Buitenland. Binnenland. Land- en Tuinbouw. daarvan, na zoo veelsoortige tegenwer king, blijkens ook ons laatste gesprek, tegemoet ^ag. Ik ben zeer gevoelig ban kw voornomen om mij te bezoeken; maar het zou mij niet wel mogelijk zijn Uwe Excellentie te ontvangen omdat de toe stand van en zieken bloed verwint, dien wij thans bij1 ons hebben, veel zorg en stilte vereischt." Tot zoover de mededeelingen van Mr Gleichman. „De zieke bloedverwant" gaf Groen veel zorg. De goede parlementaire zeden niet minder. (Rotterdammer.) Alles of niets? Voor niet weinigen geldt Groen als een iorre, onpractische Kamergeleerde, die staande buiten de practijk aÜe tact miste ran verwezenlijking zijner principes. Beginselen kon hij opstellen, maar voor de doorvoering zijner beginselen miste hij lust en bekwaamheid. Wie zoo denken of spreken, kennen den waren Groen niet- Waarlijk, Groen was heel wat meer dan een abstract denker, die zich enkel ver lustigde in ragfijne deducties uit zijn anti-revolutionaire stellingen. Het was hem wel degelijk om practisch resultaat te doen en ter bereiking van dat resultaat schikte hij zich naar de wis selende omstandigheden- Onrechtvaardig was het verwijt, dat de oude Heemskerk hem eens toevoegde als zou hij zijn de man van het „alles of niets". Groen was geen principiëele Jehu, die onzinniglijk dreef; hij was tot concessies alleszins bereid, aanvaardde ook dankbaar gedeeltelijke voldoening van zijn begeerte- Denkt maar aan de schoolkwestie! In 1869 was de beker boordevol- Slag op slag was hij teleurgesteld in de con servatieven- Do christelijke vrienden vie len hem af. Als ooit een radicale politiek, die in het luide proclameeren van den onver zwakten eisch begrijpelijk was, dan toen'. En hoe gedroeg zich Groen? Vroeg hij het volle pond? Voor een klein stukje recht reeds was hij dankbaar. Hoort hem m de eerste der Nederland- sche gedachten: „Elke verbetering der schoolwet, ook de allerminste, zal, wordt ze verkregen, met erkentelijkheid worden begroet- Mits niet als einde, maar als begin- Als voorloopige voorziening. Als eerste termijn- Als steunpunt ter wezenlijke doel- berekening. Als voorbö der omgekeerde verhouding, waarbij de staatsschool niet zoo veel mogelijk, maar zoo weinig mo gelijk aan het oprichten van vrije scholen in den weg sta- Ter aanvankelijke hand having aldus van het dierbaarste volks- regt, gewetensvrijheid ter evangelische pligtsbetragting". In dienzelfden geest in een volgend nummer: „Elke verbetering der school wet ,ook de allerminste, zal met erkente lijkheid worden begroet. Niet als einde, maar als begin. Niet als einde- Dit ware het apoisement- kluitje waarmee men in het riet gestuurd wordt. Wel als begin. Immers vergeten wij niet dat een goed begin het halve werk is". Groen was niet de man van het starre: alles of niets- Hij vocht voor jiet bereikbare iets- Rotterd. Op de Vuurlanclsehe Eilanden. In de jongst verschenen aflevering van de Katholieke Missiën vangt de missionaris, pa ter Martin Gusinde, het verhaal aan van zijn» verblijf onder de Alakaloef-Indianen nabij, Patagonië (Zuid-Amerika) een ruwen Vuur- ïandschen volksstam, die woont in de om geving van het Smith-kanaal. "Wij ontleenen daaraan het volgende: Het is een ruige, wijde natuur, die onze Alakaloef omgeeft. Wel stuit men in verbor gen hoekjes nu en dan op fijne, zachte stem mingsbeelden, maar het geheel wordt toch beheerscht door een geweldige grootschheid, die door haar eentonigheid bij ieder grooten indruk maakt. De rijke eilandengroep met haar steil-oprijzonde rotswanden in de fjor den, het wijde labyrinth van ontelbare wa- terarmen en kanalen tusschen de Penasgolf in het Noorden en het gevreesde schiereiland Rrecknoch verder Zuidwaarts met de Straat van Magelhaens, de aardrijkskundige uitge strektheid tus van 48 gr. tot 55 gr. Zui derbreedte, 'heel dit wijde gebied is het land der Alakaloef. Maar niet alleen het land zelf is het waar hij recht op doet gelden, veel meer zijn het de heel willekeurig dooreen- loopende kreken, die zijn belangstelling heb ben, en waarop hij1 rondvaart in zijn primi tieve boomschorskano. Alleen 's nachts voor een korte rust en biji slecht weer zoekt hij: aan den oever een beschutte plek. Doch weinige plaatsen maar leenen zich voor een landing ,daar de oevers meestal steil naar den zeekant afdalen. En waar tusschen het harde gesteente, in diepe spleten of breede scheuren wat aarde wordt bijeengespoeld door het afdruipende re genwater, daar begint onmiddellijk een dichte vegetatie te woekeren, zoodat over iederen oeverrrand de knoestige beuken hun takken, breiden. Het is een dicht en weelderig tierend oer woud, dat bijna alle eilanden en de onderste helft der bergen bedekt en dat in hoofdzaak gevormd wordt door antarctische beuken. De meest 'frappante tegenstelling tot dezen wan ordelijken, knoestachtigen groei vormt de re gelmatige, pyramide-achtig gegroeide Chileen- sche cypres met zijn donkere naalden, die slechts hier en daar alleenstaand wordt aan getroffen tusschen een wirwar van fuchsia's en berberis van struikachtige liliaceeën en myr- taceeën, met den canelo, een inheemsche mag nolia variëteit, met helgroene, wasachtig glan- aende bladeren. In de bosschcn groeien ontelbare mos- en varensoorten. Heel de grond lijkt een spons, waar men by eiken stap diep in wegzakt. Het struikgewas is niet minder lastig voor den voetganger. De Indiaan echter weet zich wan neer hij dieper in het woud moet dringen, wonderbaar gemakkelijk voort te bewegen. Hij heeft een sterken blik en heeft heel spoedig een weg om de verraderlijke moerassen te vinden. Ook weet hij heel verstandig de hin derlijke groepen struikgewas te ontwijken, zon der evenwel aanmerkelijk van den rechten ■koers af te wijken. Met ongelooflijke snelheid schiet hij op. Voor de tweede maal had ik mijn vriend, den kleinen Peter, in het woud vergezeld. Hij moest ditmaal een geschikt stammetje zoe ken, om een lange ra van zijn zeil te reparee- ren. Hij ging voorop en ik liep achter hem. Maar brak ik mij1 ook al baan met handen en voeten, maakte ik ook al de grootste sprongen over vermolmde boomstammen en door moerasland, steeds bleef ik een heel stuk achter. Toen verloor hij eindelijk zy'n geluid, telkens weer op afstandjes van eenige schreden te moeten wachten totdat ik eindelijk hem in haalde, en hy brommerig zeide: „Blijf maar, je houdt me toch maar op, door met me mee te willen I" De dierenwereld is in liet algemeen de zelfde als in het land der Jagan. Ook hier dus komen veel zeeleeuwen voor; talrijke otters leven ,in de minder bezochte wateren; 's winters bieden de rustiger waterarmen den van de zee komende pinguins goede beschut ting en een overvloed van visch. Zeevogels van alle soorten, grootte en kleur nestelen hier. Op ondiepe plekken met zandigen bodem verzamelen zich smakelijke visschen en op de steenachtige overkanten zitten ontzaglijke massa's mosselen en slakken. Zij alle die nen den Indiaan tot voedsel. Terwijl meer naar het Zuiden de guanako voorkomt, vertoont zich hier langs de oevers het groote Chileensche hert. Waar dit zijn weidegronden heeft, sluipt ook de „puma", een Zuid-Amerikaanscho leeuw, die echter voor monsohen niet gevaarlijk is. Wat aan deze streken een zeer typisch ken- teeken geeft, dat is de onophoudelijke regen, die dag en nacht zonder onderbreken, voort duurt. Wanneer ook al niet gestadig dikke, zware droppels neervallen, zooals in de tro pische zone, dan miezelt het toch een beetje of er hangt een dermate dichte nevel, dat het regen lijkt. Het is eenvoudig onmogelijk, het naargeestige dier streek onder woorden te brengen: bet regent en regent en er komt geen eind aan! Misschien éénmaal per week en pok dan nog heel kort, krijgt men de zon te zien. Droge winden, die in do nabije Argentynsche pampa's zoo- vaak waaien, kun nen hier niet komen door de hooge ketens der Cordilleras. Alleen de ijzige Zuidwesten wind vindt toegang, die ook de meest ver borgen plekjes der talrijke kanalen onder zijn druk doet sidderen. Zware regenbuien zijn z'n begeleiders. In den winter lost dikke sneeuw den regen af. Dan is het iets droger. Het behoeft nauwelijks vermeld te worden, dat het op den duur een hoogst onaangename gewaarwording is, steeds in natte kleeding te leven en nergens beschutting te vinden tegen regen en koude. Ook het schoeisel scheurt spoedig, vooral bij1 de naden, en wordt onbruikbaar. Stuk voor stuk teren alle kleedingstukken weg en vallen in flarden af. Daarbü voegt zich nog de terneerdrukken de invloed dezer omstandigheden op het ge moed, wanneer men dagenlang tevergeefs uit ziet naar de achter dikke wolkenmassa's ver scholen zon, wanneer het eentonige, zachte getrommel der neerslaande droppels dag en nacht zonder afwisseling en den volgenden dag opnieuw zich doet hooren, zich mees tentijds tot werkeloosheid ziet veroordeeld en door dikke mist of hoogen golfslag in de onmogelijkheid verkeert naar een ander „eiland te varen. Dit alles in aanmerking genomen, blijft het mij tot op den huldigen dag onbegrijpelijk, dat onder de vermelde weersomstandigheden het gemoedsleven dier natuurkinderen nog niet totaal weggekwijnd is; want ik heb het per soonlijk ervaren, dat ik na een verblijf van vijf maanden in die streek zonder zon, een der regenrijkste der aarde, geestelijk was ge ruïneerd en in een troosteloozen gemoeds toestand verkeerde. Dr Gunning en het Koninklijk Jubileerend Echtpaar. Een verontwaardigde dame had dr Gunning verweten dat zijn blad „Pniël" niets bevat liad over liet voorgenomen Jubilé. De aangevallene verweerde zich met de herinnering dat hij Zondag 7 Febr. in de Biltsche Kapel een gelegenheidswoord aan deze gelukkige feestelijkheid had gewijd en de uitgever van „Pniël" dit woord, of wil men, want dat is het eigenlijk, de predika tie in het blad zou afdrukken. Dit is ge schied in he no. dat 27 Febr. a.s. ver schijnen zal. De preek had tot basis 2 Sam. 5:1. (Toen kwamen alle stammen Israels tot David te Hebron en zij spraken, zeggende: zie, wij, uw gebeente en uw vleesch zijn wij.) Een gebeurtenis, terecht door den pre diker een type genoemd óók van de ver houding van Nederland tot liet Stamhuis van Oranje. Herinnerende hoe het ook in de konink lijke paleizen niet aan beproevingen ont broken heeft, wijst hij er tevens op dat uit deze paleizen ons telkens de sterkende en bemoedigende toon van een eerlijk ver trouwen op God tegemoet kwam. Ik wil hier, zoo gaat hij voort, geen bloemlezing geven uit koninklijke toespra ken, om zelfs den schijn van menschen- verheerlijking uit deze samenkomst te bannen, maar ik wil alleen uit den Kerst groet der Koningin uit het angstige oor logsjaar 1914 deze gulden woorden her halen: „Krachtig doet de behoefte tot na denken, tot gebed zich gevoelen; er wordt veel, er wordt vurig gebeden. Het Kindeke Jezus heeft ten alle tijde veel vertrouwen gevraagd. Het vraagt dit nog steeds. Aan ons de fiere moed, het dit te schenken. Laten wij met de herders gaan in het ge bed naar de kribbe, naar het kruis, met al onze nooden en vragen. Tot ten slotte ons vragen verstomt, en ons gebed en ge loof overgaan in aanbidding." Aan deze herinnering voegt dr Gunning in de gedrukte preek bij wijze van voetnoot enkele van die koninklijke woorden er aan toe. Den Helder Sept. 1904. Wie herinnert zich niet dat op 14 September 1904, bij gelegenheid van het 50-jarig bestaan van het Koninklijk Instituut voor Marine te Den Helder, door onze Koningin o.a. deze schoone woorden tot de adelborsten ge sproken zijn: „Onze groote vlootvoogden namen Gods Woord tot richtsnoer voor hun leven en beschouwden vroomheid als eerste deugd. Toekomstige zpe-officieren, volgt dat voorbeeld en vergeet nooit, dat, waar ge ook moogt komen in den vreemde, gij den roem hebt hoog-te houden van onze zee helden van voorheen!" Leeuwarden Sepf. 1906. Op 15 Septem ber 1906 heeft de Koningin in Leeuwar den het standbeeld onthuld van een onzer grootste „helden van voorheen": Graaf Willem Lodewijk, veldmaarschalk, raads man, zwager en boezemvriend van Prins Maurits; eerst bevrijder, toen gouverneur der drie noordelijke gewesten: Friesland, Groningen en Drenthe. Een „landsvader" in den hoogen zin des woords, die de Friezen als Us heit dankbaar in gedach tenis houden. Na de geestdriftige feestrede van Dr L. Wagenaar (wiens boek over Us heit de stoot tot de oprichting van dit standbeeld gegeven had) nam de Koningin het woord en zeide: „Diep getroffen door de dankbaarheid der bevolking van dit schoone gewest je gens hem, wiens nagedachtenis heden op zoo treffende wijze geëerd wordt, voor de toewijding betoond bij de vervulling van de taak, die hem was toevertrouwd en welke hij gepoogd heeft tot zegen van zijn bevol king te volbrengen, gevoel ik mij gedron gen uiting te geven aan mijne groote er kentelijkheid voor de gevoelens, welke ge leid hebben tot de oprichting van dit standbeeld. Eén God, één volk, éen land, zie daar de band in dagen van gevaar ge vlochten tusschen de zonen van Graaf Jan van Nassau en het volk der lage landen. Hij, die zooeven der Friezen vader ge noemd werd, heeft de zonen van Frie- schen stam aangevoerd in den grooten strijd voor verdraagzaamheid en onafhan kelijkheid, gevoerd door de Vereenigde Nederlanden. Schoon verleden, dat de beide takken van mijn stamhuis den werkkring schonk, welken zij steeds als hun hoogsten roem beschouwden, omdat zij daarbij geroepen waren de belangen te dienen van het volk, waarmede de historie hen zoo nauw had saamgeweven. Waar in 1702 in Stadhouder-Koning Willem III de laatste van de manlijke lijn van Willem van Oranje overleed, en diens waardigheden later op den tak van Graaf Jan van Nassau overgingen en deze zijn gewest moest vaarwel zeggen, die bliuwen de toegenegenheit en de Ijeafde troch alle tiden hinne onforswakt bestaen for Frys- lan, weroan hij troch safolle bannen for- boün wie Zondag 2 Juni ie Parijs 1912. Te Parijs, ten aanhoore van een groote menigte, sprak H. M. de Koningin, staande bij het standbeeld van Admiraal Gaspard de Co- ligny het volgende: „Welk een verheffende gedachte, dat wij allen, hier aanwezig, één zijn in het levend geloof in Christus. Dat geloof geeft ons het recht, ons de geestelijke kinderen te mogen noemen van de voorouders, die wij met diepen eerbied eeren, en vormt den hechten band, die ons met onze geloofs- genooten in dit land verbindt. Admiraal De Goligny heeft het geheim van dien heldenmoed gekend, die zijn oor sprong vindt in 'tvast geloofsvertrouwen in God, en hij heeft ons het voorbeeld na gelaten van een leven aan God en Zijn zaak gewijd. Door dit standbeeld op te richten, heeft het dankbaar nageslacht zijn nagedachte nis willen huldigen, en ik acht mij geluk kig, mij daarbij heden te kunnen aanslui ten. Aan den voet van dit monument ver- eenigd, heffen wij onze harten op tot God en zoeken vóór alle dingen de verheerlij king van Zijn Naam. Het is mijn levendige wensch dat een ieder, die Christus als zijn Zaligmaker kent, in dat geloof moge worden gesterkt, en dat wij allen steeds meer waarachtige getuigen des Heeren mogen zijn." In oorlogsgevaar November 1914. In November 1914 bezocht de Koningin de te Scheveningen gelégerde manschappen. En als altijd, niet zoodra was het gerucht doorgedrongen, -of de menschen kwamen opzetten, om de Koningin hulde te bieden. Voor H. M. vertrok, noodigde zij de schare uit met haar aan te heffen Ps. 33 vs. 9. En met H. M. die met bewogen stem zelf mede zong, klonk het over strand en golven: Het brieschend paard moet eind'lijk sne ven, Hoe snel het draav' in 't oorlogsveld, 'tKan niemand d'overwinning geven; Zijn groote sterkte baat geen held. Neen, de Heer der Heeren Doet ons triomfeeren; Hij, geducht in macht, Slaat elk gunstig gade Die op Zijn genade In benauwdheid wacht. Is het nog noodig behalve deze woorden, die vermoedelijk reeds vergeten zijn, nog te herinneren aan den Kerstgroet 1914 of de woorden gesproken in 1923 bij het Hui digi ngs jubileum? Moet nog herinnerd worden aan de woorden van dank in 1918 of die waarin de voorbede der Kerken gevraagd werd èn bij den watersnood 1923 èn enkele weken terug? Ons Koninklijk gezin mag zich gelukkig prijzen met een Moeder, die heeft leeren bidden en danken, haar j?ezin, land en volk ten zegen. Aan een vriend van „Patrimonium". Waarde Vriend, 't Was inderdaad niet het juiste beeld dat. in de eerste helft der vorige eeuw de kerk van zich gaf. Dr A. Kuyper heeft het zoo treffend gezegd in zijn openingsrede van het eerste Ghr. Sociaal Congres De Kerk en het Sociale Vraagstuk". Oorzaak daarvan was de ingezonken toestand van de kerk en een valsch mysticisme, hetwelk meende dat voor den mensch, voor de eeuwigheid geschapen, de tijdelijke dingen van ondergeschikt belang waren. Reeds vroeger noemde ik dergelijke gedachten een voedingsbodem voor het socialisme, en ik ben overtuigd, dat dit inderdaad juist is. In tegenstelling met „de bewustheid" welke men toekent aan degenen die de soc.-democratische leer zijn toegedaan, is het eisch voor ons om met bewustheid partij te kiezen in de maatschappelijke vragen van onzen tijd. Al is het juist dat de mensch geschapen is voor de eeuwig heid, en dit aardsehe leven slechts als het ware een voorbereiding daartoe is, even zeer is juist dat wij in het leven van den tijd zijn geplaatst en tegenover dat leven een roeping hebben. Ook hebben te arbei den om dit leven meer te doen beantwoor den aan de eisclien welke God daaraan stelde. Nu zal men, goed doordenkend, zich ge plaatst zien voor twee feiten. Uitgaande van de belijdenis van zonde hebben wij te erkennen dat wij uit of van ons zelve geen enkel recht hebben op eenig ding'. Dat er kennend hebben wij ons te verootmoedigen en met dankbaarheid te aanvaarden de plaats welke ons werd toegewezen, den ar beid welke wij hebben te volbrengen en het loon dat ons toekomt. Tegenover den Hee- re hebben wij het te belijden dat het alles vrije goedheid is wat wij ontvangen. Ech ter, deze eisch geldt niet gelijk tegenover menschen. Als lid van de maatschappij heeft de mensch recht op levensbestaan, en juist ons christelijk beginsel moet ons dringen om maatregelen te beramen waar door misstanden kunnen worden wegge werkt. Misschien zult gij mij tegenwerpen dat uit het streven naar sociale verheffing door middel van sociale wetgeving e. a. weinig of geen vertrouwen op God spreekt. Verwonderen zou zulks mij niet. Immers vooral in Zeeland wordt met deze stelling nogal eens gewerkt. Wij denken slechts aan de volgelingen van ds Kersten, den leider der Staatk. Geref. partij. Nu schijnt op het eerste gehoor een dergelijk argu ment erg zwaarwichtig. Immers niets is voor den christen schadelijker dan geheel op te gaan in de stoffelijke dingen, doch meen daarom niet dat zij, die geen enke len socialen maatregel wenschen, daarom voor stoffelijke dingen geen oog hebben. Ware dit het geval, menig argument zou meer ingang vinden dan het in werkelijk heid doet. Al hebben wij ons niet in be zorgdheid af te vragen „wat zullen wij eten en wat zullen wij drinken", wij heb ben toch te arbeiden met alle kracht om te kunnen eten. Juist omdat wij tel kens weer ons met dit vraagstuk moeten bezighouden, dit als het ware daardoor een stuk van ons leven is geworden, is het argument niet meer dan schijn. Wij heb ben te aanvaarden dat het broodvraag- 1 stuk een zeer groote factor is, waarmede rekening dient te worden gehouden, om dat dit verder ingrijpt, ook voor het gees telijk leven, dan men doet voorkomen. Ge kunt dit, wanneer ge rondom u ziet, me nigmaal constateeren. De geestelijke af takeling wordt bevorderd zoowel door brasserij en overdaad, als door gebrek, en reeds Agur bad, om bewaring tegen rijk dom zoowel als voor armoede, „opdat ik arm zijnde, niet stele en den naam mijns Gods aantaste". Armoede bevordert dief stal, ontucht en menigten van zonden. Bo vendien hebben wij er voor te waken, dat Gods beelddrager niet verloren ga door een maatschappelijken misstand. Daarom herhaal ik het, ons volkomen bewust zijn de dat wij tegenover God geen enkel recht of aanspraak hebben op eenig ding, als mensch hebben wij in de maatschappij te bevorderen, dat niemand door sociale mis standen omkome. G. O. Z. P. Ietwat anders dan bij ons. Nu moet men eens opmerkzaam' lezen, wat wij vonden onder 't kopje i;Een In dustrie-Zondag", dezer dagen onder de Buitenl. Berichten van het „Hbl.": „In Engeland bestaat het verlangen, een bepaalden Zondag in de kerken dienstbaar te maken aan een bespreking van de geestelijke belangen van de arbeiders in de industrie. Merkwaardig is do verschei denheid der onderteekenaars van het hier toe strekkende manifest. Naast de na men van de drie aartsbissschoppen van Canterbury, York en Wales bevat het die van bekende leiders der arbeidersbewe ging als Ramsay MacDonald, Philip Snow- den, en nog 22 anderen, waaronder ook de bekende Ben Tillett, de leider van dokwerkersstakingen. In dit manifest lezen we, dat de ondertcekenaars overtuigd zijn, dat politieke programma's onbruikbaar zijn voor de opheffing van sociale nooden, wanneer zij niet doordrongen zijn van den geest van Christus en niet Hem tot pen voorbeeld hebben. Christus heeft, zoo wordt hier gezegd, de wijdstrekkende e* toch eenvoudige grondslagen voor ons persoonlijk leven en ook voor onze ver houdingen tot anderen gegeven. Zij al leen kunnen een vreedzame, menschelijke en blijvende maatschappelijke orde te- weegbrengen. Met de aartsbissschoppen en de leiders der arbeidersbeweging hebben ook groote werkgevers uit de industrie hun naam ond.er dit manifest gezet." Nu laten we de idee zelf, om daar in de kerk een bepaalden Zondag aan te wijden, rusten. Wij zouden 't anders wenschen. Dat de gewone Bediening des Woords, als 'tpas geeft, ook voor 't maatschap pelijke leven licht vallen laat op de groote levenslijnen, die zijn naar de Schrift. i i Maar let eens op dit manifest: „Christus heeft de wijdstrekkende en toch eenvoudige grondslagen voor ons persoonlijk leven en ook voor onze ver houdingen tot anderen gegeven. Z ijt al léén kunnen een vreedzame, mensche lijke en blijvende maatschappelijke orde teweegbrengen." En dat onderteekenen de bekende La- bour-mannen Mac Donald, Snowden en Ben Tillett, waarlijk het socialisme in Engeland heeft zich toch wel anders ontwikkeld dan bij- ons en op gansch Europa's vasteland, ïmeent „Friesch Dagblad'". Een cycloon op Madagascar. Nadere berichten over den wervelstorm die op 30 Januari boven Madagascar ge woed heeft, brengen bijzonderheden over den omvang der door den storm aange richte schade- Tot 40 K.M. diep het land in zijn alle plaatsen en velden vernield. Audevorante is voor de helft vernietigd. Bijna de heele oogst is verloren- Minder ernstig getroffen is het Mangorodal- Hier worden de verliezen, op 25 procent van de jaaropbrengst geschat- Vijftig men schen, bijna allen inboorlingen, zijn ge dood- Tweeduizend runderen zijn om gekomen. De totale schade bedraagt meer dan 10 millioen francs- Waar dient 'n gemeente program voor? P. A. D. schrijft in de a.-r. „Rotter dammer": Hoogeveen is een der weinige ge meenten, waai- de anti-revolutionaire partij de meerderheid of althans vrij wel heeft. In het gemeenteprogram van onze kiesvereeniging aldaar, opgesteld' voor de laatste raadsverkiezing en toen onderteekend door onze candidaten, komt een artikel voor, dat verplichte winkelsluiting vordert. Vorige week kwam het vraagstuk in den Raad aan de orde. Do meeste anti revolutionaire raadsleden brachten daar bij hun stem uit tegen inwilliging van een verzoek om tot verplichte sluiting over te gaan. Zelfs zonder door eenige verklaring hun houding te verdedigen. De „N. Hoogev. Crt." is hier blijkbaar verwonderd óver. Wij niet minder. Over 3e vraag, of te Hoogeveen1 ver plichte sluiting wenschelijk is, spreken wij ons niet uit. Daarvoor zijn wij te onbekend met de plaatselijke toestan den. Maar een program, waarmede men kiezers ter stembus oproept, is een do cument, hetwelk verplichtingen oplegt. Als raadsleden dit onderteekenen, kun nen zij, zoolang het program ongewij zigd is, niet doen, alsof zij geheel vrij staan. Dit is in strijd met de goede trouw tegenover de kiezers, maar niet minder tegenover de kiesvereeniging. Als de situatie moeilijk was, had vooraf overleg plaats moeten hebben. En ook is eruit te leeren, voorzichtig te zijn met de samenstelling van een gemeenteprogram. En niet minder, dat herziening van programs, die zoo licht verouderen, op den juisten tijd aan de orde dient gesteld. Gezonde toestand? Een landbouwer (veehouder) stond voon de vraag of hij weer voor eenige jaren zou inhuren of niet? Per gratie kon het nog voor dezelfde huur, maar voor minder in geen geval; er waren liefhebbers ge noeg- Het was een moeilijk geval- De man had behoorlijk 'boek gehouden en was een vaardig rekenmeester; hij wist, dat hij die laatste jaren had achter - uitgeboerd. 't Mocht niet veel zijn, maar altijd iets- Hard gewerkt; en niets gewonnen- Beslist geld toegegeven zelfs. Toch huurt 'hij tenslotte weer in. Een niet-boer vraagt hem: Waarom? „Zie, was 't antwoord- De zaak staat zoo: ik heb alle kans, dat ik er van 't jaar weer iets op toeleg, zeg eens een 500 gulden. In het allerbeste geval speel ik gelijk. Maar als ik boer-af raak, mijn1 vee enz- verkoop en zuinig ergens ga leven, 'kheb een huisgezin, dan eet ifc toch al gauw een kleine tweeduizend gul den in het jaar óp en werk heb ik niet om handen. En als ik dat dan enkele jaren aaneen doe, dan heb ik bij manier van spreken mijn laatste koe opgegeten, en heb vrijwel nooit meer kans om weer boer te worden! Ziedaar, waarom Ü9 na lang pyerleg besloten heb, dan nog maar liever met eenig verlies te werken, 't mócht es een prachtjaar zijn. Gezonde toestand, vraag ik me af? (Fr. Dagblad.) t

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1926 | | pagina 2