over Zijn verzoeningsdood aan het kruis en beloofde mij, het Evangelie van Jo hannes geheel door te lezen. Op straat ontmoette ik daarna een ge- pensionneerd spoorman, thans diaken der Ned- Herv. Kerk te Zaandam, dien ik ook een traktaat gaf. Hij getuigde be keerd te zijn, en als grond van zijn be keering te hebben hot vergoten bloed van Christus. „Dat is "heit", zoo zeide hij „wat mij van al mijn jonden heeft ge reinigd". Het deed mij goed, een oogen- blik met beam te spreken. Hij wenschte mij Gods nabijheid toe, en veel zegen op de traktaatverspreiding. Bij een huis komende, waarvan het dak af was, en waarvan de ramen en de deur eruit' waren, liep ik naar binnen, en zag een scheurkalender han gen^ „Vrede zij dezen huize". Ik reikte de juffrouw een traktaat toe en vroeg: „Wel, juffrouw, is het vrede in uw huis?" Zij antwoordde: „Ja, gelukkig wel, mijn heer! God heeft ernstig gesproken tot de Eorculoërs. Mochten we er maar naar luisteren!" Ik vervolgde: „Is het ook vrede in uw hart, Juffrouw?" Zij zag mij aan en zei: „Dat moet ieder voor zichzelf weten. Daar kunnen wij niet pver oordeelen." ik antwoordde: „Ja maar, juffrouw, u hebt vrede met God of u hebt bet niet. Wat hebt u nu?" Ze ant woordde: „Dan geen vrede." Daar kwam ook haar man. „Dat is wel noodig, dat u dia blaadjes rondbrengt", merkte hij op, „Hoe weet u dat?" vroeg ik. „O", zei hij; „alle menschen hier zijn niet zoo- als wij. Er Is in heel Borculo geen mensch, die op óns wat te zeggen heeft. Eerlijk als goud gaan wij: door het leven. En zoo heeft Jezus ook gedaan. En ver der berusten wij1 maai; mijnheer. Ik heb een kind van achttien jaar dood; we hebben het al die jaren moeten verplegen, van een wicht van één uur af. En de dominee zei: „Een zegen in huis, man; een plaats in den hemel voor al wat ge zoo liefdevol aan je kind hebt gedaan. Dat geeft rust, mijnheer". Ik wees op hit woord van den profeet, dat al onze gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed. De man beloofde er over te zullen nadenken. „Neen, mijnheer, dank je! Dat is niets voor mij; hoor!" sprak een juffrouw, „daar hou ik mij niet mee bezig; en zeker nu niet; is de ellende nog niet groot genoeg? Over dien lieven Heer wil ik niet hooren. Als Hij dan ons huis neerge stort heeft, dan moet Hij het eerst maar weer opbouwen! 'tls maar goed, dat de menschen die kerk, waarvan in den Bijbel sprake is, niet afgebroken heb ben; ik denk, dat ze dan nóg wel ondersteboven gelegen had, al zei de lieve Heer, dat Hij ze weer in een paar dagen overeind zou zetten! Dat zien we hier wel; 'tis zestien dagen, en het vromenhuis (de Ned. Herv. Kerk) staat nog niet eens overeind!" Zij doelde op de Schriftuurplaats; „Breekt dezen Tempel laf, en in drie dagen zal Ik hem weder oprichten." Ik wees haar op de bedoe ling van dit woord: de Heerc Jezus stierf aan het kruis en stond op uit het graf, tot redding van zondaren. Ook zij heeft nu' de liefelijke roepstem gehoord, die zon daren noodt, tot Jezus te komen. Even verder kwam ik in een gezin, De man was tachtig jaar, de: vrouw zes en zeventig'. Zij weigerden een trak taat aan te nemen. De man vroeg, wat voor zin het had om zoo'n traktaat aan te nemen en te lezen. Ik antwoordde hem, dat het ten doel had, de menschen te wijzen op den Persoon van den Heere Jezus, die gekomen is om te zoeken en zalig te maken wat verloren is, en dat, zoo zij Hem nog niet kenden, ik hen ver zekeren kon, dat Hij ook hen zocht. Vier maal achtereen sprak hij nu een vraese- hjjke vervloeking uit. Ik waagde het nag eenmaal, wat tot hem to zeggen; „Mijn heer, ik wandel door Gods genade met mijn Heiland door deze woestenij naar een eeuwige heerlijkheid. Niet omdat ik beter ben dan iemand anders, maar om dat Hij voor mij in den dood ging. Be denkt u echter wel: zonder Hem gaat u naar heit eeuwig verderf." Hij stoof op en zei: „Wat wil je7 Do brokken pan nen van mijn huis zijn nog groot genoeg, om ze op je hersens stuk te slaan!" tVreeselijke toestand! Met een gebed in mijn hart liep ik sidderend verder, „Mijnheer, mijnbeer", hoorde ik een stem zeggen, mag ik nóg zoo'n blaadje hebben? Het mijne beb ik uitgeleend, ik vind het zoo mooi. Ik heb al veel loeren kennen in mijin leven. Drie jaar heb ik in 'het ziekenhuis gelegen, en daar heb ik toeren kennen wat het beste is: in stilte te berusten in alles. Je kunt er immers toch niets aan doen, wat je overkomt." Ik vroeg hem: „Hebt u ook den Heere Jezus loeren kennen in uw leven?" Hij1 antwoordde: „Ik durf zeggen met ©en vrij geweten, dat ik nooit kwaad gedaan heb." Hij sloeg op zijn borst. „Zelfs een vlieg zal ik niet dooden. maar laat die bu.ten weer vlie gen, als die binnen wat lastig is. Eu dat ziet onze lieve Heer. Daarom zal ik de eerste wel zijn in den hemel, als er één inkomt." Ik merkte op: „U blijft er altoos buiten, als u niet als een verlo ren zondaar de toevlucht tot den Heere Jezus neemt." Toen zei hij: „Verloren zondaar? Nu nog mooier! Verloren zondaar? Ik een verloren zondaar?" Een dochtertje kwam hem roepen. Toen gaf ik hem nog enkele teksten, ©n verzocht hem, die thuis te lezen. Ik ontmoette nog een jonge weduwe. Haar man werd onder een neervallenden muur onmiddellijk gedood, zij zelf werd zwaar gewond, en beide beentjes van hun tweejarig kind werden deer.ijk ontveld. Ik wees haar op Psalm 68:6: „God is een Vader der weezen, en Hij komt op voor de belangen der weduwen". Maar zij was zóó bedroefd, dat zij geen woord kon uiten. Ze wist niet waarheen haar man was, noch waar ze zelf zou 'heen gaan. Ik kon haar niet vertroosten, maar las haar het woord van Jakobus voor in verband met de geschiedenis van Job dat de Heere vol van medegevoel en barmhartig is. Ontferme Hij Zich over haar! „Weet u ook", vroeg ik ,aan een jonge vrouw, die ik een traktaat gaf, „waarvoor God u in het leven behouden heeft?" Hun huis was bij ,de fundeering weg gerukt! „Ja, ik geloof, dat het ge schiedde, opdat wij Hem zouden zoeken, terwijl Hij te vinden is, en Hem zouden aanroepen, terwijl Hij nabij is. Dezen tekst beb ik vroeger op de Zondagsschool geleerd, en nu komt hij in deze dagen telkens weer boven. Ze was overstelpt van droefheid. Ik was overtuigd, dat God aan haar hart werkte, en liet haar daarom met haar droefheid met God al leen, wetende uit de Schrift, dat een droefheid naar God een onberouw-elijke bekeering tot zaligheid werkt. In een zijstraat aan de bezoekers van Borculo traktaten uitdeelende, kwam een mijnheer op mij toe, gevolgd door een tweede. 'Het was een ouderling en een diaken van de 'Geref. Kerk te Haarlem mermeer. Zij bedankten mij hartelijk voor het traktaat, en zeiden, dat zij het zoo heerlijk vonden, dat er traktaat-versprei ding werd gehouden. Beiden getuigden met vrijmoedigheid, het eigendom des Hoeren te zijn. De ouderling vroeg mij nog, of hij ook iets bijdragen mocht voor deze traktaat-verspreiding. Toen heb ik hem 'gezegd, dat als hij dat in zijn hart had, God een blijmoedigen gever liefheeft, en hij zijne gave kon zenden aan den heer J. N. Voorhoeve, te Den Haag. Wat deed mij deze ontmoeting goed! Ook bezocht ik de geteisterde boerderij, waarvan een afbeelding bovenaan het traktaat staat. Van de bewoners, zes in getal, gebroeders en een zuster, zijn er minstens twee bekeerd. D© oudste wist met zekerheid te zeggen, vrede ge vonden te hebben, door het kostbaar bloed van Christus. „Wat God doet, is welgedaan", sprak hij, „en mocht de Heere geven, dat vele inwoners van Bor culo zich tot Hem bekeerden op zulk oen roepstem! Wij kunnen alleen Gods goeder tierenheid bewonderen, dat Hij de be woners op drie na gespaard heeft." Merkwaardig, dat, zonder te weten welk huis in beeld werd gebracht op het trak taat, juist de foto van die boerderij js gekozen. Door dezen oudsten der be woners van genoemde boerderij; kwam ik op het spoor van een tiental geloovigen, die om Borculo heen wonen, van welke ik er enkele bezocht. Ook een, die be keerd is geworden door het spoorweg ongeluk te Weesp in 1918, en. die nu ook al jijn bezittingen had verloren. Hij was gelukkig voor zijn hart, en over tuigd, dat God alleen helpen kon, maar het ook doen zou. Moge het zaad des- Woords, vau huis tot huis gebracht, rijke vrucht dragen, tot zegen van v-e-le zielen, en tot ver heerlijking van den Naam des Heeren! H. Meerloo. Einde Zomertijd. Inden a.s. n a.cht w or d t de zo- mertijd opgeheven. Men denkc er aan vóór het naar bed gaan vanavond de klok één uur terug te zetten. Rillanü-Bath. Gistermorgen was de raad in spoedvergadering samengeroepen. Na opening verzoekt de voorzitter den secre taris te willen voorlezen de notulen der vergadering van 1 Oct. 1875. Uit deze voorlezing blijkt, dat op 1 Oct- 1875 de heer A. Butijn als Raadslid werd geïnstalleerd. Daarop doet de secretaris voorlezing van het proces-verbaal der stemming, gehouden op 10 Sept. 1875, waarbij 'de heer Butijn als lid van den Raad werd gekozen met 17 stemmen te gen 8 op den heer G. Moerdijk. Daarop spreekt de voorzitter het volgende „Mijne heeren, geachte heer Butijn. Op heden, 1 Oct. 1925, is het vijftig jaar geleden dat de heer Adriaan Butijn zijn intrede deed in den raad der ge meente Rilland-Bath. Bij de Raadsverkie zing op 1 Sept. 1875 in herstemming komende, werd hij op 10 Sept. d.a.v. gekozen als lid van den raad, als hoeda nig hij op 1 October van hetzelfde jaar, na de vereischte eeden te hebben afge legd, werd geïnstalleerd. Is het wonder, dat B. en W. van oor deel waren, dat dit zelden voorkomende feit hunnerzijds niet onopgemerkt mocht voorbijgaan? Zegt het op zichzelf reeds Iets, vijftig jaar onafgebroken deel te heb ben uitgemaakt van een dergelijk college, de plaats, door den heer Butijn gedurende al die jaren in den raad ingenomen, wet tigt volkomen een passende herdenking. Vandaar de meening van B. en W., dat dit gouden jubileum als Raadslid in plechtige, daartoe expresselijk saam geroepen vergadering van den Raad dien de te worden gevierd. Vijftig jaar heeft de heer Butijn medege- regeerd over de gemeente Rilland-Bath. Geboren den 2Gsten Augustus 1843 te Rilland, werd hij reeds op 32-jarigen leeftijd tot het ambt van gemeenteraads lid geroepen. Van al degenen, die toen met hem den Raad van Rilland-Bath vormden, is niemand meer in- leven. Ter wijl de een na den ander rondom hem door den dood word weggerukt, niet werd herkozen of vrijwillig heenging, zag de heer Butijn van periode tot periode zijn mandaat vernieuwd. Toegerust met een uitnemende gezondheid, heeft de heer Butijn al dieu tijd slechts twee maal een raadsvergadering behoeven te ver zuimen, en dat enkel in het laatste jaar. Tot het nemen van tal van belangrijke besluiten heeft de heer Butijn meege werkt. Hij zag de sobere taak der gemeen tebesturen allengs uitdijen en was er ge tuige van, hoe de communale werkzaam heden van jaar tot jaar toenamen. Ge durende een groot tijdperk is "de heer Butijn de man geweest, die op de gestie van 't gemeentebestuur wel den gro-otsten invloed uitoefende en op het gemeentebe leid zijn stempel drukte. Dat hij tot het wethouderschap geroepen werd en dit tal van jaren bekleedde, jlat bij hem jarenlang de feitelijke leiding der zaken berustte, wie zal willen beweren dat dit niet volkomen in de lijn lag? De heer Butijn- was kind van zijn lijd. Opgegroeid in de maatschappelijke en staatkundige verhoudingen' van tien tallen jaren terug, viel het hem niet gemakkelijk zich aan de eischen van den uieuweren tijd aan te passen, wat moeilijk euvel te duiden is. Wie eenmaal langs be paalde lijnen heeft leeren denken, wie met een besliste overtuiging toegerust, zich denkbeelden heeft gevormd op het gebied van het gemeentebestuur, zal zich bij 'ben gewijzigden staat van zaken niel zoo gemakkelijk thuisvoelen. Bat Ge desondanks, trots wijziging van gedachten op het terrein der gemeente- huishouding, Uw krachten zijt blijven aan wenden ten bate der gemeente, getuigt van üw liefde jegens de plaats uwer inwoning. Te haren nutte hebt Ge ge diend, te haren bate hebt Ge gearbeid. Op g'emeentegebied, op poldergebied, op waterstaatsgebied, op landbouwgebied hebt Ge u bewogen. En toen in het jaar 1906 bij den watersnood de gemeente Rilland-Bath op zoo jammerlijke wijze werd 'geteisterd, hebt Ge door krachtig ingrijpen, met gevaar voor eigen leven, mét Gods hulp erger kunnen voorkomen. Uw verdiensten in die dagen werden dan ook door Hare Majesteit de Koningin erkend, wijl Ge bij Kon. Besluit van 6 Sept. 1906, op voordracht van den Mi nister van Waterstaat, werd benoemd tot Ridder: in de Orde van Oranje Nassau. De landbouw had de liefde vau uw hart, om uw kennis en ervaring werdt ge dikwijls geraadpleegd. Toen op de ten toonstelling der Z. L. M., op 25 Juni de zes jaars te Ivruiningen gehouden, Zijne Excellentie dé Minister van Rinnenland- sche Zaken en Landbouw gewaagde van een drietal 'personen, door wier stuw kracht bovenal de bloei van den land bouw rvp Zuid-Bevel and was bevorderd, werd onder dit drietal uw naam met eere genoemd. Met dezelfde toewijding werd het raads lidmaatschap door u bekleed. Doordron gen van den vasten wil om voor de ge meente het goede te zoeken, weigerdet ge steeds om van bet door u gekozen pad ook maar een duimbreed af te wijlken. Al deed u dit menigmaal alleen staan, de overtuiging van te handelen tot heil der gemeente was u voldoende. Alle kie zersvrees of verachtelijke speculatie op do gunst dér massa, die zoovelen lokt, was u vreemd. Dat sommigen zich van u afkeerden, het deerde u niet. Zonder aanzien des persoons verkoost ge uw meening te uiten. Daarbij schroomde! ge menigmaal niette getuigen van de Christelijke beginselen en het op te ne men voor- toepassing daarvan op ge meentelijk terrein. Wetende, dat ook dit uw overheidsambt door God is ingesteld, en ge geroepen wordt om het tot. Zijne eere te vervullen, hebt ge in uw optre den onkreukbaarheid en trouw aan den dag gelegd. Geachte heer Butijn. Men klaagt wel over 'karakterschaarschte, en daartoe is reden. Welnu, bij uw gouden jubileum zou ik uw ambtelijk werk te dezer plaatse verricht, aldus willen saamvatten, dat men moge dan van inzicht met u verschil len of lijnrecht tegenover u staan in uw persoon en optreden een karakter naar voren kwam. Dat te kunnen zeggen op grond van een vijftigjarige ambtsver vulling- 'lijkt mij een getuigenis van be- teekenis. Aanvaard van mij, namens het gemeen tebestuur van Rilland-Bath, onze harte lijke gelukwenschen op dezen feestdag. Aanvaard, geachte jubilaris_, onzen ge- meenden dank voor bet vele; gedurende volle vijftig jaar in het belang der ge meente Rilland-Bath verricht. Aanvaard de betuiging van onze waar deering en achting. Ja, aanvaard onzen oprechten wensch dat 3e God des Hemels, Die u met zoo waardeerbare gaven toerustte en u bij het klimmen der jaren tot zoovelerlei werk nog bekwaamde, u ook verder schenke het licht Zijner genade en u schenke een rijken levensavond. Na het complimenteeren neemt de oudste wethouder, de - heer Blok, het woord en spreekt: „In aansluiting aan het gesprokene door den voorzitter, wensch ik mijn geluk wenschen daaraan toe te voegen. Als oudste lid in jaren had ik het genoegen geruimen tijd met den beer Butijn in den Raad en het college van B. en W. samen te werken. Steeds zocht de beer Butijn het goede voor de gemeente, niets was hem te veel, aan haar wijdde hij zich. Van zijn vriendschap beb ik bij den onderlingen omgang veel geprofi teerd. Laat mij dan ook van nabij hem mogen huldigen op dezen dag en den wensch uitspreken, dat Rilland-Bath de zen uitnemende!! man nog lange jaren moge bezitten." Daarna is het woord aan een der Raadsleden, den heer Van Boven, die het volgende zegt: Geachte Vergadering, M. de Voorz.! Wij hebben gehoord, dat deze ver gadering niet belegd is, zoo-als wellicht do meeste raadsleden met mij hadden gedacht om moeilijke vraagstukken tot oplossing to brengen. Neen,, mijne vrien den, moeiiijke vraagstukken zullen wij nu eens laten rusten, wij willen er zelfs deze vergadering niet aan denken, en ons eens tot geheel iets anders bepalen. Het geldt hier ditmaal een jubileum, en wij kunnen het als eene gelukkige gedachte van onzen voorzitter noemen, om dezen dag, door het oproepen van den Raad, tot .een herinneringsdag te maken. Een feestvergadcring zal het zijn, welke ter blijvende herinnering met gulden let teren in het notulenboek van 1925 zal worden geboekstaafd. Deze vergadering is belegd om het 50-jarig lidmaatschap van den raad van onzen allen welbekenden, algemeen ge- achten medeburger, de heer A. Butija te herdenken. Als wij nagaan wat de beer Butijn is geweest voor 'de bevolking en de ge meente in het hijzonder dan is een her denking daarvan alleszins op zijn plaats to noemen. Onveimoeid strijder voor de belangen der gemeente, de gemeente, zijn geboorte plaats, is zijn alias, waarvan hot wel zijn hem na aan het harte ligt. Tot in zijn hoogeai ouderdom behar tigt hij de belangen 3er gemeente ais raadslid, onverzwakt met een vuur en een toewijding, waaraan de jongeren onder ons een voorbeeld kunnen nemen. In die halve eeuw zijn de maatschappe lijke toestanden ook vooral ten opzichte van bestuursaangelegenheden veel ver anderd en in de laatste tiental jaren wel het sterkst. Wij behoeven zelfs geen menschen te zijn, welke de '8 kruisjes overschreden hebben als dhr Butijn, zelfs al is men nog zoo van vooruitstrevenden geest, om door het geslacht,, 't welk ons hier zal opvolgen als „conservatief" te worden bestempeld en wij begrijpen dan ook maar al te goed, dat het aanpassings- vei mogen op dezen hoogen leeftijd zijn© moeilijkheden heeft. Doch al die veranderingen ten spijt, is de heer Butijn dezelfde gebleven en nog met hetzelfde vuur bezield als dat. hij voor 50 jaren zijne intrede deed in den raad. Onder de vanen van zijp: „Recht door zee", zonder aanziens des persoons" stond hij in -die halve eeuw met geheel zijn wezen en kunnen alleen voor het belang der gemeente. Nimmer zagen wij hem van zijn ideeën, afwijken. Het doel welko liij zich voor oogen stelde, daar ging het In rechte lijn zonder de minste afwijking op af en hoewel zijne inzichten mochten ver schillen met zijne moderaadsledcn, de meerderheid bleef voor hem alles en werd door hem steeds hooggehouden. Wij ©eren daarom op dezen dag, de heer Butijn, de nestor van onzen gemeen teraad als de man die door zijn helder inzicht en gezond verstand veel goeds voor de gemeente gedaan heeft. Ik feliciteer U daarom, met dezen Uwen jubileumsdag er den wensch aan toe voegende dat het Gode zal mogen be hagen, hoewel Uwe jaren reeds hoog ge klommen zijn en slechts bereikt worden door diegene, waarvan de psalmist zegt:, „en indien wij zeer sterk zijn" nog eeni- gen 'Ijjct voor onze gemeente te sparen. Daarop wordt de eerewijn rondgediend en de vergadering enkele oogenblikken geschorst, van welke gelegenheid door de gemeente-ambtenaren en anderen (som migen met hunne dames) wordt gebruik gemaakt om den heer Butijn geluk te wenschen. Vervolgens deelt de voorzitter mede, dat door B. en W. is overwogen op welko wijze een blijvend aandenken aan dit jubileum ware te verbinden. Het is bekend, dat de heer Butijn een. tegen stander is van stoffelijke huldeblijken en zelf daaraan nooit deelneemt. B. en W. hebben gemeend ook in dit geval tegen over hem dit gevoelen te moeten respec teeren. Toch 'wilden B. en W. dit zeld zame jubileum in gedachte doen houden en de beteekenis van den heer Butijn vastleggen voor de burgerij. Daarom stel len zij voor een straat te noemen naar den heer Butijn en wel de straat, officieus hekend onder den naam „Achterweg", van wier gestadige ontwikkeling de heer Butijn tijdens zijn loopbaan getuige is geweest De heer Bruijnzeel betuigt zijn instemming niet dit voorstel, alleen zou hij liever de eerste dwarsstraat hiervoor in aanmerking doen komen, daar deze destijds vooral door den heer Butijn is tot stand gekomen. De heer Van de Sande meent, dat dit toch maar een dwarsstraat is. De voorzitter erkent de juistheid van 's heeren Bruijnzeels opmerking, doch is van oordeel, dat die straat toch slechts een moment aangeeft uit het leven van den heer Butijn. De tegenwoordige Ach terweg heeft een ouder gedeelte en is in den loop der jaren herhaaldelijk verlengd en heeft bij de snelle uitbreiding van het gem.-bouwtcrrein nog een heele toe komst. Alles, wat in het verlengde komt te liggen, zou naar het voorstel van B. en W. tot de Adriaan Butijnstraat komen behooren. Na deze toelichLing is de heer Bruijnzeel tevreden gesteld en wordt het voorstel z.h.s. aangenomen. Daarna slui- ting. Nog geruimen tijd bleef de Raad in ge* zelligen kout bijeen, waarbij de heer Bu tijn lal van voorvallen meedeelde uit zijn aan ervaring rijke loopbaan. Deze 82- jarige jubilaris heeft een welbesteed leven achter zich. G-eref or meerde Bond ©n Re- oTg a n i s a t i ec o m m i s 'L e. Naar men weet,, is niét lang geleden een Commissie gevormd inzake bevordering van reorga nisatie in de Ned. Hervormde Kerk, waar in de classis Amsterdam, Dien Haag, Rotterdam en "Utrecht elk met een predi kant en een ouderling vertegenwoordigd zijn. Hiervan schroef einde Augustus pis M. van Grieken in de „Waarheidsvriend" o.m. dit: „Dl© eerste beweging, ging wel ongeveer uit van de Herv. Gerei:. Staats partij, die zoïi wat tot de Confessioneel© Vereeniging behoort, maar toch ook weer feitelijk los van do C. V. staat." Nu heeft iu het jongste nummer van genoemd blad Dr P. J. Kromsiigt per inge zonden artikel omtrent de samenstelling van de Reorganisatiecommissie het vol gende meegedeeld: „Er zijn in do com missie, die uit 8 leden bestaat, maar 2 leden van de Herv. Geref. .Staatspartij', n.l. de predikanten Gravemeijer ©n Den Hertog. Voorts deel ik zelf wel do be ginselen der H. G- S-, doch ben daarvan geen lid. De overige leden zijn Christer lijk-Historisch en een enkele wellicht A.- Rev., dat weet ik niet precies." Ten slotte zegt Dir Kromsigt, dat hem niets liever zou zijn, dan dat ook weldra leden van den Geref. Bond in de Com missie zitting zullen nemen. De Geref. Bond en da Confess. Vereeniging zouden z.i. hier uitnemend kunnen samenwerken. Bs van Grieken staat niet weinig scep tisch tegenover de „beweging" van de Amsterdamsche Reorganisatiecommissie. En hij kan voorloopig ook niet mot haar meedoen. Hij zegt dat gelijktijdig in de „Waarheidsvriend", met vermelding van de volgende redenen; „Omdat in ónze kringen (n.l. van den Gereformeerden Bond in de Herv. Kerk) wat andere gedachten leven inzako bet kerkelijk vraagstuk en zijn oplossing dan in de Confessioneel© kringen a Ia Dr Kromsigt, Db Lingbeek, enz. Riat is geen geheim. Dat hebben we dikwijls uiteen gezet, ook op al die vergaderingen, die er gehouden zijn in grooter en in kleiner kring te Utrecht, te Amsterdam, te 's-Gra- venhage, enz. enz. „Eu onze hoop en verwachting is er niet sterker en beter op geworden door de H. G. S--beweging (Hoort Gods Stem!) Die „beweging" is ons buitengewoon on sympathiek. Niet omdat Gods stem ons tegenstaat, zooals die stem tot ons komt in Zijn Woord ©n in onze belijdenisschrif ten. Maar omdat D|s Lingbeek c.s. hun stom uitgeven voor Gods stem, terwijl Gods stem voor ons anders klinkt dan de stem van ds Lingbeek en zijn H. G- S.-genooten. Diaarbij is nu die onaange name, onwaarachtige vermenging geko men van H. G- S- en Confess. Vereeni ging, die naast en mot elkaar voor het wagentje trekken, zijl 'took dat lang niet allo Confessïoneolen in dat karretjo een plaats willen nemen. „Zoolang die tweeslachtige houding, die er door hei weldra te verschijnen dagblad van de H. G- S-, met Dis Lingbeek als hoofdredacteur (annex „de Gerei. Kerk.") niet beter op worden zal, voortduurt, zijn wij voor „bewegingen" als de „Amster damsche" Reorgairisatiebeweging „niet thuis". Wij gaan dan maar liever nog een poosje voort met te arbeiden tot verbreiding en verdediging der Waarheid in onze Herv. (Geref.) Kerk. Dtaar is sympathie voor in onzen kring; daar wordt voor geofferd; daar wordt vóór geijverd; daar wordt voor gjebeden en gestreden welnu, dat doen wij liever da.n vergaderen met menschen, die ons week aan week trappen en slaan en al maar roepen: Hoort Gods Stem! Wie zulko dingen ondernemen, moeten ook de verantwoordelijkheid maar dragen. Zelfs al zouden ze momenteel winst kunnen boeken, zoo zou de toekomst bij voort during groote schade brengen voor de- Gereformeerde Kerk van Nederland. En daar doen wij niet aan mee. „Dat ons hierbij spijt, dat onze beste collega Dr Kromsigt op het oogen blik zelf „dakloos" is en eigenlek nergens bij hoort, doordat hij sympathiseert met de H. G. S- en toch geen lid van de H G. S. is, willen we niet verbergen, nu hij dat openlijk wat wij wel wisten reeds in de courant opb echt. Dat is voor ons iets tragisch, dat een man van positie en levenservaring, als Dir Kromsigt, op het oogenblik „nergens" thuis is. Ook dat wijst er op, dat we maar wat geduld moeten hebben. Want met deze dingen hangen toch de voornaamste kwesties saam; ook de kwesties belangende de Kerk. „Laat er dus eerst maar eens wat meer helderheid kernen w it de Oonfess'onoele Ven-enig ng en Oonfes ioneele mannen als Dr Kromsigt en anderen nu eigenlijk

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1925 | | pagina 2