Wijnen.
OE /EEUW
A. PIETERS
tweede blad.
AM-MASSEE
in goedkoopste
is voor:
fe koop.
Orgel,
MARy ST JOHN.
ng a contant op
en goederen.
(MES-ONDER-
orden opgeruimd
corting.
150, Middelburg.
;ht gebouwd
ier HuïSj,
te Termouzen
Aardappelen, Fruit,
tater en Eieren,
KOOP:
Naaimachine,
een 2e hands
Motorrijwiel of
jiaire Motor?
iREU Co., Goes.
jlP OF IN RUIL
»ij Inschrijvlnfl:
>de Bessen
bekomen zijn.
BENENDE, Biezelingt'
ike Monteur»
sid-Huishoudster,
Telef. 168.
ingsartikeléij,,
kelen.
TAN
ZATERDAG 3 JULI 1926, No. 230.
O ES. Talef. 181,
i, Stationsweg A 274,
;ion is to koopi
achtertuin, groot
3en eind Aug, 1926.
verandering i
tnd. Brieven aan het
Noordstraat 96,
dubbele versnelling,
Graanmaair»
'PON, Heinkenszand.
i even naar de diverse
kte en uit voorraad-'
aat 2123. Tel. 167-
p gevraagds
Han 2'/i spel. Buitseb
nscb. Brieven onder
ekh. DE VEY MEST'
jingen.
«erkende Peerinj
|e, een gJadstroo
line al» nieuw, een
een Wielploeg'
Smid, Groote Abeek
tsche Zure),
30 struiken wassende
aard aan den grintweg
lietten in te leveren
[9 Juli, 6 u. n.m. P?
Inde waar nadere
ievraagd i
i beneden de 20 j<
goed met diverse
hoogte zijn, gen
f. Alleen schriftett
t met postzegel
oede referenties.
ader letter Z. "u
te Goes.
Lkte terstond als P"° I
kd
imSdsknechti
arden kan beslaaD.
5LABBEKOOBN, 0
;m. WolfaartsdqK.
'.ich aan
nend Heer ofJu®°U3
JASTING Ad,
ent (Z. VI.)
Uit 'swerelds diepten....
Uit 'swerelds diepten vraagt een stemme:
„Wat was, wat is, wat worden zal,
Geen menschenwijsheid kan 't doorgronden.
Wie volgt den gang van 't wiss'lend al,
Wie is do Wijze, die het wezen,
't Waarom van alle dingen ziet?
Maar van de heuv'lcn klinkt het klagend
„Wij weten 't niet, wij weten 'tniet.'
Wij zoeken staag naar licht on klaarheid,
Wij tasten in het donker rond,
Of ook 't verstand de hoogste waarheid,
Of ook de ziele ruste vond.
Wie is Hij. die ons kan verkonden
Om Wien, door Wien het al geschiedt?"
Maar van de heuv'lcn klinkt het klagend:
„Wij weten 't niet, wij weten 't niet."
„Wij wanen sterk ons, maar wü struik'len,
Drukt ons de last des levens zwaar.
Wie is Hü, die ons kracht kan geven
Wanneer ons smart naakt of gevaar?
Die op Zijn armen ons wil dragen,
Waar Hij wel onze zwakheid ziet?"
Maar van da heuv'len klinkt het klagend:
„Wij weten 't niet, wfj weten 't niet."
„Wij zoeken worst'lend groot te worden,
En rein; maar zwak is onze kracht.
Wat wij niet willen, doen wij immer,
Tot onze ziel zichzelf veracht.
Wie is Hij, die ons op kan voeren,
Tot waar ons oog do reinheid ziet?"
Maar van de heuv'len klinkt het klagend:
„Wy weten 't niet, wü weten 't niet."
„Wü weten niets, wij wisten nimmer,
En of geslachten komen, gaan,
ZÜ zullen dwalen als wij dwaalden.
Slechts raads'len kent ons kort bestaan.
Slechts raads'len, als ons oog rondom ons
Of vragend naar den hoogen ziet"
En van do heuv'len klinkt het klagend:
Wü weten 't niet, wü weten 't niet."
Maar uit den hoogen hemel ruischt hel:
„Het is volbracht.I Halleluja!
Wat menschen vraagden, menschen zochten,
't Is al vervuld op Golgotha!
De man der smart werd eerekoning.
Bij Hem is wgshcid, steriel' en macht!
Hij kan, Hij wil, cn zal verhooren,
Wie smeekend op Zijn hulpe wacht!"
J. M. WESTRRBRINK—WIRTZ
De oude weg van Vlissingen naar
Middelburg.
Algemeen bekend is de uitdrukking:
„Zoo oud als de weg naar Kralingen".
Dat, deze weg van Rotterdam naar het
nabijgelegen Kralingen wel oud moet zijn,
bewjjst het genoemd gezegde. Of échter
die weg de oudste is van ons land, is
moeilijk uit te vorschen, zelfs al ver
onderstellen we, dat met weg bedoeld
wordt een bestrate weg. Wel bewijzen de
archieven, dat Walcheren reeds vroeg
straatwegen had, veel vroeger dan andere
streken van ons land. Tusschen de drie
dicht hij elkaar gelegen handelssteden Mid
delburg, Vlissingen en Veere was reeds
vroeg een druk verkeer; niet alleen te
water maar ook te land.
Dat voor bestrating eerst de voornaam
ste wegen in do sleden in aanmerking
kwamen is te hegrijpen. Wij, met onze
moderne verkeerswegen en verkeersmid
delen, kunnen het ons echter moeilijk
voorstellen, dat het zoo lang duurde, eer
de straten eener stad met keien werden
belegd. In 1365 en volgende jaren begon
men te Middelburg de slraten te „calsey-
den". De Groote Markt is eerst in 1578
bestraat (niet de tegenwoordige bestra
ling). Ziende op andere steden was men
te Middelburg er al vroeg bij, al bleven
de St. Antonisvarkens ook in deze stad
nog lang over de straat loopen.
Na de hoofdwegen in de stad kwamen
de buitenwegen aan de beurt. Dateert de
weg va.n Middelburg naar Veere van 164-9
(in dit jaar is ook de Noordweg grooten-
deels klaar gekomen), de weg van Vlissin-
3.)
Uit het Engelsch.
o
„Wees daar maar niet zoo zeker van,
mijn kind," zeide Mrs. Maynard, terwijl
haar lippen beefden. „Mijn Dollie .is van
daag jarig, en dat is juist een geschikte
dag voor ©en prettige verrassing. Men
moet nooit zoo stellig iets beweren."
Dollie staarde haar moeder met haar
groote blauwe opgein aan. „Meent gij,
dat ge een aangename verrassing voor mij
liebt, moedor?" En toen glimlachte zij
een weinig spotachtig over hare eigen
woorden, want haar stil, eentonig leven
tje bevatte geen geheimen, en zij was
©enigszins ongeloovig over veranderingen.
Een verrassing zou zij heerlijk vinden,
zij had zo liever dan de meeste dingen
in haar leven, maar voor haar zou er toch
wel nooit ©en komen!
„Dat moet go zelf miaar uitmaken,"
antwoordde haar moedei' bedaard. „Hier
is een brief, dien ik pas gekregen heb,
en waarover ik uwe meening moet hoo-
ren; of het prettig is of niet, toch zult
ge moeten toestemmen, dat het een ver
rassing is. Weet ge nog wel, dat ik
gen naar Middelburg is bijna 2 eeuwen
vroeger gelegd. Deze weg is dus de oudste
van Walcheren, zeer mogelijk ook van
geheel ons land,
In 1466 n.l. schonk Adriaan van Bor-
sele, ambachtsheer van West-Souburg, een
jaarlijksclie rente van 10 schelling gros-
ton „om die straten daermede to houden
van den huse van Westerzoubburg (zijn
kasteel) tot Middelburg toe". Deze rente
schonk hij aan de Kerkmeesters van West-
Souburg. In 1493 gaf Anna van Bonr-
gondië, zijn tweede echtgenoote, aan de
Kerkmeesters der St. Maartenskerk te
West-Souburg 2 gemeten lands voor het-
zeldo doel. Dal een kerk het eigendom
of het onderhoud van een weg had, kwam
in later tijd meer voor. Zoo behoorde
de vroegere zandweg SouburgRitthem
tot 1862 aan de Ned. Herv. Kerk te
Ritthem. De kerk was vroeger het eenig-
ste lichaam op een dorp, dat bleof be
staan, bovendien had de kerk ook belang
bij een goede verkeersweg.
De weg West-Souburg over Oost-Sou
burg naar Middelburg moet dus eerst ge
legd zijn. Natuurlijk was er loon nog geen
kanaal, dat thans als scheiding wordt
genomen tusschen Oost- en West-Sou
burg.
De grens tusschen deze twee heerlijk
heden is echter geheel anders. Zij loopt
langs den tegenw. ouden weg Vlissingen1
Souburg tot hoek Kanaalstraat, dan langs
de Kanaalstraat om verder even voorbij
de Braamstraat Noordwaarts te gaan. Een
groot gedeelte van 't tegenwoordige Oost-
Souburg was dus vroeger West-Souburg.
De tegenw. molen te Oost-Souburg heette
vroeger de West-Souburgsche molen.
Dat belanghebbenden zich nu gingen
beijveren om ook den weg Souburg
Vlissingen te bestraten is te begrijpen:
want dan zou er een goede verbindings
weg zijn tusschen Vlissingen en Middel
burg. Het duurde echter nog 45 jaar
eer het zoo ver kwam. Het waren de
Staten van Walcheren, die het beheer tot
zich hadden genomen. De Staten lieten
alle grondeigenaars op Walcheren in de
jaren 15381545 jaarlijks bijdragen om
den weg Souburg-Vlissingen te bestraten
en den weg Souburg-Middelburg te ver
beteren en te onderhouden. Uit de reke
ningen van den generalen ontvanger Jacop
Symons zoon Magnus blijkt, dat in die
jaren voor elk gemet lands van geheel
Walcheren moest betaald worden twee
grooten Vlaamscli (5 cent). De jaarlijksche
opbrengst was ongeveer 100 pond VI.
(f600). De heeren van West-Souburg
meenden ook rechten op den weg te
hebben, waarover in 1541 voor 'tHof
van Holland proces is gevoerd. Het be
heer bleef echter aan Walcheren, dat van
eiken vent- en speelwagen tol eischte
tot onderhoud van den weg. Niettegen
staande de tolheffing liet het onderhoud
van den weg wel eens te wenschen over,
want in 1587 klaagden de wagenaarsgil
den van Middelburg en Vlissingen, „over
de wanorde in het maken van den vent-
weg tussöhen die steden". In 1606 lieten
de Staten van Walcheren een gedeelte van
den weg verbreeden.
Daar de steden Middelburg en Vlissin
gen het meeste profijt hadden van den
weg en liet dus niet aanging, om geheel
Walcheren voor het onderhoud ervan te
laten bijdragen, werd in 1642 het onder
houd opgedragen aan genoemde steden.
De magistraten sloegen dadelijk de han
den aan 'twerk, en den 21 Juni 1642
werd overeengekomen de laagste deelen
van den weg te verhoogen en opnieuw te
bestraten. In 1649 werd zelfs een groot
gedeelte van den weg verlegd. De oude
weg werd schotbaar land gemaakt en
bet land, waar de nieuwe weg moest
gemaakt worden, groot 7 gem. 71/2 roede,
werd als schotbaar land afgevoerd.
Een nadere conventie of overeenkomst
tusschen beide steden werd den 20 Dec.
1764 aangegaan tot herstelling en ver
breeding van den weg. Doöe deze vermeer
dering van uitgaven kregen de steden in
1765 opnieuw octrooi tot heffing van
boom- of tolgeld. In 1562 bedroeg dit
voor een rij- of voertuig 12 mijten
Vlaamsch in 1607 2 gr. VI. en in 1633
een stuiver. 1 groot is 2i/2 cent of 4 dui
ten. 1 duit is 3 mijten. Door het nieuwe
octrooi van 1765 werd het tolgeld aan
merkelijk verhoogd. Voor een ledige slede
moest betaald worden 1 st. voor een boe
renwagen en een man te paard 2 st. voor
vroeger wel eens gesproken heb over
mijn tante, Mrs. Reid?"
Dollie knikte toestemmend; zij was te
nieuwsgierig om zich tijd tot antwoorden
te_ gunnen; hare handen beefden van op
winding, toen zij liet dunne, vreemde
papier openvouwde.
Natuurlijk wist zij. alles omtrent Mrs.
Re id; hare moeder en zij hadden geen
geheimen voor elkander. Dollie wist alles
omtrent het vroegere leven harer moeder,
en had het meermalen met groote onte
vredenheid met het hare vergeleken.
Mrs. Maynard was het ©enig kind ge
weest van rijk© ouders; allerlei wonder
lijke gebeurtenissen waren er in hare
jeugd voorgevallen; als Dollie er van
hoorde, leek het haar net een toover-
geschiedenis, of een sprookje uit de „Dui
zend en één Nacht". Overal was zij met
hare ouders geweest in Venetië, Rome
en zelfs eens in Konstantinopel;; zij was
©ven bekend met de villa aan het Lago
Maggiore, het chalet in Lucera of do
kolenbrandershut in het gchwarz Wald,
waar de verlaten reizigers eens overnacht
hadden, als andere kinderen met de gla
zen muiltjes van Asschepoester of met het
kasteel van Blauwbaard.
Er was nog iemand, die destijds een
lid van het gezin uitmaakte; n.l. een
blond meisje, de eenige zuster haars va
ders, die Mrs. Maynard tante Isabel noem-
een geladen slede 3 st. en voor een koets
6 st. De zoogen. duinwagens (dit zrjn
koetsen, waarmee „door 't land gereden
werd" en dus ook Domburg werd be
zocht) moesten nog meer betalen. Het
octrooi van 1765, dat eerst voor 21 jaar is
toegestaan, is later meermalen verlengd
en met de tijdsomstandigheden ook ver
anderd.
Dicht bij de Groote Abeele ligt nog
altijd de zandput, waaruit zand geschoten
wordt tot onderhoud van den weg.
In 1765 werd aan de steden Middelburg
en Vlissingen het recht toegekend om
langs den weg boomen te mogen planten
met uitsluiting van alle andere recht
hebbenden.
Het beheer van den weg wordt thans,
naar ik meen, gevoerd door een door de
beide steden benoemde commissie van
4 leden met een secretaris.
De oude Vlissingsche weg is een prach
tige weg door zijn boomgewas. De weg
zelf en voornamelijk het er naast liggend
voetpad wordt slecht onderhouden. Al
gemeen wordt er over geklaagd. De weg
zou meer bereden worden, zoo de be
strating beter was. Vooral een heter voet-
of rijwielpad is meer dan noodzakelijk.
Wij zullen hopen, dat door de a.s. wegen
belasting, waarbij ook de rijwielbelasting
gevoegd wordt, die verbetering spoedig zal
worden aangebracht tot groot gemak der
belastingbetalende wielrijders en voet
gangers. (Slot volgt.)
Ritthem. B. J. de Me ij.
De laatste dagen van Dr A. Kuyper.
In de jongste reorganisatievergadering
van Ned. Ilerv. predikanten zijn nogal
scherpe woorden gesproken; ook over As
sen en Geelkerken, enwijlen dr Kuy
per. Omtrent laatstgenoemde werden door
Gromsigt en Six Dijkstra woordeu gespro
ken, die velen, en ook ons, gegriefd heb
ben. Kromsigt was nog wel zoo vrien
delijk zich Kuyper in den hemel te den
ken, doch zijn leer vond hij afschuwe
lijk. Doch Six Dijkstra ging verder. Hij
xdeelde mee dat Ililbrandt Roschma,
evangelist te Ruurloo een brief gezien had
van Kuyper", waaruit hij concludeerde
„dat Kuyper niet als Calvinist zou zijn
gestorven."
Dit ter inleiding van onderstaande het
welk wij uit een artikel van den Kroniek
schrijver in Geref. Jongelingsblad over
nemen.
Oud-Minister Idenburg heeft de laatste
levensweken van Dr Kuyper schier dag
aan dag dezen bezocht. Hij schroef destijds
daarvan o.m. dit:
„Zij(n geloof bleef steeds helder. Toen
het spreken hem zwaar viel, wijl dan
steeds vermoeiende hoestaanvallen volg
den, kon hij zoo veelzeggend en vol
blijde verwachting den blik hemelwaarts
slaan, de rechterhand omhoog heffend.
Zijn ziekbed was geloofsversterkend voor
hen, die hem verpleegden. Zoo is hij
van ons gegaan, gelijk hij onder ons ge
leefd hoeft, roemend in de kracht en ge
nade zijns Gods."
Bovengenoemde kroniekschrijver haalt
deze woorden van den heer Idenburg
aan en heeft nog eens nagelezen de boek
jes „Dr A. Kuyper in Jezus ontslapen"
van R. O. Verweijck cn „De levensavond
van Dr A. Kuyper" door H. S. S. en
J. II. Kuyper, om ©en antwoord te ge
ven op de vraag, die inderdaad gedaan is,
n.l.; „Is Dr Kuyper als Calvinist gestor
ven?"
En nog zonderlinger; deze vraag is met
„Neen!" beantwoord. Nog wel gestaafd
met ©en citaat uit een brief van niemand
minder dan wijlen Jhr. Mr. A. F. dei ga-
vornin Lohman.
Vraag en antwoord komen voor in het
April-nummer van „Licht en Liefde", het
maandblad van Ililbrandt Boschma, evan
gelist te Ruurlo, schrijver van antimilita
ristische propaganla-1© tuur, van geschrif
ten met spiritistisch© tendenzen, alsmede
van een werkje „Op de Rozenhocve",
waarin de meening wordt verkondigd, dat
er na den dood nog kans is op bekeering,
de z.g. „tweede kans". Zijn ideeën be
treffende een ontwikkelingsgang van het
loven na den dood willen er, naar het
schijnt, niet te best in. En nu zoekt
hij naar geloofwaardige getuigen, in wier
gezelschap hij zich plaatst en dan uit
roept; wat zeg je d'r van! dèt had je
de Zij bezat eenige teekeningen van haar,
dio iets zeer aantrekkelijks voor Dollie
hadden. Zij dacht steeds met genoegen
aan de vroolijke tante, die verhaaltjes ver
telde en vreemde, oude balladen zong, en
des avonds huppelend de kinderkamer
binnenkwam om haar schoon© baljapon
nen en juweelen aan het verbaasde kind
te vertoonem.
Teen was er een verandering gekomen;
er was eein zekere schaduw over het huis
gevallen; luide, verstoorde stemmen had
den overal weerklonken tante Isabel
was weenend vertrokken, zeggende, dat
zij slecht was behandeld door haar eeni-
gen broeder en dat zij het hem nooit
zou vergeven. Langzamerhand vertelde
men het kind, dat tante Isabel nooit
terug zou komen. Zij was met een zeer
rijk man getrouwd met ©eu zekeren
Mi' Reid, van wien niemand hield en voor
wien niemand achting had ein daarna
werd er v niet meer over gesproken. Zoo
liep de draad van de levensgeschiedenis
harer moedor door. Op de prettige jeugd
waren nog' gelukkiger meisjesjaren ge
volgd en toen trad zij, nog zeer jong,
in het huwelijk mot Richard Maynard,
een jong officier van het vierde regiment
dragonders. In liet begin was alles good
gegaan; wel had hij niets dan zijn tracte-
ment, maar de ouders van Airs Maynard
waren rijk. Doch voordat de korte witte-
zekcr niet gedacht I Hij haalt dan aan
Charles Kingsley, de Engelsche Christen-
socialist, schrijver van „Hypathia", die
breekt met „het strakke geloof aangaande
een onbcweeglijken hemel en hel in liet
hiernamaals". En van wijlen den ouden
Lohman, wien hij een exemplaar van zijn
„Rozenhoeve" zond, kroeg hij een schrij
ven waarin de Chr.-Hist. staatsman, die
aan 't einde van zijn leven meerdere ge
dachten heeft neergeschreven die niet ge
heel met zijn Gereformeerd verleden
strookten, zei dat hij 't met de gedachten
van den heer Boschma eens was. En Dr
Kuyperover hem heeft Boschma iets
heel nieuws. Hij toont eeaf briefkaart van
den heer Lohman, waarin deze verklaart,
dat „ook Dr Kuyper in liet laatste van
zijn leven deze denkbeelden was toege
daan, maar hij kon ze niet meer uitspre
ken, omdat hij dan zijn heele stelsel
had moeten herzien".
Dus is Dr Kuyper, do groote kampioen
van het Calvinisme', niet als Calvinist ge
storven I
Wat trouwens ook niet te verwonderen
is. Hoe kan iemand, als hij zelf bij eiken
voetstap al nader komt tot do donkere
poort, zoo harde leer eener eindelooze
verdoemenis aanbrengen 1
Hij kon het niet meer uitspreken, zelfs
niet meer voor zijn beste vrienden, om
dat het hun al te veel leed zou hebben
gedaan, hem op het laatste gedeelte van
zijn levensweg nog overvallen te zien
door twijfel aan datgene; wat hij jarenlang
zoo onverhi'ldellijk had vastgehouden. Een
enkele was er, aan wien hij het durf
de openbaren, „den ouden vriend en
mede-arbeider
En Ililbrandt Boschma, de redacteur
van „Licht en Liefde", gaat voort te
fantaseeren:
Mij dunkt, ik zie do beide hoogbejaar
de geniale mannen hij elkaar zitten, bei
den nu van do hoogt© des ouderdoms
rustig neerziend op het levensda.1, dat ze
samen onder zooveel strijd hebben door
gewandeld en ze konden het voor elkaar
niet verbergen, datop deze hoogte des
levens het perspectief der wereld voor hen
veranderd was.
„En wat ze toon op hot laatst nog
onder elkaar besproken hebben wie
zal het zoggen? Maar ongetwijfeld is dat
liet best© en waarachtigste geweest, wat
ze ooit op aarde hebben gezegd".
Ik zocht, aldus gaat dan de kroniek
schrijver in het „Geref. Jongelingsblad"
voort, ik zocht in de herinneringen aan
Di' Kuyper's laatste levensdagen.
En ik vond er dit getuigenis van Iden
burg:
„Mij viel 't voorrecht te beurt, hem ge
durende de laatste maanden meermalen
's weeks, en gedurende de laatste we
ken schier dagelijks, te bezoeken. Ik heb
dit, geweldig sterke lichaam zien sloopen
en zijn krachten geleidelijk zien vermin
deren. Ik heb hem gezien in oogenhlik-
ken dat hot lichaam leed, en ook wel
zijn bewustzijn omfloerst scheen. Maar
nimmer héb ik zijn goloof aangevochten
gezien. Steeds vond ik hem gerust in zijn
God, ook als het lichaam onrustig was."
Van denzelfde deze woorden aan het
graf: „Zijn sterven was in overeenstem
ming met zijn leven. Uit het geloof, ver
warmd door de liefde van Christus.
„En zoo is hij in zijn sterven, gelijk
in zijn leven, een toonbeeld van Gods
souvereine genade en van Zijn wonderlijke
macht."
Zoo sprak de heer Idenburg, door Mej.
Kuyper genoemd (bladzijde 21) „vaders
besten vriend in den langen levensavond"
die den zieke gedurende de laatste maan
den eiken namiddag, op een vast uur,
kwam bezoeken.
En hier zijn woorden van Dr Kuyper
zelf, gesproken op den avond van den
gedenkwaardigen 18en November 1918 tot
de Friesche troepen, die kwamen zingen
voor het huis in de Kanaalstraat: ,„De
beginselen, waarvoor ik mijn leven lang
gestreden heb, worden ook door u be
leden." (blz. 36). Welke toespraak be
sloten werd met den wensch, dat „de
beginselen, die mij boven alles dierbaar
zijn, zullen blijven voortleven in het jon
gere geslacht, ook in u."
Zoo zou niet kunnen spreken iemand,
die een deel van die beginselen over boord
heeft moeten werpen.
Wat de heele fantasie van Hilbrandt
Boschma onderstboven werpt, is het brief-
broodsweken voorhij waren, kwam de eer
ste slag. Het vermogen haars vaders was
groQtendeels in mijnaandeelen gestoken;
deze bleken onzeker te zijn. De aar van
het ijzeroer was plotseling uitgeput; in de
algemceme ontsteltenis die volgde, bleek
dat de aandeelhouders aansprakelijk wa
ren voor ontzettende sommen en toen
Margariet Maynard huiswaarts keerde,
vond zij haren vader geheel geruïneerd.
Zelfs dit zou hij hebben kunnen dragen,
als het hem maar niet gescheiden had
van zijn ©enig kind. Het was liet voorne
men van Mi' Tilney geweest zijn schoon
zoon te helpen om te worden overge
plaatst bij een ander regiment, dat waar
schijnlijk niet zou behoeven op te trek
ken; dit was de voorwaard© waarop hij
hem de hand zijner dochter geschonken
had. Nu was alles veranderd. Het regi
ment van kapitein Maynard werd terstond
naar Southampton ontboden, als besteimd
vooT' Indië, ©11 de arme Margaret moest
afscheid nemen van haar diep bedroefde
ouders en haar jongen echtgenoot over
zoo volgen. Wel bemnde zij hom met
haar gansche hart, maar zij was niet
veel meer dan een kind; en de ontknoci-
ping van alle banden, die haar aan haar
ouderlijk huis bonden, was een groote
beproeving. Malar, helaas I dit was nog
slechts het begin van haar lijden.
De beschrijving van deze zomers in In-
je, door Dr Kuyper geschreven op 15
Dec. 1919 aan zijn oudste zuster, mevr.
de wed. A. Mond-Kuyper, hetwelk eindigde
met deze zinnen: „Ons beider einde na
dert. Zij het straks een zalig elkaar terug
vinden in liet Vaderhuis daarboven."
Hier wordt uitgesproken een wensch
ten opzichte van het leven na den dood,
welke in den mond van aanhangers van
de leer der „tweede kans" niet past.
Charles Kingsley of Hilbrandt Boschma
zou in die omstandigheden hebben ge
schreven: „Hou maar moed. Alles zal
rech kom."
Wij hebben ons met deze bewijzen nog
niet tevreden gesteld.
„Licht en liefde" schrijft: „Wat ze (Kuy
per en Lohman) toen op het laatst nog
onder elkaar besproken hebben wie
zal het zeggen?"
Ja, meneer Boschma, gelukkig is er nog
een getuige van dat laatste onderhoud in
leven. Zij zal het u peggen. Mej. II. S.
S. Kuyper gaf mij op mijn verzoek om
inlichtingen welwillend het volgende be
scheid
Met verontwaardiging nam ik kennis
van het door u mij toegezonden artikel
„Is Dr Kuyper als Calvinist gestorven''?
in het maandblad „Licht en Liefde" van
1926. Niet omdat die vraag gesteld
wordt, maar om het antwoord, dat de
Redacteur, Hilbrandt Boschma, er op
geeft. Dit antwoord: „dat Dr Kuyper, de
groote kampioen van het Calvinisme, niet
als Calvinist is gestorven 1"
En waarop grondt Hilbrandt Boschma
deze bewering?
Op een brief van Jhr Mr A. F. de Savor -
nin Lohman waar, volgens hem, Boschma,
instaat, dat „ook Dr Kuyper in het laatst
van zijn leven deze denkbeelden was
toegedaan, maar hij kon ze niet meer
uitspreken, omdat hij dan zijn heele stelsel
had moeten herzien".
„Deze denkbeelden", dat zijn gedachten
over een ontwikkelingsgang in liet leven
na den dood, ook voorgestaan in Bosch
ma's boek „Op de Rozenhoeve".
En dan gaat de fleer Boschma fan
taseeren over den „twijfel", die mijn vader
op zijn levensavond zou zijn overvallen
„aangaande datgene, wat hij jaren lang
zoo onverbiddelijk had vastgehouden". En
over het laatste onderhoud, dat mijn vader
met Lohman gehad heeft. „Mij dunkt,
ik zie de beide hoogbejaarde, geniale
mannen bij elkaar zittenen ze konden
het voor elkaar niet verbergen, dat op
deze hoogte des levens de perspectief der
wereld voor hen veranderd was."
Ik kan u verzekeren, dat heel deze voor
stelling in strijd met de waarheid is.
Twijfel aan zijn Calvinistische geloofs
overtuiging heeft mijn vader nooit ge
kend. Ook niet in zijn levensavond. Daar
voor was die overtuiging te diep en te
vast geworteld. In het geloof, dat hem
verbond aan zijn gereformeerde broeder?
en zusters, heeft hij geleefd en is hij
gestorven.
Ik weet dit zoo heel zeker, niet alleen
omdat mijn vader iemand was, die geen
twijfel kende zelfs zou ik zeggen: geen
twijfel begreep maar hij was zoo ge-
gewoon met ons over zijn gemoedsleven ie
spreken, dat, zoo ooit de minste twijfel
aan de deugdelijkheid onzer Calvinistische
beginselen in hem ware opgekomen, hij
dit stellig en zeker met ons besproken
zou hebben.
En ook ten opzichte van het laatste
onderhoud van Lohman en mijn vader
vergist de heer Boschma zich geheel.
Bij dit onderhoud ben ik tegenwoordig
geweest. Van het begin tot het eind.
Met geen woord heeft mijn vader toen
gezegd, wat Boschma hem toedicht.
Mijn vader zou het niet hebben kun
nen zeggen. Want hij zou zijn diepste
levensovertuiging geweld hebben aan
gedaan.
Op de vraag „Is Dr Kuyper als Calvinist
gestorven?" is maar één antwoord moge
lijk: „zonder eenig voorbehoud: ja."
Hoogachtend, H. S. S. Kuyper.
's Gravenhage, 14 Juni 1926.
Hoe ik Jezus Christus vond.
Eer ik Christen werd, had ik steeds
uitgezien naar een persoon, wiens leven
mijn ideaal kon worden. Eens wenschte
ik als mijn moeder te zijn, altijd zoo
onzelfzuchtig en liefdevol, maar de ge-
dië doorgebracht was inderdaad zeer treu
rig; ieder jaar scheen haar nieuwe be
proevingen en verliezen te brengen. Eerst
ontving zij bericht van den dood harer
ouders, die spoedig na elkander stierven.
Daarop volgden nag zwaarder slagen: zij
hadden behalve Dollie nog twee jongens
en een meisje en deze werden achtereen
volgens weggenomen, en slechts weinige
jaren later bezweek Majoor Maynard op
een zwaren marscli aan de gele koorts.
Toen vluchtte de bedroefde weduwe, haar
dochtertje aan haar boezem drukkend, uit
dit la,nd der graven, zooals zij het altijd
noemde en kwam' eenzaam en verlaten
in Engeland terug, om haar leven op
nieuw te beginnen, ditmaal niet voor
zichzelve, maar ter wille van Dollie.
Zoo gingen de jaren voorbij en als zij
haar kind niet gehad had, zou haar le
ven geheel vreugdeloos geweest zijn. Zij
was een vrouw, geneigd tot het koesteren
eener afgodische liefde, eene die haar
geheel vervulde en die trouwens eigen
lijk op den bodem van het hart van
elke vrouw ligt. Niet, dat zij geheel ver
stoken was van do vertroostingen van den
godsdienst, maar de levende voorwerpen
harer liefde namen haar geheel in beslag.
(Wordt vervolgd.)