Buitenland.
Binnenland.
Land- en Tuinbouw.
daarvan, na zoo veelsoortige tegenwer
king, blijkens ook ons laatste gesprek,
tegemoet ^ag. Ik ben zeer gevoelig ban
kw voornomen om mij te bezoeken; maar
het zou mij niet wel mogelijk zijn Uwe
Excellentie te ontvangen omdat de toe
stand van en zieken bloed verwint, dien
wij thans bij1 ons hebben, veel zorg en
stilte vereischt."
Tot zoover de mededeelingen van Mr
Gleichman. „De zieke bloedverwant" gaf
Groen veel zorg. De goede parlementaire
zeden niet minder. (Rotterdammer.)
Alles of niets?
Voor niet weinigen geldt Groen als een
iorre, onpractische Kamergeleerde, die
staande buiten de practijk aÜe tact miste
ran verwezenlijking zijner principes.
Beginselen kon hij opstellen, maar voor
de doorvoering zijner beginselen miste
hij lust en bekwaamheid.
Wie zoo denken of spreken, kennen den
waren Groen niet-
Waarlijk, Groen was heel wat meer dan
een abstract denker, die zich enkel ver
lustigde in ragfijne deducties uit zijn
anti-revolutionaire stellingen.
Het was hem wel degelijk om practisch
resultaat te doen en ter bereiking van dat
resultaat schikte hij zich naar de wis
selende omstandigheden-
Onrechtvaardig was het verwijt, dat
de oude Heemskerk hem eens toevoegde
als zou hij zijn de man van het „alles
of niets".
Groen was geen principiëele Jehu, die
onzinniglijk dreef; hij was tot concessies
alleszins bereid, aanvaardde ook dankbaar
gedeeltelijke voldoening van zijn begeerte-
Denkt maar aan de schoolkwestie!
In 1869 was de beker boordevol- Slag
op slag was hij teleurgesteld in de con
servatieven- Do christelijke vrienden vie
len hem af.
Als ooit een radicale politiek, die in
het luide proclameeren van den onver
zwakten eisch begrijpelijk was, dan toen'.
En hoe gedroeg zich Groen? Vroeg hij
het volle pond?
Voor een klein stukje recht reeds was
hij dankbaar.
Hoort hem m de eerste der Nederland-
sche gedachten:
„Elke verbetering der schoolwet, ook
de allerminste, zal, wordt ze verkregen,
met erkentelijkheid worden begroet-
Mits niet als einde, maar als begin-
Als voorloopige voorziening. Als eerste
termijn- Als steunpunt ter wezenlijke doel-
berekening. Als voorbö der omgekeerde
verhouding, waarbij de staatsschool niet
zoo veel mogelijk, maar zoo weinig mo
gelijk aan het oprichten van vrije scholen
in den weg sta- Ter aanvankelijke hand
having aldus van het dierbaarste volks-
regt, gewetensvrijheid ter evangelische
pligtsbetragting".
In dienzelfden geest in een volgend
nummer: „Elke verbetering der school
wet ,ook de allerminste, zal met erkente
lijkheid worden begroet. Niet als einde,
maar als begin.
Niet als einde- Dit ware het apoisement-
kluitje waarmee men in het riet gestuurd
wordt. Wel als begin. Immers vergeten wij
niet dat een goed begin het halve werk
is". Groen was niet de man van het
starre: alles of niets- Hij vocht voor jiet
bereikbare iets- Rotterd.
Op de Vuurlanclsehe Eilanden.
In de jongst verschenen aflevering van de
Katholieke Missiën vangt de missionaris, pa
ter Martin Gusinde, het verhaal aan van zijn»
verblijf onder de Alakaloef-Indianen nabij,
Patagonië (Zuid-Amerika) een ruwen Vuur-
ïandschen volksstam, die woont in de om
geving van het Smith-kanaal.
"Wij ontleenen daaraan het volgende:
Het is een ruige, wijde natuur, die onze
Alakaloef omgeeft. Wel stuit men in verbor
gen hoekjes nu en dan op fijne, zachte stem
mingsbeelden, maar het geheel wordt toch
beheerscht door een geweldige grootschheid,
die door haar eentonigheid bij ieder grooten
indruk maakt. De rijke eilandengroep met
haar steil-oprijzonde rotswanden in de fjor
den, het wijde labyrinth van ontelbare wa-
terarmen en kanalen tusschen de Penasgolf
in het Noorden en het gevreesde schiereiland
Rrecknoch verder Zuidwaarts met de Straat
van Magelhaens, de aardrijkskundige uitge
strektheid tus van 48 gr. tot 55 gr. Zui
derbreedte, 'heel dit wijde gebied is het land
der Alakaloef. Maar niet alleen het land zelf
is het waar hij recht op doet gelden, veel
meer zijn het de heel willekeurig dooreen-
loopende kreken, die zijn belangstelling heb
ben, en waarop hij1 rondvaart in zijn primi
tieve boomschorskano. Alleen 's nachts voor
een korte rust en biji slecht weer zoekt hij:
aan den oever een beschutte plek. Doch
weinige plaatsen maar leenen zich voor een
landing ,daar de oevers meestal steil naar
den zeekant afdalen.
En waar tusschen het harde gesteente, in
diepe spleten of breede scheuren wat aarde
wordt bijeengespoeld door het afdruipende re
genwater, daar begint onmiddellijk een dichte
vegetatie te woekeren, zoodat over iederen
oeverrrand de knoestige beuken hun takken,
breiden.
Het is een dicht en weelderig tierend oer
woud, dat bijna alle eilanden en de onderste
helft der bergen bedekt en dat in hoofdzaak
gevormd wordt door antarctische beuken. De
meest 'frappante tegenstelling tot dezen wan
ordelijken, knoestachtigen groei vormt de re
gelmatige, pyramide-achtig gegroeide Chileen-
sche cypres met zijn donkere naalden, die
slechts hier en daar alleenstaand wordt aan
getroffen tusschen een wirwar van fuchsia's en
berberis van struikachtige liliaceeën en myr-
taceeën, met den canelo, een inheemsche mag
nolia variëteit, met helgroene, wasachtig glan-
aende bladeren.
In de bosschcn groeien ontelbare mos- en
varensoorten. Heel de grond lijkt een spons,
waar men by eiken stap diep in wegzakt. Het
struikgewas is niet minder lastig voor den
voetganger. De Indiaan echter weet zich wan
neer hij dieper in het woud moet dringen,
wonderbaar gemakkelijk voort te bewegen. Hij
heeft een sterken blik en heeft heel spoedig
een weg om de verraderlijke moerassen te
vinden. Ook weet hij heel verstandig de hin
derlijke groepen struikgewas te ontwijken, zon
der evenwel aanmerkelijk van den rechten
■koers af te wijken. Met ongelooflijke snelheid
schiet hij op.
Voor de tweede maal had ik mijn vriend,
den kleinen Peter, in het woud vergezeld. Hij
moest ditmaal een geschikt stammetje zoe
ken, om een lange ra van zijn zeil te reparee-
ren. Hij ging voorop en ik liep achter hem.
Maar brak ik mij1 ook al baan met handen
en voeten, maakte ik ook al de grootste
sprongen over vermolmde boomstammen en
door moerasland, steeds bleef ik een heel
stuk achter.
Toen verloor hij eindelijk zy'n geluid, telkens
weer op afstandjes van eenige schreden te
moeten wachten totdat ik eindelijk hem in
haalde, en hy brommerig zeide: „Blijf maar,
je houdt me toch maar op, door met me
mee te willen I"
De dierenwereld is in liet algemeen de
zelfde als in het land der Jagan. Ook hier
dus komen veel zeeleeuwen voor; talrijke
otters leven ,in de minder bezochte wateren;
's winters bieden de rustiger waterarmen den
van de zee komende pinguins goede beschut
ting en een overvloed van visch. Zeevogels
van alle soorten, grootte en kleur nestelen
hier. Op ondiepe plekken met zandigen bodem
verzamelen zich smakelijke visschen en op
de steenachtige overkanten zitten ontzaglijke
massa's mosselen en slakken. Zij alle die
nen den Indiaan tot voedsel.
Terwijl meer naar het Zuiden de guanako
voorkomt, vertoont zich hier langs de oevers
het groote Chileensche hert. Waar dit zijn
weidegronden heeft, sluipt ook de „puma",
een Zuid-Amerikaanscho leeuw, die echter
voor monsohen niet gevaarlijk is.
Wat aan deze streken een zeer typisch ken-
teeken geeft, dat is de onophoudelijke regen,
die dag en nacht zonder onderbreken, voort
duurt. Wanneer ook al niet gestadig dikke,
zware droppels neervallen, zooals in de tro
pische zone, dan miezelt het toch een beetje
of er hangt een dermate dichte nevel, dat
het regen lijkt. Het is eenvoudig onmogelijk,
het naargeestige dier streek onder woorden
te brengen: bet regent en regent en er komt
geen eind aan! Misschien éénmaal per week
en pok dan nog heel kort, krijgt men de zon
te zien. Droge winden, die in do nabije
Argentynsche pampa's zoo- vaak waaien, kun
nen hier niet komen door de hooge ketens
der Cordilleras. Alleen de ijzige Zuidwesten
wind vindt toegang, die ook de meest ver
borgen plekjes der talrijke kanalen onder zijn
druk doet sidderen. Zware regenbuien zijn
z'n begeleiders. In den winter lost dikke
sneeuw den regen af. Dan is het iets droger.
Het behoeft nauwelijks vermeld te worden,
dat het op den duur een hoogst onaangename
gewaarwording is, steeds in natte kleeding
te leven en nergens beschutting te vinden
tegen regen en koude. Ook het schoeisel
scheurt spoedig, vooral bij1 de naden, en
wordt onbruikbaar. Stuk voor stuk teren alle
kleedingstukken weg en vallen in flarden af.
Daarbü voegt zich nog de terneerdrukken
de invloed dezer omstandigheden op het ge
moed, wanneer men dagenlang tevergeefs uit
ziet naar de achter dikke wolkenmassa's ver
scholen zon, wanneer het eentonige, zachte
getrommel der neerslaande droppels dag en
nacht zonder afwisseling en den volgenden
dag opnieuw zich doet hooren, zich mees
tentijds tot werkeloosheid ziet veroordeeld en
door dikke mist of hoogen golfslag in de
onmogelijkheid verkeert naar een ander „eiland
te varen.
Dit alles in aanmerking genomen, blijft het
mij tot op den huldigen dag onbegrijpelijk,
dat onder de vermelde weersomstandigheden
het gemoedsleven dier natuurkinderen nog niet
totaal weggekwijnd is; want ik heb het per
soonlijk ervaren, dat ik na een verblijf van
vijf maanden in die streek zonder zon, een
der regenrijkste der aarde, geestelijk was ge
ruïneerd en in een troosteloozen gemoeds
toestand verkeerde.
Dr Gunning en het Koninklijk Jubileerend
Echtpaar.
Een verontwaardigde dame had dr
Gunning verweten dat zijn blad „Pniël"
niets bevat liad over liet voorgenomen
Jubilé.
De aangevallene verweerde zich met de
herinnering dat hij Zondag 7 Febr. in de
Biltsche Kapel een gelegenheidswoord aan
deze gelukkige feestelijkheid had gewijd en
de uitgever van „Pniël" dit woord, of wil
men, want dat is het eigenlijk, de predika
tie in het blad zou afdrukken. Dit is ge
schied in he no. dat 27 Febr. a.s. ver
schijnen zal. De preek had tot basis 2
Sam. 5:1. (Toen kwamen alle stammen
Israels tot David te Hebron en zij spraken,
zeggende: zie, wij, uw gebeente en uw
vleesch zijn wij.)
Een gebeurtenis, terecht door den pre
diker een type genoemd óók van de ver
houding van Nederland tot liet Stamhuis
van Oranje.
Herinnerende hoe het ook in de konink
lijke paleizen niet aan beproevingen ont
broken heeft, wijst hij er tevens op dat
uit deze paleizen ons telkens de sterkende
en bemoedigende toon van een eerlijk ver
trouwen op God tegemoet kwam.
Ik wil hier, zoo gaat hij voort, geen
bloemlezing geven uit koninklijke toespra
ken, om zelfs den schijn van menschen-
verheerlijking uit deze samenkomst te
bannen, maar ik wil alleen uit den Kerst
groet der Koningin uit het angstige oor
logsjaar 1914 deze gulden woorden her
halen: „Krachtig doet de behoefte tot na
denken, tot gebed zich gevoelen; er wordt
veel, er wordt vurig gebeden. Het Kindeke
Jezus heeft ten alle tijde veel vertrouwen
gevraagd. Het vraagt dit nog steeds. Aan
ons de fiere moed, het dit te schenken.
Laten wij met de herders gaan in het ge
bed naar de kribbe, naar het kruis, met
al onze nooden en vragen. Tot ten slotte
ons vragen verstomt, en ons gebed en ge
loof overgaan in aanbidding."
Aan deze herinnering voegt dr Gunning
in de gedrukte preek bij wijze van voetnoot
enkele van die koninklijke woorden er
aan toe.
Den Helder Sept. 1904. Wie herinnert
zich niet dat op 14 September 1904, bij
gelegenheid van het 50-jarig bestaan van
het Koninklijk Instituut voor Marine te
Den Helder, door onze Koningin o.a. deze
schoone woorden tot de adelborsten ge
sproken zijn:
„Onze groote vlootvoogden namen Gods
Woord tot richtsnoer voor hun leven en
beschouwden vroomheid als eerste deugd.
Toekomstige zpe-officieren, volgt dat
voorbeeld en vergeet nooit, dat, waar ge
ook moogt komen in den vreemde, gij den
roem hebt hoog-te houden van onze zee
helden van voorheen!"
Leeuwarden Sepf. 1906. Op 15 Septem
ber 1906 heeft de Koningin in Leeuwar
den het standbeeld onthuld van een onzer
grootste „helden van voorheen": Graaf
Willem Lodewijk, veldmaarschalk, raads
man, zwager en boezemvriend van Prins
Maurits; eerst bevrijder, toen gouverneur
der drie noordelijke gewesten: Friesland,
Groningen en Drenthe. Een „landsvader"
in den hoogen zin des woords, die de
Friezen als Us heit dankbaar in gedach
tenis houden.
Na de geestdriftige feestrede van Dr L.
Wagenaar (wiens boek over Us heit de
stoot tot de oprichting van dit standbeeld
gegeven had) nam de Koningin het woord
en zeide:
„Diep getroffen door de dankbaarheid
der bevolking van dit schoone gewest je
gens hem, wiens nagedachtenis heden op
zoo treffende wijze geëerd wordt, voor de
toewijding betoond bij de vervulling van de
taak, die hem was toevertrouwd en welke
hij gepoogd heeft tot zegen van zijn bevol
king te volbrengen, gevoel ik mij gedron
gen uiting te geven aan mijne groote er
kentelijkheid voor de gevoelens, welke ge
leid hebben tot de oprichting van dit
standbeeld.
Eén God, één volk, éen land, zie
daar de band in dagen van gevaar ge
vlochten tusschen de zonen van Graaf Jan
van Nassau en het volk der lage landen.
Hij, die zooeven der Friezen vader ge
noemd werd, heeft de zonen van Frie-
schen stam aangevoerd in den grooten
strijd voor verdraagzaamheid en onafhan
kelijkheid, gevoerd door de Vereenigde
Nederlanden.
Schoon verleden, dat de beide takken
van mijn stamhuis den werkkring schonk,
welken zij steeds als hun hoogsten roem
beschouwden, omdat zij daarbij geroepen
waren de belangen te dienen van het volk,
waarmede de historie hen zoo nauw had
saamgeweven.
Waar in 1702 in Stadhouder-Koning
Willem III de laatste van de manlijke lijn
van Willem van Oranje overleed, en diens
waardigheden later op den tak van Graaf
Jan van Nassau overgingen en deze zijn
gewest moest vaarwel zeggen, die bliuwen
de toegenegenheit en de Ijeafde troch alle
tiden hinne onforswakt bestaen for Frys-
lan, weroan hij troch safolle bannen for-
boün wie
Zondag 2 Juni ie Parijs 1912. Te Parijs,
ten aanhoore van een groote menigte,
sprak H. M. de Koningin, staande bij het
standbeeld van Admiraal Gaspard de Co-
ligny het volgende:
„Welk een verheffende gedachte, dat wij
allen, hier aanwezig, één zijn in het levend
geloof in Christus. Dat geloof geeft ons
het recht, ons de geestelijke kinderen te
mogen noemen van de voorouders, die wij
met diepen eerbied eeren, en vormt den
hechten band, die ons met onze geloofs-
genooten in dit land verbindt.
Admiraal De Goligny heeft het geheim
van dien heldenmoed gekend, die zijn oor
sprong vindt in 'tvast geloofsvertrouwen
in God, en hij heeft ons het voorbeeld na
gelaten van een leven aan God en Zijn
zaak gewijd.
Door dit standbeeld op te richten, heeft
het dankbaar nageslacht zijn nagedachte
nis willen huldigen, en ik acht mij geluk
kig, mij daarbij heden te kunnen aanslui
ten. Aan den voet van dit monument ver-
eenigd, heffen wij onze harten op tot God
en zoeken vóór alle dingen de verheerlij
king van Zijn Naam.
Het is mijn levendige wensch dat een
ieder, die Christus als zijn Zaligmaker
kent, in dat geloof moge worden gesterkt,
en dat wij allen steeds meer waarachtige
getuigen des Heeren mogen zijn."
In oorlogsgevaar November 1914. In
November 1914 bezocht de Koningin de te
Scheveningen gelégerde manschappen. En
als altijd, niet zoodra was het gerucht
doorgedrongen, -of de menschen kwamen
opzetten, om de Koningin hulde te bieden.
Voor H. M. vertrok, noodigde zij de
schare uit met haar aan te heffen Ps. 33
vs. 9. En met H. M. die met bewogen stem
zelf mede zong, klonk het over strand en
golven:
Het brieschend paard moet eind'lijk sne
ven,
Hoe snel het draav' in 't oorlogsveld,
'tKan niemand d'overwinning geven;
Zijn groote sterkte baat geen held.
Neen, de Heer der Heeren
Doet ons triomfeeren;
Hij, geducht in macht,
Slaat elk gunstig gade
Die op Zijn genade
In benauwdheid wacht.
Is het nog noodig behalve deze woorden,
die vermoedelijk reeds vergeten zijn, nog
te herinneren aan den Kerstgroet 1914 of
de woorden gesproken in 1923 bij het Hui
digi ngs jubileum?
Moet nog herinnerd worden aan de
woorden van dank in 1918 of die waarin
de voorbede der Kerken gevraagd werd èn
bij den watersnood 1923 èn enkele weken
terug?
Ons Koninklijk gezin mag zich gelukkig
prijzen met een Moeder, die heeft leeren
bidden en danken, haar j?ezin, land en
volk ten zegen.
Aan een vriend van „Patrimonium".
Waarde Vriend,
't Was inderdaad niet het juiste beeld
dat. in de eerste helft der vorige eeuw de
kerk van zich gaf. Dr A. Kuyper heeft het
zoo treffend gezegd in zijn openingsrede
van het eerste Ghr. Sociaal Congres De
Kerk en het Sociale Vraagstuk". Oorzaak
daarvan was de ingezonken toestand van
de kerk en een valsch mysticisme, hetwelk
meende dat voor den mensch, voor de
eeuwigheid geschapen, de tijdelijke dingen
van ondergeschikt belang waren. Reeds
vroeger noemde ik dergelijke gedachten
een voedingsbodem voor het socialisme, en
ik ben overtuigd, dat dit inderdaad juist
is. In tegenstelling met „de bewustheid"
welke men toekent aan degenen die de
soc.-democratische leer zijn toegedaan, is
het eisch voor ons om met bewustheid
partij te kiezen in de maatschappelijke
vragen van onzen tijd. Al is het juist dat
de mensch geschapen is voor de eeuwig
heid, en dit aardsehe leven slechts als het
ware een voorbereiding daartoe is, even
zeer is juist dat wij in het leven van den
tijd zijn geplaatst en tegenover dat leven
een roeping hebben. Ook hebben te arbei
den om dit leven meer te doen beantwoor
den aan de eisclien welke God daaraan
stelde.
Nu zal men, goed doordenkend, zich ge
plaatst zien voor twee feiten. Uitgaande
van de belijdenis van zonde hebben wij te
erkennen dat wij uit of van ons zelve geen
enkel recht hebben op eenig ding'. Dat er
kennend hebben wij ons te verootmoedigen
en met dankbaarheid te aanvaarden de
plaats welke ons werd toegewezen, den ar
beid welke wij hebben te volbrengen en het
loon dat ons toekomt. Tegenover den Hee-
re hebben wij het te belijden dat het alles
vrije goedheid is wat wij ontvangen. Ech
ter, deze eisch geldt niet gelijk tegenover
menschen. Als lid van de maatschappij
heeft de mensch recht op levensbestaan,
en juist ons christelijk beginsel moet ons
dringen om maatregelen te beramen waar
door misstanden kunnen worden wegge
werkt.
Misschien zult gij mij tegenwerpen dat
uit het streven naar sociale verheffing
door middel van sociale wetgeving e. a.
weinig of geen vertrouwen op God spreekt.
Verwonderen zou zulks mij niet. Immers
vooral in Zeeland wordt met deze stelling
nogal eens gewerkt. Wij denken slechts
aan de volgelingen van ds Kersten, den
leider der Staatk. Geref. partij. Nu schijnt
op het eerste gehoor een dergelijk argu
ment erg zwaarwichtig. Immers niets is
voor den christen schadelijker dan geheel
op te gaan in de stoffelijke dingen, doch
meen daarom niet dat zij, die geen enke
len socialen maatregel wenschen, daarom
voor stoffelijke dingen geen oog hebben.
Ware dit het geval, menig argument zou
meer ingang vinden dan het in werkelijk
heid doet. Al hebben wij ons niet in be
zorgdheid af te vragen „wat zullen wij
eten en wat zullen wij drinken", wij heb
ben toch te arbeiden met alle kracht om
te kunnen eten. Juist omdat wij tel
kens weer ons met dit vraagstuk moeten
bezighouden, dit als het ware daardoor
een stuk van ons leven is geworden, is het
argument niet meer dan schijn. Wij heb
ben te aanvaarden dat het broodvraag- 1
stuk een zeer groote factor is, waarmede
rekening dient te worden gehouden, om
dat dit verder ingrijpt, ook voor het gees
telijk leven, dan men doet voorkomen. Ge
kunt dit, wanneer ge rondom u ziet, me
nigmaal constateeren. De geestelijke af
takeling wordt bevorderd zoowel door
brasserij en overdaad, als door gebrek, en
reeds Agur bad, om bewaring tegen rijk
dom zoowel als voor armoede, „opdat ik
arm zijnde, niet stele en den naam mijns
Gods aantaste". Armoede bevordert dief
stal, ontucht en menigten van zonden. Bo
vendien hebben wij er voor te waken, dat
Gods beelddrager niet verloren ga door
een maatschappelijken misstand. Daarom
herhaal ik het, ons volkomen bewust zijn
de dat wij tegenover God geen enkel recht
of aanspraak hebben op eenig ding, als
mensch hebben wij in de maatschappij te
bevorderen, dat niemand door sociale mis
standen omkome.
G. O. Z. P.
Ietwat anders dan bij ons.
Nu moet men eens opmerkzaam' lezen,
wat wij vonden onder 't kopje i;Een In
dustrie-Zondag", dezer dagen onder de
Buitenl. Berichten van het „Hbl.":
„In Engeland bestaat het verlangen, een
bepaalden Zondag in de kerken dienstbaar
te maken aan een bespreking van de
geestelijke belangen van de arbeiders in
de industrie. Merkwaardig is do verschei
denheid der onderteekenaars van het hier
toe strekkende manifest. Naast de na
men van de drie aartsbissschoppen van
Canterbury, York en Wales bevat het die
van bekende leiders der arbeidersbewe
ging als Ramsay MacDonald, Philip Snow-
den, en nog 22 anderen, waaronder ook
de bekende Ben Tillett, de leider van
dokwerkersstakingen. In dit manifest lezen
we, dat de ondertcekenaars overtuigd zijn,
dat politieke programma's onbruikbaar
zijn voor de opheffing van sociale nooden,
wanneer zij niet doordrongen zijn van
den geest van Christus en niet Hem tot
pen voorbeeld hebben. Christus heeft, zoo
wordt hier gezegd, de wijdstrekkende e*
toch eenvoudige grondslagen voor ons
persoonlijk leven en ook voor onze ver
houdingen tot anderen gegeven. Zij al
leen kunnen een vreedzame, menschelijke
en blijvende maatschappelijke orde te-
weegbrengen.
Met de aartsbissschoppen en de leiders
der arbeidersbeweging hebben ook groote
werkgevers uit de industrie hun naam
ond.er dit manifest gezet."
Nu laten we de idee zelf, om daar in
de kerk een bepaalden Zondag aan te
wijden, rusten.
Wij zouden 't anders wenschen.
Dat de gewone Bediening des Woords,
als 'tpas geeft, ook voor 't maatschap
pelijke leven licht vallen laat op de
groote levenslijnen, die zijn naar de
Schrift. i i
Maar let eens op dit manifest:
„Christus heeft de wijdstrekkende en
toch eenvoudige grondslagen voor ons
persoonlijk leven en ook voor onze ver
houdingen tot anderen gegeven. Z ijt al
léén kunnen een vreedzame, mensche
lijke en blijvende maatschappelijke orde
teweegbrengen."
En dat onderteekenen de bekende La-
bour-mannen Mac Donald, Snowden en
Ben Tillett, waarlijk het socialisme in
Engeland heeft zich toch wel anders
ontwikkeld dan bij- ons en op gansch
Europa's vasteland, ïmeent „Friesch
Dagblad'".
Een cycloon op Madagascar.
Nadere berichten over den wervelstorm
die op 30 Januari boven Madagascar ge
woed heeft, brengen bijzonderheden over
den omvang der door den storm aange
richte schade- Tot 40 K.M. diep het land
in zijn alle plaatsen en velden vernield.
Audevorante is voor de helft vernietigd.
Bijna de heele oogst is verloren- Minder
ernstig getroffen is het Mangorodal- Hier
worden de verliezen, op 25 procent van
de jaaropbrengst geschat- Vijftig men
schen, bijna allen inboorlingen, zijn ge
dood- Tweeduizend runderen zijn om
gekomen. De totale schade bedraagt meer
dan 10 millioen francs-
Waar dient 'n gemeente
program voor?
P. A. D. schrijft in de a.-r. „Rotter
dammer":
Hoogeveen is een der weinige ge
meenten, waai- de anti-revolutionaire
partij de meerderheid of althans vrij
wel heeft. In het gemeenteprogram van
onze kiesvereeniging aldaar, opgesteld'
voor de laatste raadsverkiezing en toen
onderteekend door onze candidaten,
komt een artikel voor, dat verplichte
winkelsluiting vordert.
Vorige week kwam het vraagstuk in
den Raad aan de orde. Do meeste anti
revolutionaire raadsleden brachten daar
bij hun stem uit tegen inwilliging van
een verzoek om tot verplichte sluiting
over te gaan. Zelfs zonder door eenige
verklaring hun houding te verdedigen.
De „N. Hoogev. Crt." is hier blijkbaar
verwonderd óver. Wij niet minder.
Over 3e vraag, of te Hoogeveen1 ver
plichte sluiting wenschelijk is, spreken
wij ons niet uit. Daarvoor zijn wij te
onbekend met de plaatselijke toestan
den. Maar een program, waarmede men
kiezers ter stembus oproept, is een do
cument, hetwelk verplichtingen oplegt.
Als raadsleden dit onderteekenen, kun
nen zij, zoolang het program ongewij
zigd is, niet doen, alsof zij geheel vrij
staan. Dit is in strijd met de goede
trouw tegenover de kiezers, maar niet
minder tegenover de kiesvereeniging.
Als de situatie moeilijk was, had vooraf
overleg plaats moeten hebben.
En ook is eruit te leeren, voorzichtig
te zijn met de samenstelling van een
gemeenteprogram. En niet minder, dat
herziening van programs, die zoo licht
verouderen, op den juisten tijd aan de
orde dient gesteld.
Gezonde toestand?
Een landbouwer (veehouder) stond voon
de vraag of hij weer voor eenige jaren
zou inhuren of niet? Per gratie kon het
nog voor dezelfde huur, maar voor minder
in geen geval; er waren liefhebbers ge
noeg-
Het was een moeilijk geval-
De man had behoorlijk 'boek gehouden
en was een vaardig rekenmeester; hij
wist, dat hij die laatste jaren had achter -
uitgeboerd.
't Mocht niet veel zijn, maar altijd iets-
Hard gewerkt; en niets gewonnen-
Beslist geld toegegeven zelfs.
Toch huurt 'hij tenslotte weer in.
Een niet-boer vraagt hem: Waarom?
„Zie, was 't antwoord- De zaak staat
zoo: ik heb alle kans, dat ik er van 't
jaar weer iets op toeleg, zeg eens een
500 gulden. In het allerbeste geval speel
ik gelijk. Maar als ik boer-af raak, mijn1
vee enz- verkoop en zuinig ergens ga
leven, 'kheb een huisgezin, dan eet ifc
toch al gauw een kleine tweeduizend gul
den in het jaar óp en werk heb ik niet
om handen. En als ik dat dan enkele
jaren aaneen doe, dan heb ik bij manier
van spreken mijn laatste koe opgegeten,
en heb vrijwel nooit meer kans om weer
boer te worden! Ziedaar, waarom Ü9 na
lang pyerleg besloten heb, dan nog maar
liever met eenig verlies te werken,
't mócht es een prachtjaar zijn.
Gezonde toestand, vraag ik me af?
(Fr. Dagblad.) t