is hier in den let
terlijken zin Nachtmaal gevierd, op een
avond in de week, toen de gemeente in
alle stilte onbespied en ongehinderd kon
bijeenkomen tot twee uur 's nachts.
Sedert deed het kerkgebouw vele jaren
dienst. De Afgescheidenen kwamen onder
den druk uit; in 1880 deed de behoefte
aan een meer doelmatig kerkgebouw zich
al meer gelden, mede met het oog op
liet gebrek aan geschikte gelegenheid tot
huisvesting van ouden van dagen en
weezen.
Voor den bouw der nieuwe kerk was
zeer veel belangstelling. Donderdag 23
December 1880 was een belangstellende
schare bij de plechtige opening van het
nieuwe kerkgebouw (een paar huizen ver
der dan het oude )aanwezig. De drie
toenmalige predikanten P. van den Sluijs,
Beuker en L. Neijens voerden het woord.
Vrijbank,
Ingevolge de bepalingen van de Vleesoh-
keuringswet kan bij de keuring na het
slachten het vleesch worden goedgekeurd
voorwaardelijk goedgekeurd of afgekeurd.
Bij K.B. is aangegeven, op welke wijze
voorwaardelijk goedgekeurd vleesch mag
worden bruikbaar gemaakt voor voedsel.
Een bijzondere vorm van voorwaardelijke
goedkeuring, o.a. ten aanzien van z.g.n.
noodslacJitingen, is de „verkoop in het
klein onder toezicht", de „vrijbank" ten
gevolge waarvan het vleesch, dat vooraf
bacteriologisch is onderzocht en kiemvrij
bevonden is, onder toezicht van de ge
meente in stukken van ten hoogste 3 K.G.
aan particulieren (niet aan slagers) wordt
verkocht. Deze vorm van voorwaardelijke
goedkeuring is gebleken een zegen te zijn
in drieërlei opzicht. Ten eerste worden
door het bacteriologisch onderzoek vleesch
vergiftigingen voorkomen. Ten tweede ont
vangt de minder kapitaalkrachtige Neder
lander voor weinig geld (in den regel be
neden de helft van den prijs van het vol
waardige vleesch) vleesch, dat uitnemend
voedsel is, in verschen toestand. Ten
slotte ontvangt de eigenaar van de „nood-
slachting" thans veel en veel meer voor
zulk vleesch dan voorheen, toen de
Vleoschkeuringswet er nog niet was.
Gezondheidsraad.
Evangelisatie. In de Evangelisa
tiebibliotheek van J. N. Voorhoeve te
Den Haag verscheen weer een zestiental
nieuwe tractaten, en wel: lo. Een ver
loren man; 2o. Het komt er op aan;
3o. Gelooft u in Genesis 3; 4o. Is hol.
u ernst? Voorts een mooi verhaal, uit
het Deenseh, „Zuster Dorete", een uitvoe
rig tractaat, in brochure-vorm, van Clara
Heitefuss, „Hinderpalen op den weg", een
hulp voor allen, die naar vrede zoeken;
en tenslotte een pakje bclooningskaartjes.
De prijzen van bovengenoemde lectuur
zijn als volgt: „Zuster Dorete", ing. ft;
„Hinderpalen op den weg" 0.20pakje
bclooningskaartjes 10 r.; terwijl de trak
taten f 1.20 per 100 ex. kosten.
De E. B. van Voorhoeve werkt nu al
enkele jaren met ijver. Voor enkele gul
dons kan men een abonnement, op haar
uitgaven nemen en hiervoor ontvangt men
dan een mooien voorraad verspreidings-
lecluur, waardoor men ook zelf gezegend
lean worden.
Een abonnement op deze bibliotheek ra
den wij zeer sterk aan. Het kost slechts
f 3.90 per jaar. De lectuur is, dat heli-
ben we al enkele jaren bij ervaring, uit
stekend voor het doel geschikt.
Leden van de E. B., die van deze lec
tuur wenschen na te bestellen, betalen
slechts f 0.60; 0,12f0.05 en f0.84, in
dien zij voor minstens f 1.50 tegelijk be
stellen en het geld contant voldoen. (Zr.
Dorete gebonden kost voor ahonné's
f 1.10).
„Ons Arsenaal", Zutfen, J. B. v. d.
Brink en Co.
Als no. 5 en 6 van de bekende Chr.
Brochurenreeks „Ons Arsenaal" is ver
schenen van de hand van Ds Joh. Jansen
te Wierden: „De beginselen van ons Ger.
Kerkrecht in de zaak-Geelkerken."
Na een woord tor nagedachtenis van
Dr J. C. de Moor, behandelt de schrijver
in twee hoofdstukken de afzetting van Dr
.T. G. Geelkerken en de afzetting van
kelkeraadsleden van Amsterdam-Zuid.
Tim o the us (red. J. N. Voorhoeve
Den Haag, uitg. La Riviè're Voorhoeve
Zwolle). Het no van heden bevat op de
le bladzijde van het Bijblad in de rubriek
„Geschiedenis van den Dag", onder hel
opschrift „Dictators" de photo's van de
zes 'dictators, die Europa reeds beval;
twee ervan hebben onder zich een ko
ning; de vier overigen een president. En
op de voorlaatste in de rubriek „Medische
Vragenbus", de beantwoording van en
kele vragen door dr J. Voorhoeve, om
trent Zenuwhoofdpijn.
De inhoud van het Hoofdblad is als
volgt:
Bidden en niet vertragen, J. N. V.; In
drukken; Worsteling door Vincator; Een
grenadier van honderd jaar (met plaat);
Ex Libris, A. L. v. H.; Schepen uit ds
17e eeuw. (plaat); Kinderspel, P. Br.; Bad
gelegenheid bij Miami, (plaat); Van Hol
land naar Indië, Danamihardja (met plaat
je Rots van Gibraltar); De Gesolei, J.
H. v. R. (met plaatjes); Avond in het
bosch, H. W. A. (gedicht); Stijlbloemen,
A. v. Haghe; Over het opwekken van
zeer hooge electrische spanningen (met
plaatjes) Pantopados; Tante Margriet (22)
Een Afrikaansch verhaal, door L. Penning
Nachtmerrie. Moet zijn nachtmare.
Vroeger kwam dit woord in alle. germann-
sclie talen voor en komt nog voor in het
Duitsche „nachtmare", het Engelsche „night
mare" cn het Fransche „cauchemar" (cat
cher drukken op). Een mare was een kwel
geest. Sedert dit woord in onbruik raakte
en daarmee ook zijn betcekenis maakte men
van nachtmare nachtmerrie" immers mare
(maar) was merrie, liet woord maar leeft
nog voort in maarschalk, het Fr. marechal,
dat oorspronkelijk paardenknecht en later op-
perstalmcest-t (denk aan hofmaarschalk1
beteekende.
Moer m i n. Het oude mare beteeken
de vroeger ook „zee"onze voorouders waren
marezaten (aan de zee gezeteuen). Min
een samentrekking van mannin (wijf). Mffl
had vroeger fabelachtige verhalen loopenlo
(denk aan Vestenschouwen) van een meerman
en een meermin. Een meermin was dus een
zeewijf. Op Schouwen zegt de spraakmaken
de menigte nog steeds, onbewust, ter „ver
duidelijking" dat hier niet aan een meer
maar aan de zee gedacht moet worden: „zee
meermin". In de middeleeuwen sprak men
iemand, die men liefhad steeds aan met
liet woord „minne" .(Denk aan minne (-'lief-)
koozen. Een baker wordt nog op veie plaat
sen met dezen vleienden naam „minne" aan
gesproken dit is dan een verkorting van
„minnemoer(tje)".
Minnaars. In aansluiting aan het
bovenstaande herinneren wij aan een mul
opschrift „bij een besteedster te Middelburg
Doe Jacob bij Rachel sliep,
wierd Lea jaloers,
llier besteed men meisjes en minnemoer*-
(Een soort arbeidsbeurs dus voor dienst
boden cn bakers).
Schreierstoren te Amsterdam
komt niet van „schreien", maar van „schnj-
en". In „schrijen", „schraijen" vindt me"
terug ons woord „schraag" of „scherp
„schuin". De „Schrayhouck" zou dan dialec
tisch herleid lieteekenen„scherpe of schui
ne hoek".
Beteekenis van:
Candidas t. Van c a n d i d u s, wit, om
dat, te Rome, zij, die naar eene ambtsbedie
ning dongen, rondgingen in een wit kleed b!)
degenen, wier gunst zij zoehten.