I>E /EKirw
TWEEDE BLAD.
Uit de Pers.
Land- en Tninlionw.
FEUILLETON.
Het avontuurlijke leven van Johan
Willem baron van Ripperda.
TAN
ZATEHDAG 26 JUNI 192G, No. 224.
xrm i w atwa—
FEEST.
Er is feest ill mijn ziel want de -Heiland
kwam in
Met al Zijn liefde en luister
Zijn blik hergaf 'mij het leven weer,
Zijn glimlach verdreef het duister.
En in die ziel, waar zoo somber het was
Begonnen er liè.kens te zingen,
En als het er jubelt, en als het er kweelt,
Dan kan ik mij niet bedwingen.
Dan moet ik grijpen naar pen en papier
Om armelijk op te vangen
Do echo van al dat gekweel en getier,
Van al die jubelzangen.
Maar wie er zèlt juicht in het feestgenot
Van dat heerlijke nieuwe leVen,
Die weet aan die echo beduidenis
En volle gestalte te geven!
Er is feest in mijn ziel, want de Heiland
kwam in,
En ik kan het niet voor mij houden I
Ik moet het verkonden: zet open uw hart,
Daat Hem binnen, o jongen en ouden!
En mocht ik de eerste vogel soms zijn
Die zóó kwinkelt en tiert in inv dreven,
0, laat Hem binnen I en eer gij het weet
Zal uw Koor het geleide mij geven I
Nelly van Kol.
OPPERVLAKKIGHEID.
Zalig is hij, die brood eet in het
koninkrijk Gods. Lu kas 14:15b.
Wat den man, die aldus spreekt, tot
deze uiting bracht?
Het was hij den maaltijd in hei huis
van een over-ste der farizeën, dat Jezus,
ziende hoei verschillende gasten de voor
aanzitting verkozen, een strafrede had ge
houden; scherp had Hij de eerzucht af
gekeurd en den schoonon weg van oot
moed en zelfverloochening aangeprezen;
en zijne vermaning was uitgegaan oni
bij den arbeid der liefde eerst te denken
aan hen, die niet hadden om te vergelden.
„Gij zult zalig zijn" zoo zegt Jezus
„want het zal u vergolden worden in
de opstanding der rechtvaardigen."
En het is nu bij dat laatste woord, dat
een der aanzittenden het hoofd opbeurt.
Bestraffing en roeping zijn hem blijkbaar
voorbijgegaan; maar dat zalig worden
ja, dat is toch wel 'heerlijk. Hot is de
moeite waard er zijn ingenomenheid mede
te betuigen. Degenen, wien do zaligheid
ten tl eel valt, zijn toch wel gelukkig.
Zalig is hij, die brood eet in het ko
ninkrijk Gods."
Méér ligt er in deze uitspraak niet.
En dal ook Jezus er niet meer in hooi t
blijkt wel uit 't antwoord, dat Hij de
zen man geeft. Want de Heiland geeft
hem onmiddellijk bescheid; „Maar Hij zei-
de tot hemEn dan volgt de ge
lijkenis van de genooden ten avondmaal,
die zich met allerlei voorwendsels veront
schuldigden; een gelijkenis, die wol al
lereerst voor dezen man beteekenis had;
want Hij zeide 't tol hém. En dan waar
schuwt de Heiland, dat liet niet baat
bet geluk dar zaligheid te roemen, zoo
men daarvoor niet akker en ossen en
vrouw verlaten kan. Het komt er op aan,
den weg der zaligheid met ernst te zoeken
en te betreden.
Wij hooren van dezen man verder niet
meer.
Het gaat den Evangelist ook niet om
zijn persoon, maar o;n zijn uiting; en om
in die uiting een bepaald slag van lieden
te ontdekken.
Want ze zijn er nog, de oppervlakki-
gen, die evenals deze mensch, met Jezus
aan één tafel aanzitten, maar ook al
oven weinig van Zijn Woord ter harte
nemen.
Geen wereldlingen volstrekt niet.
Kerkemnschen zijn liet, fatsoenlijke, on
besproken christenmensehen, die jaar en
dag onder de prediking des Evangelies
komen maar zonder ©enige waarach-
dige bekommering over de zaligheid hun
ner zielen.
Alles hooren ze aan bestraffing,
vermaan, belofte; doch 'n klank slechts
blijft er hangen; zalig worden. Ja,
dan kijken ze even op; zalig worden
3.) -o-
Ripperda wachtte, ofschoon dat voor
iemand van zijn temperament heel moei
lijk was, zijn tijd af. En die tijd scheen
niet lang daarna gekomen te zijn, toen
de biechtvader van den koning stierf.
Langzaam en voorzichtig had hij zich we
der in de gunst van den koning ingedron
gen. Weder scheen het doel bereikt, doch
ook weder week liet plotseling door een
zeer zonderlinge gebeurtenis zoover, dat
liet verloren scheen.
De zwakke Philips V, die meest in
een somberen gemoedstoestand verkeerde,
nam in 1724 in een vlaag van zwaarmoe
digheid hot besluit om afstand te doen
ten behoeve van zijn zoon Lodewijk. Lo-
dewijk aanvaardde de regeering en Philips
en Elisabeth trokken zich terug naar hun
paleis van San Ildefonso, dichtbij Segovia.
De jonge koning had natuurlijk zijn
dat zeggen ze te willen. Maar voor
den weg der zaligheid, voor het met
ernst zich geven in dien weg daarvoor
ontbreekt alle waarachtige belangstelling;
dat laat hen dof en dood. Dat vordert
teveel van de dingen dezes levens; dat
verontrust en ontneemt teveel.
En zeker, dan kunnen ze zoo vroom
spreken in den geest van den man, die
bij Jezus aan tafel zat; dan achten ze
zalig wie het koninkrijk Gods mag be
ërven, en dan vinden ze een bekeerd
mensch zoo gelukkig; en zij willen met
hunne vrome verzuchting den schijn ge
ven van oprechte bekommering, maar ge
hoort er meer zelfbeklag in dan zelfbe
schuldiging; zij houden er hun eigen ge
weten mee in bedwang en schuiven met
elke dergelijke verzuchting den eiscli der
bekeering weer van zich af.
Precies de man in dit verhaal, die even
ophoudt met eten oiml de kinderen des
koninklijks zalig te prijzen, en dan
zijn maaltijd weer voortzet.
Zoo zijn er velen, die alles hooren
en weten van de noodzakelijkheid des
geloofs en der bekeering voor de toekom
stige zaligheid en die dan eene vrome
zucht slaken over het geluk dergenen,
die dat voorrecht bezitten en vervol
gens de hand weer uitstrekken naar den
discli des aardschon levens en zich blij
ven voeden met de dingen dezer wereld.
Heeft iemand hier zijn beeld herkend?
Dat hij dan het antwoord nog eens
leze, 'twelk Jezus dezen mensch geeft.
De Scheppingsdagen.
Prof. Dr F. W. Grosheide schrijft in
„Noord-Hollandsch Kerkblad"
Onophoudelijk komt in den kerkdijken
strijd onzer dagen de vraag naar voren,
of de letterlijke opvatting van de slang
©n haar spreken, alsook van de paradijs-
hoornen, niet met dringende noodzakelijk
heid eischt de dagen van Gen. 1 op te
vatten als tijdperken van vier en twintig
uren. Ja, er wordt openlijk en bedekt de
Synode een verwijt van gemaakt, dat zc
Gen. 1 niet in haar uitspraken heeft op
genomen. Zelfs verluidde het, dat de broe
ders te Assen dit opzettelijk nalieten,
omdat inzake Gen. 1 een mindere een
stemmigheid van oordcel aan den dag zoiu
zijn getreden, ja dat men bepaalde perso
nen, die de dagen als tijdperken opvatten,
wilde ontzien.
Nu is er wat dat laatste betreft, zeker
een misverstand in het spel, een misver
stand, dat reeds herhaaldelijk is recht
gezet en dat toch telkens weer opduikt.
Een Synode heeft niet tot taak theoreti
sche bespiegelingen te houden. Ze heeft
te handelen over zaken, die haar voor
komen. Nu was de schepping niet aan de
orde. Was dat wel het geval geweest, ze
ker dan had de Synode haar roeping
niet verstaan indien ze zich daarover
niet uitgesproken had.
Op hetzelfde standpunt hadden zich
reeds eerder de theologische hoogleeraren
geplaatst, toen ze advies uitbrachten aan
de Classis Amsterdam. Zooals de zaak
op dat oogenblik stond, was er geen
sprake, althans geen sprake meer van
Gen. 1. Hot liep slechts over punten, die
ons in Gen. 2 en 3 zijn verhaald. Daarom
hebben do professoren geraden uit de
vragen de vermelding van Gen. 1 weg
te laten en daarom alleen.
Voor onszelf hebben we er dan ook
niet het minst© bezwaar tegen om iets
over de kwestie van de scheppingsdagen
te schrijven. We hebben heel geen reden
om ons gevoelen te verbergen. Alleen
maar, voorop zij gesteld, dat wat we hier
schrijven, geen meerdere beteekenis heeft
dan dat het onze persoonlijke meening
is. Een Synodale uitspraak, zelfs een
Synodaal rapport is hier niet.
Nu kan men de kwestie van de Schep
pingsdagen van verschillende zijden bena
deren. We maken hier enkele opmerkin
gen.
In het fe Assen gevoerde geding is
voortdurend ter sprake gekomen, is het
geoorloofd een min of meer principieel
verschil aan te nemen tusschen den slaat
der rechtheid en den gevallen staat, waar
in het menschelijk geslacht thans ver
keert? Eu de Synode heeft gezegd: neen.
Door den val is het wezen van den
mensch veranderd, hij is mensch gebleven
en het beeld Gods in ruimer zin heeft
de mensch niet verloren. Zijn wijze van
waarnemen enz. is wel minder zuiver
dan te voren en onderworpen aan dwa
ling, maar ze is in wezen niet anders ge
worden. Wat na den val een boom heet
eigen gunstelingen. Ripperda kwam in 't
geheel niet voor eenig ambt in aanmer
king. Toch wanhoopte hij nog niet. Hij
bleef voortdurend in nauw contact met
Philips en Elisabeth, die thans zijn bu
ren geworden waren.
De regcering van den jongen koning
duurde slechts acht maanden. Toen werd
hij door een korte ziekte ten grave ge
sleept. En nu zag de wereld hei wonder
lijke schouwspel van een afgetreden ko
ning, die zijn rechten op den vrijwillig
verlaten troon, weer opeischte. Onder in
vloed van zijn vrouw had hij alle wei
felingen en gemoedsbezwaren weer over
wonnen en heeft merkwaardig genoeg nog
twee-en-twintig jaar lang geregeerd.
Een van de eerste politieke gebeurtenis
sen na zijn wederoptreden als koning
was een beteediging, hem door Frankrijk-
aangedaan, waardoor de goede verstand
houding met dat land zeer verkoelde, een
gebeurtdnis die geheel speelde in de kaart
van Ripperda. Als bezegeling van den
kort te voren gesloten vrede waren een
drietal huwelijken ontworpen tusschen de
Fransch* *n Spaansch* koningsfamilias,
is vóór den val oen boom. Bovendien
kan er op worden gewezen, dat ook
na den val in zonde de boom des levens
nog uitdrukkelijk wordt genoemd, Gen.
3:22.
Maar bij de Schepping staat do zaak
geheel anders. Zij gaat vooraf aan de
geschiedenis van het menschelijk geslacht.
Er was geen mensch om haai- waar te
nemen. De Schepping kennen we door een
openbaring Gods, die gekomen is, nadat
de mensch geschapen was. En die open
baring moest zich aanpassen hij het men
schelijk leven, zooals het was nadat het
eenmaal was geschapen en door Gods
Voorzienigheid verder werd geleid. Hier
is wel een fundamenteel onderscheid, en
het is ton allen tijde verboden om zon
der meer uit het voortbestaan tot het
ontstaan te besluiten.
In dit alles ligt vanzelf een reden, waar
om de uitlegging van de openbaring Gods
over de Schepping ons andere eischcn
stelt, dan de verklaring van het Woord
Gods, dat ons gebeurtenissen verhaalt,
waarin de mensch zelf optrad.
Daaruit vloeit nu dit voort. In den lijd,
waarin wij thans leven, is een dag een
tijdperk van vier en twintig uren. Maar bij
de Schepping zijn er nog geen uren in on
zen zin. Er wordt reeds van dag gespro
ken nog eer zon en maan, die onze dagen
bepalen, zijn geschapen. Ja, meer nog,
Gen. 1 gebruikt het woord dag niet steeds
in denzelfden zin, want in vs 5 noemt God
het licht dag. Hier is in het verhaal zelf
een punt aanwezig, dat ons vragen doet,
wat is het dag gemeend, hoe zijn nl. de
eerste dagen op te vatten? En ons ant
woord moet luiden, het Schriftverhaal
maakt het ons niet mogelijk die vraag zoo
te beantwoorden, dat ons antwoord, gege
ven in den tijd waarin wij thans leven,
passen zou op de Schepping', die aan ons
leven op aarde voorafgaat.
Een ander gegeven wijst in dezelfde
richting. Nadat God in zes dagen hemel en
aarde geschapen lieeft, rust Hij op den ze
venden dag. Die zevende dag is niet een
dag van menschen, hij is een dag Gods,
een dag, die naar onze rekening nog altijd
voortduurt. Dat heeft zijn beteekenis ook
voor de zes scheppingsdagen.
Wanneer we zeer in het kort, bree
der kan hier niet geschieden het vraag
stuk op deze wijze aan de orde stellen, dan
rekenen we dus alleen met de gegevens der
Schrift. Zoo behoort het ook te geschieden.
Heel anders komt de zaak te staan wan
neer geredeneerd wordt: de wetenschap
leert, dat het ontstaan van allerlei thans
op aarde aanwezige zaken vele duizenden
van jaren heeft geduurd, we kunnen de
wetenschap met de Schrift in overeen
stemming brengen door de scheppingsda
gen tot tijdperken te maken.
Deze redeneering is naar onze beschei
den meening onjuist. En wel in dubbel op
zicht. We ontkennen niet, dat de voort
gang der wetenschap ons dieper den rijk
dom der Schrift kan doen verstaan en dat
hij ons kan leeren cle Schrift heter te ver
klaren. Maar het gaat niet aan ter wille
van de wetenschap den zin der Schrift
woorden anders te gaan verstaan, in dit
geval van dag tijdperk te maken. Indien,
wat we boven hebben ontkend, de dagen
van Gen. 1 als gewone menschelijke dagen
moesten worden opgevat volgens den
klaarblijkelijken zin van het Schriftver
haal, dan mocht geen wetenschap ons
daarvan afbrengen.
Maar er is nog oen fout in de vaak ge
hoorde redeneering, laat ons ter wille van
de wetenschap de dagen maken tot tijdper
ken. De wetenschap kan niet anders doen,
dan de dingen onderzoeken, gelijk ze nu
zijn. Ze kan niet achter do wereldontwik
keling doordringen. De wetenschap leert
ons over de Schepping niets, wat we daar
van welen, weten we alleen door Gods
openbaring. Als een of ander natuurver
schijnsel thans zoo en zooveel tijd kost,
zegt dat niets omtrent de Schepping. En
wie dan ook met de wetenschap van dezen
tijd gaat tot de Schepping, vergelijkt din
gen, die niet vergeleken kunnen worden.
De kwestie van de Scheppingsdagen is
een kwestie voor zichzelf, die niet met de
wetenschap, maar de Schrift alleen opge
lost moot worden. En die aan de andere
zijde niet op te lossen is, als men het in
dien zin wil doen, dat wij menschen van
den tijd zouden gaan spreken over de
Schepping op zulk oen wijze, dat we geheel
overeenkomstig den gang der feiten zou
den uitdrukken wat er toen is geschied.
We hebben ons hier te houden aan wat
ons is geopenbaard, geopenbaard niet om
onze nieuwsgierigheid te bevredigen, maar
tot Gods eer en onze zaligheid. Centraal in
Christus moet ook de openbaring Gods
over de Schepping worden beschouwd.
o.a. tusschen den minderjarigen koning
Lodewijk XV en de Infante Anna, een hu
welijk, dat intusschcn nog niet voltrokken
kon worden, aangezien de kleine prinses
eerst zes jaar was. Ze was echter reeds
dadelijk naar Versailles vertrokken en zou
daar als toekomstige koningin van Frank
rijk opgevoed worden.
Na den dood van den Regent echter
kwam er wijziging in deze plannen. Do
minister Bourbon-Ciondé zag liever een
andere dan de Spaansche prinses koningin
van Frankrijk worden, een die haar ver
heffing aan hem tci danken zou hebben
en daardoor haar invloed op den koning
gebruiken zou om hetnl steeds te hand
haven. En tot bereiking van dit persoon
lijke dool zag hij er niet tegen op Frank
rijk met Spanje te brouilleeren. Hij bracht
Maria Lessinska, de dochter van den ge
wezen Poolschen koning Stanislaus Lqs-
sinsky, die als koning in ballingschap iu
Frankrijk woonde, aan het hof on de jonge
Lodewijk XV huwde kort daarna. De
kleine Infante werd naar haar vader te
ruggezonden.
Dat was veer Spanje »»u smadelijke
Eu wie liet zoo dool, die zal weten, dal
hij wel volkomen overeenkomstig de wer
kelijkheid kan sproken over wat God
schiep, omdat dit ons nog steeds omringt
en is geschonken, maar niet over de wijze,
waarop God schiep,, die onze bevatting
zeer verre te boven gaal.
Men zou ten slotte de vraag kunnen stel
len, waarom God dan van dagen spreekt
en wat daarmede is genieend. Ons ant
woord zou dit zijn: zooals God openbaart,
dat Hij schept door te sproken en ons
daarmee leeren wil, dat ons spreken een
afschaduwing is van wat Hij deed on ons
Zijn doen eenigermate leert verstaan, zoo
openbaart Hij ons door van dagen te spre
ken, waar do oorsprong onzer dagen ligt
en hoe wij wat er bij de Schepping ge
schiedde eenigermate kunnen verstaan.
Zoo min als er thans, nog een sprake Gods
is als hij de Schepping, zoo min zijn er
thans dagen als tie Scheppingsdagen.
Het incident Beets-Groen.
Op de jaarvergadering van „Chris
telijk Nationaal Schoolonderwijs", onder
voorzitterschap van Groen van Prinstcrer,
©en vergadering waarin o.a. ook dr Kuy-
por aanwezig was, is hot in zake Chr.
Nat. Schoolonderwijs tusschen Groen en
zijn „ethische" vrienden Beets en Chan
tepie do la Saussaye tot een breuk geko
men. In herinnering hieraan schreef cnler
bovenstaand kopje dozer dagen (13 Maart
j.l.) prof Die.penhorst in „Dg Rotterdam
mer" het volgende historische 'stukje:
Groen heeft het incident met Beets
niet gezocht, het niet toegespitst, maar op
verzachting van het conflict en toenade
ring met zelfverloochenende liefde aange
drongen.
Groen heefl. het niet gezocht.
Bijna was de vergadering van Chr. Nat.
Schoolonderwijs op 19 Mei 1869 in
Utrecht ten einde gespoed. In broeder
lijken geest waren de beraadslagingen ge
voerd over het schcolwetprogram, dat on
der meer den eisch inhield van schrap
ping van het woord „christelijk" in do
bepaling, dat do openbare school de jeugd
opleidde tot alle christelijke en maatschap
pelijke deugden.
Do discussie was vrijwel gesloten, toen
Boots verscheen. E,en ongewone gast was
hij op deze samenkomsten 1 Van warm
meeleven in de door Chr. Nat. Schoolon
derwijs ontwikkelde actie had hij publie
kelijk geen blijk gegeven.
Op die lijdelijke houding doelde Dr
Bronsveld als hij in „Stemmen voor Waar
heid en Vrede" dier dagen hot optreden
van Beets en De la Saussaye afkeurend,
aldus schrijft: „Ik acht de met ©enigen
nadruk volbrachte retraite van twoe zoo
geachte mannen voor de zaak van 't
Christelijk onderwijs een groot verlies. In
wolken zin? Niet in dien zin, dat de
belangstelling voor da vrije school, in de
laatste jaren, door genoemde voortreffe
lijke 'Broeders, met wooivl en geschriften
bijzonder is opgewekt geworden. Dr de la
Saussaye en Dr Beets waren van de
Vereeniging, die zij thans verlaten, stille
leden; en dat zij het dool der Vereeniging
goedkeurden, kon men slechts bij benade
ring weten. Bezielende kracht ging er, zoo
ver ik weet, op dit gebied niet van hen
uit, maar waarom het thans wereldkundig
gemaakt, dat men met de Vereeniging ge
broken heeft
Op dal gemis van belangstelling zin
speelde Groen, toen hij later aan Beets
schreef: „Gij hadt onze bijeenkomsten
nooit met uwe tegenwoordigheid veraan
genaamd en opgeluisterd. Gij hadt u, in de
stad uwer inwoning, op betamelijken af
stand, onder de weetgierigen of nieuws
gierigen, gerangschikt."
Toch kwam Beets op dien triesten dag
in de Meimaand van 1869. Hij kwam
toen de vrienden tot scheiden gereed ston
den. Hij kwam en achtte zich gerechtigd
in hartstochtelijke taal het streven van
Groen en de zijnen tot „demonisch" en
„misdadig" te stempelen.
liet incident was daar. Groen heeft
het niet toegespitst.
Zeker, toen Beets zijn grievend zware
beschuldiging had geuit, was Groen ge
roerd en zelf heeft hij later verklaard des
tijds een der weinige momenten te heb
ben meegemaakt, waarin hij zijn aandoe
ningen nauwelijk meester was. „Zoo ik
toen onaandoenlijk ware gebleven, zoo
trilling van de stem en welligt ook de
fonkeling van het oog niet had verraden
beleediging, die het geheel van Frank
rijk vervreemde. Ook met Engeland was
de verhouding niet rooskleurig. George I
had bij een vroegere gelegenheid laten
doorschemeren, dat hij bereid was Gi
braltar terug te geven; toen het Parlement
echter van deize belofte hooide, slak er
zulk een storm van verontwaardiging op,
dat de koning er niet aan dacht zijn
belofte gestand te doen. En de quaestie
van Gibraltar was voor Spanje al geen
mindere eerezaak dan die van het Fran-
sche huwelijk.
Zoo vond Ripperda langzamerhand den
bodem bereid voor zijn nieuwste plan. Dat
bestond namelijk in een radicale frontver
andering van de Spaansche; politiek. Hij
bepleitte toenadering van Spanje tot den
keizer, ja zelfs een nauw bondgenootschap
tusschen beide mogendheden, gezegeld als
naar gewoonte door een huwelijk. Hij
wilde Spanje van de West-Europeesche
mogendheden onafhankelijk maken en be
greep, dat daartoe de hand moest toe
gestoken worden aan den keizer, over de
kloof heen, die hen scheidde.
Hij rekende er op, dat ook Karei VI
wat omging in het hart, jal over die meer
dan stoïcijnsche koelbloedigheid, over der
gelijk een onchristelijke hardvochtigheid,
zou ik mij, met oog op Kerk en Vader
land, hebben veroordeeld en geschaamd."
De volle kracht van zijn indrukwekken
de persoonlijkheid logde Groen in zijn
verontwaardigde vraag: „De bevolking te
gen ongeloofspropagauda beveiligen, de
gedienstigheden der praktijk verijdelen,
waardoor men waarlijk Christelijke Scha
len zoekt te weren is dat demonisch?"
Al was en toondo zich Groen diep
getroffen geen poging laat hij onbe
proefd om het conflict te verzachten.
Met teere zelfverloochening zoekt hij
voor de Vereeniging van Christelijk Nati
onaal "Schoolonderwijs en voor de zaak
der Christelijke School te redden wat te
redden viel.
Beschamend veel zijn de pogingen om
Beets en Chantepie de la Saussaye te be
houden.
Het „demonisch" en „misdadig" wil
Groen vergeten. Verkeerd acht hij 'tzich
blind te staren op „eene uitdrukking, blijk
baar in de opgewondenheid van oen leven
dig debat ontvallen."
Naar hetgeen vereent wijst hij herhaal
delijk heen: „Laat ons alle verschilpunten
ook de gewichtigste, als bijzaken beschou
wen, vergelijkenderwijs met de vraag, die
bovenal overweging verdient: gewetens
vrijheid, al dan niet ook voor den Chris
ten? Laat ons beproeven of wij, door
den ernst van deze alles beheerschende
vraag, wat tot eensgezindheid met onze
ethisch-irenisclie vrienden, althans tot een
veariis modis bene fit „twee wegen naar
één doel" kunnen worden geleid.
Als de „Nieuwe Rotterdam scho Cou
rant" leedvermaak heeft over den twist
in den kring der voorstanders van de
Christelijke school, dan verkleint Groen
de tegenstelling aldus: „Immers de drie
ledige rectificatie van Art. 23, 24 en 35
(hoe gewichtig, als tijdelijke publiatief, en
in verstand, zoowel met aanvankelijke te
gemoetkoming, als met eerlijkheid in de
politiek) heli ik zelf, reeds sedert lang,
vergelijkenderwijs, onder de rubriek beu
zelingen gebracht. Zijn er enkelen die in
art. 23 Christelijk willen behouden, allen
nagenoeg stemmen hierin overeen, dat aan
degelijke schoolwethorziening de wijziging
van Art. 194 der Grondwet moet vooraf
gaan."
Tot offers is Groen bereid:
„Tot neerlegging van het Eere-voorzit-
terschap, mijn grootste eere, ben ik, zoo
het baten kan, bereid; maar ik twijfel of
het baten zou en of het mij vergund is.
Tweederlei bede slechts aan mijn twee
derlei vrienden.
Aan mijne medestanders. Vermjjdt, bid
ik u, in de Algemeene Vergadering al wat
olie in het vuur zijn zou: zoo evenwel
dat uwe toegeeflijkheid een bewijs, niet
van zwakheid, maar van kracht zij.
Aan mijne tegenstanders. Laat, bid ik
u, de Vereeniging niet ontgelden wat de
Eere-voorzitter misdreef.
Bedenkt daarbij:
Vooreerst. „Zoo we zeer sterk zjjn,
zeventig jaar". Ook dit jaar rekent dubbel.
Inderdaad polemiek tegen m\j is der
moeite niet meer waard.
Ten anderen. Uwe verantwoordelijkheid
is zeer groot, zo» gij, om mijnentwille,
de Vereeniging zelve bestookt of onder
mijnt. Mijn wanbedrijf heeft haar niet be
roofd van het opschrift, waarmee zij, door
hoogerhand, tegen u beschermd wordt:
„Verderf ze niet, want er is een zegen
in!" Zoo worstelde Groen om vrede en
verzoening.
Het baatte niet.
Scherper spitsten de opposanten de
tegenstelling toe.
Beets bedankte, Chantepie de la Saus
saye bedankte.
De breuk met vele Ethischen wa3 ge
komen: „Ze zijn van ons uitgegaan."
De breuk was en bleef daar.
Waarom die breuk?
Met de Z. L. M. te Axel.
(Vervolg bekroningen.)
Rundvee. Stieren, alle stemboekstie
ren met breede tanden: 1. Bertus, Stieren-
vereen. „De Volharding", Zuiddorpe; 2.
2. Constantijn Jacob, S.V. „Herleving",
Kloosterzande"; 3. Jan, II. C. Beghejjn,
St. Jans teen.
Alle stieren mot breede tanden: 1. Ge-
zich voor zulk een plan nu wel zotu
laten vinden, al zou het bok nooit bij hem
zelf zijn opgekomen. Een verband tus
schen Spanje en Oostenrijk was op zich
zelf niets vreemds in de geschiedenis
van Europa. De keizer had op dat oogen
blik geen bondgenooten. De Habsburgsche
dynastie stond wankel; hij had slechts een
dochter, Maria Tlieresia, wier successie
niet dan met groot© moeilijkheden door
ta drijven zou zijn. Bovendien had hij in
de nieuw verworven Zuidelijke Nederlan
den een Oost-Indische Compagnie opge
richt en wel te Ostende, om deze lan
den, wier bloei dooi' de sluiting der
Schelde nu al twee eeuwen 'tegengehouden
werd, langs anderen weg op te heffen.
Dat lokte natuurlijk protest uit bjj de
zeemogendheden, die zich hierdoor in hun
belangen bedreigd zagen. De erkenning
van Spanje zou voor den keizer bij de
te verwachten moeilijkheden dus van veel
waarde zijn.
(Wordt vervolgd.)
I j
i
1 .1 1