DE ZEEUW TWEEDE BLAD. Dit de Provincie. VAN VRIJDAG 26 JUNI 1925. No. 221. Hoe men de kiezers voorlicht. VII. „De Banier", liet officieel orgaan der St.' Ger. Partij, richt in haar nummer van 18 Juni 1925 een rechtstreekschen aanval op een artikel van ons A.-R. program van beginselen, 't Is wel wat laat, maar er is kans, dat we daarmede toch in den goeden weg komen. Tot nu toe was het altijd een aanvallen op per sonen en daden van A-Rev. of het op eige* gelegenheid trekken van conclusies, die dan als „het A.R. beginsel" werden aangeduid. Nu wordt het althans ons mogeljjk gemaakt oen zakelijke, principi- eele discussie te voeren. De aanval van „De Banier" is gericht op art. 4 van ons Program, waaruit het volgende wordt, aangehaald „De Overheid, zoo leert ze, is als die naresse Gods g Ai ouden tot verheerlijking van Gods Naam, en behoort diensvolgens a. b. zichzelve, als daartoe in volstrekten zin onbevoegd1), te onthouden van elke rechtstreeksche bemoeiing met de godsdienstige ontwikke ling der natie; c. alle kerken of gods dienstige vereenigingen, en voorts alle burgers, onverschillig welke hun belij denis aangaande de eeuwige dingen zij1, te behandelen op voet van g e 1 ij' k- heid; „De Banier" trekt de conclusie, dat de A.R. partij met deze beginseluitspraak is afgeweken van het principieele stand punt, dat door Groen van Prinsterer werd ingenomen, althans aanvankelijk werd in genomen, als ideaal, terwijl hij eerst la ter, noodgedwongen, „als een noodzake lijk kwaad", maar „met droefheid in het hart", het standpunt zou hebben aan vaard, dat nu in ons vermelde artikel 4 „als A.R. princiep is neergeschreven". Als bewijs voor deze bewering wordt aangevoerd, dat Groen op 9 Sept. 1869 scbreef (Ned. Gedachten I. bl. '23): „Deze godsdiensüoosheid hebben wij in 1862 aanvaard. Als een noodzakelijk kwaad. Uit vrees voor erger." Alvorens over Groen's uitspraken t.d.o. nader te handelen, een tweetal opmer kingen. 1. Het wil ons voorkomen, dat hetgeen in artikel 4 van ons Program is neerge legd, volledig overeenstemt met den geest en de letter van de artikelen 168, 169 en 170 der Grondwet. Art. 168. Ieder belijdt zijne godsdien stige meeningen met volkomen vrijheid, behoudens de bescherming der maat schappij en harer leden tegen de over treding der strafwet. Art. 169. Aan alle kerkgenootschappon in het Rijk wordt gelijke bescherming verleend. Art. 170. D|e belijders der onderschei dene godsdiensten genieten allen dezelfde burgerlijke en burgerschapsrechten, en hebben gelijke aanspraak op het beklee- den van waardigheden, ambten en bedie ningen. Nu heeft ook de afgevaardigde der S.G.P. deze artikelen, bij zijn intrede in de "Kamer, bezworen met den eed: „Ik zweer getrouwheid aan de Grondwet." „Zoo waarlijk helpe mij God Almach tig." '.De vraag dringt zich aan ons op, niet alleenhoe zou Groen dezen eed hebben kunnen afleggen? Hij had dit beginsel aan vaard, „als een noodzakelijk kwaad. Uit vrees voor erger." Maar de vraag Hoe heeft de afgevaardigde der S.G.P., die blijkens zijn eigen uitspraken en die zijner medewerkers in „De Banier" dit stand punt thans niet langer acht te tolereeren immers hiji verwijt de tegenwoordige A.R. partij, dat zij het aanvaardt! ge trouwheid aan deze beginselen kunnen bezweren, onder aanroeping van den Naam des HeerenZoo waarlijk helpe mij God Almachtig? Dis Kersten zal toch wel niet mede- gaan^ met de verklaring, die een zijiner partijgenooten onlangs tegenover ons in debat gaf: Onze afgevaardigde heeft de zen eed afgelegd, alleen om daarmede te verklaren, dat de gron dwet be staat. Indien Z.W.Eerw. dit indertijd had gezegd, zou hij vermoedelijk niet als lid der Staten-Generaal zijn toegelaten. Ook zal ds Kersten zijn „eed van getrouwheid" niet op dit punt willen verzwakken met de bewering: Ik heb de grondwet bezworen, met de bedoeling om haar ,zoo mogelijk, te helpen wijzigen. Dit moge toelaatbaar zijn op punten van minder principieelen inhoud. Men kan, dunkt ons, zonder eenig bezwaar het Twee-Kamerstelsel voorloopig aan vaarden en bij1 eede de getrouwheid daar aan beweren, terwijl men zich voorneemt de eerste de beste gelegenheid aan te grijpen om dat stelsel te vervangen door dat van een enkelvoudige „politieke" Ka mer met daarnaast een „Kamer van be langen". Wanneer evenwel de hiergenoemde ar tikelen van de Grondwet een zóó af keurenswaardig beginsel tot wet hebben verheven en daarbij persisteereneen zóó afkeurenswaardig beginsel, dat Re Banier zich geroepen acht speciaal de A.R. partij1, die het aanvaardde, er om in staat van beschuldiging te stellen en er haar lezers ®r®r in te lichten, danlijkt deze A.R. partij toch wel gerechtigd tot de i „De Banier" liet ret drukken. vraag„Hoe heeft uw afgevaardigde dan onder aanroeping van Gods heiligen Naam getrouwheid aan dit beginsel met eede kunnen bezweren?" 2. 'Gelijk bekend, heeft Groen van Prin sterer nog vóór zijn dood het ontwerp- Program van beginselen, door Dir Kuyper ontworpen en hem onder de oogen ge bracht, overwogen en er zijn sanctie op gegeven. Ook het hier gewraakte artikel had dus zijn instemming. Daarmede vervalt, dunkt ons, reeds aanstonds het beroep van „De Banier" op Groen Maar hu Groen's beschouwing zelve. „Wat er is omgegaan in hot gemoed van Groen, inzonderheid tusschen 1857 en 1862", zal thans wel moeilijk meer Zijn na te speuren. Groen zelf schrijft daarover niet. En zij'n vrienden, met wie hij er Wel licht over gesproken heeft, zijn mèt hem in de eeuwigheid. Groen's gemoedbevveeg doet ook niet terzake. De vraag is slechtsHeeft Groen zich slechts gebukt onder een noodza kelijk, niet te ontgaan stelsel van staatsin richting, een „noodzakelijk kwaad", in den absoluten zin van „kwaad", van „zondig bestaan"? Ofheeft hij, zien de op de ontwikkeling van het staats- en volksleven, zij het na lange aarzeling, zijn oude, ideale plan welbewust verla ten en is hij' in 1862 overgestapt op een ander principieel standpunt, dat hem in staat stelde als „Evangeliebelijder" in de positie van een „staatsman" zijn God en Diens ordinantiën te dienen? Ons dunkt het laatste. Groen was te groot historiekenner en te overtuigd „calvinist" om niet het stand punt in te nomen, dat ook het nationaal bestaan van den Nederlandschen Staat en zijn constitutioneelen vorm niet maar onder 'Gods „toelating", doch naar Gods „bestel" ons zijn toegekomen. Hij aanvaardde deswege dien Staat om in de gegeven omstandigheden uit de ordinantiën Gods de principiën van Staatsbeleid op te bouwen, die waarborg zouden geven, dat God de Almachtige ook in dezen Staat Zijn eere zou ont vangen en de Overheid van dien Staat „als Gods dienaresse" zou regeoren. Zóó, en niet anders, kan alleen Groen's uitspraak worden verstaan „Deze godsdiensteloosheid hebben wij in 1862 aanvaard. Als een noodzakelijk kwaad. Uit vrees voor erger." Terloops merken wij op, dat Groen deze uitspraak deed, bijzonderlijk met het oog op de inrichting der school. Hij liet na de groote teleurstelling van 1857 het ideaal van „wat gevraagd werd, facul tatieve splitsing, los en aan vaardde,' als staatsschool, „de neutrale schoolwelke voor het Christendom boven elke geloofsverdeeld heid partij kiest". „Uit vrees voor erger." Uit vrees voor „de staatsschool, (waar in) binnensluipen (zou), wat christelijk heet en tegen het Christendom ge kant is". Lees slechts wat hij schrijft, Ned. Ged. I, bl. 23 Godsdiensteloosheid. De godsdiensle- looze Staat laat al wat de godsdienst betreft, de opvoeding vooral ook, over aan de vrije ontwikkeling der Natie, in kerkelijke vereenigingen belichaamd. Deze godsdiensteloosheid hebben wij in 1862 aanvaard. Als een noodzakelijk kwaad. Uit vrees voor erger. De schoolwet van 1857 gaf ons niet wat gevraagd werd, facultatieve splitsing. Zij gaf ons wél, na veeljarig overleg, een staatsschool, die al wat christelijk is verbant. "Welnu, dan moet ook wederkeerig de christen 'tegen proselytisme worden be schermd. Dan mag niet in de staatsschool binnensluipen, veel min worden beguns- stigd, wat christelijk heet en tegen het christendom gekant is. D&n moet de pleg- tige verklaring worden nageleefd, waarop de felbestreden schoolwet tot stand kwam; dat alle „leerstellige en dogma tische bestanddeclen, alles met één woord wat tot het begrip des Christendoms, van zijine waarheden, van zijne feiten, van zijhe geschiedenis behoort, van de ge mengde school verwijderd moet blijven". Dian moet, zoo als van der Brugghen, reeds vóór 1848 (met de vrijheid van onderwijs, als veiligheidsklep) verlangd heeft: „de Regeering er toe komen om rondweg alle, volstrekt alle, vermelding van iets dat naar godsdienst zweemt, te verbieden". Die Banier heeft zich hier weer schuldig gemaakt aan de veelszins aangewende practijk der polomiek, eon enkel woord, een enkele zinsnede, uit het redeverband losgerukt, te bezigen ter adstructie voor een stelling, waarmede het aangehaalde geen verband houdt en waarop het niet is bedoeld. Evenwel ofschoon rechtstreeks op de schoolpolitiek gericht, hield Groen's be schouwing niettemin verband met Staat en Kerk, met Overheid en Godsdienst. Nu schreef Groen,. Ned. Ged. 2 Oct. 1869, bl. 43, wat ook in Die Banier is vermeld Langen tijd heb ik vastgehouden aan de mogelijkheid, dat, althans aan de be lijdenis van den levenden God, in Ne derland eenige voorrang zou worden ver leend. Sedert 1862 niet meer. Bij mijn terug keer in de Tweede Kamer heb ik den godsdiensteloozen Staat aanvaard. Den godsdiensteloozen zeg ik, niet den anti-christelijken Staat- Den onzijdigen Staat, die alle kerken gelijkelijk be schermt. Niet een Staat die zelf heer- schende ongeloofskerk wordt. AA* ie dit citaat leest, zonder de opzet telijk voorop gestelde bedoeling om er iets anders uit te bewijzen, zal moeilijk aanvaarden, dat Groen de mededeeling van zijn gewijzigd standpunt niet als „het aanvaarden van een „nieuw prin cipe" uitspreekt. En dat dit principe hetzelfde beginsel is, dat na Groen's accoordverklaring op den lsten Janu ari 1878 als artikel 4 in 'het Program van Beginselen der A.R. Partij werd neergeschreven „Langen tijd heb ik vastgehouden „Sedert 1862 niet meer." Is hier werkelijk iets anders uit te lezen, dan het welbewust en met vrije consciëntie overstappen op een ander beginselpunt? Men moet den tekst geweld aandoen om het tegengestelde te ponee ren en alle pliantasie over de „droefheid an Groen's gemoed" is hierbij sléchts raise en scène, 'tBlijkt trouwens voor wie het geheele betoog te dezer plaatse in Groens geschrift overweegt en er niet slechts luk-raak een lossen greep in doet. Groen polemiseert met de Bosch Kern- per, en beklaagt zich, dat hij met dezen staatsman „ongaarne" polemiseert. „Zwijgen, evenwél mag ik niet", zegt hij, „waar hij de hoofdgedachte miskent, die ik, ter verkrijging' van eensgezindheid, aan alle partijen voorlegw e z e n 1 ij k e, niet zoogenaamde scheiding van Iierlc en Staat. L „Reeds in het eerste nummer dezer N e de r 1. Gedachten schreef ik „Het shibboleth dat ik den liberalen voorleg, ligt in de beteekenis der schei ding. „IVelke scheiding verlangt, gij? die de volksconscientie onbelemmerd 1 tat, of de zoogenaam'de, welke Thorbecke mij, ten jare 1862, in ruil gaf, en die, opgenomen .in de atmosfeer van onzen leeftijd, op staatsalvermogen, aan onge- loofspropaganda dienstbaar, uitloopt?" „Telkens herhaalde ik deze vraag, be slissend voor do toekomst van ons Land. „Moet de afschaffing eener heer- schende Kerk den weg banen om den Staat te herscheppen in eene Kerk de s ongeloofs, die haar onge loof opdringt? moeten wij aldus, terwijl er naar het 'heet, geen godsdienst vaar staat meer is, inderdaad onder de uitsluitende heerschappij gebragt worden eener godsdienst van Staat, die in haar algemeenheid tegen de overtuiging ,cn de verkregen regten van alle gezindheden ge- rigl is?" En nu volgt een passus, jlie voor het geding, dat onzerzijds op dit oogeoblil; met Re Banier ^gevoerd wordt... van het allergrootste gewicht, enafdoende is. Men leze met aandacht. Groen verwijt de Bosch Kemper, dat deze hem volstrekt onjuiste meeningen toedicht., als hij schrijft: „Op godsdienstig gebied is de heer Groen van Prinsterer met de ultramonta- nen, reactionair, wanneer hij nu nog zocht te herstellen de vereeniging van Kerk en Staat en te handhaven het gezag der menschen, in het bepalen van godsdienstige leerstellingen. „Maar hij is niet minder reactionair op staatkundig gebied, liet beginsel van de afschaffing eener hoerschende kerk is het algemeen beginsel van de meest beschaafde volken van Europa gewor den." MerkwaardigNa het citecren van deze volstrekt onjuiste beschuldiging van de Bosch Kemper roept Groen, als met ver heffing van stem en in de uiterste ver bazing (hij cursiveert 1) uit: „Nu nog zoekt te" herstellen! Men houde, mij ten goede, dat ik discussie doelloos reken, wanneer men, zelfs op den grondslag van het rede beleid zijner tegenpartij, geen acht geeft". En dan volgt het reeds bovengemelde gedeelte, dat aanvangt met: „Langen tijd heb ik vastgehouden aan de mogëlijk- heid1 Is hel nu duidelijk, of niet? dat Groom de onmogelijkheid had ingezien om als Evangeliebelijder èn Staatsman iu den Staat der Nederlanden „van zijn leertijd" zijn God te dienen, en „daarom, al bleef het eerste zijn „ideaal" in een anders geformeorden Staat,maar ook de Staat van heden aanvaardde hij naar Gods bestel een ander principieel standpunt in te nemen (te „aanvaarden") met de bedoeling om op dit standpunt de eere Gods te mogen dienen? D.it andere standpunt van „den gods diensteloozen, zeg ik, niet ,den anti-chris telijken Staat" isde Staat van ar tikel' 4 van het Program van Beginselen der A. R. Partij. Die Banier doet tegenover Groen pre cies wat de Bosch Kemper deed. Hij schrijft hem toe te begeeren den Staat', die dwingend optreedt „in het be palen van godsdienstige leerstellingen. De Banier lijdt aan dezelfde misvatting als de Bosch Kemper, alsof er slechts ééne wijze van „scheiding van Kerk en Staat" mogelijk zou zijn. Groen schrijft„Maar wat ik niet doe, dat, zegt de heer de Bosch Kemper, moet ik doen. „Naar zijine anti-revolutionaire over tuiging, dat de scheiding van Kerk en Staat is geweest het werk des ongeloofs, moet de heer Groen consequent de her stelling van eene heerschende kerk wen- sclien." „Werk des ongeloofs is, niet een scheiding, gelijk ik ze begeer en die in eerbiediging der wederzgdsche regten een waarborg van gemeen overleg zoekt, maar de scheiding, die in vijandschap wortelt en in satanische geloofsver volging logische vrucht draagt!" ©eze uiterste consequentie schreef Groen toe aan het beginsel, Öat „Thor becke hem in 1862 in ruil aanbood". Daarvoor bedankte hij. Maar de Staat, welker 'Overheid als dienaresse Gods, zich onthoudt van elke rechtstreeksche bemoeiing met de godsdienstige ontwikke ling der natie en alle kerken of gods dienstige vereenigingen, en voorts alle burgers, onverschilLig welke hun belij denis aangaande de eeuwige dingen zij, behandelt op voet van gelijkheid", dezen „godsdiensteloozen Staat, dezen Staat, in dien zin „neutraal", dien Staat „aan vaardde" Groen, principieel en van hee ler harte, nu hem de onmogelijkheid ge bleken was om in het Nederland van zijn dagen zijn ideaal vast te houden. Nederland in 1920 is in geen enkel op zicht anders dan het Nederland van Groen's tijd, dan alleen hierin, dat door de samenwerking dor Rechtsche partijen, en de daarop steunende kabinetten, de in vloed op het staatsbeleid niet van ker kelijke leerstellingen, maar -— van de Christelijke staatkundige beginselen groo- ter is geworden. AAraardoor o.m., waaraan Groen op het einde zijns levens schier wanhoopte, de wondere groei van het schoolonderwijs met den Bijbel is gekomen. De Banier en de St. Ger. P. beweren tegenover do A.R. Partij wat de Bosch Kemper tegenover Groen beweerde. Daarom zouden ook wij geneigd zijn te zeggen: Discussie schijnt doelloos, wanneer men zelfs op den grondslag van het redebeleid zijner tegenpartij geen acht geeft. m evenwel mogen wij niet." R. A. den 0 u don. Eerste luitenant dor infanterie P. C. Dekker wordt van zijn detaeheering bij het leger in Nederlandsch-Indië binnen kort in Nederland terugverwacht- Een dievenbende op de Ne- derlandsch Be 1 gi sche grens. Zuiddorpe, Koewacht, Overslag, St. Jan steen eh voorts nog vele dorpen aan de Zeeuwsch-Vlaamsch-Belgische grens, wor den naar ie Belgische bladen mededeelen de laatste weken, onveilig gemaakt door oen bende dieven die alles meesleuren wat niet te heet of te zwaar is: vlas, kip pen, kunstmest, wpschgocd, enz. Voor enkele dagen werden dieven op heeter- daad betrapt door tolbeambten, die des nachts op ronde waren. Do kerels waren geladen mot manden, waarin zij kippen 'geborgen hadden. Uit het onderzoek is gebleken dat de dieven van België zich verstaan met die van Nederland- Wanneer er in België ge stolen wordt, dan wordt de buit in Hol land aan den man gebracht; in België wordt het goed verkocht, dat in Holland wordt gestolen. De politie in Holland werd van deze bevindingen op dc hoogte gebracht en enkele hunner legden zich in hinderlaag aan de grens te Overslag- Zij zagen op zeker oogenblik een 4-tal kerels, met zakken geladen, aangestapt komen. Zoodra deze kerels de politie za- 'gen opdagen, smeten zij hun buit weg en vluchtten ijlings weg. De politie maande hen aan te blijven staan en zich over te geven, doch de dieven snelden verder. Vuurschoten werden eerst in de lucht en daarna in de richting van de vluchtenden gelost- Atorondcrsteld wordt dat. er twee dezer achtervolgden moeten gekwetst zijn daar er twee bloedsporen werden ont dekt, die in de velden verloren gingen- De buit, door de bandieten achtergelaten, bestond uit half nat waschgoed' en klee- dingstukken. Philippine. Do gemeenteraad heeft be- •sloten naar aanleiding van de bepalingen in het verdrag van Nederland met België betreffende de visschers te Bouchaute, een adres te richten aan den Minister van Buitenlandsche Zaken, waarin er op wordt gewezen dat door het toestaan van het lossen van mosselen in dc Bouchaute- haven de mossel visschers en mosselhan delaren een ongelijke concurrentie zullen krijgen, wat in het adres nader wordt uiteengezet- Souburg. Donderdag vergaderde de Raad. Dhr. Jobse stelt zich voor als tij delijk voorzitter en hoopt op de mede- werking van den Raad. Behandeld wordt benoeming tijdelijk wethouder. Dhr de Priester stelt voor geen tijdelijk wethou der te benoemen, zooveel zijn de werk zaamheden niet- Dhr Melis betoogt, dat een tijdelijk wethouder noodig is met het oog op den goeden gang van zaken. Over het voorstel van dhr do Priester staken de stemmen, 5 vóór en 5 tegen; de zaak wordt dus uitgesteld, volgens het regle ment, tot de volgende zitting. Behandeld wordt de jaarwedde van den secr.-penningm. van het. Burg. Armbe stuur- Het dag. bestuur wil f25 salaris geven, terwijl de borgstelling f 400 be draagt. Dhr de Priester zegt, dat f 25 geen salarisregeling is in vergelijking met den borgtocht. Dhr Brouwer zou van geen salaris spreken, om de zaak niet belache lijk te maken, maar van een vergoeding. Dhr de Priester drukt zijn bevreemding uit, dat het voorstel niet van den Raad is, maar van het Burg. Armbestuur. Dhr 'Cijsouw licht 'toe, dat er een verordening is en dat deze een zekerheidstelling aan geeft- Het voorstel om f25 vergoeding te geven wordt mot 7 tegen 3 st„ die der heeren Priester, Brouwer en Marijs, aan genomen. Tot secr.-penningm. werd met 8 st. gekozen dhr J. C. Gabriëlse; 2 st. blanco. Behandeld wordt instructie gem.-secr. en gem.-ontvanger. Dhr de Priester vraagt of de betrokken personen eerst zijn ge raadpleegd- Het blijkt ten opzichte van gem.-ontvanger niet. Deze laatste heeft bezwaren tegen één bepaling van de in structie, dat de ontvanger geen nevenbe trekkingen mag bekleeden zonder toe stemming van B- en \V. Dhr Melis licht deze zaak toe. Dhr de Priester kan er zich niet mede vereenigen, want er kan ■een college komen, dat over de genoemde bepaling anders denkt. Dhr de Priester wenscht, dat bij de bepaling gevoegd wordt: „met beroep op den Raad". Dit wordt, aangenomen met 6 tegen 4 st. Bij instructie gem.-secretaris wenscht dhr de Priester dezelfde bepaling toegevoegd te zien. Hierover staken de stemmen, 5 vóór en 5 tegen, rechts tegen links. Bij de rondvraag zegt dhr. de Pagter, dat in de vergadering van 29 October 1924 besloten is een instructie vast te stellen omtrent de politie. Spreker heeft, daarvan nog niets gehoord- De voorz. wil deze zaak uitstellen tot er een nieuwe burgemeester komt. Dhr Cijsouw zegt, dat de commissie om deze instructie vast te stellen, nooit meer is bijeengeroepen, toen was er nog geen sprake van ontslag van den burge meester. Spr. heef! zich dikwijls afge vraagd, wanneer de politieverordening toch eens zal komen. Dhr Suurmond is ook van meening, dat dc politieverorde ning had kunnen worden vastgesteld- Dhi de Priester zegt, dat in de Bitlhemsche ètraat een opgraving hooft plaats gehad voor rioleering. Men heeft de zaak niet kunnen vinden. Nu is er een aanschrijving gekomen van den polder Walcheren, dat de bewoners vóór 1 October de zaak moeten in orde brengen. Spr. vraagt in lichting. Dhr Marijs beklaagt zich over de slechte rioleering en vraagt of de betrokken personen verplicht zijn zoovee! kosten te maken. Dhr Melis wil de zaak het liefst in besloten zitting behandelen- Verder zegt spr., "dat door hem is ge vraagd toestemming om te plakken voor verkiezingen. Hem is gebleken, dat met het geven van vergoeding zeer vreemd is omgesprongen; het contract, zooals dit opgemaakt is door den gom.-veldwachter, is niet juist. Dhr Melis weet niets van een contract en is er benieuwd naar. De voorz- zal met den gem.-veldwachter spreken. In de vorige vergadering is be sloten te behandelen het gomeentcver- 'slag; hij heefteer niets van gezien op de agenda- De voorz. zegt toe, dat het in de volgende zitting zal behandeld worden- Ten slotte zegt spr-, dat er oen groep menschen is, die invloed tracht uit te oefenen op de benoeming van een burge meester- Spr. vraagt, of de Raad zich dan ook eens niet moét uitspreken over de benoeming van een burgemeester. Dhr Melis zegt: als do burgemeester ontslag heeft gekregen, is het geordend, dat het dag. bestuur or van kennis krijgt. Onze burgemeester heeft nog niet officieel ont slag, zoover spr- weet.' Spr. had het heter gevonden, dat dc burgemeester, zoolang hij niet officieel ontslag heeft, was aan gebleven. Dhr Jobse zegt, dat de burge meester niet meer kon aanblijven, dan zouden alle stukken, n;i 22 Juni getee- kend, .ongeldig zijn, aangezien hij offici eus 22 Juni ontslag heeft gekregen. Dhr Brouwer constateert, dat erernstige ver zakkingen in de Van Teijlingenstraat voor komen; hij verzoekt, dat de straatmaker hiernaar zal omzien. Dhr Arendse vraagt inlichting over Baan, Kanaalstraat- - Door den waarn- burgemeester, den heer W. N. Jobse, is bekend gemaakt, dat hij op het gemeentehuis voer het publiek te spreken is des morgens van half 12 tot half 1 en des namiddags van 45 u. Des Zaterdags alleen van half 12 tot 12 uur, terwijl hij aan huis te spreken zal zijn iederen werkdag des avonds van 7—8 uur. -Antwerpsche tl i amant han delaar verdwenen. D)e Libre Bel- giqüe" bevat een boric-ht uit Antwerpen, dat aldaar een groothandelaar in dia manten, genaamd V., verdwenen is, een tekort latend van meerdere millioenen. Die slachtoffers van deze krach zijn tal rijk. Hol is niet onmogelijk, dat do fa milie van den voortvluchtige de geld kwestie in der minne zal regelen,, maar het parket heeft op zijn bezittingen be slag gelegd, omdat er wellicht fraude in het spel is. Elr is ©en bevel tot in hechtenisneming tegen den handelaar uit gevaardigd Bargstortine, Reluter seint ons ■uil Cheyenne (Wyooming): Bergrotsen zijta neergestort en hebben verscheidene troe pen vee bedolven en vele gehouwen wegL gevaa-gd. Eén gat van 7 miji! lang, ©en mijl breed en honderden voeten diep is door de bergstorting ontstaan. B r iu i n v i s s c h e n in d M a a s. Gistermorgen hebben honderden vanaf de Maasbrug te Rotterdam en de rivieroevers een viertal bruinvisschen gadegeslagen, dal zich temidden van het scheepvaart- gewoel best scheen te vermaken. Het is oen zeldzaamheid, dat deze dieren zoo ver vanuit zee naar binnen dringen. Een royale bandiet. De Rooi- sche recherche zocht geruim m tijl reeds een bandiet, die door zijn moorden en diefstallen een heele streek terroriseert. De politie heeft een bedrag van 25.000 fx. uitgeloofd voor hean, die den bandiet arresteert. Deze voelt zich nU in zijn gevoel van eigenwaarde beleedigd. Hjj beeft een brief geschreven aan een krant te Warschau, waarin hij zegt: „Ik geef mij volkom-en rekenschap van <lo finan cieel© moeilijkheden van Polen, maar toch geloof ik, dal ik meer waard ben dan 25.000 fr. Ito loof aan ieder, die den moed heeft mij te afros toeren, een bedrag uit van 150.000 fr.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1925 | | pagina 5