Uit tó Pers. Kerkiiiesws. Leestafel. Allerlei. dachte als eenvoudige huisvrouw den wil des mans als wet te moeten erkennen, werd mij onverdragelijk. Mijn vader voed de mij op in onderdanigheid tegenover den Mikado, maar nooit zag ik zijn leven als mijn ideaal voor mij. Hij deed mij eer der leed, want hij behoefde bediening, en daar waardigheid het voorschrift zijns levens was, was iedere vrijwillige hande ling strafbaar. ïfet beschouwelijke leven van een Boeddhistische non, losgemaakt van we- reldsehe dingen trok mij aan in tijden, waarin ik mystieke neigingen had, maar mijn leven ten slotte in een bergklooster te moeten doorbrengen, kwam mij toch schrikkelijk eenzaam en vervelend voor! Ik bewonderde Conficius en bewonder hem nog, maar de inhoud van zijn leer was niets anders als een reeks van ze delijke wetten. Wat zou ik gegeven heb ben voor een leven, waarnaar ik mijn leven kon vormen, waarvoor ik sterven kon. Zoo dwaalde ik in het donker rond, tot ik getroffen werd door den persoon van den Christus. Toen ik in den Bijbel het leven van Jezus naging, werd ik steeds vaster in mijn overtuiging, dat Je zus die persoon was, dien ik gezocht, had, om Hem gelijk te worden en mij Hem over te geven, en de Christus werd mij liever clan ieder andere persoon in de wereldgeschiedenis. Ik heb Hem lief boven alles, omdat Hij, in tegenstelling met alle andere godsdienststichters, nooit de vrouwen geringschatte. Iïij zeide nooit tot vrouwen, dat zij dit of dat niet doen konden, alleen omdat zij vrouwen waren. Hel heeft mij in mijn gemoed beleedigd, dat volgens de Japansche kerk de vrou wen zich moesten houden aan de drievou dige gehoorzaamheidaan de gehoorzaam heid jegens haar ouders in haar meisjes tijd, aan de gehoorzaamheid jegens haar man in haar huwelijkstijd, aan de gehoor zaamheid jegens den zoon in haar ouder dom. Het was mij dus een groote vreugde en een aansporing, toen ik ontdekte, dat Jezus evenzeer de vriend der vrouwen als die der mannen was. Dat was op zich zelf genomen reeds genoeg, in mij het besluit te wekken, Hem na te volgen. Ik min echter ook de wijze, waarop de Heere Jezus zijn leven leefde. Zijn persoonlijk loven was zoo eenvoudig en toch zoo rijk. Hij genoot zijn brood met dankbaarheid, onverschillig of het bij zijn vrienden was of langs den weg, en maakte zich geen zorgen, hoe Hij zich kleeden, waar Hij slapen zou. Hij was altijd bereid anderen te helpen. Hij vergat eigen honger en eigen vermoeidheid te midden van Zijn wensch anderen te spijzigen, te ver kwikken, te vertroosten. Hij was gaarne met anderen sa,men, nam zelfs een uit- noodiging voor een bruiloft aan en had de kinderen lief. Zijn gesprekken waren zoo rijk aan inhoud en toch zoo een voudig, dat ook de visschers en de slecht ten Hem begrijpen konden en ook zich bij Hem durfden voegen, en daar een nieuw leven vond en. Aan de andere zijde ging Hij graag in de stilte der bergen, om met God alleen te zijn te midden der bergen. Hij beschouwde de leliën op het veld en de vogels des hemels en prees Gods bestuur in de schepping. Zoo vond ik er genot in met Jezus om te gaan in de eenzaamheid, dat het mij er toe dreef, te wenschen, zoo te worden als Hij. Ten laatste bad ik den Heere Jezus aan als profeet. De wijze, waarop de Heiland zonder vrees tegen de bevoor rechte klassen van Judea oplrad, was een nieuwe openbaring voor mij, die den uitersten en meest onvoorvvaardelijken eerbied voor de bestaande autoriteiten geleerd had te betrachten. Jezus zag op hen neer, die voor zich een lioogen rang hegeerden en de massa's onderdruklen; Hij zeide dan hun onder gang aan, zoo zij zich niet bekeerden, en Hij prees degenen, die om der gorech- tigheidwil vervolgd worden, omdat zij al len het koninkrijk der hemelen waardig waren. Een Man van zulk een moed en zulk een onomkoopbaarheid, had ik nooit te voren gezien. Hij predikte het Ko ninkrijk Gods, waarin ieder burger en burgeres evenveel waard zou zijn als d© andere, en waar ieder zijn vermogen ten volle moest ontwikkelen. Hij hield niet op dat Evangelie te pre diken en eindelijk sterft Hij voor dat Evangelie. IMoge ik aJs Jezus zijn, zoo moedig, zoo vrij van alle boeien der wereld en van zoo goddelijken ijver, om de mensch- heid te bevrijden. De vereering der voor vaderen kan mij nooit een nieuw levens doel zijn. De verlichting va.n het Boeddhis me kan mij wel van alle wereldijke zorgen, va.n alle eergierigheid vrijmaken, mij ech ter nooit de kracht geven, een drijvende kracht, die een nieuwe wereld schept, waarin de sterke den zwakke niet meer uitbuiten kan, maar waarin aan ieder merschelijk wezen wasdom is gewaar borgd. Daarom is Jezus alleen mijn le vensideaal. Het is duideljjk, dat deze Japansche vrouw wel door het Christendom is ge troffen, maar dat toch nog niet begrepen heeft in zijn diepte en zaligheid. Moge het haar gegeven zjjn geworden, den Christus niet alleen als profeet te kennen, maar ook als priester en koning. Dan heeft zij meer dan een ideaal. Dan heeft zij een Zaligmaker. B—jca. Een eigenaardige ontmoeting. Ik bevond aldus verhaalt Ds Land- wehr in de „Rotterdamsche Kerkbode" mij in Italië en wel in dat gedeelte, dat vroeger aan Oostenrijk behoorde, maar dat na den oorlog aan Italië werd toege wezen. Het was de dag des ïïeeren. De hemelen verkondigen Gods eer. Een diep-blauwe Italiaansche hemel welfde zich als een reusachtig satijnen kleed over de in-de-sneeuw schitterende bergen en boven de dalen, waar het be stendig groen de blijmoedige herders der kudde begroette. Reeds op Zaterdag had ik onderzocht, of er in het plaatsje, waar ik mij bevond, ook een Evangelische kerk was. De mees ten die ik aansprak, wisten het niet, im mers de omgeving was bijna geheel R.- Katholiek. Velen zagen mij verwonderd aan, omdat ik naar een evangelische kerk vroeg. Eindelijk hoorde ik van een oud vrouwtje, dat er een kleine kerk was met een zeer goeden prediker. Zondagmorgen ging ik al vroeg op weg in de door het vrouwtje aangeduide rich ting. Ik had ongeveer drie kwartier ge- loopen, toen ik vroeg aan een voorbij ganger, of er in de buurt ook een evan gelische kerk was. De man verstond schijnbaar alleen Italiaansch. Hij maakte vele gebaren, maar hij sprak zoo verba zend snel, dat ik er niets van begreep. Eensklaps kwam van een andere zijde een man aan, eenvoudig gekleed, die be merkte, dat ik ergens naar informeerde en tot mijn verwondering vroeg hij in vloei end Duitsch: „Wat wenscht u, mijnheer?" Ik antwoordde„Ik zoek een evangelische kerk." „Volg u mij dan maar", was zijn ant woord, „want ik ga daar ook heen". De eenvoudige man scheen nog al op de hoogte van kerkelijke zaken, en, wat hij mij in ongekunstelde taal mededeelde, vond ik belangrijk genoeg om aan de lezers mede te deelen. Er lag ook voor ons zooveel leering in. Hij vertelde mij, dat er twee predikanten waren in het dorp, een van vrijzinnige richting en een van positieve richting, (hij bedoelde daarmede de orthodox-gere formeerde richting). Wij hebben hier nog al te lijden onder tegenwerking van Room- sche zijde, zoo verhaalde hij; maar dat is het ergste niet, want in de verdrukking wordt het geloof gelouterd." Plotseling hield hij even op, en zag onderzoekend aan. Hij scheen zich te bezinnen en vroeg: „Meneer, vanwaar komt u?" Ik antwoord de hem: „uit Holland". „Is u positief", vroeg hij weder. Ik moest glimlachen en antwoordde: „ja, mijn vriend, want als wij Gods Woord verwerpen, wat wijsheid zouden wij dan hebben?" Mijn vriend scheen met mijn antwoord bijzonder te vreden, want hij knikte als iemand, die bijzonder voldaan was. Toen vervolgde hij: „zie eens mijnheer, wij hebben een goeden dominee. Hij is afkomstig uit Frankfurt a. Main, laar diende bij ©en Gereformeerde Kerk. 'lij voldoet hier zeier goed, n.m. aan de pi - sitieven. Maar wat is men hier gaan doen? Enkele vooraanstaande menschen, die hier ondc-r de vermogenden gerekend worden hebben de gedachle opgeworpen om een vereeniging tot stand te brengen tusscken de positieven en de vrijzinnigen, en dat is mis, meneer. Verleden week sprak hier een man, dien ik altoos voor positief gehouden had en deze beweerde het vol gende: (Het geschiedde in een gemeente- vergadering). „Vrienden, wij moeten met onzen tijd meegaan. Onze vaderen hebben wel altoos de belijdenis lioog gehouden, maar de cultuur heeft ons heel wat ge leerd, wat w vroeger niet wisten. En nu is aan het licht gekomen, dat onze belij denis niet in alles te handhaven is. Daar om moeten wij niet zoo op ons stuk blij ven staan, maar wij nïoeten aan anders denkenden de hand reiken." Toen dat lid der gemeente gesproken had, werd het als een vuur in mijn bin nenste en ik vroeg het woord. Anders spreek ik niet veel, maar nu kon ik niet zwijgen Ik ze.i: „vrienden, wij hebben Gods Woord en wij hebben onze belijde nis. Daar hebben onze vaderen bij ge leefd. Verlaat de oude paden niet. De ge schiedenis leert ons, dat positieven, als zij "Woord en beginsel verlaten, te gronde gaan. W-eest dus gewaarschuwd! De cul tuur moet ons den weg niet wrjzen, maar het Woord moet onze richtsnoer zijn. Als wij dat Woord verlaten, is liet. ge daan met ons." De rijke meneer, die eerst gesproken had, zag mij boos aan, maar anderen gaven hun instemming te kennen. Ze ken nen allen Josef Ilirschmann wel in de gemeente. Ik wil tot alle goeae dingen medewerken, maar het Woord moeten ze laten staan. Inlusschen waren wij aan de kerk ge komen. De vriendelijke man scheen in derdaad een goede bekende. Hij werd door allen gegroet en menigeen drukte hom de hand. Hij zorgde, dat ik een goede plaats kreeg, en ik hoorde een uit nemende, echt positieve preek. Ik dankte God, dat Hij overal zijn kinderen nog heeft. Wat mij vooral in de preek trof, was de ernst efii de trouw van den pre diker. Hij wees op de geesteloosheid, die oreral lieersclit en wekte op tot leven in de gemeenschap met God. Bij het verlaten van het bedehuis (liet was maar klein, doch geheel vol) zacht ik mijn vriend op en dankte hem1 voor zijn vriendelijkheid. Met een „Auf wieder- sehn" verliet ik hem. Hij zag mij aan en riep: „Das Wort sollen sie stehen las sen." Toen vertrok hij. Misschien zie ik hem hier beneden nooit weer, maar de dominee had gezegd: „wie leven bezit door den Heiligen Geest, die behoort hier tot de strijdende kerk en eens tot de .triumfeerende". Daar dacht ik aan, toen ik Joscf Ilirschmann zag gaan. Ik keerde terug naar mijn pen sion en ik zong ondar Gods blauwen he mel: Ik ben een vriend, ik ben een met gezel. Van allen, die /Uw naam ootmoedig vreezen. Waterloo. Nu wij pas weer, op 18 Juni den slag bij Waterloo hebben herdacht, is het niet onaardig eens te herinneren aan de hou ding van Wellington op dien dag. Napo leon op St. Helena, noemde hem een slecht veldheer„Hij mocht", zeide hij, „het eenige leger van zijn land niet noodeloos wagen en die heele slag was overbodig. Ook zonder vechten had Wellington mij schaakmat kunnen zetten. Had hij zich na Ligny (16 Juni) onder de muren van Brussel met Blücher vereenigd, dan had ik 'tegen zulk een overmacht niets kun nen uitrichten. Ik had ook geen tijd te verliezen. Aan den Rijnkant naderden de Oostenrijkers en de Russen. Hen moest ik dus gaan tegenhouden, maar vooraf zou ik met de Engelschen, de Pruisen en de Nederlanders moeten hebben afgerekend. Dit was echter onmogelijk, als ik ze niet meer afzonderlijk kon verslaan". Ook tijdens den slag heeft Wellington en onjuist inzicht getoond. In het centrum wilde Napoleon doorbreken. Daardoor liep de groote straatweg naar Brussel. Daar liad Wellington dus zelf moeten zijn, daar was de post van eer en gevaaï, maar daar juist liet hij alles over aan onzen Erfprins een geniaal veldheer, wel is waar, maar een jongeling van 22 jaar. Zelf ging hij naar zijn rechtervleugel, die hem mei Antwerpen verbond. Daar moest hij zich, in geval van nood, weer inschepen. Die stad was zijn operatiebasis Hij was dus doodsbenauwd, van Antwerpen te zullen worden afgesneden. Dat Napoleon dat zou beproeven was zijn idee fixe. Daarom ge bruikte hij ook garde-troepen voor de verdediging van het kasteel Hougoumont, dat dien rechtervleugel dekte. Den ge- beelen dag evenwel heeft Napoleon op dien vleugel slechts schijn-aanvallen laten doen. Met veel minder krachtsinspanning had Wellington daar dus kunnen volstaan', maar hij zag dat eerst veel te laat in en ging eerst zelf in het centrum comman- deeren, toen onze Erfprins verwond was. Den geheelen dag ook liet Wellington eene aanzienlijke Nederlandsche troepenmacht onder onzen Prins Frederik, op enkele uren afstands van het slagveld werke loos staan, terwijl hij die troepen, op het slagveld zelf best had kunnen gebruiken. Wellington verdient dus niet de eer, die hem is toegezwaaid en hel is kenschet send, dat hij zelf later altijd een gesprek over den slag bij Waterloo ontweek. Hij wist wel, dat hij toen meer geluk had ge had dan wijsheid. (Nederlander.) Een vloekverbod. In „De Heraut" schrijft Prof. Dr II. II. Kuyper Zooals dezer (lagen uit Italië gemeld werd, is de regeering voornemens een vloekverbod uit te vaardigen, waarbij het vloeken in bet openbaar strafbaar wordt gesteld. Al mag on der de motieven, die voor dit vloekverbod opgegeven worden, nu niet 't hoogste staan, dat door bot vloeken „ile schoono Italiaansche taal ontsierd wordt" toch neemt dit niet weg, dat we mot waardeering deze poging van de Italiaansche rogeering begroeten om aan liet ergerlijke vloeken een einde te maken. Men mag over liet regiment van Mussolini met zijn dictatoriale allures denken zoo men wil, één ding staat vast, ddt het aan zijn krachtig optreden te danken is geweest, dat aan menigen zedelijken misstand in Italië een einde is gemaakt, of althans, dat in de publieke moraliteit een groote verbetering is ingetreden. Wie Italië bezocht voor en na Mussolini's optreden, heeft ruimschoots gelegenheid gehad dit op te merken. Een zedelijk reinigingsbad had het Italiaansche volk na den oorlog wel noodig, en zelfs een dictator knn men dank baar zijn, wanneer hij zulk een bad weet toe te dienen aan een volk. Indien daartoe ook 't vloekverbod mee kan helpen, dan zal dit aan bet Italiaansche volk zeker geen schade doen. Toch is het niet alleen daarom, dat wij op dezen nieuwen maatregel dor Italiaan sche regeoring wijzen. Er is ook in ons eigen, land nog altoos oen sterk verzet, wan neer door gemeentebesturen het openbaar vloe ken strafbaar wordt gesteld. Men komt dan met allerlei argumenten aan do persoonlijke vrijheid ontleend en voor al daaraan, dat de overheid geen „zedemees- ter" moet spelen, om zulk een vloekverbod te bestrijden. Ook wij hebben liefst, dat de overheid niet te veel als zedemeester op treedt, en hebben de persoonlijke vrijheid lief. Een overwinning over kwade volksgewoonten door zedelijke middelen achten we hooger winst dan door uitwendige strafmaatregelen. Maar ook hier overdrijve men dit vrij heidsprinciep niet te zeer. De Overheid is Gods dienaresse en heeft toch ook te waken, dat op het terrein van het publie,ke leven Gods heilige Naam niet door vloeken en lasteren onteerd wordt. In onzen Catechismus wordt dit uitdrukke lijk beleden, wanneer op de vraag: „Is het dan zoo groote zonde Gods Naam met zwe ren en vloeken tc lasteren, dat God zich ook over degenen vertoornt, die zoo veel als. het hun doenlijk is, het vloeken en lasteren niet helpen weren cn verbieden?" (lit antwoord geeft: „Ja gewisselijk, want er is geen groo- ter zonde die God meer vertoornt, dan de lastering Zijns Naams, waarom Hij die dan ook met den dood te straffen bevolen heeft". Dit laatste moge een bepaling zijn van Israels politieke wet, die voor onzen tijd niet meer in dien vorm geldt. Bovendien is het lasteren van Gods Naam, waarop by Israël de doodstraf stond, nog iets anders dan het vloeken zelfs, dat wat wij noemen „Godslasterlijk vloeken". Maar al laten we de wijze, waarop de vloeker door de Overheid gestraft moet wor den, geheel in het midden, onze Catechismus liesft volkomen gelijk, wanneer hij er op wyst, dat we zooveel mogelijk het in onze macht staat het vloeken en lasteren hebben te weren en te verbieden. Ook een Christelijke Overheid heeft die taak En he.t is wel beschamend voor ons Protestantsche Nederland, dat hot Roomsche Italië ons daarbij 'n voorbeeld zal geven. Te Amsterdam is een nieuw kerkge bouw der gereformeerden in gebruik ge nomen, bij welke plechtigheid ds de Graaf voorging. Tegelijk werd de z.g. Bloem gracht-kerk gesloten. Ouderen herinneren zich dat een halve eeuw geleden daar drie geref. kerken waren: Keizersgracht ds v. d. Sluijs, Bloemgracht ds D. K. Wielenga, Weteringschans ds Smitt. Deze Bloemgrachtkerk nu is thans overgegaan aan Sen socialistische vereeniging. Ds Lindeboom heeft er 13 Juni 't laatst in gepreekt, en bij die gelegenheid tal van herinneringen opgehaald aan vervolgingen, waaraan ruim negentig jaar geleden, de afgescheidenen te Amsterdam bloot ston den. Aan het verslag in „De Rotterdam mer" ontleenen wij: Nadat op 14 October 1835 door vele toenmalige Hervormden te Amsterdam be sloten werd zich van de Ned. Herv. Kerk af te scheiden en den Zondag daarop de eerste ambtsdragers door Ds H. P. Scholte waren bevestigd, openbaarde zich reeds aanstonds de behoefte aan een kerk gebouw. Aan Koning Willem I werd daartoe 30 October d.a.v. toestemming gevraagd, welk verzoek eigenlijk eerst in 1838 werd inge willigd nadat de Afgescheidenen er nood gedwongen in hadden toegestemd eene Christelijk Afgescheiden Gemeente te vor men. De tusschenliggende drie jaren wa ren voor de Afgescheidenen te Amster dam jaren van vervolging en strijd, die zich voor een belangrijk deel concen treerde, om het kerkgebouw aan do Bloem gracht. (de oude kerk.) Men kwam den eersten tijd samen in particuliere huizen, woningen van ge meenteleden. De samenkomsten werden op allerlei wijze belemmerd. De Afgescheidenen (in Amsterdam Scholtianen gescholden) moes ten allerlei geweldpleging verduren, zij werden op straat achtervolgd, gehoond en gesmaad. Toen in 1836 het kerkgebouw aan de Bloemgracht in gebruik werd genomen, volgde aldra proces-verbaal wegens het houden eenor verboden bijeenkomst. De vervolgde broeders en zusters, voor wie het een verademing schoon hier rustig te kunnen samenkomen, vonden ook hier geen rust. Want politie en heffe des volks aangezet door vijanden der vrije Evan gelie-verkondiging, plaagden en sarden do Afgescheidenen, ook de dragonders traden zeer ruw op. Dikwijls waren ze hun leven niet zeker. Tan de huizen waar men bij eenkwam bleef geen ruit heel, 'deuren werden ingetrapt, inboedels vernield. Dergelijke tooneelen hebben zich in dien tijd, vooral in 1836 en 1837, ook afge speeld voor de Oude Kerk. Genoemde Oude Kerk was oorspron kelijk het geboortehuis van Ds S. van Yelzen; het werd ,tot kerkgebouw ver timmerd en Ds van Yelzen leidde er den eersten dienst. Ook andere voormannen' der Scheiding predikten hier geregeld, o.a. de predikanten de Cock, Scholte, Brum- melkamp en van Raalte. Telkens geschied de dit onder de meest bezwaarlijke om standigheden. Eenmaal is hier in den let terlijken zin Nachtmaal gevierd, op een avond in de week, toen de gemeente in alle stilte onbespied en ongehinderd kon bijeenkomen tot twee uur 's nachts. Sedert deed het kerkgebouw vele jaren dienst. De Afgescheidenen kwamen onder den druk uit; in 1880 deed de behoefte aan een meer doelmatig kerkgebouw zich al meer gelden, mede met het oog op liet gebrek aan geschikte gelegenheid tot huisvesting van ouden van dagen en weezen. Voor den bouw der nieuwe kerk was zeer veel belangstelling. Donderdag 23 December 1880 was een belangstellende schare bij de plechtige opening van het nieuwe kerkgebouw (een paar huizen ver der dan het oude )aanwezig. De drie toenmalige predikanten P. van den Sluijs, Beuker en L. Neijens voerden het woord. Vrijbank, Ingevolge de bepalingen van de Vleesoh- keuringswet kan bij de keuring na het slachten het vleesch worden goedgekeurd voorwaardelijk goedgekeurd of afgekeurd. Bij K.B. is aangegeven, op welke wijze voorwaardelijk goedgekeurd vleesch mag worden bruikbaar gemaakt voor voedsel. Een bijzondere vorm van voorwaardelijke goedkeuring, o.a. ten aanzien van z.g.n. noodslacJitingen, is de „verkoop in het klein onder toezicht", de „vrijbank" ten gevolge waarvan het vleesch, dat vooraf bacteriologisch is onderzocht en kiemvrij bevonden is, onder toezicht van de ge meente in stukken van ten hoogste 3 K.G. aan particulieren (niet aan slagers) wordt verkocht. Deze vorm van voorwaardelijke goedkeuring is gebleken een zegen te zijn in drieërlei opzicht. Ten eerste worden door het bacteriologisch onderzoek vleesch vergiftigingen voorkomen. Ten tweede ont vangt de minder kapitaalkrachtige Neder lander voor weinig geld (in den regel be neden de helft van den prijs van het vol waardige vleesch) vleesch, dat uitnemend voedsel is, in verschen toestand. Ten slotte ontvangt de eigenaar van de „nood- slachting" thans veel en veel meer voor zulk vleesch dan voorheen, toen de Vleoschkeuringswet er nog niet was. Gezondheidsraad. Evangelisatie. In de Evangelisa tiebibliotheek van J. N. Voorhoeve te Den Haag verscheen weer een zestiental nieuwe tractaten, en wel: lo. Een ver loren man; 2o. Het komt er op aan; 3o. Gelooft u in Genesis 3; 4o. Is hol. u ernst? Voorts een mooi verhaal, uit het Deenseh, „Zuster Dorete", een uitvoe rig tractaat, in brochure-vorm, van Clara Heitefuss, „Hinderpalen op den weg", een hulp voor allen, die naar vrede zoeken; en tenslotte een pakje bclooningskaartjes. De prijzen van bovengenoemde lectuur zijn als volgt: „Zuster Dorete", ing. ft; „Hinderpalen op den weg" 0.20pakje bclooningskaartjes 10 r.; terwijl de trak taten f 1.20 per 100 ex. kosten. De E. B. van Voorhoeve werkt nu al enkele jaren met ijver. Voor enkele gul dons kan men een abonnement, op haar uitgaven nemen en hiervoor ontvangt men dan een mooien voorraad verspreidings- lecluur, waardoor men ook zelf gezegend lean worden. Een abonnement op deze bibliotheek ra den wij zeer sterk aan. Het kost slechts f 3.90 per jaar. De lectuur is, dat heli- ben we al enkele jaren bij ervaring, uit stekend voor het doel geschikt. Leden van de E. B., die van deze lec tuur wenschen na te bestellen, betalen slechts f 0.60; 0,12f0.05 en f0.84, in dien zij voor minstens f 1.50 tegelijk be stellen en het geld contant voldoen. (Zr. Dorete gebonden kost voor ahonné's f 1.10). „Ons Arsenaal", Zutfen, J. B. v. d. Brink en Co. Als no. 5 en 6 van de bekende Chr. Brochurenreeks „Ons Arsenaal" is ver schenen van de hand van Ds Joh. Jansen te Wierden: „De beginselen van ons Ger. Kerkrecht in de zaak-Geelkerken." Na een woord tor nagedachtenis van Dr J. C. de Moor, behandelt de schrijver in twee hoofdstukken de afzetting van Dr .T. G. Geelkerken en de afzetting van kelkeraadsleden van Amsterdam-Zuid. Tim o the us (red. J. N. Voorhoeve Den Haag, uitg. La Riviè're Voorhoeve Zwolle). Het no van heden bevat op de le bladzijde van het Bijblad in de rubriek „Geschiedenis van den Dag", onder hel opschrift „Dictators" de photo's van de zes 'dictators, die Europa reeds beval; twee ervan hebben onder zich een ko ning; de vier overigen een president. En op de voorlaatste in de rubriek „Medische Vragenbus", de beantwoording van en kele vragen door dr J. Voorhoeve, om trent Zenuwhoofdpijn. De inhoud van het Hoofdblad is als volgt: Bidden en niet vertragen, J. N. V.; In drukken; Worsteling door Vincator; Een grenadier van honderd jaar (met plaat); Ex Libris, A. L. v. H.; Schepen uit ds 17e eeuw. (plaat); Kinderspel, P. Br.; Bad gelegenheid bij Miami, (plaat); Van Hol land naar Indië, Danamihardja (met plaat je Rots van Gibraltar); De Gesolei, J. H. v. R. (met plaatjes); Avond in het bosch, H. W. A. (gedicht); Stijlbloemen, A. v. Haghe; Over het opwekken van zeer hooge electrische spanningen (met plaatjes) Pantopados; Tante Margriet (22) Een Afrikaansch verhaal, door L. Penning Nachtmerrie. Moet zijn nachtmare. Vroeger kwam dit woord in alle. germann- sclie talen voor en komt nog voor in het Duitsche „nachtmare", het Engelsche „night mare" cn het Fransche „cauchemar" (cat cher drukken op). Een mare was een kwel geest. Sedert dit woord in onbruik raakte en daarmee ook zijn betcekenis maakte men van nachtmare nachtmerrie" immers mare (maar) was merrie, liet woord maar leeft nog voort in maarschalk, het Fr. marechal, dat oorspronkelijk paardenknecht en later op- perstalmcest-t (denk aan hofmaarschalk1 beteekende. Moer m i n. Het oude mare beteeken de vroeger ook „zee"onze voorouders waren marezaten (aan de zee gezeteuen). Min een samentrekking van mannin (wijf). Mffl had vroeger fabelachtige verhalen loopenlo (denk aan Vestenschouwen) van een meerman en een meermin. Een meermin was dus een zeewijf. Op Schouwen zegt de spraakmaken de menigte nog steeds, onbewust, ter „ver duidelijking" dat hier niet aan een meer maar aan de zee gedacht moet worden: „zee meermin". In de middeleeuwen sprak men iemand, die men liefhad steeds aan met liet woord „minne" .(Denk aan minne (-'lief-) koozen. Een baker wordt nog op veie plaat sen met dezen vleienden naam „minne" aan gesproken dit is dan een verkorting van „minnemoer(tje)". Minnaars. In aansluiting aan het bovenstaande herinneren wij aan een mul opschrift „bij een besteedster te Middelburg Doe Jacob bij Rachel sliep, wierd Lea jaloers, llier besteed men meisjes en minnemoer*- (Een soort arbeidsbeurs dus voor dienst boden cn bakers). Schreierstoren te Amsterdam komt niet van „schreien", maar van „schnj- en". In „schrijen", „schraijen" vindt me" terug ons woord „schraag" of „scherp „schuin". De „Schrayhouck" zou dan dialec tisch herleid lieteekenen„scherpe of schui ne hoek". Beteekenis van: Candidas t. Van c a n d i d u s, wit, om dat, te Rome, zij, die naar eene ambtsbedie ning dongen, rondgingen in een wit kleed b!) degenen, wier gunst zij zoehten.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1926 | | pagina 6