PUROL Binnenland. Kerknieuws. Gesprongen Handen Biumo Schrale Huid een kleinigheid in den loop dier gebeur tenissen verandert, kornt hij op zijn vree selijken val niet uit. Als hij één schakeltje weglaat in de keten, waarvan aan het eind zijn misdaad staat, zoo eindigt hij niet op gevangenis en schande. Op den middag van den hewusten dag werd zijn vrouw aangereden door een motorfiets. Ze brak een been en werd naar het ziekenhuis gebracht, zoodat hij bij zijn thuiskomst 's avonds zijn vrouw niet wachtende vond. Van het ziekenhuis, waarheen hij daarop was gegaan, ging hij naar een café, wijl hij de somberheid door het ongeval zijner vrouw over hem gebracht, wilde wegdrinken en niet alleen thuis wou zitten. Den geheelen verderen avond bracht hij in het café door en toen hij naar huis ging, was hij dronken. A{s hij niet zoo dronken was geweest, had hij zijn misdaad niet kunnen plegen en wanneer zijn vrouw thuis was geweest, had hij zich zeker in het café niet be dronken. Indien zijn vrouw niet net op het ©ogenblik de straat wou oversteken, toen de motorrijder daar passeerde had ze haal been niet gebroken. Wat een mogelijkhe den hadden zich kunnen voordoen, die elk een ander gevolg hadden gehad, dan de verwezenlijkte, die het noodlottige gevolg met zich bracht. Denk eens, hoeveel om standigheden hadden kunnen verhinderen dat zijn vrouw net op dat oogenblik de deur uitging, om net die straat over te steken. Een paar woorden met een buur vrouw, een paar tellen meer noodig om den hoed op te zettenze waren niet te tellen. En de motorrijder! Als die slechts even wat meer tijd voor het aan vullen van benzine had besteed, of om de een of andere reden, om één uit hon derd redenen, wat langzamer of sneller had gereden, of een anderen weg was gegaan ofhet was om te duizelen. 61 staat versteld en ontzet bij het na zoeken. „Eén ding anders, alles anders", denkt hij en zoekt voortdurend naar mo gelijkheden, welke andere mogelijkheden met zich gebracht zouden hebben, hij zoekt, hij zoektoch, er is geen ont komen aan: alles was zooals het was; de motorrijder, die hen misschien nooit ge zien had en dien zij wellicht nooit hadden gezien, moet net op hetzelfde oogenblik over dat punt eener straat rijden, als zijn vrouw daar oversteken moest het moest, denkt 61, en gaat gelooven aan het noodlot. Wijl hij dat als roomsche echter niet kan rijmen met zijn godsdienstige be grippen, ontstaat er in zijn gedachtenwe- reld een verwarring, waaruit hij niet kan raken. 61 wordt in zichzelf gekeerd en af getrokken; als een bewaarder iets tegen hem zegt, begrijpt hij dat dikwijls niet en geeft een verstrooid antwoord. Hij is vaak „afwezig" ironie van dat woord! en tobt om uitkomst, die hij niet vindt. Vaak spreekt de eenzaam opgeslotene hardop, als was er werkelijk iemand bij hem in ie cel tegen wien hij het woord voerde, wien hij uiteenzettingen gaf. Hardop praten, schoon ze alleen zijn, gaan velen doen, die lang zitten. Zoo des avonds als het werk gedaan is, dan zijn er velen aan het praten en redeneeren. De surveilleerende bewaarders, die door een kijkgaatje in de cel kunnen kijken, zien hen soms druk bezig met heftige gesticu laties. Sommigen verbeelden zich rede naars te zijn, die spreken voor een woe lige volksvergadering; anderen snauwen, vloeken godslasterlijk, kijken met afschuw *aar wat toch in liun cel niet aanwezig is: „Als je hier zit, ga je aan.alles den ken", zei me iemand, „en dandan ga je zoo gek denken en krijgt een haat op alles da's dan de duivel, die bij je in ie cel gekomen is". „Je komt bij je zelf in de cel", vertelde !A 10. „Je wordt iemand, die buiten je staat, die je zelf niet bent en toch ook weer wel en daar ga je dan tegen rede neeren, omdat er niemand anders is om jtegen te spreken". Enhij aarzelde even, want hij wist niet, of het mocht, keerde voorzichtig zijn werktafel om en liet mij een stuk pakpapier zien, waarop met inkt een dambord was geteekend en dat met spelden aan den onderkant der tafel zat vastgemaakt. Hoe dat groote vel pakpapier in zijn cel was gekomen? Nu het was er en de ■pelden had hij als kleermaker in zijn cel, tvenals zwarte en witte knoopen, welke hij als schijven gebruikte, 's Avonds ging hij tegen zichzelf zitten dammen. Hij was juist tegen zich opgewassen en kon het nooit winnen. „Ja maar", verklaarde hij ■rnstig, toen ik lachte, „ja, maar, je moet •erlijk eerst de witte partij spelen en dan het dambord omdraaien en voor zwart je best doen." Een groot gevaar voor de gevangenen is ie vrouw. Welk een rol speelt zij in de •ellen! Zeer velen onder de eenzaam opge- slotenen denken aan haar wel het meest «n weinig wordt dat nog geweten, want het zijn geheime paden, waarlangs de ge dachten gaan naar haar en zij, die het meest aan haar denken, spreken daarover fewoonlijk het minst. Hoe zou men kun- ien verwachten, dat de menschen hier de vrouw zouden vergeten, zij, waaronder ve len zijn, die buiten een ongebonden leven vol ontucht leiden, die soms in ontucht zijn •pgegroeid, soms er van levenVoor het leiden van een rein, onbevlekt leven is niet veel, maar geweldig veel zelfbe dwang noodig welnu, het overgroote deel van die hier zitten zijn juist lieden, 3ie heel weinig zelftucht en zelfbedwang kennen. De vrome quakers hoopten, dat Se misdadiger met een bijbel in strenge afzondering gezet, tot ernst zou komen en Boete en inkeer. In navolging van hun eysteem zijn de gevangenissen tot kloos- itters geworden en zijn de gestraften tot «en monnikenleven veroordeeld! Gedwon gen tot een monnikenleven zijn de gevan genen en als ze des Zondags in laüge, zwijgende rij naar het gevangeniskerkje gaan, lijken ze in hun uniforme grauw- 1 Dooi JOéO-flOcLTuke 80d Springende Lippen en Huidwondjes grijze kleeding waarlijk wel wat op mon niken maar 't gescheurde kleed maakt den derwiscli niet. Welk een verleden heb ben velen hunner; ze kunnen zich daarvan niet losmaken, ze zijn nu eenmaal, wat hun verleden is en zoo kunnen uit dat verleden, uit henzelf, noodlottige invloe den voortkomen, spookbeelden opdoemen, die de hartstochten wild doen opvlammen in den suffen, schijnbaar kalmen celbe woner. Voortdurend moet gestreden worden te gen de boozc lusten, door de eenzaamheid niet onderdrukt maar opgeroepen. Meer bezigheid voor het verstand, meer ont spanning, minder strenge doorvoering van het cellulaire stelsel misschien zal dien kamp minder zwaar kunnen maken. Licht zal hij wel nooit worden, want het is ten slotte de strijd tegen eigen hartstochten en lusten, de strijd tegen zichzelf en om te overwinnen moet men zichzelf over winnen. Ieder weet, hoe wanhopig moei lijk dat is. Zich meester blijven, als de opgeroepen geesten der eenzaamheid zie kelijk prikkelen, zich voor wanhoop hoe den, als men voortdurend aan het lijden van vrouwen en kinderen denkt; de rust en het evenwicht in het zieleleven bewa ren, als er schrikkelijke openbaringen zich schijnen los te maken, uit den ge- heimzinnigen loop der dingen, beheerscht door de wetten van oorzaak en gevolg. Het was nog zoo'n slechte gedachte niet van A 10 tegen zichzelf een potje te gaan dammen en daarbij eerlijk te spelen. Er zijn er die zichzelf overwinnen daar in de cel, doordat ze in het celleven inder daad de gunstige omstandigheden vinden, welke ze buiten niet aantroffen, waaron der ze het eigen ik de baas konden blijven. Als zij naar buiten gaan, is er kans, dat ze beter dan te voren zich daar ook zullen beheerschen en er zal veel kans zijn, dat ze hier niet terugkeeren, kans ook, dat ze niet alleen een maatschappe lijk, maar ook een zedelijk goed leven lij den. Intusschen zal dat ook veel afhan gen van de omstandigheden, waaronder zij daar moeten leven; voor een goed ze delijk leven is een zekere mate van wel stand noodig, heeft een bekend kerkvader gezegd. Maar die zichzelf hier niet leeren over winnen al behooren zij dan al niet tot degenen, die eerst naar de observatiecel en vervolgens naar Scheveningen gaan wel, al zaten ze hier tien jaar en zondig den nooit tegen do orde en tucht van het gesticht en kregen nooit straf, zoodat ze in officieele rapporten gunstig stonden aangeschreven en hadden de meest vaste en zuivere theorieën over wat goed is en wat kwaad, ze zullen bij hun ontslag als erger verongelukt naar buiten gaan dan zo binnen kwamen, met tien kansen tegen één, om terug te keeren. Het is altijd rustig in de gevangenis door de strenge orde en tucht, doch die uiterlijke rust, schoon noodwendig, baat voor de opheffing van gevallen meqschen niet, als zij, die achter de talrijke cel deurtjes zitten, niet de rust en het even wicht in het eigen zieleleven vinden. Een héél, héél enkele maal komt er hier eens bezoek van een buitenstaander, een jour nalist, een lid der Staten-Generaal, een student in de rechten hoogst zelden gebeurt hot echter. Een in den dienst ver grijsde portier, nu reeds gepensioneerd, vertelde mij van de weinige keeren in zijn portiersleven, dat hij een liooge autoriteit had binnengelaten, éénmaal een Minister van Justitie; het scheen hem verdriet te doen, niet vaker zoo'n eer gehad te heb ben, want hij was een ouderwetsch por tier, wien de waardigheid van zijn be roep ter harte ging. Nu, als we hier dan een enkele maal oen vreemden bezoeker hebben, wordt hij door den directeur rondgeleid; zoo ziet hij de verschillende vertrekken en kamers in het administratiegebouw; de zaal van het college van regenten, de bibliotheek, de vertrekken van den dokter, de kamer voor bertillonnageen binnen ziet hij de netjes geverfde wanden, waaraan de kaartjes hangen met „Streng verboden iets tegen den muur te zetten" er op; de schoongeschrobde vloeren, de nette, onbe rispelijk recht gelegde biezen loopers en hij krijgt dan wel den indruk, dat het hier erg netjes en ordelijk uitziet. Als hij dan ook eens in een cel gebracht wordt, zal de man, die daar woont, bij het binnentreden van het bezoek, beleefd van zijn krukje opstaan en op de hem gestelde vragen „netjes met twee woorden" antwoorden, „ja meneer" en „neen meneer". Wanneer hij dan weer buiten is, zal hij kunnen spreken of schrijven over die zonderlinge kleine wereld, waar alles zoo ordelijk en geregeld toegaat. Hij zal zeker dankbare hoorders of lezers vinden; wij, ambtena ren, weten, hoe de menschen luisteren, als wij iets vertellen van de boeven achter de gevangenismuren. Maar het leven in de cel, de verschrikkingen der eenzaam heid, de abnormale omstandigheden, waaronder daar de strijd tegen de eigen lusten en hartstochten moet worden ge voerd, kent toch alleen hij, die zelf in de cel gewoond heeft. (N. R. Gt.) P. kwaad, dat uit dansen in heit openbaar kan voortvloeien, te voorkomen. - Ook over Den Haag is de danswoede sinds eenige jaren losgebroken. De mo derne dans is oogenschijnlijk zoo gemakke lijk, dat iedereen meent hem wel zóó goed te kennen, dat hij of zij in hel openbaar- kan dansen. Enkele dansloeraren hebben daaraan zelf medegewerkt door to adverteeren, dat zij iemand dansen konden leeren in vier léssen. En met het oog op de slechte resul taten van het koffiehuisbedrijf in de laat ste jaren is het geen wonder, dat de exploitanten deze hoopgevende omstan digheid met beide handen aanvatten, de danslust zelfs aanmoedigen met attracties ballonnenjachten en danswedstrijden. Avond aau avond kan men zien, hoe jonge meisjes tot aan het sluitingsuur rondgeleid worden door hecren van al lerlei slag. Het is voor de meisjes heel gewoon om met een vriendinnetje naar een dan cing te gaan en zich te laten vragen. De meisjes worden na het dansen kwasi vormelijk naar hun tafeltje gebracht, hot heertje imiteert een buiging en gaat naar zijn vrienden. En als de muziek een nieu wen dans inzet, racet de jongeman mét goedkoope-modieuze kleeren de jonge da- pies weer af en danst. Tot het sluitings uur komt. Het behoeft geen betoog, dat de om standigheden, die wijschetsten, weinig verheffend zijn voor het jonge geslacht. De connecties op zulk een wijze en in zulk een dancing gemaakt met zulke rid ders, kunnen niet tot de goede connecties gerekend worden. Meermalen eindigt zulk een danspretje op het hoofdbureau van politie, afd. Zedenpolitie. Deze zomer is het op Scheveningen gebeurd, dat een moeder om bij twaal ven de politie kwam vertellen, dat haar dochter zoek was. De uitgaande agen ten kregen signalement mee, een inspec teur ging op zoek in de dancings en trof het meisje, dat van haar moeder niet dansen mocht, aan in gezelschap van een „als lieer verkleed persoon". Onlangs hoorden wij van een meisje, dat op een Zondagavond kwasi tegelijk met haar ouders slapen ging, maar stil letjes den sleutel wegnam en dansen ging. De Zedenpolitie is zeer zwijgzaam. Maar als zij eens spreken kon, zou men onge twijfeld als oorzaak van vele gevallen, die zij onder behandeling krijgt, hooren: het dansen. Tot zoover ,,Het Vaderland", Maar let nu eens op. Als nu straks de regeenng of de gemeentelijke overheid deze zonde wil bestrijden denk ook aan de Bioscoopwet dan krijgt men geen steun bij de linkerzijde. Dan wor den benerkende heipalingen afgeweerd in naam der vrijheid! De danswoede. Als een liberaal blad, dat meermalen niets dan spot over heeft voor de Christe lijke beginselen, schrijft, dat het met de danswoedo toch heusch te erg wordt, nu dan is 't erg. We lezen in het Vaderland: Er moet iets gedaan worden om het De verbinding van Holland metZeeland. Hot Propaganda-Comité voor Wegen- verbetering „P. G. W." schrijft: In aansluiting aan een vorige mededee- ling van het „P. G. W.", waarin de aan dacht gevestigd werd op de Verkeersbe- lemmeringen aan onze rivier-overgangen en op den remmenden invloed daarvan op het vreemdelingenverkeer, kan het zijn nut hebben, door een paar voorbeelden uit de practijk aan te toonen, hoeveel er aan sommige van de belangrijkste ver bindingswegen nog ontbreekt. Als voorbeeld nemen we den giooten verkeersweg van Den Haag naar Zeeland. Wie op een willekeurigen dag dezen weg per auto rijdt, heeft alle gelegenheid te constateeren, dat deze hoofdroute ab soluut niet meer voldoet aan de eischen van het moderne verkeer, zooals zich dat do laatste jaren ontwikkeld heeft. Om te beginnen moet hij tusschen Rot terdam en Den Haag twee tollen passee- ren, bij de Hoornbrug en bij Overschie; deze laatste een in en uitgaande tol, met tweemaal oponthoud dus voor het snel verkeer. Van de opbrengst (de eene tol beurt jaarlijks f 100.000 van de wegge bruikers en de andere circa f 60.000) komt slechts een luttel beetje aan den weg ten goede. De weg tusschen Den Haag en Delft, met een tram op verhoogde baan aan den eenen en een water aan den anderen kant, is door zijn smalheid bepaald levensge vaarlijk. Ook tusschen Rotterdam en Dordt is de hoofdverbindingsweg naar het Zuiden veel te smal. Wie hier toevallig achter een van de talrijke breede autobus sen of vrachtwagens komt te rijden en dat gebeurt op dezen druk bereden weg altijd moet daar achter blijven aan sukkelen, want inhalen en voorbijrijden is op dit weggedeelte uitgesloten, en moet het aanzien höe de zware wielen van zoo'n autobus, bij het uitwijken voor te genkomende rijtuigen, den wegberm en het pas aangelegde, maar onvoldoende ge fundeerde rijwielpaadje doorploegen en vernielen. Tusschen Dordt en Willems dorp heeft de weg al evenmin voldoende breedte voor het tegenwoordige verkeer en het zelfde geldt voor den weg aan de overzijde van het Hollandsche Diep. Al dadelijk na het verlaten van het veer leidt de hoofdroute naar Zeeland langs een smallen grintweg met een liaaksche bocht en noodelooze slingeringen. Afsnij ding van die bochten bij „De Eendracht" zou aan de veiligheid van het verkeer ten goede komen. Voorbij Zevenbergen is de weg ook al lerminst geschikt voor een doorgaand ver keer. Het telkens vaart minderen, inhou den en weer aanzetten gevolg van de smalheid en de bochten veroorzaakt tijdverlies en oneconomisch benzinever bruik. Te Oudenbosch moet het verkeer zich wringen door een nauw straatje; een sprekend voorbeeld van de noodzakelijk heid om de wegen voor doorgaand ver keer om de dorpen heen te leiden. Van Oudenbosch een modderweg, vol kuilen naar Oud-Gastel en aan den ingang van Roosendaal een breeden weg, maar zóó'n smal verhard gedeelte in het midden, dat twee auto's elkaar daar nauwelijks kuil den passeeren. Van Roosendaal naar Ber gen op Zoom is op de hooge zandgron den bij Wouw 't oppervlak van den weg wat beter, maar.nog geen drie meter breed. De keiweg is daar eenige jaren-ge leden, bij wijze van proef, van 4 M. terug gebracht tot 2.75 M. met twee steenslag- strooken erlangs van 75 cM. breedte. De steenslag is echter gezakt en dikwijls niet meer te vinden, hier en daar steken groo te, scherpe stukken uit en de nog geen 3 M. breede keiverharding ligt veelal 8 a 10 cM. boven zijn bermen. Hoeveel last dit geeft bij het uitwijken en welke zware eischen daardoor aan de banden worden gesteld, is te begrijpen. Wegen verbetering hier in het Westen van Noord-Brabant is waarlijk dringend noodig. Ook in Zeeland! Voorbij het station Woensdrecht is de eenige toegangsweg naar Zeeland nog geen 3 M. bree'd, met aan weerszijden een modderberm van een meter steil afvallend naar de bermsloot. Op den verbindingsdam tusschen Bra bant en Zuid-Beveland ligt eindelijk eens een goed stuk, een behoorlijke klinkerweg, met een geteerd fietspad er langs, maar een eindje verder onder Rilland is de ge vaarlijkste bocht van den heelen weg, die hier slechts 3.50 M. breed is en onderaan de vrij sterke glooiing van den dijk naar beneden een haakschen draai maakt, waar een sloot langs loopt. Hier moeten wel ongelukken gebeuren en hier is ook een ernstig ongeluk gebeurd. Verleden jaar is op dit gevaarlijke punt eon auto in de sloot gereden' en verbrand. Op aandrang van de Wegencommissie van den A. N. W. B. en de K. N. Ai G. en met den financieelen steun van deze licha men is men nu bezig deze gevaarlijke bocht af te ronden en tot tien meter te verbreeden. Van hier in de richting Krui- ningen een slecht onderhouden weg, vol kuilen en gaten, die telkens don spoorweg passeert en die op sommige plaatsen slechts 3.60 M. breed is, met bermen van zegge 40 cM. breedte, door een steilen slootkant begrensd. Een nieuwe weg ver derop naar Goes, een breede klinkerweg, met aan weerszijden een fietspad is een groote verbetering; verscheidene lastige bochten zijn afgesneden en het ware al leen nog te wensclien, dat gezorgd werd voor een behoorlijke afwatering van de fietspaden, zóó, dat er geen plassen blij ven staan, die het lichaam. van den weg op den duur doorweeken en er de draag kracht aan ontnemen. Ook de weg van Goes naar den verbindingsdam met Wal cheren is verbeterd en met dankbaarheid mag worden geconstateerd dat, zoowel op dit gedeelte als voorbij den dam de ver binding met Middelburg, ook door het af snijden van hinderlijke bochten het wat beter is dan vroeger. De totaal-indruk van een rit langs den hoofdweg van Holland naar Zeeland is, dat er nog te veel gevaarlijke bochten in voorkomen, die weggenomen dienen te worden en dat het wegdek op vele plaat sen heel wat te wenschen overlaat. En afgescheiden van dit alles dat enkel de wegen betreft blijven de veer ponten over onze groote rivieren 'n belet sel voor een vlug, doorgaand verkeer. Aan een vriend van „Patrimonium". Waarde Vriend, Niet zonder bedoeling schreef ik u on langs over den arbeid der mieren, dat onsterke volk. Onze samenleving wordt wel eens vergeleken met een bijenkorf, de nijvere werkers zijn dan de bijen welke den maatschappelijken rijkdom en wel vaart vermeerderen; doch de vergelijking komt niet minder tot zijn recht wanneer men de mieren als voorbeeld neemt, of schoon alle vergelijkingen maar ten deele opgaan. Dat zult ge wel met mij eens zijn. Strikt mogen wij niet alles overnemen. Dat echter menige les door ons ter harte kan worden genomen, ik ben over tuigd dat ge het daarover met mijl eens zjjt. Uw lange ervaring zal ook dienaan gaande u niet in het onzekere laten. Reeds ongeveer een halve eeuw, ge weet het, hebben we al getracht om in de lijn der Christelijke beginselen mede te hel pen aan de verheffing van ons volk. Ge kent den smaad welke door de ouderen daarvoor is geleden, doch ook de voldoe ning waarmee een moeilijke arbeid met vereend© kracht met een gunstig einde werd bekroond. Tegenover u heb ik dit «lies niet te herhalen, doch ge zijt het rpet mij eens, hel is toch wel eens g^ed zoo.nu en dan eens een terugblik te wer pen i op den achter .ons ligge'nden weg. 'tWas in den beginne een zoekenen tasten om den rechten weg te vin den, sla nog maar eens even de geschie denis van „Patrimonium" op. En wat mij altijd heeft getroffen, is voornamelijk dit. De oprichters, ge kent ze zeker ook nog allen, waren geen ontevreden arbeiders, geen malcontenten, maar mannen van verschillende maatschappelijke positie. En vvöer niet in de eerste plaats waren het eischen welke werden gesteld in een bepaalde richting, voor een bepaalde klas se van menschen, neen, de aanleiding voor hen was gelegen in het feit, dat zij niet konden samengaan met hen die meenden dat de Bijbel van de school moest worden verwijderd. Dit treft mij altijd, als ik de oprichtingsgeschiedenis nog eens naga. Voor de geestelijke vrij heden van ons volk, in onderworpen heid aan Gods Woord hebben deze man nen gestreden. De hitte des daags ge leden, doch ook de verguizing gedra gen. De te dragen last was bijkans t< zwaar voor de zwakke, schouders de zer mannen, doch zij hebben volgehou den. Geëerd door ons moet daarom hunne nagedachtenis. Dit echter niet uitsluitend. Door ons moet in den geest der voortrek kers worden gearbeid, en uw belangstel ling is, ik weet het, niet minder dan do mijne voor dezen arbeid. Juist om den lust daartoe uit te spreken schrijf ik u gaarne over ons werk, wetende dat 'ik altijd bij u een gereed gehoor ontvang. Als steeds de uwe, G. O. Z, P. Uit de Practijk. Dr Van Meer schrijft in Pniël Als ik aan het vertellen raak over de mobilisatiejaren in Brabant, ben ik niet gauw uitgepraat, 't Eene voorval rijt zich dan aan 't andere. Je moet het eigen lijk hebben meegemaakt, om goed te we ten wat het zeggen wil: „cloorloppende inkwartiering's Morgens ging een com pagnie weg en Ys avonds was do nieuwe er al weer. 'I 't Was steeds eene verrassing, wie je nu weer als tijdelijke huisgenooten zou krij gen. Die verrassing viel natuurlijk niet altijd mede! Wat was bijv. die sergeant boos, die bij ons weg moest, omdat hij al te nieuwsgierig Was en zijn handen niet kon houden buiten onze kasten. En wat onaangenaam was het aan een luitenant te moeten duidelijk maken, dat hij liever elders kwartier moest zoeken, wijl hij geregeld ver na middernacht niet be paald nuchter tehuis kwam. Maar 'twas menig keer ook heel an ders. Bij do aankomst van een nieuwe compagnie was den commandant de ;,roem" vooruitgegaan, dat hij zoo ont zaglijk streng en onhebbelijk was in zijn optreden. Wij kregen dien kapitein als gast; ge begrijpt dat ons dit allerminst toelachte ennooit hebben we hoffe lijker en voorkomender officier geher bergd. Tk denk ook aan dien aardigen Room- schen jongen, een sergeant, llij had nu letterlijk geen druppel militair bloed in zijn aderen; nam zijn kepi af als een hoed inplaats van aan te slaan, stond voor zijn superieur met zijn arm in de zijde, enz.! Met 'wat een aandacht luis terde hij naar het bijbellezen bij onzen maaltijd en hoe verbaasd was hij, dat niet alleen ik als predikant maar ieder Protestant zelf een gebed kon „maken". Nog hoor ik hem zeggen: „wij bidden ons Rozehoedje en Wees gegroet!" Al lerlei Protcstanische beschouwingen wil de hij weten en dan schreef hij ze op, om aan zijn pastoor te vragen wat hij daarvan denken moest. Onze Kerstboom in de kerk had zijh volle belangstelling en met toe wijding zong hij mede „Stille nacht" en „Er ruischt langs de wolken", 't Geval' wilde, dat ik tijdens zijn verblijf in een middagbeurt van den catechismus Zon dag 25 moest behandelen. Ik noodigde hem uit eens te komen luisteren, als hij mocht, en was nieuwsgierig wat hij zeg gen zou vooral over de bespreking van vraag en antwoord 68. Zijn oordeel was niet bepaald in Roomsclien geest en ik denk dat zijn pasfoor hem bestraft zou hebben, wanneer deze er hij geweest was Wat heeft hij veel verdriet ge had van fcijn totaal onmilitair optreden en wat was onze huiselijke kring hem dan tot troost Ik denk ook aan dien Amsterdamschen Piet, een rasechten zoon van „de Jor- daan". Je geneerde je soms over do taal, die hij uitsloeg. Maar hij had een gouden hart, en was een vrome jongen. Zijn leven was een „roman", de won derlijkste avontux-en had hij meegemaakt. Zoo was hij eens, zonder eenig verstand van boekhouden te hebben, op een sui kerfabriek als boekhouder zich gaan pre senteeren! Hij werd aangenomen, maar stond natuurlijk binnen drie dagen weer op straat! Onder de prediking in een Apostolisch kerkje had hij1 den Heere Jezus gevonden, en sinds was hij van die gemeente een belangstellend lid. Uit de Openbaringen van Johannes wist hij de merkwaardigste ideeën op te diepen, en vertelde o.a. dat de 7 Klein-Aziatische gemeenten van hoofdstuk 2 en 3 de 7 tijdperken der christelijke wereldgeschiedenis vertegen woordigen. Wat hield hij van zingen! Er was eens schoonmaak van de huiskamer. Hij kwam naar me toe: „hé, dominee, speel nog eens op de piano". En te midden van alle wanorde in het vertrek zong hij het „Onze Vader". Van zjjn familie had hij heel wat to

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1925 | | pagina 2