Wijnen. OE /EEUW A. PIETERS tweede blad. AM-MASSEE in goedkoopste is voor: fe koop. Orgel, MARy ST JOHN. ng a contant op en goederen. (MES-ONDER- orden opgeruimd corting. 150, Middelburg. ;ht gebouwd ier HuïSj, te Termouzen Aardappelen, Fruit, tater en Eieren, KOOP: Naaimachine, een 2e hands Motorrijwiel of jiaire Motor? iREU Co., Goes. jlP OF IN RUIL »ij Inschrijvlnfl: >de Bessen bekomen zijn. BENENDE, Biezelingt' ike Monteur» sid-Huishoudster, Telef. 168. ingsartikeléij,, kelen. TAN ZATERDAG 3 JULI 1926, No. 230. O ES. Talef. 181, i, Stationsweg A 274, ;ion is to koopi achtertuin, groot 3en eind Aug, 1926. verandering i tnd. Brieven aan het Noordstraat 96, dubbele versnelling, Graanmaair» 'PON, Heinkenszand. i even naar de diverse kte en uit voorraad-' aat 2123. Tel. 167- p gevraagds Han 2'/i spel. Buitseb nscb. Brieven onder ekh. DE VEY MEST' jingen. «erkende Peerinj |e, een gJadstroo line al» nieuw, een een Wielploeg' Smid, Groote Abeek tsche Zure), 30 struiken wassende aard aan den grintweg lietten in te leveren [9 Juli, 6 u. n.m. P? Inde waar nadere ievraagd i i beneden de 20 j< goed met diverse hoogte zijn, gen f. Alleen schriftett t met postzegel oede referenties. ader letter Z. "u te Goes. Lkte terstond als P"° I kd imSdsknechti arden kan beslaaD. 5LABBEKOOBN, 0 ;m. WolfaartsdqK. '.ich aan nend Heer ofJu®°U3 JASTING Ad, ent (Z. VI.) Uit 'swerelds diepten.... Uit 'swerelds diepten vraagt een stemme: „Wat was, wat is, wat worden zal, Geen menschenwijsheid kan 't doorgronden. Wie volgt den gang van 't wiss'lend al, Wie is do Wijze, die het wezen, 't Waarom van alle dingen ziet? Maar van de heuv'lcn klinkt het klagend „Wij weten 't niet, wij weten 'tniet.' Wij zoeken staag naar licht on klaarheid, Wij tasten in het donker rond, Of ook 't verstand de hoogste waarheid, Of ook de ziele ruste vond. Wie is Hij. die ons kan verkonden Om Wien, door Wien het al geschiedt?" Maar van de heuv'lcn klinkt het klagend: „Wij weten 't niet, wij weten 't niet." „Wij wanen sterk ons, maar wü struik'len, Drukt ons de last des levens zwaar. Wie is Hü, die ons kracht kan geven Wanneer ons smart naakt of gevaar? Die op Zijn armen ons wil dragen, Waar Hij wel onze zwakheid ziet?" Maar van da heuv'len klinkt het klagend: „Wij weten 't niet, wfj weten 't niet." „Wij zoeken worst'lend groot te worden, En rein; maar zwak is onze kracht. Wat wij niet willen, doen wij immer, Tot onze ziel zichzelf veracht. Wie is Hij, die ons op kan voeren, Tot waar ons oog do reinheid ziet?" Maar van de heuv'len klinkt het klagend: „Wy weten 't niet, wü weten 't niet." „Wü weten niets, wij wisten nimmer, En of geslachten komen, gaan, ZÜ zullen dwalen als wij dwaalden. Slechts raads'len kent ons kort bestaan. Slechts raads'len, als ons oog rondom ons Of vragend naar den hoogen ziet" En van do heuv'len klinkt het klagend: Wü weten 't niet, wü weten 't niet." Maar uit den hoogen hemel ruischt hel: „Het is volbracht.I Halleluja! Wat menschen vraagden, menschen zochten, 't Is al vervuld op Golgotha! De man der smart werd eerekoning. Bij Hem is wgshcid, steriel' en macht! Hij kan, Hij wil, cn zal verhooren, Wie smeekend op Zijn hulpe wacht!" J. M. WESTRRBRINK—WIRTZ De oude weg van Vlissingen naar Middelburg. Algemeen bekend is de uitdrukking: „Zoo oud als de weg naar Kralingen". Dat, deze weg van Rotterdam naar het nabijgelegen Kralingen wel oud moet zijn, bewjjst het genoemd gezegde. Of échter die weg de oudste is van ons land, is moeilijk uit te vorschen, zelfs al ver onderstellen we, dat met weg bedoeld wordt een bestrate weg. Wel bewijzen de archieven, dat Walcheren reeds vroeg straatwegen had, veel vroeger dan andere streken van ons land. Tusschen de drie dicht hij elkaar gelegen handelssteden Mid delburg, Vlissingen en Veere was reeds vroeg een druk verkeer; niet alleen te water maar ook te land. Dat voor bestrating eerst de voornaam ste wegen in do sleden in aanmerking kwamen is te hegrijpen. Wij, met onze moderne verkeerswegen en verkeersmid delen, kunnen het ons echter moeilijk voorstellen, dat het zoo lang duurde, eer de straten eener stad met keien werden belegd. In 1365 en volgende jaren begon men te Middelburg de slraten te „calsey- den". De Groote Markt is eerst in 1578 bestraat (niet de tegenwoordige bestra ling). Ziende op andere steden was men te Middelburg er al vroeg bij, al bleven de St. Antonisvarkens ook in deze stad nog lang over de straat loopen. Na de hoofdwegen in de stad kwamen de buitenwegen aan de beurt. Dateert de weg va.n Middelburg naar Veere van 164-9 (in dit jaar is ook de Noordweg grooten- deels klaar gekomen), de weg van Vlissin- 3.) Uit het Engelsch. o „Wees daar maar niet zoo zeker van, mijn kind," zeide Mrs. Maynard, terwijl haar lippen beefden. „Mijn Dollie .is van daag jarig, en dat is juist een geschikte dag voor ©en prettige verrassing. Men moet nooit zoo stellig iets beweren." Dollie staarde haar moeder met haar groote blauwe opgein aan. „Meent gij, dat ge een aangename verrassing voor mij liebt, moedor?" En toen glimlachte zij een weinig spotachtig over hare eigen woorden, want haar stil, eentonig leven tje bevatte geen geheimen, en zij was ©enigszins ongeloovig over veranderingen. Een verrassing zou zij heerlijk vinden, zij had zo liever dan de meeste dingen in haar leven, maar voor haar zou er toch wel nooit ©en komen! „Dat moet go zelf miaar uitmaken," antwoordde haar moedei' bedaard. „Hier is een brief, dien ik pas gekregen heb, en waarover ik uwe meening moet hoo- ren; of het prettig is of niet, toch zult ge moeten toestemmen, dat het een ver rassing is. Weet ge nog wel, dat ik gen naar Middelburg is bijna 2 eeuwen vroeger gelegd. Deze weg is dus de oudste van Walcheren, zeer mogelijk ook van geheel ons land, In 1466 n.l. schonk Adriaan van Bor- sele, ambachtsheer van West-Souburg, een jaarlijksclie rente van 10 schelling gros- ton „om die straten daermede to houden van den huse van Westerzoubburg (zijn kasteel) tot Middelburg toe". Deze rente schonk hij aan de Kerkmeesters van West- Souburg. In 1493 gaf Anna van Bonr- gondië, zijn tweede echtgenoote, aan de Kerkmeesters der St. Maartenskerk te West-Souburg 2 gemeten lands voor het- zeldo doel. Dal een kerk het eigendom of het onderhoud van een weg had, kwam in later tijd meer voor. Zoo behoorde de vroegere zandweg SouburgRitthem tot 1862 aan de Ned. Herv. Kerk te Ritthem. De kerk was vroeger het eenig- ste lichaam op een dorp, dat bleof be staan, bovendien had de kerk ook belang bij een goede verkeersweg. De weg West-Souburg over Oost-Sou burg naar Middelburg moet dus eerst ge legd zijn. Natuurlijk was er loon nog geen kanaal, dat thans als scheiding wordt genomen tusschen Oost- en West-Sou burg. De grens tusschen deze twee heerlijk heden is echter geheel anders. Zij loopt langs den tegenw. ouden weg Vlissingen1 Souburg tot hoek Kanaalstraat, dan langs de Kanaalstraat om verder even voorbij de Braamstraat Noordwaarts te gaan. Een groot gedeelte van 't tegenwoordige Oost- Souburg was dus vroeger West-Souburg. De tegenw. molen te Oost-Souburg heette vroeger de West-Souburgsche molen. Dat belanghebbenden zich nu gingen beijveren om ook den weg Souburg Vlissingen te bestraten is te begrijpen: want dan zou er een goede verbindings weg zijn tusschen Vlissingen en Middel burg. Het duurde echter nog 45 jaar eer het zoo ver kwam. Het waren de Staten van Walcheren, die het beheer tot zich hadden genomen. De Staten lieten alle grondeigenaars op Walcheren in de jaren 15381545 jaarlijks bijdragen om den weg Souburg-Vlissingen te bestraten en den weg Souburg-Middelburg te ver beteren en te onderhouden. Uit de reke ningen van den generalen ontvanger Jacop Symons zoon Magnus blijkt, dat in die jaren voor elk gemet lands van geheel Walcheren moest betaald worden twee grooten Vlaamscli (5 cent). De jaarlijksche opbrengst was ongeveer 100 pond VI. (f600). De heeren van West-Souburg meenden ook rechten op den weg te hebben, waarover in 1541 voor 'tHof van Holland proces is gevoerd. Het be heer bleef echter aan Walcheren, dat van eiken vent- en speelwagen tol eischte tot onderhoud van den weg. Niettegen staande de tolheffing liet het onderhoud van den weg wel eens te wenschen over, want in 1587 klaagden de wagenaarsgil den van Middelburg en Vlissingen, „over de wanorde in het maken van den vent- weg tussöhen die steden". In 1606 lieten de Staten van Walcheren een gedeelte van den weg verbreeden. Daar de steden Middelburg en Vlissin gen het meeste profijt hadden van den weg en liet dus niet aanging, om geheel Walcheren voor het onderhoud ervan te laten bijdragen, werd in 1642 het onder houd opgedragen aan genoemde steden. De magistraten sloegen dadelijk de han den aan 'twerk, en den 21 Juni 1642 werd overeengekomen de laagste deelen van den weg te verhoogen en opnieuw te bestraten. In 1649 werd zelfs een groot gedeelte van den weg verlegd. De oude weg werd schotbaar land gemaakt en bet land, waar de nieuwe weg moest gemaakt worden, groot 7 gem. 71/2 roede, werd als schotbaar land afgevoerd. Een nadere conventie of overeenkomst tusschen beide steden werd den 20 Dec. 1764 aangegaan tot herstelling en ver breeding van den weg. Doöe deze vermeer dering van uitgaven kregen de steden in 1765 opnieuw octrooi tot heffing van boom- of tolgeld. In 1562 bedroeg dit voor een rij- of voertuig 12 mijten Vlaamsch in 1607 2 gr. VI. en in 1633 een stuiver. 1 groot is 2i/2 cent of 4 dui ten. 1 duit is 3 mijten. Door het nieuwe octrooi van 1765 werd het tolgeld aan merkelijk verhoogd. Voor een ledige slede moest betaald worden 1 st. voor een boe renwagen en een man te paard 2 st. voor vroeger wel eens gesproken heb over mijn tante, Mrs. Reid?" Dollie knikte toestemmend; zij was te nieuwsgierig om zich tijd tot antwoorden te_ gunnen; hare handen beefden van op winding, toen zij liet dunne, vreemde papier openvouwde. Natuurlijk wist zij. alles omtrent Mrs. Re id; hare moeder en zij hadden geen geheimen voor elkander. Dollie wist alles omtrent het vroegere leven harer moeder, en had het meermalen met groote onte vredenheid met het hare vergeleken. Mrs. Maynard was het ©enig kind ge weest van rijk© ouders; allerlei wonder lijke gebeurtenissen waren er in hare jeugd voorgevallen; als Dollie er van hoorde, leek het haar net een toover- geschiedenis, of een sprookje uit de „Dui zend en één Nacht". Overal was zij met hare ouders geweest in Venetië, Rome en zelfs eens in Konstantinopel;; zij was ©ven bekend met de villa aan het Lago Maggiore, het chalet in Lucera of do kolenbrandershut in het gchwarz Wald, waar de verlaten reizigers eens overnacht hadden, als andere kinderen met de gla zen muiltjes van Asschepoester of met het kasteel van Blauwbaard. Er was nog iemand, die destijds een lid van het gezin uitmaakte; n.l. een blond meisje, de eenige zuster haars va ders, die Mrs. Maynard tante Isabel noem- een geladen slede 3 st. en voor een koets 6 st. De zoogen. duinwagens (dit zrjn koetsen, waarmee „door 't land gereden werd" en dus ook Domburg werd be zocht) moesten nog meer betalen. Het octrooi van 1765, dat eerst voor 21 jaar is toegestaan, is later meermalen verlengd en met de tijdsomstandigheden ook ver anderd. Dicht bij de Groote Abeele ligt nog altijd de zandput, waaruit zand geschoten wordt tot onderhoud van den weg. In 1765 werd aan de steden Middelburg en Vlissingen het recht toegekend om langs den weg boomen te mogen planten met uitsluiting van alle andere recht hebbenden. Het beheer van den weg wordt thans, naar ik meen, gevoerd door een door de beide steden benoemde commissie van 4 leden met een secretaris. De oude Vlissingsche weg is een prach tige weg door zijn boomgewas. De weg zelf en voornamelijk het er naast liggend voetpad wordt slecht onderhouden. Al gemeen wordt er over geklaagd. De weg zou meer bereden worden, zoo de be strating beter was. Vooral een heter voet- of rijwielpad is meer dan noodzakelijk. Wij zullen hopen, dat door de a.s. wegen belasting, waarbij ook de rijwielbelasting gevoegd wordt, die verbetering spoedig zal worden aangebracht tot groot gemak der belastingbetalende wielrijders en voet gangers. (Slot volgt.) Ritthem. B. J. de Me ij. De laatste dagen van Dr A. Kuyper. In de jongste reorganisatievergadering van Ned. Ilerv. predikanten zijn nogal scherpe woorden gesproken; ook over As sen en Geelkerken, enwijlen dr Kuy per. Omtrent laatstgenoemde werden door Gromsigt en Six Dijkstra woordeu gespro ken, die velen, en ook ons, gegriefd heb ben. Kromsigt was nog wel zoo vrien delijk zich Kuyper in den hemel te den ken, doch zijn leer vond hij afschuwe lijk. Doch Six Dijkstra ging verder. Hij xdeelde mee dat Ililbrandt Roschma, evangelist te Ruurloo een brief gezien had van Kuyper", waaruit hij concludeerde „dat Kuyper niet als Calvinist zou zijn gestorven." Dit ter inleiding van onderstaande het welk wij uit een artikel van den Kroniek schrijver in Geref. Jongelingsblad over nemen. Oud-Minister Idenburg heeft de laatste levensweken van Dr Kuyper schier dag aan dag dezen bezocht. Hij schroef destijds daarvan o.m. dit: „Zij(n geloof bleef steeds helder. Toen het spreken hem zwaar viel, wijl dan steeds vermoeiende hoestaanvallen volg den, kon hij zoo veelzeggend en vol blijde verwachting den blik hemelwaarts slaan, de rechterhand omhoog heffend. Zijn ziekbed was geloofsversterkend voor hen, die hem verpleegden. Zoo is hij van ons gegaan, gelijk hij onder ons ge leefd hoeft, roemend in de kracht en ge nade zijns Gods." Bovengenoemde kroniekschrijver haalt deze woorden van den heer Idenburg aan en heeft nog eens nagelezen de boek jes „Dr A. Kuyper in Jezus ontslapen" van R. O. Verweijck cn „De levensavond van Dr A. Kuyper" door H. S. S. en J. II. Kuyper, om ©en antwoord te ge ven op de vraag, die inderdaad gedaan is, n.l.; „Is Dr Kuyper als Calvinist gestor ven?" En nog zonderlinger; deze vraag is met „Neen!" beantwoord. Nog wel gestaafd met ©en citaat uit een brief van niemand minder dan wijlen Jhr. Mr. A. F. dei ga- vornin Lohman. Vraag en antwoord komen voor in het April-nummer van „Licht en Liefde", het maandblad van Ililbrandt Boschma, evan gelist te Ruurlo, schrijver van antimilita ristische propaganla-1© tuur, van geschrif ten met spiritistisch© tendenzen, alsmede van een werkje „Op de Rozenhocve", waarin de meening wordt verkondigd, dat er na den dood nog kans is op bekeering, de z.g. „tweede kans". Zijn ideeën be treffende een ontwikkelingsgang van het loven na den dood willen er, naar het schijnt, niet te best in. En nu zoekt hij naar geloofwaardige getuigen, in wier gezelschap hij zich plaatst en dan uit roept; wat zeg je d'r van! dèt had je de Zij bezat eenige teekeningen van haar, dio iets zeer aantrekkelijks voor Dollie hadden. Zij dacht steeds met genoegen aan de vroolijke tante, die verhaaltjes ver telde en vreemde, oude balladen zong, en des avonds huppelend de kinderkamer binnenkwam om haar schoon© baljapon nen en juweelen aan het verbaasde kind te vertoonem. Teen was er een verandering gekomen; er was eein zekere schaduw over het huis gevallen; luide, verstoorde stemmen had den overal weerklonken tante Isabel was weenend vertrokken, zeggende, dat zij slecht was behandeld door haar eeni- gen broeder en dat zij het hem nooit zou vergeven. Langzamerhand vertelde men het kind, dat tante Isabel nooit terug zou komen. Zij was met een zeer rijk man getrouwd met ©eu zekeren Mi' Reid, van wien niemand hield en voor wien niemand achting had ein daarna werd er v niet meer over gesproken. Zoo liep de draad van de levensgeschiedenis harer moedor door. Op de prettige jeugd waren nog' gelukkiger meisjesjaren ge volgd en toen trad zij, nog zeer jong, in het huwelijk mot Richard Maynard, een jong officier van het vierde regiment dragonders. In liet begin was alles good gegaan; wel had hij niets dan zijn tracte- ment, maar de ouders van Airs Maynard waren rijk. Doch voordat de korte witte- zekcr niet gedacht I Hij haalt dan aan Charles Kingsley, de Engelsche Christen- socialist, schrijver van „Hypathia", die breekt met „het strakke geloof aangaande een onbcweeglijken hemel en hel in liet hiernamaals". En van wijlen den ouden Lohman, wien hij een exemplaar van zijn „Rozenhoeve" zond, kroeg hij een schrij ven waarin de Chr.-Hist. staatsman, die aan 't einde van zijn leven meerdere ge dachten heeft neergeschreven die niet ge heel met zijn Gereformeerd verleden strookten, zei dat hij 't met de gedachten van den heer Boschma eens was. En Dr Kuyperover hem heeft Boschma iets heel nieuws. Hij toont eeaf briefkaart van den heer Lohman, waarin deze verklaart, dat „ook Dr Kuyper in liet laatste van zijn leven deze denkbeelden was toege daan, maar hij kon ze niet meer uitspre ken, omdat hij dan zijn heele stelsel had moeten herzien". Dus is Dr Kuyper, do groote kampioen van het Calvinisme', niet als Calvinist ge storven I Wat trouwens ook niet te verwonderen is. Hoe kan iemand, als hij zelf bij eiken voetstap al nader komt tot do donkere poort, zoo harde leer eener eindelooze verdoemenis aanbrengen 1 Hij kon het niet meer uitspreken, zelfs niet meer voor zijn beste vrienden, om dat het hun al te veel leed zou hebben gedaan, hem op het laatste gedeelte van zijn levensweg nog overvallen te zien door twijfel aan datgene; wat hij jarenlang zoo onverhi'ldellijk had vastgehouden. Een enkele was er, aan wien hij het durf de openbaren, „den ouden vriend en mede-arbeider En Ililbrandt Boschma, de redacteur van „Licht en Liefde", gaat voort te fantaseeren: Mij dunkt, ik zie do beide hoogbejaar de geniale mannen hij elkaar zitten, bei den nu van do hoogt© des ouderdoms rustig neerziend op het levensda.1, dat ze samen onder zooveel strijd hebben door gewandeld en ze konden het voor elkaar niet verbergen, datop deze hoogte des levens het perspectief der wereld voor hen veranderd was. „En wat ze toon op hot laatst nog onder elkaar besproken hebben wie zal het zoggen? Maar ongetwijfeld is dat liet best© en waarachtigste geweest, wat ze ooit op aarde hebben gezegd". Ik zocht, aldus gaat dan de kroniek schrijver in het „Geref. Jongelingsblad" voort, ik zocht in de herinneringen aan Di' Kuyper's laatste levensdagen. En ik vond er dit getuigenis van Iden burg: „Mij viel 't voorrecht te beurt, hem ge durende de laatste maanden meermalen 's weeks, en gedurende de laatste we ken schier dagelijks, te bezoeken. Ik heb dit, geweldig sterke lichaam zien sloopen en zijn krachten geleidelijk zien vermin deren. Ik heb hem gezien in oogenhlik- ken dat hot lichaam leed, en ook wel zijn bewustzijn omfloerst scheen. Maar nimmer héb ik zijn goloof aangevochten gezien. Steeds vond ik hem gerust in zijn God, ook als het lichaam onrustig was." Van denzelfde deze woorden aan het graf: „Zijn sterven was in overeenstem ming met zijn leven. Uit het geloof, ver warmd door de liefde van Christus. „En zoo is hij in zijn sterven, gelijk in zijn leven, een toonbeeld van Gods souvereine genade en van Zijn wonderlijke macht." Zoo sprak de heer Idenburg, door Mej. Kuyper genoemd (bladzijde 21) „vaders besten vriend in den langen levensavond" die den zieke gedurende de laatste maan den eiken namiddag, op een vast uur, kwam bezoeken. En hier zijn woorden van Dr Kuyper zelf, gesproken op den avond van den gedenkwaardigen 18en November 1918 tot de Friesche troepen, die kwamen zingen voor het huis in de Kanaalstraat: ,„De beginselen, waarvoor ik mijn leven lang gestreden heb, worden ook door u be leden." (blz. 36). Welke toespraak be sloten werd met den wensch, dat „de beginselen, die mij boven alles dierbaar zijn, zullen blijven voortleven in het jon gere geslacht, ook in u." Zoo zou niet kunnen spreken iemand, die een deel van die beginselen over boord heeft moeten werpen. Wat de heele fantasie van Hilbrandt Boschma onderstboven werpt, is het brief- broodsweken voorhij waren, kwam de eer ste slag. Het vermogen haars vaders was groQtendeels in mijnaandeelen gestoken; deze bleken onzeker te zijn. De aar van het ijzeroer was plotseling uitgeput; in de algemceme ontsteltenis die volgde, bleek dat de aandeelhouders aansprakelijk wa ren voor ontzettende sommen en toen Margariet Maynard huiswaarts keerde, vond zij haren vader geheel geruïneerd. Zelfs dit zou hij hebben kunnen dragen, als het hem maar niet gescheiden had van zijn ©enig kind. Het was liet voorne men van Mi' Tilney geweest zijn schoon zoon te helpen om te worden overge plaatst bij een ander regiment, dat waar schijnlijk niet zou behoeven op te trek ken; dit was de voorwaard© waarop hij hem de hand zijner dochter geschonken had. Nu was alles veranderd. Het regi ment van kapitein Maynard werd terstond naar Southampton ontboden, als besteimd vooT' Indië, ©11 de arme Margaret moest afscheid nemen van haar diep bedroefde ouders en haar jongen echtgenoot over zoo volgen. Wel bemnde zij hom met haar gansche hart, maar zij was niet veel meer dan een kind; en de ontknoci- ping van alle banden, die haar aan haar ouderlijk huis bonden, was een groote beproeving. Malar, helaas I dit was nog slechts het begin van haar lijden. De beschrijving van deze zomers in In- je, door Dr Kuyper geschreven op 15 Dec. 1919 aan zijn oudste zuster, mevr. de wed. A. Mond-Kuyper, hetwelk eindigde met deze zinnen: „Ons beider einde na dert. Zij het straks een zalig elkaar terug vinden in liet Vaderhuis daarboven." Hier wordt uitgesproken een wensch ten opzichte van het leven na den dood, welke in den mond van aanhangers van de leer der „tweede kans" niet past. Charles Kingsley of Hilbrandt Boschma zou in die omstandigheden hebben ge schreven: „Hou maar moed. Alles zal rech kom." Wij hebben ons met deze bewijzen nog niet tevreden gesteld. „Licht en liefde" schrijft: „Wat ze (Kuy per en Lohman) toen op het laatst nog onder elkaar besproken hebben wie zal het zeggen?" Ja, meneer Boschma, gelukkig is er nog een getuige van dat laatste onderhoud in leven. Zij zal het u peggen. Mej. II. S. S. Kuyper gaf mij op mijn verzoek om inlichtingen welwillend het volgende be scheid Met verontwaardiging nam ik kennis van het door u mij toegezonden artikel „Is Dr Kuyper als Calvinist gestorven''? in het maandblad „Licht en Liefde" van 1926. Niet omdat die vraag gesteld wordt, maar om het antwoord, dat de Redacteur, Hilbrandt Boschma, er op geeft. Dit antwoord: „dat Dr Kuyper, de groote kampioen van het Calvinisme, niet als Calvinist is gestorven 1" En waarop grondt Hilbrandt Boschma deze bewering? Op een brief van Jhr Mr A. F. de Savor - nin Lohman waar, volgens hem, Boschma, instaat, dat „ook Dr Kuyper in het laatst van zijn leven deze denkbeelden was toegedaan, maar hij kon ze niet meer uitspreken, omdat hij dan zijn heele stelsel had moeten herzien". „Deze denkbeelden", dat zijn gedachten over een ontwikkelingsgang in liet leven na den dood, ook voorgestaan in Bosch ma's boek „Op de Rozenhoeve". En dan gaat de fleer Boschma fan taseeren over den „twijfel", die mijn vader op zijn levensavond zou zijn overvallen „aangaande datgene, wat hij jaren lang zoo onverbiddelijk had vastgehouden". En over het laatste onderhoud, dat mijn vader met Lohman gehad heeft. „Mij dunkt, ik zie de beide hoogbejaarde, geniale mannen bij elkaar zittenen ze konden het voor elkaar niet verbergen, dat op deze hoogte des levens de perspectief der wereld voor hen veranderd was." Ik kan u verzekeren, dat heel deze voor stelling in strijd met de waarheid is. Twijfel aan zijn Calvinistische geloofs overtuiging heeft mijn vader nooit ge kend. Ook niet in zijn levensavond. Daar voor was die overtuiging te diep en te vast geworteld. In het geloof, dat hem verbond aan zijn gereformeerde broeder? en zusters, heeft hij geleefd en is hij gestorven. Ik weet dit zoo heel zeker, niet alleen omdat mijn vader iemand was, die geen twijfel kende zelfs zou ik zeggen: geen twijfel begreep maar hij was zoo ge- gewoon met ons over zijn gemoedsleven ie spreken, dat, zoo ooit de minste twijfel aan de deugdelijkheid onzer Calvinistische beginselen in hem ware opgekomen, hij dit stellig en zeker met ons besproken zou hebben. En ook ten opzichte van het laatste onderhoud van Lohman en mijn vader vergist de heer Boschma zich geheel. Bij dit onderhoud ben ik tegenwoordig geweest. Van het begin tot het eind. Met geen woord heeft mijn vader toen gezegd, wat Boschma hem toedicht. Mijn vader zou het niet hebben kun nen zeggen. Want hij zou zijn diepste levensovertuiging geweld hebben aan gedaan. Op de vraag „Is Dr Kuyper als Calvinist gestorven?" is maar één antwoord moge lijk: „zonder eenig voorbehoud: ja." Hoogachtend, H. S. S. Kuyper. 's Gravenhage, 14 Juni 1926. Hoe ik Jezus Christus vond. Eer ik Christen werd, had ik steeds uitgezien naar een persoon, wiens leven mijn ideaal kon worden. Eens wenschte ik als mijn moeder te zijn, altijd zoo onzelfzuchtig en liefdevol, maar de ge- dië doorgebracht was inderdaad zeer treu rig; ieder jaar scheen haar nieuwe be proevingen en verliezen te brengen. Eerst ontving zij bericht van den dood harer ouders, die spoedig na elkander stierven. Daarop volgden nag zwaarder slagen: zij hadden behalve Dollie nog twee jongens en een meisje en deze werden achtereen volgens weggenomen, en slechts weinige jaren later bezweek Majoor Maynard op een zwaren marscli aan de gele koorts. Toen vluchtte de bedroefde weduwe, haar dochtertje aan haar boezem drukkend, uit dit la,nd der graven, zooals zij het altijd noemde en kwam' eenzaam en verlaten in Engeland terug, om haar leven op nieuw te beginnen, ditmaal niet voor zichzelve, maar ter wille van Dollie. Zoo gingen de jaren voorbij en als zij haar kind niet gehad had, zou haar le ven geheel vreugdeloos geweest zijn. Zij was een vrouw, geneigd tot het koesteren eener afgodische liefde, eene die haar geheel vervulde en die trouwens eigen lijk op den bodem van het hart van elke vrouw ligt. Niet, dat zij geheel ver stoken was van do vertroostingen van den godsdienst, maar de levende voorwerpen harer liefde namen haar geheel in beslag. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1926 | | pagina 5