Mo 3
Zaterdag 3 October 19)95
40e Jaargang
een doornis ?m.
EERSTE BLAD,
HET ADRES
A. W.ILKING
3St nummer bestaat uit twee bladen
Zeeuwsche Stemmen.
FEUILLETON.
GOES HULST
Drukkers-Expioiianten:
©OSTERBAAN LE COINTRE GOES
Bureaux: Langs Vorststraat 6870, Goes
Tel.: Redactie no. 11; Administratie no. 58
Postrekening No. 36000.
Bijkantoor te Middelburg:
Firma F. P. DHUIJ, L. Burg. Tel. no. 259
2"kZeeuw
.VERSCHIJNT ELKEN WERKDAG.
Abonnement sprijs:
Per 3 maanden, franco per post, f3.—
Losse nummersfO.OS
Pr if 8 der Advertentiën:
1—4 regels f 1.20, elke regel meer 30 oL
Bij abonnement belangrijke korting.
Zware arbeid.
Jaren geleden -'t was in de eerste
dagen van het bestuur van het ministe
rie-Heem sterk-Talma werd in een
der dagbladen geklaagd over de schrik
barende uitbreiding der bestuurstaak der
ministers en gewaarschuwd tegen over-
wèrken.
De schrijver merkte terecht op, dat
het aantal staatslieden, die onder hun
taak bezwijken, zoo groot wordt-
Dit gold toen van het ministerie-Heems;
kerk, tot hetwelk minister Nelissen be
hoorde, die met gebroken kracht ontijdig
is uitgetreden, en minister Talma die,
menschelijkerwijs gesproken, toen dit ka
binet in 1913 werd heengezonden derwijs
geknakt bleek, dat hij voor inspannenden
arbeid ongeschikt geworden, niet lang
daama, een vroegen dood stierf.
Ook minister Goeman Borgesius bleek
bij zijn vervanging door minister Knyper
zoo goed als versleten.
Minister Idenburg, minister van kolo
niën in het ministerie-Heemskerk, moest
ïeeds na een jaar om gezondheidsredenen'
zijn taak neerleggen; en ook minister
Kolkman was na het hem verleende ont
slag de oude niet meer.
Natuurlijk mogen wij niet vergeLen dat
aan minister Idenburg diens jarenlange
verblijf in de tropen gedurende de beste
jaren zijns levens geen goed zal hebben
gedaan.
Nu waren dit altegaar bewindslieden
van om en bij de twintig jaar geleden.
Maar .wie zich nu voorstelt dat het
ambt thans minder zwaar drukt en de
zorgen sedert dé laatste jaren niet zeer
zijn vermeerderd, die vergist zich groo-
telijks.
Vooral op den weg van hen die geroe
pen zijn op den principieelen grondslag
der coalitie te bouwen, de sociale vraag
stukken Bij het lichUiunner beginselen uit
te werken of te verdedigen, zullen de
zwaarste slagen neer komen-
Den premier wacht wel de zwaarste
taak. Te meer dewijl bij ook de koorden:
der beurs heeft vast te houden-
Van ouds was het Calvinistisch volk
een biddend volk. Moge er veel voor
onze Koningin en de raadslieden der
Kroon gebeden worden!
Gezelle's Geboortegrond.
Wie heeft niet, met volle teugen drin
kende uit de helder opspringende fontein
van Gezelle's lieflijke poëzie, het immer
dringender verlangen gekoesterd daar
eens rond te wandelen, waar di.e zoetge
vooisde zanger bij de gratie Gods leefde
en werkte!
Een bedevaart? 't Zou ons kwalijk pas
sen, en laten wij maar eerlijk zijn, wij
zouden 't niet kunnen. Maar zouden wij
niet eens willen dolen, waar Guido Ge-
zelle de stof vergaarde voor zijn onuitput
telijke en onvergetelijke zangen? Hooren
de „gewijde" klokken, welke hem tot den
zang inspireerden. Dwalen langs de water
grachten met haar wilden en onvervalsch-
ten pracht der bloemen. Zien in zijn
eigen land „die bende casselkoeien, die
louter bruin van haar, als zooveel blom
men bloeien". Bewonderen zijn krinklen-
de winklende schrijverkes, beluisteren de
taal van het ruischende ranke riet en
meer nog die wonderzoete vlaam-
sche tale, zielverrukkend zingestreel.
O zeker, als de ziele luistert spreekt
het al een taal dat leeft- We behoeven
de schoonheid, die Gezelle bezingt, niet
(Uit het Engelsch.)
39) o
„Wat scheelt er aan, vraagde zijl, in
een doolhof van groote blijdschap; droef
heid en onbestemde vrees.
„Ik schrei maar om Dlon en mijl", ant
woordde juffrouw Clack. „Ik dacht dat
hij als een zoon voor mij. zou zijn, als
hij terugkwam. Hij heeft zorg voor Dotje
gedragen en haar gisterenavond in den
schemer thuis gebracht. Ik zat bijl het
vuur aan hem: tei denken, toen ik op
eens zijh -klop hoorde. Ja! ik was er
zeker van, dat het zijn klop wais, en ik
ging naar beneden om hem in te laten
en welkom te heeten. Maar 't was, als
of er een spook aan de deur stond; zoo
lang en mager, met een bleek gezicht,
met groote starende oogen, zoo helder
als starren; ik kon bijna niet ge-loeven,
■dat het Don was. En toen hij eindelijk
verre te zoeken. Maar "dal neemt niet
weg, dat wij nochtans willen betreden,
den grond, waar bij zijn leven van spel
en studie, stagen arbeid, leeren en dich
ten, en zielelijiden heeft geleefd-
Althans-, zoo verging het mij en ik wil
u wel bekennen, dat het opnemen van
Vlaanderenland in de reisplannen vooq
een groot deel z'n oorzaak vond in het
verlangen om ook eens wat te zien van
het milieu, waarin Guido Gezelle gearbeid,
geleden en gestreden heeft.
De rëis ging over Brussel en dan per
trein.
Als ik weer naar Vlaanderenland ga,
sitel ik mij voor niet over Brussel en niet
per trein te reizen, maar bijv. Brugge,
de geboorteplaats van Gezelle, van een
heel andere zijde te naderen, liefst te
voet.
Ge Teert de Vlamingen en hun land niet
kennen, als ge in een razenden blok-
trein voor 't portierraampje zit en eigen
lijk gezegd, zijt ge niet in de „stemming"
als ge uit de voorname boulevarddrukte
van de Belgische hoofdstad, nog half
beneveld ja gij! van de filmsg-e-
wijz-e vergaarde indrukken van dat luxu-
euse stadsleven, zoo opeens wordt over
geplaatst in de middeleeuwscbe rustig
heid van het karakteristieke Brugge-
O zeker, de onontbeerlijke stemming
komt wel over u, als ge door de stille
straten dwaalt, doch dit eerste moment
van.Ta, laat ik maar zeggen van ont
goocheling is er toch geweest en het
was u toch als een klap in 't gezicht^
Hoe stil daar, buiten de roezemoezige
Steenstrate, Markt, Vlamingstrate-
Op 't Van Eyck-plaatsken bij het oude
St. Jans weeghuus, thans als bibliotheek
dienend, niets- meer van die stadsbedrij-
vigh-eid- En even verder ook niets meer,
dat herinnert aan vroegeren rijkdom of
handelsgrootheid, 't Zijn allemaal beschei
den woningen, renleniershuisjes, hier en
daar ter afwisseling een dorpswinkeltje,
grauwe muren met kleine ramen, door-
zwiepende daken met het merk van "den
ouderdom.
Ja, nu zijn wij „te Brugge, in de oude
vaderstad
Die Oostkant met z'n aan alle moder
niteit gespeende architectuur, 't Is er zoo
intiem. We verstaan wat de Gezellekennsr
en -beschrijver, priester Alois Walgrave,
bedoelt, als hij zegt, dat de zoete droom
van mlddeleeuwsche geloofsvrede in u
neerdaalt.
Ja, hoe diep-vreedzaam voor geestes
werk, nabij de gemakkelijkheden van de
stad, en toch zoo ver van haar reedsf
Wij waren er op een druilerigen mor
gen, toen de wolken heel laag hingen
boven de triestige straatjes en de hoornen
weenden. Maar wat moet het er gezellig
zijn als de grauwe steenmassa's bestraald
worden door de zon en het alles ver
vuld is van sprankelend licht! Als het
spel van licht en schaduw wonderen doef-
Dat schouwspel is ons misschien voor
later bewaard.
Eindelijk, aan het eind van den Rol-
weg, vlak bij de St. Kruisveste met haar
boomen en molens, stonden wij voor het
oude boerenhuis, waar de wieg van Gui
do Gezelle gestaan heeft.
Hoevelen zullen er langs geloopen zijn
zonder vermoeden van de historische be-
teekenis van dit oude, deels gerestau
reerde gebouwtje. Sedert weinige maan
den slechts gewaagt een opschrift op ar
duinen steen ervan:
Heer en Meester Guido Gezel
le, Priester-Dichter, is in dit
huis geboren den len van Mei
1830.
Hij stierf in het Engelsch
Klooster waar hij Bestierder
was d-en 27 in November 1899.
Onder dit opschrift ziet ge het wapen
met den Brugschen Leeuw.
bovon was en weer spreken kon, vertelde
'hij mij, dat manke Jaap hem had wijs ge
maakt, dat ik dood en begraven was,
en dat Dotje naar het-xarmhuis gezon
den zou worden. Toen pakte hij haar
stilletjes tnee om haar te redden, en
toen hebben zij, God weet hoe, in het
oostelijk gedeelte der stad geleefd.
Nacht op nacht, nooit in een bed, en
dag op dag niets te eten. Hij ten min
ste at bijna niet, opdat Dotje maar ge
noeg zou hebben. En hij liet haar nooit
in den steek, en hij overwerkte zich
en leedhonger", snikte zij, terwijl bij
het laatste woord hare stem haar begaf.
„Ik zal goed voor hem zorgen" riep
Hagar uit. „Ik zal een moeder voor
hem zijn, zoolang als hij leeft. O, was
ik maar zoo trouw geweest als hij!"
„Hij is dood" zeide juffrouw Clack
na een korte stilte. „Ik heb wel meer
menschen gekend, die op deze manier
gestorven zijn- Zonder dat zij er -op ver
dacht zijn, zinken zij: op eens in. In
't eerst is 't heel moeilijk honger te lij
den, maar na een poosje raken zij er
Hier hebben Pieter .Tan Gezelle en Mo
nica Devriese gewoond en gesloofd en
hun kinderen groot gebracht, zich krom
werkende voor die jongens, die koppen
hadden én die mochten doorleeren.
Hier groeide ook de kleine Guido Pie
ter Theodo-or Joseph op, tusschen hoop
en vrees, de arme hoofdpijnlijder, wieo
de dokter beval, dat hij met bloolen hoof
de zou slapen, omdat zijn hersenen te
groot waren voor zijn hersenpan.
Hier was het, dat onze Guido, nog
slechts vijf maanden oud, onbewust van
landsbestuur veranderde, ui. met de Bel
gische omwenteling, welke te Brugge uit
brak met ISte. Kruis-kermis.
De Hollanders kregen er geducht van
langs, ook in de buurt va.n den Rolweg,
hun huizen werden geplunderden
ziedaar Gezelle was van Nederlander Belg
geworden.
Wij hebben er maar even gestaan. Wij
waren toch niet op bedevaart! En wars
van alle aanstellerij haastien wij ons ver
der, er was nog zooveel te zien, volgens
onzen papieren gids.
Zoo kwamen wij op de vesten met
de molens:
'O meulenwal, met al 't gelieigen
-der sckuldelooze onnoozelheid
mij voor uw voet en lief
't Zijn hier alle evenzoovele monumen
ten, welke het leven van Guido Gezelle
in de herinnering brengen. Hoe vaak heeft
hij in een van die -molens bij vader Ghe-
vaerf geluisterd naar de lezingen uit zijn
oud-en Bijbel of naar de preeken die hij
voorlas uit Tauler.
Later schreef hij er nog dit over, do
bij de herinnering levende Guido Gezelle:
„O, en die molen! Hoe dikwijls zat
ik, als de avond zonder wind was, en
zag de smalle lichtstrepen door de gerren
in de wanden van den donkeren wind
molen!
„Hoe dikwijls zat ik en luisterde, zoo
ik meende, naar den krekel, die daar
in den ouden molen kriepte en kriepte,
uren aan een stuk. Maar de krekel was
de oude mulder van St. Mattheeuw's mo
len, op de vesting van 't oude Brugge,:
klie geduldig te scherpen zat aan zijn roo
ide molesteenen-"
t Ja, wel spreekt hier alles van Gezelle's
tijd.
Wij spoedden ons weg, den gids in de
hand- Er was nóg zooveel moois.
Toch was het ons goed dat alles te
zien, zij het ook vluchtig. Opmerkelijk,
ills ge dat oude, intieme milieu van Ge
zelle's eerste levensjaren voor den geest
hebt, leest ge zijn gedichten altijd nog
iets anders.
KEES VAN DER MEER.
voor Manufacturen
Dames-en Kinderconfectie
Tapijten - Gordijnen
Bedden - Ledikanten en
aanverwante artikelen is
Evangelisatiewerk te Borcuio.
(Overgenomen uit Timotheus, uitgave
La Rivière en Voorhoeve', Zwolle Eten
fragment.)
Op reis naai' Borcuio om er hot trak
taat „Die Wervelstorm" te verspreiden.,
moest ik te Ruurlo overstappen.
Na het vertrek van den trein kreeg ik
hot gezicht op het verwoeste stadje Bor-
aan gewend en denken volstrekt niet
dat zij er aan sterven zullen. Ik ben
overtuigd, dat Don volstrekt niet ge
loofde, dat hij: zoo dicht bij' zijn dood
was, hoewel hij mij vertelde, dat de
menschen gezegd hadden, dat hij het
niet lang meer maken zou. Hij; zeide
mij bepaald vroolijk goeden-nacht, en
ik wachtte en luisterde, totdat hij zijn
kaars uitdeed en hij: en Dotje heel stil
waren. Als hij- 's nachts gekreund of
zich maar bewogen had, zou ik het
hebben moeten hooren, maar hij werd
in zijn slaap weggenomen, en hij: is
nu zeker, waar de Heere Jezus is, hoe
wel "hij zoo weinig van Hem wist. Hij
verlangde zeer, meer aangaande Hem te
leeren, en nu ziet hij Hem misschien."
Het scheen alsof de andere wereld
niet verre was, toen zij met 'n vreemd I
gevoel van ontzag, en droefheid zich
voorstelde, hoe. Don nu stond voor het
aangezicht van den Heiland, wiens voet
stappen hij zoo getrouw gevolgd had, of
schoon hij 't niet wist. „Niemand heeft
méér liefde dan degeen, die zijn leren
culo. Welk een verschrikkelijke- aanblik!
Ik dacht aan het woord der Schrift: „De
Heere is lankmoedig, doch van groote
kracht, en Hij houdt den schuldige geens
zins onschuldig. Dies Heeren weg is in
wervelwind en in storm en de wolken
zijn het stof Zijner voeten. De bergen
beven voor Hem en de heuvelen versmel
ten, -en de aarde licht zich op voor Zijh
aangezicht en de wereld, en allen, die
daarin wonen. (Nahum 1:35).
Na eerst aan het station van het trak
taat uitgedeeld te hebben, g:af ik op weg
naar de stad aan een boertje van buiten
een exemplaar. Hijl zag het in, kwam
terug, en gaf mijl ook een traktaat met
de opmerking: „God zeg-ene u en uw
werk, tot heil der zielen van Borcuio!"
D'it deed mij goed. En God beeft het ge
bruikt mij te bemoedigen. Het was een
traktaat van bet genootschap „Filippus"
No 777 „Godsdienst privaatzaak". Aan
bet slot bevatte het twee heerlijke Schrif
tuurplaats-en: Joh. 3:36 en Jes 55:6, 7-
„Ik heb vroeger nog iets geloofd",
zei een ander boertje tegen me, „maar
nu zal ik nooit en in der eeuwigheid
m-eer iets gelooven. Jaren geleden was
ik Roomsch, thans Protestant, maar ik
herhaal he-t: voor mij bestaat er thans
geen God meer! Heb ik daarvoor po-ms
mijn best zóó gedaan? Jaren lang heb ik
hard gewerkt, om een eigen huisje te
kunnen bouwen en nu ligt alles in één
oogenblik in puin! Is dat soms werk
van een God? Ik zou me nog liever in
riemen snijden -en jou er bij; dan dat
ik no-g iets geloof." Eu nadat het boeje
tje eerst nog allerlei verwenschingen ge
uit had tegen predikant en pastoor, be
gon hij God te vervloeken en wensdhte
verder geen woord meer te' hooren. .Voor
af had ik gezegd, dat God geen lust hee-ft
in den dood des zondaars, maar daarin,
dat hij zich bekeert en leeft.
Naast dez-en boer woonde een weduwe
met een naaister samen en deze beide
vrouwen, die geheel anders dachten dan
hun buurman, hadden him deur reeds
opengezet, opdat ik kon binnen vluchten,
als -de vertoornde boer mij soms te lijf
zou gaan. Zij bei-den waren zeer btege-e-rig
en met haar kon ik over den Heere J-eizus
en Zijn volbracht werk op het kruis
spreken. D|e vrouwen hadden wel geen
vrede voor haar hart, maar toch kon'
ik niet Shders '-"dan gelooven, dat de
Heere hen verder zou brenge-n. Diankbaar
waren ze voor het traktaat, terwijl ze
er op aandrongen, dat ik no-g eens terug-
Kwam. j
Een slagersvrouw ontving mijl -daarna
in haar winkel. ZÜj getuigde: „God in
den hemel heeft mij Zijn wonde-re-n doen
aanschouwen in -de. kracht der natuur.
Ik heb er nooit veel van geloofd, en me
nimmer -er mee beziggehouden, maar als
je zoo iets bijwoont, dan ga je er wel
eens -over denken." Het ging in h-oofd-
za.ak om negen personen, die alle negen
onder he-t puin waren terechtgekomen,
maar -ook alle negen er weer onverlet
onder van-daan waren gekomen. Dat vond
ze zulk -een wonderbare bewaring'. En ze
kon niet -anders zeggen, dan dat het te
midden van de ontzettende verwoesting
Gods liefde en goedheid geweest was, dat
niet allen inwoners der stad h-et leven
was ontnome-n. „Eten ademtocht des Al-
machtigen slingert ons te-rug in 'tsto-f
waaruit wij opstonden." Deze zinsnede
uit het traktaat greep haax zóó aan, dat
ze in snikken uitbarstte. Ik wees baar
nu o-p haar zondigen to-estand, maar
ook o-p het f-e-it, dat er voor doemschul-
dige zondaren redding der ziel en ver
geving van zonden en eeuwig leven is
te vinden do-or het geloof in den He-ere
J-ezus. En ik vervolgde met er op te
wijzen, d-at wij dan bij Hem veilig zijn,
zet voor zijn vrienden"; en Den had deze
liefde gevoeld en betoond. Waarom zou
den zij- hem terug wenschen? Hij had
zijn strijd gestreden en zijn lo-op geëindigd.
Wat hij- van 't geloof wist, had hij behou
den. Al hadden zij- hem met een enkel
woord kunnen terugroepen, zij zouden
het niet hebben willen doen.
Weldra begaven zij zich naar het
lage donkere koetshuis, waar zijn stof
felijk overschot rustte-. De naaste weg
liep do-or Kensington-paxk, -en elke
stap herinnerde- Hagar aan de diepe
wanhoop, die zich van haar meester
had gemaald:, toen zij- haar vader en
D-otje verlaten had. Zij wierp haren
last af, en Don nam dien op. Maar nu
wist zij meer van de liefde Gods, die
nooit te kort schiet, al leidt Hij ook
soms Zijn kinderen huiswaarts langs
zulk een hobbelig en moeilijk pad, als
dat van Don.
„'Maar bij kan de slechte dingen, die
wij gedaan hebben, niet .ongedaan ma
ken", zeide Hagar half-overluid. „Het
zal nooit weer zóó zijn alsof ik ze niet
al huilen ook de stormen, en al brullen
de cyclonen; dat ons geen schuld meer
kan benauwen. (Ja-, mijlnhoer, dat be
nauwde mij in dat ontzaglijke oogenblik!
zeide zij er tusschen door,) als wij Hem
kennen als onzen Heiland en Zaligmaker.
Moge -onze God deze ziel to-t licht en
klaarheid brengen, tot verheerlijking van
Zijn Naam. Wordt niet hemel en aarde
soms bewoglen tot terechtbrenging, van
ééne -onsterfelijke ziel
Later op den dag bezocht ik een der
door de ramp gewonden. Hij' was niet ia
den storm zelf geraakt, maar twee dagen
Later van -een dak gevallen en had toen
een klomp steen van 25 kilo op zijn
hoofd g-ekregen. „Kijk", zei hij, „dat moet
nu mij treffen, die nooit iets verkeerd»
ge-daan heb, nooit iemand te kort doe,
en voor iedereen altijd gereed sta!" Ik
sprak tot hem: „Mijn vriend, God heeft
u willen toonen, dat Hijl niet uw dood
zocht, maar u h-et eeuwige leven wil
schenken. Tweemaal beeft .God u won-
derba-ar va,n den dood -gered. Denkt ge
niet, dat dit -een doel heeft? Ik geloof,
dat Hij u wil -doen zien, dat ge als een
verloren zondaar tot den Heere Jezus,
mo-et vluchten om behouden te worden.
In Job 33:29 en 30 lezen we: „Zie, dit
alles werkt God twee- of driemaal met
tien man; opdat hij zijne ziel afke-e-re- va*
h-et verderf, en hij verlicht worde met
het licht -de-r levenden." Hij antwoordde;
„Dat h-e-b ik den dominee hier nooit hoo
ren zeggen, maar ik wil er eens over
nadenken." Móge God het hem duidelijk
maken, -dat hij een verloren zondaar is,
en niet met den wensch Jezus na te
volgen, zooals hem in Borcuio ge
predikt is, behouden kan worden. Al
leen het bloed van Jezus Christus, Gods
Zoon, reinigt va,n alle zo-nde,
„W ij willen wel -een goed woord hoo~
ren", sprak een bejaarde man, toen ik
hem door de open deur een traktaat gaf,
„kom maar verder". D'it waren een man
en vrouw, die het niet langer bij den
modernen predikant hadden kunnen uit
houden en nu naar de Gereformeerde
kerk te Geesteren gingen. „Ja, het wil
wat zeggen, mijnheer, alles kapot, en nog
.eens kapot. Maar wij mogen berusten h*
's Heeren doen." Ik sprak met hen over
de zekerheid der behoudenis. Beiden ant
woordden: „Wij hopen het. Zoo gaarne
zouden wij zekerheid hebben. Maar wij
weten niet, hoe dit kan." Naar aanlei
ding van Ex. 12:13 mocht ik een half
uur met hen spreken over het teeken van
liet bloed. Niet als wij het bloed zien,
maar als God het ziet, gaat Hij voorbij.
Er is veiligheid achter het bloed.
En zekerheid op grond van hetgeea
God heeft gezegd. Merkbaar deed het hun
goed, iets over de-ze dingen te hooren.
D'oe onz-e God hun de waarheid verstaan-
om Zijns Naams wil!
Ben weduwe van vijf en zestig jaar,
aan wie ik -een traktaat uitreikte, zei:
„Och mijnheer, ik ben alles kwijt. Ik
weet geen raad." Ba ze begon te schreien.
Ik betuigde haar mijn deelneming, maar
vroeg toen: „Hebt u den Heere Jezus
ook verloren?" Ze keek mij wat vreemd
aan en zei toen: „Och mijnheer, onzen
lieve Heer weet, dat ik trouw mijn plicht
doe. Ik ga geregeld ter ke-rk. Eu der
dominee zegt: het komt met jou wel
in orde, je moet er maar niet zoo diep
op ingaan." Ik vroeg haar: „Hebt u wel
eens gezondigd?" Haastig zei ze: „Neen,
neen, mijnheer, dat nooit. Dat weet de
lieve Heer ook wel. De dominee zegt:
dat ik wat afleiding moet zoeken." Naar
aanleiding van h-et Evangelie van Jo
hannes heb ik haar toen den Heere Jezus
mogen voorstellen als den Zoon van Goid,
die niet gekomen is yoor brave menschen
maar Voor zondaren. Ze luisterde
vooral aandachtig naar hetgeen ik zei
verlaten had. Indien ik getrouw was
geweest, zou Don nog in leven zijn.
Dotje behoort hem nu eigenlijk meer toe
dan mij."
Er heerschte slechts een flauw sche
merlicht in het koetshuis, hoewel het
midden op den dag: was, toen zij er
binnenkwamen. Maar het was licht
genoeg om Don's kalm bleek gelaat en
zijn blijmoedigeïi glimlach te zien. Hij
was in een rustigen slaap weggenomen
en zijn vermagerd lichaam zou geen ver
moeienis meer kennen. Zijn handen be
hoefden geen werk meer te doen, zijn
voeten geep moeilijken weg meer te be
treden. Hij zou geen honger en dorst
meer kennen, nooit meer zonder dak en
zonder vriend-en zijn. Hij was naar huis
gegaan, naar God, zijnen Vader.
„Hij zal nu nooit tot een man op
groeien", fluisterde juffrouw Clack treu
rig, „maar ik weet, dat hij een goed
man zo-u zijn geworden, en voor mij
zou hij als een zoon geweest zijn."
(Slot volgt.)