over Zijn verzoeningsdood aan het kruis
en beloofde mij, het Evangelie van Jo
hannes geheel door te lezen.
Op straat ontmoette ik daarna een ge-
pensionneerd spoorman, thans diaken der
Ned- Herv. Kerk te Zaandam, dien ik
ook een traktaat gaf. Hij getuigde be
keerd te zijn, en als grond van zijn be
keering te hebben hot vergoten bloed van
Christus. „Dat is "heit", zoo zeide hij
„wat mij van al mijn jonden heeft ge
reinigd". Het deed mij goed, een oogen-
blik met beam te spreken. Hij wenschte
mij Gods nabijheid toe, en veel zegen
op de traktaatverspreiding.
Bij een huis komende, waarvan
het dak af was, en waarvan de ramen
en de deur eruit' waren, liep ik naar
binnen, en zag een scheurkalender han
gen^ „Vrede zij dezen huize". Ik reikte
de juffrouw een traktaat toe en vroeg:
„Wel, juffrouw, is het vrede in uw huis?"
Zij antwoordde: „Ja, gelukkig wel, mijn
heer! God heeft ernstig gesproken tot de
Eorculoërs. Mochten we er maar naar
luisteren!" Ik vervolgde: „Is het ook
vrede in uw hart, Juffrouw?" Zij zag
mij aan en zei: „Dat moet ieder voor
zichzelf weten. Daar kunnen wij niet pver
oordeelen." ik antwoordde: „Ja maar,
juffrouw, u hebt vrede met God of u
hebt bet niet. Wat hebt u nu?" Ze ant
woordde: „Dan geen vrede." Daar kwam
ook haar man. „Dat is wel noodig, dat
u dia blaadjes rondbrengt", merkte hij
op, „Hoe weet u dat?" vroeg ik. „O",
zei hij; „alle menschen hier zijn niet zoo-
als wij. Er Is in heel Borculo geen
mensch, die op óns wat te zeggen heeft.
Eerlijk als goud gaan wij: door het leven.
En zoo heeft Jezus ook gedaan. En ver
der berusten wij1 maai; mijnheer. Ik heb
een kind van achttien jaar dood; we
hebben het al die jaren moeten verplegen,
van een wicht van één uur af. En de
dominee zei: „Een zegen in huis, man;
een plaats in den hemel voor al wat ge
zoo liefdevol aan je kind hebt gedaan.
Dat geeft rust, mijnheer". Ik wees op
hit woord van den profeet, dat al onze
gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk
kleed. De man beloofde er over te zullen
nadenken.
„Neen, mijnheer, dank je! Dat is niets
voor mij; hoor!" sprak een juffrouw,
„daar hou ik mij niet mee bezig; en zeker
nu niet; is de ellende nog niet groot
genoeg? Over dien lieven Heer wil ik
niet hooren. Als Hij dan ons huis neerge
stort heeft, dan moet Hij het eerst maar
weer opbouwen! 'tls maar goed, dat
de menschen die kerk, waarvan in den
Bijbel sprake is, niet afgebroken heb
ben; ik denk, dat ze dan nóg wel
ondersteboven gelegen had, al zei de
lieve Heer, dat Hij ze weer in een paar
dagen overeind zou zetten! Dat zien we
hier wel; 'tis zestien dagen, en het
vromenhuis (de Ned. Herv. Kerk) staat
nog niet eens overeind!" Zij doelde op de
Schriftuurplaats; „Breekt dezen Tempel
laf, en in drie dagen zal Ik hem weder
oprichten." Ik wees haar op de bedoe
ling van dit woord: de Heerc Jezus stierf
aan het kruis en stond op uit het graf, tot
redding van zondaren. Ook zij heeft nu'
de liefelijke roepstem gehoord, die zon
daren noodt, tot Jezus te komen.
Even verder kwam ik in een gezin,
De man was tachtig jaar, de: vrouw
zes en zeventig'. Zij weigerden een trak
taat aan te nemen. De man vroeg, wat
voor zin het had om zoo'n traktaat aan
te nemen en te lezen. Ik antwoordde
hem, dat het ten doel had, de menschen
te wijzen op den Persoon van den Heere
Jezus, die gekomen is om te zoeken en
zalig te maken wat verloren is, en dat,
zoo zij Hem nog niet kenden, ik hen ver
zekeren kon, dat Hij ook hen zocht. Vier
maal achtereen sprak hij nu een vraese-
hjjke vervloeking uit. Ik waagde het nag
eenmaal, wat tot hem to zeggen; „Mijn
heer, ik wandel door Gods genade met
mijn Heiland door deze woestenij naar
een eeuwige heerlijkheid. Niet omdat ik
beter ben dan iemand anders, maar om
dat Hij voor mij in den dood ging. Be
denkt u echter wel: zonder Hem gaat u
naar heit eeuwig verderf." Hij stoof op
en zei: „Wat wil je7 Do brokken pan
nen van mijn huis zijn nog groot genoeg,
om ze op je hersens stuk te slaan!"
tVreeselijke toestand! Met een gebed in
mijn hart liep ik sidderend verder,
„Mijnheer, mijnbeer", hoorde ik een
stem zeggen, mag ik nóg zoo'n blaadje
hebben? Het mijne beb ik uitgeleend,
ik vind het zoo mooi. Ik heb al veel
loeren kennen in mijin leven. Drie jaar
heb ik in 'het ziekenhuis gelegen, en
daar heb ik toeren kennen wat het beste
is: in stilte te berusten in alles. Je
kunt er immers toch niets aan doen, wat
je overkomt." Ik vroeg hem: „Hebt u
ook den Heere Jezus loeren kennen in
uw leven?" Hij1 antwoordde: „Ik durf
zeggen met ©en vrij geweten, dat ik
nooit kwaad gedaan heb." Hij sloeg op
zijn borst. „Zelfs een vlieg zal ik niet
dooden. maar laat die bu.ten weer vlie
gen, als die binnen wat lastig is. Eu
dat ziet onze lieve Heer. Daarom zal
ik de eerste wel zijn in den hemel, als
er één inkomt." Ik merkte op: „U blijft
er altoos buiten, als u niet als een verlo
ren zondaar de toevlucht tot den Heere
Jezus neemt." Toen zei hij: „Verloren
zondaar? Nu nog mooier! Verloren
zondaar? Ik een verloren zondaar?" Een
dochtertje kwam hem roepen. Toen gaf
ik hem nog enkele teksten, ©n verzocht
hem, die thuis te lezen.
Ik ontmoette nog een jonge weduwe.
Haar man werd onder een neervallenden
muur onmiddellijk gedood, zij zelf werd
zwaar gewond, en beide beentjes van hun
tweejarig kind werden deer.ijk ontveld.
Ik wees haar op Psalm 68:6: „God is
een Vader der weezen, en Hij komt op
voor de belangen der weduwen". Maar
zij was zóó bedroefd, dat zij geen woord
kon uiten. Ze wist niet waarheen haar
man was, noch waar ze zelf zou 'heen
gaan. Ik kon haar niet vertroosten, maar
las haar het woord van Jakobus voor
in verband met de geschiedenis van Job
dat de Heere vol van medegevoel en
barmhartig is. Ontferme Hij Zich over
haar!
„Weet u ook", vroeg ik ,aan een jonge
vrouw, die ik een traktaat gaf, „waarvoor
God u in het leven behouden heeft?"
Hun huis was bij ,de fundeering weg
gerukt! „Ja, ik geloof, dat het ge
schiedde, opdat wij Hem zouden zoeken,
terwijl Hij te vinden is, en Hem zouden
aanroepen, terwijl Hij nabij is. Dezen
tekst beb ik vroeger op de Zondagsschool
geleerd, en nu komt hij in deze dagen
telkens weer boven. Ze was overstelpt
van droefheid. Ik was overtuigd, dat
God aan haar hart werkte, en liet haar
daarom met haar droefheid met God al
leen, wetende uit de Schrift, dat een
droefheid naar God een onberouw-elijke
bekeering tot zaligheid werkt.
In een zijstraat aan de bezoekers van
Borculo traktaten uitdeelende, kwam een
mijnheer op mij toe, gevolgd door een
tweede. 'Het was een ouderling en een
diaken van de 'Geref. Kerk te Haarlem
mermeer. Zij bedankten mij hartelijk voor
het traktaat, en zeiden, dat zij het zoo
heerlijk vonden, dat er traktaat-versprei
ding werd gehouden. Beiden getuigden
met vrijmoedigheid, het eigendom des
Hoeren te zijn. De ouderling vroeg mij
nog, of hij ook iets bijdragen mocht voor
deze traktaat-verspreiding. Toen heb ik
hem 'gezegd, dat als hij dat in zijn
hart had, God een blijmoedigen gever
liefheeft, en hij zijne gave kon zenden
aan den heer J. N. Voorhoeve, te Den
Haag. Wat deed mij deze ontmoeting
goed!
Ook bezocht ik de geteisterde boerderij,
waarvan een afbeelding bovenaan het
traktaat staat. Van de bewoners, zes
in getal, gebroeders en een zuster, zijn
er minstens twee bekeerd. D© oudste
wist met zekerheid te zeggen, vrede ge
vonden te hebben, door het kostbaar
bloed van Christus. „Wat God doet, is
welgedaan", sprak hij, „en mocht de
Heere geven, dat vele inwoners van Bor
culo zich tot Hem bekeerden op zulk oen
roepstem! Wij kunnen alleen Gods goeder
tierenheid bewonderen, dat Hij de be
woners op drie na gespaard heeft."
Merkwaardig, dat, zonder te weten welk
huis in beeld werd gebracht op het trak
taat, juist de foto van die boerderij js
gekozen. Door dezen oudsten der be
woners van genoemde boerderij; kwam ik
op het spoor van een tiental geloovigen,
die om Borculo heen wonen, van welke
ik er enkele bezocht. Ook een, die be
keerd is geworden door het spoorweg
ongeluk te Weesp in 1918, en. die nu
ook al jijn bezittingen had verloren. Hij
was gelukkig voor zijn hart, en over
tuigd, dat God alleen helpen kon, maar
het ook doen zou.
Moge het zaad des- Woords, vau huis
tot huis gebracht, rijke vrucht dragen,
tot zegen van v-e-le zielen, en tot ver
heerlijking van den Naam des Heeren!
H. Meerloo.
Einde Zomertijd.
Inden a.s. n a.cht w or d t de zo-
mertijd opgeheven. Men denkc
er aan vóór het naar bed gaan
vanavond de klok één uur terug
te zetten.
Rillanü-Bath. Gistermorgen was de raad
in spoedvergadering samengeroepen. Na
opening verzoekt de voorzitter den secre
taris te willen voorlezen de notulen der
vergadering van 1 Oct. 1875. Uit deze
voorlezing blijkt, dat op 1 Oct- 1875
de heer A. Butijn als Raadslid werd
geïnstalleerd. Daarop doet de secretaris
voorlezing van het proces-verbaal der
stemming, gehouden op 10 Sept. 1875,
waarbij 'de heer Butijn als lid van den
Raad werd gekozen met 17 stemmen te
gen 8 op den heer G. Moerdijk. Daarop
spreekt de voorzitter het volgende
„Mijne heeren, geachte heer Butijn.
Op heden, 1 Oct. 1925, is het vijftig
jaar geleden dat de heer Adriaan Butijn
zijn intrede deed in den raad der ge
meente Rilland-Bath. Bij de Raadsverkie
zing op 1 Sept. 1875 in herstemming
komende, werd hij op 10 Sept. d.a.v.
gekozen als lid van den raad, als hoeda
nig hij op 1 October van hetzelfde jaar,
na de vereischte eeden te hebben afge
legd, werd geïnstalleerd.
Is het wonder, dat B. en W. van oor
deel waren, dat dit zelden voorkomende
feit hunnerzijds niet onopgemerkt mocht
voorbijgaan? Zegt het op zichzelf reeds
Iets, vijftig jaar onafgebroken deel te heb
ben uitgemaakt van een dergelijk college,
de plaats, door den heer Butijn gedurende
al die jaren in den raad ingenomen, wet
tigt volkomen een passende herdenking.
Vandaar de meening van B. en W.,
dat dit gouden jubileum als Raadslid
in plechtige, daartoe expresselijk saam
geroepen vergadering van den Raad dien
de te worden gevierd.
Vijftig jaar heeft de heer Butijn medege-
regeerd over de gemeente Rilland-Bath.
Geboren den 2Gsten Augustus 1843 te
Rilland, werd hij reeds op 32-jarigen
leeftijd tot het ambt van gemeenteraads
lid geroepen. Van al degenen, die toen
met hem den Raad van Rilland-Bath
vormden, is niemand meer in- leven. Ter
wijl de een na den ander rondom hem
door den dood word weggerukt, niet werd
herkozen of vrijwillig heenging, zag de
heer Butijn van periode tot periode zijn
mandaat vernieuwd. Toegerust met een
uitnemende gezondheid, heeft de heer
Butijn al dieu tijd slechts twee maal
een raadsvergadering behoeven te ver
zuimen, en dat enkel in het laatste jaar.
Tot het nemen van tal van belangrijke
besluiten heeft de heer Butijn meege
werkt. Hij zag de sobere taak der gemeen
tebesturen allengs uitdijen en was er ge
tuige van, hoe de communale werkzaam
heden van jaar tot jaar toenamen. Ge
durende een groot tijdperk is "de heer
Butijn de man geweest, die op de gestie
van 't gemeentebestuur wel den gro-otsten
invloed uitoefende en op het gemeentebe
leid zijn stempel drukte. Dat hij tot het
wethouderschap geroepen werd en dit
tal van jaren bekleedde, jlat bij hem
jarenlang de feitelijke leiding der zaken
berustte, wie zal willen beweren dat
dit niet volkomen in de lijn lag?
De heer Butijn- was kind van zijn
lijd. Opgegroeid in de maatschappelijke
en staatkundige verhoudingen' van tien
tallen jaren terug, viel het hem niet
gemakkelijk zich aan de eischen van den
uieuweren tijd aan te passen, wat moeilijk
euvel te duiden is. Wie eenmaal langs be
paalde lijnen heeft leeren denken, wie
met een besliste overtuiging toegerust,
zich denkbeelden heeft gevormd op het
gebied van het gemeentebestuur, zal zich
bij 'ben gewijzigden staat van zaken niel
zoo gemakkelijk thuisvoelen.
Bat Ge desondanks, trots wijziging van
gedachten op het terrein der gemeente-
huishouding, Uw krachten zijt blijven aan
wenden ten bate der gemeente, getuigt
van üw liefde jegens de plaats uwer
inwoning. Te haren nutte hebt Ge ge
diend, te haren bate hebt Ge gearbeid.
Op g'emeentegebied, op poldergebied, op
waterstaatsgebied, op landbouwgebied
hebt Ge u bewogen. En toen in het jaar
1906 bij den watersnood de gemeente
Rilland-Bath op zoo jammerlijke wijze
werd 'geteisterd, hebt Ge door krachtig
ingrijpen, met gevaar voor eigen leven,
mét Gods hulp erger kunnen voorkomen.
Uw verdiensten in die dagen werden
dan ook door Hare Majesteit de Koningin
erkend, wijl Ge bij Kon. Besluit van 6
Sept. 1906, op voordracht van den Mi
nister van Waterstaat, werd benoemd
tot Ridder: in de Orde van Oranje Nassau.
De landbouw had de liefde vau uw
hart, om uw kennis en ervaring werdt ge
dikwijls geraadpleegd. Toen op de ten
toonstelling der Z. L. M., op 25 Juni de
zes jaars te Ivruiningen gehouden, Zijne
Excellentie dé Minister van Rinnenland-
sche Zaken en Landbouw gewaagde van
een drietal 'personen, door wier stuw
kracht bovenal de bloei van den land
bouw rvp Zuid-Bevel and was bevorderd,
werd onder dit drietal uw naam met
eere genoemd.
Met dezelfde toewijding werd het raads
lidmaatschap door u bekleed. Doordron
gen van den vasten wil om voor de ge
meente het goede te zoeken, weigerdet
ge steeds om van bet door u gekozen
pad ook maar een duimbreed af te wijlken.
Al deed u dit menigmaal alleen staan,
de overtuiging van te handelen tot heil
der gemeente was u voldoende. Alle kie
zersvrees of verachtelijke speculatie op
do gunst dér massa, die zoovelen lokt,
was u vreemd. Dat sommigen zich van
u afkeerden, het deerde u niet. Zonder
aanzien des persoons verkoost ge uw
meening te uiten. Daarbij schroomde! ge
menigmaal niette getuigen van de
Christelijke beginselen en het op te ne
men voor- toepassing daarvan op ge
meentelijk terrein. Wetende, dat ook dit
uw overheidsambt door God is ingesteld,
en ge geroepen wordt om het tot. Zijne
eere te vervullen, hebt ge in uw optre
den onkreukbaarheid en trouw aan den
dag gelegd.
Geachte heer Butijn. Men klaagt wel
over 'karakterschaarschte, en daartoe is
reden. Welnu, bij uw gouden jubileum
zou ik uw ambtelijk werk te dezer plaatse
verricht, aldus willen saamvatten, dat
men moge dan van inzicht met u verschil
len of lijnrecht tegenover u staan
in uw persoon en optreden een karakter
naar voren kwam. Dat te kunnen zeggen
op grond van een vijftigjarige ambtsver
vulling- 'lijkt mij een getuigenis van be-
teekenis.
Aanvaard van mij, namens het gemeen
tebestuur van Rilland-Bath, onze harte
lijke gelukwenschen op dezen feestdag.
Aanvaard, geachte jubilaris_, onzen ge-
meenden dank voor bet vele; gedurende
volle vijftig jaar in het belang der ge
meente Rilland-Bath verricht.
Aanvaard de betuiging van onze waar
deering en achting.
Ja, aanvaard onzen oprechten wensch
dat 3e God des Hemels, Die u met zoo
waardeerbare gaven toerustte en u bij
het klimmen der jaren tot zoovelerlei
werk nog bekwaamde, u ook verder
schenke het licht Zijner genade en u
schenke een rijken levensavond.
Na het complimenteeren neemt de
oudste wethouder, de - heer Blok, het
woord en spreekt:
„In aansluiting aan het gesprokene
door den voorzitter, wensch ik mijn geluk
wenschen daaraan toe te voegen. Als
oudste lid in jaren had ik het genoegen
geruimen tijd met den beer Butijn in
den Raad en het college van B. en W.
samen te werken. Steeds zocht de beer
Butijn het goede voor de gemeente, niets
was hem te veel, aan haar wijdde hij
zich. Van zijn vriendschap beb ik bij
den onderlingen omgang veel geprofi
teerd. Laat mij dan ook van nabij hem
mogen huldigen op dezen dag en den
wensch uitspreken, dat Rilland-Bath de
zen uitnemende!! man nog lange jaren
moge bezitten."
Daarna is het woord aan een der
Raadsleden, den heer Van Boven, die het
volgende zegt:
Geachte Vergadering, M. de Voorz.!
Wij hebben gehoord, dat deze ver
gadering niet belegd is, zoo-als wellicht
do meeste raadsleden met mij hadden
gedacht om moeilijke vraagstukken tot
oplossing to brengen. Neen,, mijne vrien
den, moeiiijke vraagstukken zullen wij
nu eens laten rusten, wij willen er zelfs
deze vergadering niet aan denken, en
ons eens tot geheel iets anders bepalen.
Het geldt hier ditmaal een jubileum,
en wij kunnen het als eene gelukkige
gedachte van onzen voorzitter noemen,
om dezen dag, door het oproepen van
den Raad, tot .een herinneringsdag te
maken.
Een feestvergadcring zal het zijn, welke
ter blijvende herinnering met gulden let
teren in het notulenboek van 1925 zal
worden geboekstaafd.
Deze vergadering is belegd om het
50-jarig lidmaatschap van den raad van
onzen allen welbekenden, algemeen ge-
achten medeburger, de heer A. Butija te
herdenken.
Als wij nagaan wat de beer Butijn is
geweest voor 'de bevolking en de ge
meente in het hijzonder dan is een her
denking daarvan alleszins op zijn plaats
to noemen.
Onveimoeid strijder voor de belangen
der gemeente, de gemeente, zijn geboorte
plaats, is zijn alias, waarvan hot wel
zijn hem na aan het harte ligt.
Tot in zijn hoogeai ouderdom behar
tigt hij de belangen 3er gemeente ais
raadslid, onverzwakt met een vuur en
een toewijding, waaraan de jongeren
onder ons een voorbeeld kunnen nemen.
In die halve eeuw zijn de maatschappe
lijke toestanden ook vooral ten opzichte
van bestuursaangelegenheden veel ver
anderd en in de laatste tiental jaren
wel het sterkst.
Wij behoeven zelfs geen menschen te
zijn, welke de '8 kruisjes overschreden
hebben als dhr Butijn, zelfs al is men nog
zoo van vooruitstrevenden geest, om
door het geslacht,, 't welk ons hier zal
opvolgen als „conservatief" te worden
bestempeld en wij begrijpen dan ook
maar al te goed, dat het aanpassings-
vei mogen op dezen hoogen leeftijd zijn©
moeilijkheden heeft.
Doch al die veranderingen ten spijt, is
de heer Butijn dezelfde gebleven en nog
met hetzelfde vuur bezield als dat. hij
voor 50 jaren zijne intrede deed in den
raad.
Onder de vanen van zijp: „Recht door
zee", zonder aanziens des persoons"
stond hij in -die halve eeuw met geheel
zijn wezen en kunnen alleen voor het
belang der gemeente.
Nimmer zagen wij hem van zijn ideeën,
afwijken. Het doel welko liij zich voor
oogen stelde, daar ging het In rechte
lijn zonder de minste afwijking op af
en hoewel zijne inzichten mochten ver
schillen met zijne moderaadsledcn, de
meerderheid bleef voor hem alles en
werd door hem steeds hooggehouden.
Wij ©eren daarom op dezen dag, de
heer Butijn, de nestor van onzen gemeen
teraad als de man die door zijn helder
inzicht en gezond verstand veel goeds
voor de gemeente gedaan heeft.
Ik feliciteer U daarom, met dezen Uwen
jubileumsdag er den wensch aan toe
voegende dat het Gode zal mogen be
hagen, hoewel Uwe jaren reeds hoog ge
klommen zijn en slechts bereikt worden
door diegene, waarvan de psalmist zegt:,
„en indien wij zeer sterk zijn" nog eeni-
gen 'Ijjct voor onze gemeente te sparen.
Daarop wordt de eerewijn rondgediend
en de vergadering enkele oogenblikken
geschorst, van welke gelegenheid door
de gemeente-ambtenaren en anderen (som
migen met hunne dames) wordt gebruik
gemaakt om den heer Butijn geluk te
wenschen.
Vervolgens deelt de voorzitter mede,
dat door B. en W. is overwogen op
welko wijze een blijvend aandenken aan
dit jubileum ware te verbinden. Het is
bekend, dat de heer Butijn een. tegen
stander is van stoffelijke huldeblijken en
zelf daaraan nooit deelneemt. B. en W.
hebben gemeend ook in dit geval tegen
over hem dit gevoelen te moeten respec
teeren. Toch 'wilden B. en W. dit zeld
zame jubileum in gedachte doen houden
en de beteekenis van den heer Butijn
vastleggen voor de burgerij. Daarom stel
len zij voor een straat te noemen naar
den heer Butijn en wel de straat, officieus
hekend onder den naam „Achterweg",
van wier gestadige ontwikkeling de heer
Butijn tijdens zijn loopbaan getuige is
geweest De heer Bruijnzeel betuigt zijn
instemming niet dit voorstel, alleen zou
hij liever de eerste dwarsstraat hiervoor
in aanmerking doen komen, daar deze
destijds vooral door den heer Butijn is tot
stand gekomen. De heer Van de Sande
meent, dat dit toch maar een dwarsstraat
is. De voorzitter erkent de juistheid van
's heeren Bruijnzeels opmerking, doch is
van oordeel, dat die straat toch slechts
een moment aangeeft uit het leven van
den heer Butijn. De tegenwoordige Ach
terweg heeft een ouder gedeelte en is in
den loop der jaren herhaaldelijk verlengd
en heeft bij de snelle uitbreiding van
het gem.-bouwtcrrein nog een heele toe
komst. Alles, wat in het verlengde komt
te liggen, zou naar het voorstel van B.
en W. tot de Adriaan Butijnstraat komen
behooren. Na deze toelichLing is de heer
Bruijnzeel tevreden gesteld en wordt het
voorstel z.h.s. aangenomen. Daarna slui-
ting.
Nog geruimen tijd bleef de Raad in ge*
zelligen kout bijeen, waarbij de heer Bu
tijn lal van voorvallen meedeelde uit zijn
aan ervaring rijke loopbaan. Deze 82-
jarige jubilaris heeft een welbesteed leven
achter zich.
G-eref or meerde Bond ©n Re-
oTg a n i s a t i ec o m m i s 'L e. Naar men
weet,, is niét lang geleden een Commissie
gevormd inzake bevordering van reorga
nisatie in de Ned. Hervormde Kerk, waar
in de classis Amsterdam, Dien Haag,
Rotterdam en "Utrecht elk met een predi
kant en een ouderling vertegenwoordigd
zijn.
Hiervan schroef einde Augustus pis M.
van Grieken in de „Waarheidsvriend"
o.m. dit: „Dl© eerste beweging, ging wel
ongeveer uit van de Herv. Gerei:. Staats
partij, die zoïi wat tot de Confessioneel©
Vereeniging behoort, maar toch ook weer
feitelijk los van do C. V. staat."
Nu heeft iu het jongste nummer van
genoemd blad Dr P. J. Kromsiigt per inge
zonden artikel omtrent de samenstelling
van de Reorganisatiecommissie het vol
gende meegedeeld: „Er zijn in do com
missie, die uit 8 leden bestaat, maar 2
leden van de Herv. Geref. .Staatspartij',
n.l. de predikanten Gravemeijer ©n Den
Hertog. Voorts deel ik zelf wel do be
ginselen der H. G- S-, doch ben daarvan
geen lid. De overige leden zijn Christer
lijk-Historisch en een enkele wellicht A.-
Rev., dat weet ik niet precies."
Ten slotte zegt Dir Kromsigt, dat hem
niets liever zou zijn, dan dat ook weldra
leden van den Geref. Bond in de Com
missie zitting zullen nemen. De Geref.
Bond en da Confess. Vereeniging zouden
z.i. hier uitnemend kunnen samenwerken.
Bs van Grieken staat niet weinig scep
tisch tegenover de „beweging" van de
Amsterdamsche Reorganisatiecommissie.
En hij kan voorloopig ook niet mot haar
meedoen. Hij zegt dat gelijktijdig in de
„Waarheidsvriend", met vermelding van
de volgende redenen;
„Omdat in ónze kringen (n.l. van den
Gereformeerden Bond in de Herv. Kerk)
wat andere gedachten leven inzako bet
kerkelijk vraagstuk en zijn oplossing dan
in de Confessioneel© kringen a Ia Dr
Kromsigt, Db Lingbeek, enz. Riat is geen
geheim. Dat hebben we dikwijls uiteen
gezet, ook op al die vergaderingen, die
er gehouden zijn in grooter en in kleiner
kring te Utrecht, te Amsterdam, te 's-Gra-
venhage, enz. enz.
„Eu onze hoop en verwachting is er
niet sterker en beter op geworden door
de H. G. S--beweging (Hoort Gods Stem!)
Die „beweging" is ons buitengewoon on
sympathiek. Niet omdat Gods stem ons
tegenstaat, zooals die stem tot ons komt
in Zijn Woord ©n in onze belijdenisschrif
ten. Maar omdat D|s Lingbeek c.s. hun
stom uitgeven voor Gods stem, terwijl
Gods stem voor ons anders klinkt dan
de stem van ds Lingbeek en zijn H. G-
S.-genooten. Diaarbij is nu die onaange
name, onwaarachtige vermenging geko
men van H. G- S- en Confess. Vereeni
ging, die naast en mot elkaar voor het
wagentje trekken, zijl 'took dat lang niet
allo Confessïoneolen in dat karretjo een
plaats willen nemen.
„Zoolang die tweeslachtige houding, die
er door hei weldra te verschijnen dagblad
van de H. G- S-, met Dis Lingbeek als
hoofdredacteur (annex „de Gerei. Kerk.")
niet beter op worden zal, voortduurt, zijn
wij voor „bewegingen" als de „Amster
damsche" Reorgairisatiebeweging „niet
thuis". Wij gaan dan maar liever nog
een poosje voort met te arbeiden tot
verbreiding en verdediging der Waarheid
in onze Herv. (Geref.) Kerk. Dtaar is
sympathie voor in onzen kring; daar
wordt voor geofferd; daar wordt vóór
geijverd; daar wordt voor gjebeden en
gestreden welnu, dat doen wij liever
da.n vergaderen met menschen, die ons
week aan week trappen en slaan en al
maar roepen: Hoort Gods Stem! Wie
zulko dingen ondernemen, moeten ook de
verantwoordelijkheid maar dragen. Zelfs
al zouden ze momenteel winst kunnen
boeken, zoo zou de toekomst bij voort
during groote schade brengen voor de-
Gereformeerde Kerk van Nederland. En
daar doen wij niet aan mee.
„Dat ons hierbij spijt, dat onze beste
collega Dr Kromsigt op het oogen blik
zelf „dakloos" is en eigenlek nergens bij
hoort, doordat hij sympathiseert met de
H. G. S- en toch geen lid van de H G. S.
is, willen we niet verbergen, nu hij dat
openlijk wat wij wel wisten reeds
in de courant opb echt. Dat is voor ons
iets tragisch, dat een man van positie en
levenservaring, als Dir Kromsigt, op
het oogenblik „nergens" thuis is. Ook
dat wijst er op, dat we maar wat geduld
moeten hebben. Want met deze dingen
hangen toch de voornaamste kwesties
saam; ook de kwesties belangende de
Kerk.
„Laat er dus eerst maar eens wat meer
helderheid kernen w it de Oonfess'onoele
Ven-enig ng en Oonfes ioneele mannen
als Dr Kromsigt en anderen nu eigenlijk