PUROL
Binnenland.
Kerknieuws.
Gesprongen Handen
Biumo Schrale Huid
een kleinigheid in den loop dier gebeur
tenissen verandert, kornt hij op zijn vree
selijken val niet uit. Als hij één schakeltje
weglaat in de keten, waarvan aan het eind
zijn misdaad staat, zoo eindigt hij niet op
gevangenis en schande.
Op den middag van den hewusten dag
werd zijn vrouw aangereden door een
motorfiets. Ze brak een been en werd naar
het ziekenhuis gebracht, zoodat hij bij zijn
thuiskomst 's avonds zijn vrouw niet
wachtende vond. Van het ziekenhuis,
waarheen hij daarop was gegaan, ging
hij naar een café, wijl hij de somberheid
door het ongeval zijner vrouw over hem
gebracht, wilde wegdrinken en niet alleen
thuis wou zitten. Den geheelen verderen
avond bracht hij in het café door en
toen hij naar huis ging, was hij dronken.
A{s hij niet zoo dronken was geweest, had
hij zijn misdaad niet kunnen plegen en
wanneer zijn vrouw thuis was geweest,
had hij zich zeker in het café niet be
dronken. Indien zijn vrouw niet net op het
©ogenblik de straat wou oversteken, toen
de motorrijder daar passeerde had ze haal
been niet gebroken. Wat een mogelijkhe
den hadden zich kunnen voordoen, die elk
een ander gevolg hadden gehad, dan de
verwezenlijkte, die het noodlottige gevolg
met zich bracht. Denk eens, hoeveel om
standigheden hadden kunnen verhinderen
dat zijn vrouw net op dat oogenblik de
deur uitging, om net die straat over te
steken. Een paar woorden met een buur
vrouw, een paar tellen meer noodig om
den hoed op te zettenze waren niet
te tellen. En de motorrijder! Als die
slechts even wat meer tijd voor het aan
vullen van benzine had besteed, of om
de een of andere reden, om één uit hon
derd redenen, wat langzamer of sneller
had gereden, of een anderen weg was
gegaan ofhet was om te duizelen.
61 staat versteld en ontzet bij het na
zoeken. „Eén ding anders, alles anders",
denkt hij en zoekt voortdurend naar mo
gelijkheden, welke andere mogelijkheden
met zich gebracht zouden hebben, hij
zoekt, hij zoektoch, er is geen ont
komen aan: alles was zooals het was; de
motorrijder, die hen misschien nooit ge
zien had en dien zij wellicht nooit hadden
gezien, moet net op hetzelfde oogenblik
over dat punt eener straat rijden, als zijn
vrouw daar oversteken moest het
moest, denkt 61, en gaat gelooven aan het
noodlot. Wijl hij dat als roomsche echter
niet kan rijmen met zijn godsdienstige be
grippen, ontstaat er in zijn gedachtenwe-
reld een verwarring, waaruit hij niet kan
raken. 61 wordt in zichzelf gekeerd en af
getrokken; als een bewaarder iets tegen
hem zegt, begrijpt hij dat dikwijls niet en
geeft een verstrooid antwoord. Hij is vaak
„afwezig" ironie van dat woord! en
tobt om uitkomst, die hij niet vindt. Vaak
spreekt de eenzaam opgeslotene hardop,
als was er werkelijk iemand bij hem in
ie cel tegen wien hij het woord voerde,
wien hij uiteenzettingen gaf.
Hardop praten, schoon ze alleen zijn,
gaan velen doen, die lang zitten. Zoo des
avonds als het werk gedaan is, dan zijn er
velen aan het praten en redeneeren. De
surveilleerende bewaarders, die door een
kijkgaatje in de cel kunnen kijken, zien
hen soms druk bezig met heftige gesticu
laties. Sommigen verbeelden zich rede
naars te zijn, die spreken voor een woe
lige volksvergadering; anderen snauwen,
vloeken godslasterlijk, kijken met afschuw
*aar wat toch in liun cel niet aanwezig
is: „Als je hier zit, ga je aan.alles den
ken", zei me iemand, „en dandan
ga je zoo gek denken en krijgt een haat op
alles da's dan de duivel, die bij je in
ie cel gekomen is".
„Je komt bij je zelf in de cel", vertelde
!A 10. „Je wordt iemand, die buiten je
staat, die je zelf niet bent en toch ook
weer wel en daar ga je dan tegen rede
neeren, omdat er niemand anders is om
jtegen te spreken". Enhij aarzelde
even, want hij wist niet, of het mocht,
keerde voorzichtig zijn werktafel om en
liet mij een stuk pakpapier zien, waarop
met inkt een dambord was geteekend en
dat met spelden aan den onderkant der
tafel zat vastgemaakt.
Hoe dat groote vel pakpapier in zijn cel
was gekomen? Nu het was er en de
■pelden had hij als kleermaker in zijn cel,
tvenals zwarte en witte knoopen, welke
hij als schijven gebruikte, 's Avonds ging
hij tegen zichzelf zitten dammen. Hij was
juist tegen zich opgewassen en kon het
nooit winnen. „Ja maar", verklaarde hij
■rnstig, toen ik lachte, „ja, maar, je moet
•erlijk eerst de witte partij spelen en dan
het dambord omdraaien en voor zwart je
best doen."
Een groot gevaar voor de gevangenen is
ie vrouw. Welk een rol speelt zij in de
•ellen! Zeer velen onder de eenzaam opge-
slotenen denken aan haar wel het meest
«n weinig wordt dat nog geweten, want
het zijn geheime paden, waarlangs de ge
dachten gaan naar haar en zij, die het
meest aan haar denken, spreken daarover
fewoonlijk het minst. Hoe zou men kun-
ien verwachten, dat de menschen hier de
vrouw zouden vergeten, zij, waaronder ve
len zijn, die buiten een ongebonden leven
vol ontucht leiden, die soms in ontucht zijn
•pgegroeid, soms er van levenVoor
het leiden van een rein, onbevlekt leven
is niet veel, maar geweldig veel zelfbe
dwang noodig welnu, het overgroote
deel van die hier zitten zijn juist lieden,
3ie heel weinig zelftucht en zelfbedwang
kennen. De vrome quakers hoopten, dat
Se misdadiger met een bijbel in strenge
afzondering gezet, tot ernst zou komen en
Boete en inkeer. In navolging van hun
eysteem zijn de gevangenissen tot kloos-
itters geworden en zijn de gestraften tot
«en monnikenleven veroordeeld! Gedwon
gen tot een monnikenleven zijn de gevan
genen en als ze des Zondags in laüge,
zwijgende rij naar het gevangeniskerkje
gaan, lijken ze in hun uniforme grauw- 1
Dooi JOéO-flOcLTuke 80d
Springende Lippen
en Huidwondjes
grijze kleeding waarlijk wel wat op mon
niken maar 't gescheurde kleed maakt
den derwiscli niet. Welk een verleden heb
ben velen hunner; ze kunnen zich daarvan
niet losmaken, ze zijn nu eenmaal, wat
hun verleden is en zoo kunnen uit dat
verleden, uit henzelf, noodlottige invloe
den voortkomen, spookbeelden opdoemen,
die de hartstochten wild doen opvlammen
in den suffen, schijnbaar kalmen celbe
woner.
Voortdurend moet gestreden worden te
gen de boozc lusten, door de eenzaamheid
niet onderdrukt maar opgeroepen. Meer
bezigheid voor het verstand, meer ont
spanning, minder strenge doorvoering van
het cellulaire stelsel misschien zal dien
kamp minder zwaar kunnen maken. Licht
zal hij wel nooit worden, want het is ten
slotte de strijd tegen eigen hartstochten
en lusten, de strijd tegen zichzelf en om
te overwinnen moet men zichzelf over
winnen. Ieder weet, hoe wanhopig moei
lijk dat is. Zich meester blijven, als de
opgeroepen geesten der eenzaamheid zie
kelijk prikkelen, zich voor wanhoop hoe
den, als men voortdurend aan het lijden
van vrouwen en kinderen denkt; de rust
en het evenwicht in het zieleleven bewa
ren, als er schrikkelijke openbaringen
zich schijnen los te maken, uit den ge-
heimzinnigen loop der dingen, beheerscht
door de wetten van oorzaak en gevolg.
Het was nog zoo'n slechte gedachte niet
van A 10 tegen zichzelf een potje te gaan
dammen en daarbij eerlijk te spelen.
Er zijn er die zichzelf overwinnen daar
in de cel, doordat ze in het celleven inder
daad de gunstige omstandigheden vinden,
welke ze buiten niet aantroffen, waaron
der ze het eigen ik de baas konden blijven.
Als zij naar buiten gaan, is er kans,
dat ze beter dan te voren zich daar ook
zullen beheerschen en er zal veel kans
zijn, dat ze hier niet terugkeeren, kans
ook, dat ze niet alleen een maatschappe
lijk, maar ook een zedelijk goed leven lij
den. Intusschen zal dat ook veel afhan
gen van de omstandigheden, waaronder
zij daar moeten leven; voor een goed ze
delijk leven is een zekere mate van wel
stand noodig, heeft een bekend kerkvader
gezegd.
Maar die zichzelf hier niet leeren over
winnen al behooren zij dan al niet tot
degenen, die eerst naar de observatiecel
en vervolgens naar Scheveningen gaan
wel, al zaten ze hier tien jaar en zondig
den nooit tegen do orde en tucht van het
gesticht en kregen nooit straf, zoodat ze
in officieele rapporten gunstig stonden
aangeschreven en hadden de meest vaste
en zuivere theorieën over wat goed is en
wat kwaad, ze zullen bij hun ontslag als
erger verongelukt naar buiten gaan dan
zo binnen kwamen, met tien kansen tegen
één, om terug te keeren.
Het is altijd rustig in de gevangenis
door de strenge orde en tucht, doch die
uiterlijke rust, schoon noodwendig, baat
voor de opheffing van gevallen meqschen
niet, als zij, die achter de talrijke cel
deurtjes zitten, niet de rust en het even
wicht in het eigen zieleleven vinden. Een
héél, héél enkele maal komt er hier eens
bezoek van een buitenstaander, een jour
nalist, een lid der Staten-Generaal, een
student in de rechten hoogst zelden
gebeurt hot echter. Een in den dienst ver
grijsde portier, nu reeds gepensioneerd,
vertelde mij van de weinige keeren in zijn
portiersleven, dat hij een liooge autoriteit
had binnengelaten, éénmaal een Minister
van Justitie; het scheen hem verdriet te
doen, niet vaker zoo'n eer gehad te heb
ben, want hij was een ouderwetsch por
tier, wien de waardigheid van zijn be
roep ter harte ging.
Nu, als we hier dan een enkele maal
oen vreemden bezoeker hebben, wordt hij
door den directeur rondgeleid; zoo ziet hij
de verschillende vertrekken en kamers in
het administratiegebouw; de zaal van het
college van regenten, de bibliotheek, de
vertrekken van den dokter, de kamer voor
bertillonnageen binnen ziet hij de
netjes geverfde wanden, waaraan de
kaartjes hangen met „Streng verboden iets
tegen den muur te zetten" er op; de
schoongeschrobde vloeren, de nette, onbe
rispelijk recht gelegde biezen loopers en
hij krijgt dan wel den indruk, dat het hier
erg netjes en ordelijk uitziet. Als hij dan
ook eens in een cel gebracht wordt, zal de
man, die daar woont, bij het binnentreden
van het bezoek, beleefd van zijn krukje
opstaan en op de hem gestelde vragen
„netjes met twee woorden" antwoorden,
„ja meneer" en „neen meneer". Wanneer
hij dan weer buiten is, zal hij kunnen
spreken of schrijven over die zonderlinge
kleine wereld, waar alles zoo ordelijk en
geregeld toegaat. Hij zal zeker dankbare
hoorders of lezers vinden; wij, ambtena
ren, weten, hoe de menschen luisteren,
als wij iets vertellen van de boeven achter
de gevangenismuren. Maar het leven in
de cel, de verschrikkingen der eenzaam
heid, de abnormale omstandigheden,
waaronder daar de strijd tegen de eigen
lusten en hartstochten moet worden ge
voerd, kent toch alleen hij, die zelf in de
cel gewoond heeft.
(N. R. Gt.) P.
kwaad, dat uit dansen in heit openbaar
kan voortvloeien, te voorkomen.
- Ook over Den Haag is de danswoede
sinds eenige jaren losgebroken. De mo
derne dans is oogenschijnlijk zoo gemakke
lijk, dat iedereen meent hem wel zóó
goed te kennen, dat hij of zij in hel
openbaar- kan dansen. Enkele dansloeraren
hebben daaraan zelf medegewerkt door
to adverteeren, dat zij iemand dansen
konden leeren in vier léssen.
En met het oog op de slechte resul
taten van het koffiehuisbedrijf in de laat
ste jaren is het geen wonder, dat de
exploitanten deze hoopgevende omstan
digheid met beide handen aanvatten, de
danslust zelfs aanmoedigen met attracties
ballonnenjachten en danswedstrijden.
Avond aau avond kan men zien, hoe
jonge meisjes tot aan het sluitingsuur
rondgeleid worden door hecren van al
lerlei slag.
Het is voor de meisjes heel gewoon
om met een vriendinnetje naar een dan
cing te gaan en zich te laten vragen.
De meisjes worden na het dansen kwasi
vormelijk naar hun tafeltje gebracht, hot
heertje imiteert een buiging en gaat naar
zijn vrienden. En als de muziek een nieu
wen dans inzet, racet de jongeman mét
goedkoope-modieuze kleeren de jonge da-
pies weer af en danst. Tot het sluitings
uur komt.
Het behoeft geen betoog, dat de om
standigheden, die wijschetsten, weinig
verheffend zijn voor het jonge geslacht.
De connecties op zulk een wijze en in
zulk een dancing gemaakt met zulke rid
ders, kunnen niet tot de goede connecties
gerekend worden. Meermalen eindigt zulk
een danspretje op het hoofdbureau van
politie, afd. Zedenpolitie.
Deze zomer is het op Scheveningen
gebeurd, dat een moeder om bij twaal
ven de politie kwam vertellen, dat haar
dochter zoek was. De uitgaande agen
ten kregen signalement mee, een inspec
teur ging op zoek in de dancings en
trof het meisje, dat van haar moeder niet
dansen mocht, aan in gezelschap van een
„als lieer verkleed persoon".
Onlangs hoorden wij van een meisje,
dat op een Zondagavond kwasi tegelijk
met haar ouders slapen ging, maar stil
letjes den sleutel wegnam en dansen
ging.
De Zedenpolitie is zeer zwijgzaam. Maar
als zij eens spreken kon, zou men onge
twijfeld als oorzaak van vele gevallen, die
zij onder behandeling krijgt, hooren: het
dansen.
Tot zoover ,,Het Vaderland",
Maar let nu eens op. Als nu straks de
regeenng of de gemeentelijke overheid
deze zonde wil bestrijden denk ook
aan de Bioscoopwet dan krijgt men
geen steun bij de linkerzijde. Dan wor
den benerkende heipalingen afgeweerd in
naam der vrijheid!
De danswoede.
Als een liberaal blad, dat meermalen
niets dan spot over heeft voor de Christe
lijke beginselen, schrijft, dat het met de
danswoedo toch heusch te erg wordt,
nu dan is 't erg.
We lezen in het Vaderland:
Er moet iets gedaan worden om het
De verbinding van Holland
metZeeland.
Hot Propaganda-Comité voor Wegen-
verbetering „P. G. W." schrijft:
In aansluiting aan een vorige mededee-
ling van het „P. G. W.", waarin de aan
dacht gevestigd werd op de Verkeersbe-
lemmeringen aan onze rivier-overgangen
en op den remmenden invloed daarvan
op het vreemdelingenverkeer, kan het zijn
nut hebben, door een paar voorbeelden
uit de practijk aan te toonen, hoeveel er
aan sommige van de belangrijkste ver
bindingswegen nog ontbreekt.
Als voorbeeld nemen we den giooten
verkeersweg van Den Haag naar Zeeland.
Wie op een willekeurigen dag dezen
weg per auto rijdt, heeft alle gelegenheid
te constateeren, dat deze hoofdroute ab
soluut niet meer voldoet aan de eischen
van het moderne verkeer, zooals zich dat
do laatste jaren ontwikkeld heeft.
Om te beginnen moet hij tusschen Rot
terdam en Den Haag twee tollen passee-
ren, bij de Hoornbrug en bij Overschie;
deze laatste een in en uitgaande tol, met
tweemaal oponthoud dus voor het snel
verkeer. Van de opbrengst (de eene tol
beurt jaarlijks f 100.000 van de wegge
bruikers en de andere circa f 60.000) komt
slechts een luttel beetje aan den weg ten
goede.
De weg tusschen Den Haag en Delft,
met een tram op verhoogde baan aan den
eenen en een water aan den anderen kant,
is door zijn smalheid bepaald levensge
vaarlijk. Ook tusschen Rotterdam en
Dordt is de hoofdverbindingsweg naar het
Zuiden veel te smal. Wie hier toevallig
achter een van de talrijke breede autobus
sen of vrachtwagens komt te rijden en
dat gebeurt op dezen druk bereden weg
altijd moet daar achter blijven aan
sukkelen, want inhalen en voorbijrijden
is op dit weggedeelte uitgesloten, en moet
het aanzien höe de zware wielen van
zoo'n autobus, bij het uitwijken voor te
genkomende rijtuigen, den wegberm en
het pas aangelegde, maar onvoldoende ge
fundeerde rijwielpaadje doorploegen en
vernielen. Tusschen Dordt en Willems
dorp heeft de weg al evenmin voldoende
breedte voor het tegenwoordige verkeer
en het zelfde geldt voor den weg aan de
overzijde van het Hollandsche Diep. Al
dadelijk na het verlaten van het veer
leidt de hoofdroute naar Zeeland langs
een smallen grintweg met een liaaksche
bocht en noodelooze slingeringen. Afsnij
ding van die bochten bij „De Eendracht"
zou aan de veiligheid van het verkeer ten
goede komen.
Voorbij Zevenbergen is de weg ook al
lerminst geschikt voor een doorgaand ver
keer. Het telkens vaart minderen, inhou
den en weer aanzetten gevolg van de
smalheid en de bochten veroorzaakt
tijdverlies en oneconomisch benzinever
bruik. Te Oudenbosch moet het verkeer
zich wringen door een nauw straatje; een
sprekend voorbeeld van de noodzakelijk
heid om de wegen voor doorgaand ver
keer om de dorpen heen te leiden. Van
Oudenbosch een modderweg, vol kuilen
naar Oud-Gastel en aan den ingang van
Roosendaal een breeden weg, maar zóó'n
smal verhard gedeelte in het midden, dat
twee auto's elkaar daar nauwelijks kuil
den passeeren. Van Roosendaal naar Ber
gen op Zoom is op de hooge zandgron
den bij Wouw 't oppervlak van den weg
wat beter, maar.nog geen drie meter
breed. De keiweg is daar eenige jaren-ge
leden, bij wijze van proef, van 4 M. terug
gebracht tot 2.75 M. met twee steenslag-
strooken erlangs van 75 cM. breedte. De
steenslag is echter gezakt en dikwijls niet
meer te vinden, hier en daar steken groo
te, scherpe stukken uit en de nog geen
3 M. breede keiverharding ligt veelal 8 a
10 cM. boven zijn bermen. Hoeveel last
dit geeft bij het uitwijken en welke zware
eischen daardoor aan de banden worden
gesteld, is te begrijpen. Wegen verbetering
hier in het Westen van Noord-Brabant
is waarlijk dringend noodig.
Ook in Zeeland! Voorbij het station
Woensdrecht is de eenige toegangsweg
naar Zeeland nog geen 3 M. bree'd, met
aan weerszijden een modderberm van een
meter steil afvallend naar de bermsloot.
Op den verbindingsdam tusschen Bra
bant en Zuid-Beveland ligt eindelijk eens
een goed stuk, een behoorlijke klinkerweg,
met een geteerd fietspad er langs, maar
een eindje verder onder Rilland is de ge
vaarlijkste bocht van den heelen weg, die
hier slechts 3.50 M. breed is en onderaan
de vrij sterke glooiing van den dijk naar
beneden een haakschen draai maakt, waar
een sloot langs loopt. Hier moeten wel
ongelukken gebeuren en hier is ook een
ernstig ongeluk gebeurd.
Verleden jaar is op dit gevaarlijke punt
eon auto in de sloot gereden' en verbrand.
Op aandrang van de Wegencommissie van
den A. N. W. B. en de K. N. Ai G. en
met den financieelen steun van deze licha
men is men nu bezig deze gevaarlijke
bocht af te ronden en tot tien meter te
verbreeden. Van hier in de richting Krui-
ningen een slecht onderhouden weg, vol
kuilen en gaten, die telkens don spoorweg
passeert en die op sommige plaatsen
slechts 3.60 M. breed is, met bermen van
zegge 40 cM. breedte, door een steilen
slootkant begrensd. Een nieuwe weg ver
derop naar Goes, een breede klinkerweg,
met aan weerszijden een fietspad is een
groote verbetering; verscheidene lastige
bochten zijn afgesneden en het ware al
leen nog te wensclien, dat gezorgd werd
voor een behoorlijke afwatering van de
fietspaden, zóó, dat er geen plassen blij
ven staan, die het lichaam. van den weg
op den duur doorweeken en er de draag
kracht aan ontnemen. Ook de weg van
Goes naar den verbindingsdam met Wal
cheren is verbeterd en met dankbaarheid
mag worden geconstateerd dat, zoowel op
dit gedeelte als voorbij den dam de ver
binding met Middelburg, ook door het af
snijden van hinderlijke bochten het wat
beter is dan vroeger.
De totaal-indruk van een rit langs den
hoofdweg van Holland naar Zeeland is,
dat er nog te veel gevaarlijke bochten in
voorkomen, die weggenomen dienen te
worden en dat het wegdek op vele plaat
sen heel wat te wenschen overlaat.
En afgescheiden van dit alles dat
enkel de wegen betreft blijven de veer
ponten over onze groote rivieren 'n belet
sel voor een vlug, doorgaand verkeer.
Aan een vriend van „Patrimonium".
Waarde Vriend,
Niet zonder bedoeling schreef ik u on
langs over den arbeid der mieren, dat
onsterke volk. Onze samenleving wordt
wel eens vergeleken met een bijenkorf,
de nijvere werkers zijn dan de bijen welke
den maatschappelijken rijkdom en wel
vaart vermeerderen; doch de vergelijking
komt niet minder tot zijn recht wanneer
men de mieren als voorbeeld neemt, of
schoon alle vergelijkingen maar ten deele
opgaan. Dat zult ge wel met mij eens zijn.
Strikt mogen wij niet alles overnemen.
Dat echter menige les door ons ter
harte kan worden genomen, ik ben over
tuigd dat ge het daarover met mijl eens
zjjt. Uw lange ervaring zal ook dienaan
gaande u niet in het onzekere laten.
Reeds ongeveer een halve eeuw, ge weet
het, hebben we al getracht om in de lijn
der Christelijke beginselen mede te hel
pen aan de verheffing van ons volk. Ge
kent den smaad welke door de ouderen
daarvoor is geleden, doch ook de voldoe
ning waarmee een moeilijke arbeid met
vereend© kracht met een gunstig einde
werd bekroond. Tegenover u heb ik dit
«lies niet te herhalen, doch ge zijt het
rpet mij eens, hel is toch wel eens g^ed
zoo.nu en dan eens een terugblik te wer
pen i op den achter .ons ligge'nden weg.
'tWas in den beginne een zoekenen
tasten om den rechten weg te vin
den, sla nog maar eens even de geschie
denis van „Patrimonium" op. En wat mij
altijd heeft getroffen, is voornamelijk dit.
De oprichters, ge kent ze zeker ook nog
allen, waren geen ontevreden arbeiders,
geen malcontenten, maar mannen van
verschillende maatschappelijke positie. En
vvöer niet in de eerste plaats waren het
eischen welke werden gesteld in een
bepaalde richting, voor een bepaalde klas
se van menschen, neen, de aanleiding
voor hen was gelegen in het feit, dat zij
niet konden samengaan met hen die
meenden dat de Bijbel van de school
moest worden verwijderd. Dit treft mij
altijd, als ik de oprichtingsgeschiedenis
nog eens naga. Voor de geestelijke vrij
heden van ons volk, in onderworpen
heid aan Gods Woord hebben deze man
nen gestreden. De hitte des daags ge
leden, doch ook de verguizing gedra
gen. De te dragen last was bijkans t<
zwaar voor de zwakke, schouders de
zer mannen, doch zij hebben volgehou
den. Geëerd door ons moet daarom hunne
nagedachtenis. Dit echter niet uitsluitend.
Door ons moet in den geest der voortrek
kers worden gearbeid, en uw belangstel
ling is, ik weet het, niet minder dan
do mijne voor dezen arbeid. Juist om den
lust daartoe uit te spreken schrijf ik u
gaarne over ons werk, wetende dat 'ik
altijd bij u een gereed gehoor ontvang.
Als steeds de uwe,
G. O. Z, P.
Uit de Practijk. Dr Van Meer
schrijft in Pniël
Als ik aan het vertellen raak over
de mobilisatiejaren in Brabant, ben ik
niet gauw uitgepraat, 't Eene voorval rijt
zich dan aan 't andere. Je moet het eigen
lijk hebben meegemaakt, om goed te we
ten wat het zeggen wil: „cloorloppende
inkwartiering's Morgens ging een com
pagnie weg en Ys avonds was do nieuwe
er al weer. 'I
't Was steeds eene verrassing, wie je nu
weer als tijdelijke huisgenooten zou krij
gen. Die verrassing viel natuurlijk niet
altijd mede! Wat was bijv. die sergeant
boos, die bij ons weg moest, omdat hij al
te nieuwsgierig Was en zijn handen niet
kon houden buiten onze kasten. En wat
onaangenaam was het aan een luitenant
te moeten duidelijk maken, dat hij liever
elders kwartier moest zoeken, wijl hij
geregeld ver na middernacht niet be
paald nuchter tehuis kwam.
Maar 'twas menig keer ook heel an
ders. Bij do aankomst van een nieuwe
compagnie was den commandant de
;,roem" vooruitgegaan, dat hij zoo ont
zaglijk streng en onhebbelijk was in zijn
optreden. Wij kregen dien kapitein als
gast; ge begrijpt dat ons dit allerminst
toelachte ennooit hebben we hoffe
lijker en voorkomender officier geher
bergd.
Tk denk ook aan dien aardigen Room-
schen jongen, een sergeant, llij had nu
letterlijk geen druppel militair bloed in
zijn aderen; nam zijn kepi af als een
hoed inplaats van aan te slaan, stond
voor zijn superieur met zijn arm in de
zijde, enz.! Met 'wat een aandacht luis
terde hij naar het bijbellezen bij onzen
maaltijd en hoe verbaasd was hij, dat niet
alleen ik als predikant maar ieder
Protestant zelf een gebed kon „maken".
Nog hoor ik hem zeggen: „wij bidden
ons Rozehoedje en Wees gegroet!" Al
lerlei Protcstanische beschouwingen wil
de hij weten en dan schreef hij ze op, om
aan zijn pastoor te vragen wat hij daarvan
denken moest. Onze Kerstboom in de kerk
had zijh volle belangstelling en met toe
wijding zong hij mede „Stille nacht" en
„Er ruischt langs de wolken", 't Geval'
wilde, dat ik tijdens zijn verblijf in een
middagbeurt van den catechismus Zon
dag 25 moest behandelen. Ik noodigde
hem uit eens te komen luisteren, als hij
mocht, en was nieuwsgierig wat hij zeg
gen zou vooral over de bespreking van
vraag en antwoord 68. Zijn oordeel was
niet bepaald in Roomsclien geest en ik
denk dat zijn pasfoor hem bestraft zou
hebben, wanneer deze er hij geweest
was Wat heeft hij veel verdriet ge
had van fcijn totaal onmilitair optreden
en wat was onze huiselijke kring hem
dan tot troost
Ik denk ook aan dien Amsterdamschen
Piet, een rasechten zoon van „de Jor-
daan". Je geneerde je soms over do
taal, die hij uitsloeg. Maar hij had een
gouden hart, en was een vrome jongen.
Zijn leven was een „roman", de won
derlijkste avontux-en had hij meegemaakt.
Zoo was hij eens, zonder eenig verstand
van boekhouden te hebben, op een sui
kerfabriek als boekhouder zich gaan pre
senteeren! Hij werd aangenomen, maar
stond natuurlijk binnen drie dagen weer
op straat!
Onder de prediking in een Apostolisch
kerkje had hij1 den Heere Jezus gevonden,
en sinds was hij van die gemeente een
belangstellend lid. Uit de Openbaringen
van Johannes wist hij de merkwaardigste
ideeën op te diepen, en vertelde o.a.
dat de 7 Klein-Aziatische gemeenten van
hoofdstuk 2 en 3 de 7 tijdperken der
christelijke wereldgeschiedenis vertegen
woordigen.
Wat hield hij van zingen! Er was
eens schoonmaak van de huiskamer. Hij
kwam naar me toe: „hé, dominee, speel
nog eens op de piano". En te midden
van alle wanorde in het vertrek zong
hij het „Onze Vader".
Van zjjn familie had hij heel wat to