DE ZEEUW
TWEEDE BLAD.
Dit de Provincie.
VAN
VRIJDAG 26 JUNI 1925. No. 221.
Hoe men de kiezers voorlicht. VII.
„De Banier", liet officieel orgaan der
St.' Ger. Partij, richt in haar nummer
van 18 Juni 1925 een rechtstreekschen
aanval op een artikel van ons A.-R.
program van beginselen, 't Is wel wat
laat, maar er is kans, dat we daarmede
toch in den goeden weg komen. Tot nu
toe was het altijd een aanvallen op per
sonen en daden van A-Rev. of het op
eige* gelegenheid trekken van conclusies,
die dan als „het A.R. beginsel" werden
aangeduid. Nu wordt het althans ons
mogeljjk gemaakt oen zakelijke, principi-
eele discussie te voeren.
De aanval van „De Banier" is gericht
op art. 4 van ons Program, waaruit het
volgende wordt, aangehaald
„De Overheid, zoo leert ze, is als die
naresse Gods g Ai ouden tot verheerlijking
van Gods Naam, en behoort diensvolgens
a. b. zichzelve, als daartoe in
volstrekten zin onbevoegd1),
te onthouden van elke rechtstreeksche
bemoeiing met de godsdienstige ontwikke
ling der natie; c. alle kerken of gods
dienstige vereenigingen, en voorts alle
burgers, onverschillig welke hun belij
denis aangaande de eeuwige dingen zij1,
te behandelen op voet van g e 1 ij' k-
heid;
„De Banier" trekt de conclusie, dat de
A.R. partij met deze beginseluitspraak
is afgeweken van het principieele stand
punt, dat door Groen van Prinsterer werd
ingenomen, althans aanvankelijk werd in
genomen, als ideaal, terwijl hij eerst la
ter, noodgedwongen, „als een noodzake
lijk kwaad", maar „met droefheid in het
hart", het standpunt zou hebben aan
vaard, dat nu in ons vermelde artikel
4 „als A.R. princiep is neergeschreven".
Als bewijs voor deze bewering wordt
aangevoerd, dat Groen op 9 Sept. 1869
scbreef (Ned. Gedachten I. bl. '23):
„Deze godsdiensüoosheid hebben wij
in 1862 aanvaard. Als een noodzakelijk
kwaad. Uit vrees voor erger."
Alvorens over Groen's uitspraken t.d.o.
nader te handelen, een tweetal opmer
kingen.
1. Het wil ons voorkomen, dat hetgeen
in artikel 4 van ons Program is neerge
legd, volledig overeenstemt met den geest
en de letter van de artikelen 168, 169 en
170 der Grondwet.
Art. 168. Ieder belijdt zijne godsdien
stige meeningen met volkomen vrijheid,
behoudens de bescherming der maat
schappij en harer leden tegen de over
treding der strafwet.
Art. 169. Aan alle kerkgenootschappon
in het Rijk wordt gelijke bescherming
verleend.
Art. 170. D|e belijders der onderschei
dene godsdiensten genieten allen dezelfde
burgerlijke en burgerschapsrechten, en
hebben gelijke aanspraak op het beklee-
den van waardigheden, ambten en bedie
ningen.
Nu heeft ook de afgevaardigde der
S.G.P. deze artikelen, bij zijn intrede
in de "Kamer, bezworen met den eed:
„Ik zweer getrouwheid aan
de Grondwet."
„Zoo waarlijk helpe mij God Almach
tig."
'.De vraag dringt zich aan ons op, niet
alleenhoe zou Groen dezen eed hebben
kunnen afleggen? Hij had dit beginsel aan
vaard, „als een noodzakelijk kwaad. Uit
vrees voor erger." Maar de vraag Hoe
heeft de afgevaardigde der S.G.P., die
blijkens zijn eigen uitspraken en die zijner
medewerkers in „De Banier" dit stand
punt thans niet langer acht te tolereeren
immers hiji verwijt de tegenwoordige
A.R. partij, dat zij het aanvaardt! ge
trouwheid aan deze beginselen kunnen
bezweren, onder aanroeping van den
Naam des HeerenZoo waarlijk helpe mij
God Almachtig?
Dis Kersten zal toch wel niet mede-
gaan^ met de verklaring, die een zijiner
partijgenooten onlangs tegenover ons in
debat gaf: Onze afgevaardigde heeft de
zen eed afgelegd, alleen om daarmede
te verklaren, dat de gron dwet be
staat. Indien Z.W.Eerw. dit indertijd had
gezegd, zou hij vermoedelijk niet als lid
der Staten-Generaal zijn toegelaten.
Ook zal ds Kersten zijn „eed van
getrouwheid" niet op dit punt willen
verzwakken met de bewering: Ik heb de
grondwet bezworen, met de bedoeling
om haar ,zoo mogelijk, te helpen wijzigen.
Dit moge toelaatbaar zijn op punten
van minder principieelen inhoud. Men
kan, dunkt ons, zonder eenig bezwaar
het Twee-Kamerstelsel voorloopig aan
vaarden en bij1 eede de getrouwheid daar
aan beweren, terwijl men zich voorneemt
de eerste de beste gelegenheid aan te
grijpen om dat stelsel te vervangen door
dat van een enkelvoudige „politieke" Ka
mer met daarnaast een „Kamer van be
langen".
Wanneer evenwel de hiergenoemde ar
tikelen van de Grondwet een zóó af
keurenswaardig beginsel tot wet hebben
verheven en daarbij persisteereneen zóó
afkeurenswaardig beginsel, dat Re Banier
zich geroepen acht speciaal de A.R. partij1,
die het aanvaardde, er om in staat van
beschuldiging te stellen en er haar lezers
®r®r in te lichten, danlijkt deze
A.R. partij toch wel gerechtigd tot de
i „De Banier" liet ret drukken.
vraag„Hoe heeft uw afgevaardigde dan
onder aanroeping van Gods heiligen
Naam getrouwheid aan dit beginsel met
eede kunnen bezweren?"
2. 'Gelijk bekend, heeft Groen van Prin
sterer nog vóór zijn dood het ontwerp-
Program van beginselen, door Dir Kuyper
ontworpen en hem onder de oogen ge
bracht, overwogen en er zijn sanctie op
gegeven. Ook het hier gewraakte artikel
had dus zijn instemming.
Daarmede vervalt, dunkt ons, reeds
aanstonds het beroep van „De Banier"
op Groen
Maar hu Groen's beschouwing zelve.
„Wat er is omgegaan in hot gemoed van
Groen, inzonderheid tusschen 1857 en
1862", zal thans wel moeilijk meer Zijn
na te speuren. Groen zelf schrijft daarover
niet. En zij'n vrienden, met wie hij er Wel
licht over gesproken heeft, zijn mèt hem
in de eeuwigheid.
Groen's gemoedbevveeg doet ook niet
terzake. De vraag is slechtsHeeft Groen
zich slechts gebukt onder een noodza
kelijk, niet te ontgaan stelsel van staatsin
richting, een „noodzakelijk kwaad", in
den absoluten zin van „kwaad", van
„zondig bestaan"? Ofheeft hij, zien
de op de ontwikkeling van het staats-
en volksleven, zij het na lange aarzeling,
zijn oude, ideale plan welbewust verla
ten en is hij' in 1862 overgestapt op
een ander principieel standpunt, dat hem
in staat stelde als „Evangeliebelijder" in
de positie van een „staatsman" zijn God
en Diens ordinantiën te dienen?
Ons dunkt het laatste.
Groen was te groot historiekenner en te
overtuigd „calvinist" om niet het stand
punt in te nomen, dat ook het nationaal
bestaan van den Nederlandschen Staat
en zijn constitutioneelen vorm niet
maar onder 'Gods „toelating", doch
naar Gods „bestel" ons zijn toegekomen.
Hij aanvaardde deswege dien Staat om
in de gegeven omstandigheden uit de
ordinantiën Gods de principiën van
Staatsbeleid op te bouwen, die waarborg
zouden geven, dat God de Almachtige
ook in dezen Staat Zijn eere zou ont
vangen en de Overheid van dien Staat
„als Gods dienaresse" zou regeoren.
Zóó, en niet anders, kan alleen Groen's
uitspraak worden verstaan
„Deze godsdiensteloosheid hebben wij
in 1862 aanvaard. Als een noodzakelijk
kwaad. Uit vrees voor erger."
Terloops merken wij op, dat Groen
deze uitspraak deed, bijzonderlijk met het
oog op de inrichting der school. Hij liet
na de groote teleurstelling van 1857 het
ideaal van „wat gevraagd werd, facul
tatieve splitsing, los en aan
vaardde,' als staatsschool, „de
neutrale schoolwelke voor het
Christendom boven elke geloofsverdeeld
heid partij kiest".
„Uit vrees voor erger."
Uit vrees voor „de staatsschool, (waar
in) binnensluipen (zou), wat christelijk
heet en tegen het Christendom ge
kant is".
Lees slechts wat hij schrijft, Ned. Ged.
I, bl. 23
Godsdiensteloosheid. De godsdiensle-
looze Staat laat al wat de godsdienst
betreft, de opvoeding vooral ook, over
aan de vrije ontwikkeling der Natie, in
kerkelijke vereenigingen belichaamd.
Deze godsdiensteloosheid hebben wij
in 1862 aanvaard. Als een noodzakelijk
kwaad. Uit vrees voor erger.
De schoolwet van 1857 gaf ons niet
wat gevraagd werd, facultatieve splitsing.
Zij gaf ons wél, na veeljarig overleg,
een staatsschool, die al wat christelijk is
verbant.
"Welnu, dan moet ook wederkeerig de
christen 'tegen proselytisme worden be
schermd. Dan mag niet in de staatsschool
binnensluipen, veel min worden beguns-
stigd, wat christelijk heet en tegen het
christendom gekant is. D&n moet de pleg-
tige verklaring worden nageleefd, waarop
de felbestreden schoolwet tot stand
kwam; dat alle „leerstellige en dogma
tische bestanddeclen, alles met één woord
wat tot het begrip des Christendoms, van
zijine waarheden, van zijne feiten, van
zijhe geschiedenis behoort, van de ge
mengde school verwijderd moet blijven".
Dian moet, zoo als van der Brugghen,
reeds vóór 1848 (met de vrijheid van
onderwijs, als veiligheidsklep) verlangd
heeft: „de Regeering er toe komen om
rondweg alle, volstrekt alle, vermelding
van iets dat naar godsdienst zweemt,
te verbieden".
Die Banier heeft zich hier weer schuldig
gemaakt aan de veelszins aangewende
practijk der polomiek, eon enkel woord,
een enkele zinsnede, uit het redeverband
losgerukt, te bezigen ter adstructie voor
een stelling, waarmede het aangehaalde
geen verband houdt en waarop het niet is
bedoeld.
Evenwel ofschoon rechtstreeks op
de schoolpolitiek gericht, hield Groen's be
schouwing niettemin verband met Staat
en Kerk, met Overheid en Godsdienst.
Nu schreef Groen,. Ned. Ged. 2 Oct.
1869, bl. 43, wat ook in Die Banier is
vermeld
Langen tijd heb ik vastgehouden aan
de mogelijkheid, dat, althans aan de be
lijdenis van den levenden God, in Ne
derland eenige voorrang zou worden ver
leend.
Sedert 1862 niet meer. Bij mijn terug
keer in de Tweede Kamer heb ik den
godsdiensteloozen Staat aanvaard.
Den godsdiensteloozen zeg ik, niet den
anti-christelijken Staat- Den onzijdigen
Staat, die alle kerken gelijkelijk be
schermt. Niet een Staat die zelf heer-
schende ongeloofskerk wordt.
AA* ie dit citaat leest, zonder de opzet
telijk voorop gestelde bedoeling om er
iets anders uit te bewijzen, zal moeilijk
aanvaarden, dat Groen de mededeeling
van zijn gewijzigd standpunt niet als
„het aanvaarden van een „nieuw prin
cipe" uitspreekt. En dat dit principe
hetzelfde beginsel is, dat na Groen's
accoordverklaring op den lsten Janu
ari 1878 als artikel 4 in 'het Program
van Beginselen der A.R. Partij werd
neergeschreven
„Langen tijd heb ik vastgehouden
„Sedert 1862 niet meer."
Is hier werkelijk iets anders uit te
lezen, dan het welbewust en met vrije
consciëntie overstappen op een ander
beginselpunt? Men moet den tekst geweld
aandoen om het tegengestelde te ponee
ren en alle pliantasie over de „droefheid
an Groen's gemoed" is hierbij sléchts
raise en scène, 'tBlijkt trouwens voor
wie het geheele betoog te dezer plaatse in
Groens geschrift overweegt en er niet
slechts luk-raak een lossen greep in doet.
Groen polemiseert met de Bosch Kern-
per, en beklaagt zich, dat hij met dezen
staatsman „ongaarne" polemiseert.
„Zwijgen, evenwél mag ik niet", zegt
hij, „waar hij de hoofdgedachte miskent,
die ik, ter verkrijging' van eensgezindheid,
aan alle partijen voorlegw e z e n 1 ij k e,
niet zoogenaamde scheiding van
Iierlc en Staat. L
„Reeds in het eerste nummer dezer
N e de r 1. Gedachten schreef ik
„Het shibboleth dat ik den liberalen
voorleg, ligt in de beteekenis der schei
ding.
„IVelke scheiding verlangt, gij? die
de volksconscientie onbelemmerd 1 tat, of
de zoogenaam'de, welke Thorbecke
mij, ten jare 1862, in ruil gaf, en die,
opgenomen .in de atmosfeer van onzen
leeftijd, op staatsalvermogen, aan onge-
loofspropaganda dienstbaar, uitloopt?"
„Telkens herhaalde ik deze vraag, be
slissend voor do toekomst van ons Land.
„Moet de afschaffing eener heer-
schende Kerk den weg banen om den
Staat te herscheppen in eene Kerk
de s ongeloofs, die haar onge
loof opdringt? moeten wij aldus,
terwijl er naar het 'heet, geen godsdienst
vaar staat meer is, inderdaad onder de
uitsluitende heerschappij gebragt worden
eener godsdienst van Staat, die in haar
algemeenheid tegen de overtuiging ,cn de
verkregen regten van alle gezindheden ge-
rigl is?"
En nu volgt een passus, jlie voor het
geding, dat onzerzijds op dit oogeoblil;
met Re Banier ^gevoerd wordt... van het
allergrootste gewicht, enafdoende is.
Men leze met aandacht.
Groen verwijt de Bosch Kemper, dat
deze hem volstrekt onjuiste meeningen
toedicht., als hij schrijft:
„Op godsdienstig gebied is de heer
Groen van Prinsterer met de ultramonta-
nen, reactionair, wanneer hij nu nog
zocht te herstellen de vereeniging
van Kerk en Staat en te handhaven het
gezag der menschen, in het bepalen van
godsdienstige leerstellingen.
„Maar hij is niet minder reactionair op
staatkundig gebied, liet beginsel van de
afschaffing eener hoerschende kerk is
het algemeen beginsel van de meest
beschaafde volken van Europa gewor
den."
MerkwaardigNa het citecren van deze
volstrekt onjuiste beschuldiging van de
Bosch Kemper roept Groen, als met ver
heffing van stem en in de uiterste ver
bazing (hij cursiveert 1) uit:
„Nu nog zoekt te" herstellen!
Men houde, mij ten goede, dat ik discussie
doelloos reken, wanneer men, zelfs
op den grondslag van het rede
beleid zijner tegenpartij, geen
acht geeft".
En dan volgt het reeds bovengemelde
gedeelte, dat aanvangt met: „Langen tijd
heb ik vastgehouden aan de mogëlijk-
heid1
Is hel nu duidelijk, of niet? dat Groom
de onmogelijkheid had ingezien om als
Evangeliebelijder èn Staatsman iu den
Staat der Nederlanden „van zijn leertijd"
zijn God te dienen, en „daarom, al
bleef het eerste zijn „ideaal" in een
anders geformeorden Staat,maar ook
de Staat van heden aanvaardde hij naar
Gods bestel een ander principieel
standpunt in te nemen (te „aanvaarden")
met de bedoeling om op dit standpunt de
eere Gods te mogen dienen?
D.it andere standpunt van „den gods
diensteloozen, zeg ik, niet ,den anti-chris
telijken Staat" isde Staat van ar
tikel' 4 van het Program van Beginselen
der A. R. Partij.
Die Banier doet tegenover Groen pre
cies wat de Bosch Kemper deed. Hij
schrijft hem toe te begeeren den Staat',
die dwingend optreedt „in het be
palen van godsdienstige leerstellingen.
De Banier lijdt aan dezelfde misvatting
als de Bosch Kemper, alsof er slechts
ééne wijze van „scheiding van Kerk en
Staat" mogelijk zou zijn.
Groen schrijft„Maar wat ik niet doe,
dat, zegt de heer de Bosch Kemper,
moet ik doen.
„Naar zijine anti-revolutionaire over
tuiging, dat de scheiding van Kerk en
Staat is geweest het werk des ongeloofs,
moet de heer Groen consequent de her
stelling van eene heerschende kerk wen-
sclien."
„Werk des ongeloofs is, niet een
scheiding, gelijk ik ze begeer en die in
eerbiediging der wederzgdsche regten een
waarborg van gemeen overleg zoekt,
maar de scheiding, die in vijandschap
wortelt en in satanische geloofsver
volging logische vrucht draagt!"
©eze uiterste consequentie schreef
Groen toe aan het beginsel, Öat „Thor
becke hem in 1862 in ruil aanbood".
Daarvoor bedankte hij. Maar de Staat,
welker 'Overheid als dienaresse Gods,
zich onthoudt van elke rechtstreeksche
bemoeiing met de godsdienstige ontwikke
ling der natie en alle kerken of gods
dienstige vereenigingen, en voorts alle
burgers, onverschilLig welke hun belij
denis aangaande de eeuwige dingen zij,
behandelt op voet van gelijkheid", dezen
„godsdiensteloozen Staat, dezen Staat, in
dien zin „neutraal", dien Staat „aan
vaardde" Groen, principieel en van hee
ler harte, nu hem de onmogelijkheid ge
bleken was om in het Nederland van zijn
dagen zijn ideaal vast te houden.
Nederland in 1920 is in geen enkel op
zicht anders dan het Nederland van
Groen's tijd, dan alleen hierin, dat door
de samenwerking dor Rechtsche partijen,
en de daarop steunende kabinetten, de in
vloed op het staatsbeleid niet van ker
kelijke leerstellingen, maar -— van de
Christelijke staatkundige beginselen groo-
ter is geworden.
AAraardoor o.m., waaraan Groen op het
einde zijns levens schier wanhoopte, de
wondere groei van het schoolonderwijs
met den Bijbel is gekomen.
De Banier en de St. Ger. P. beweren
tegenover do A.R. Partij wat de Bosch
Kemper tegenover Groen beweerde.
Daarom zouden ook wij geneigd zijn
te zeggen: Discussie schijnt doelloos,
wanneer men zelfs op den grondslag van
het redebeleid zijner tegenpartij geen acht
geeft.
m evenwel mogen wij niet."
R. A. den 0 u don.
Eerste luitenant dor infanterie P. C.
Dekker wordt van zijn detaeheering bij
het leger in Nederlandsch-Indië binnen
kort in Nederland terugverwacht-
Een dievenbende op de Ne-
derlandsch Be 1 gi sche grens.
Zuiddorpe, Koewacht, Overslag, St. Jan
steen eh voorts nog vele dorpen aan de
Zeeuwsch-Vlaamsch-Belgische grens, wor
den naar ie Belgische bladen mededeelen
de laatste weken, onveilig gemaakt door
oen bende dieven die alles meesleuren
wat niet te heet of te zwaar is: vlas, kip
pen, kunstmest, wpschgocd, enz. Voor
enkele dagen werden dieven op heeter-
daad betrapt door tolbeambten, die des
nachts op ronde waren. Do kerels waren
geladen mot manden, waarin zij kippen
'geborgen hadden.
Uit het onderzoek is gebleken dat de
dieven van België zich verstaan met die
van Nederland- Wanneer er in België ge
stolen wordt, dan wordt de buit in Hol
land aan den man gebracht; in België
wordt het goed verkocht, dat in Holland
wordt gestolen.
De politie in Holland werd van deze
bevindingen op dc hoogte gebracht en
enkele hunner legden zich in hinderlaag
aan de grens te Overslag-
Zij zagen op zeker oogenblik een 4-tal
kerels, met zakken geladen, aangestapt
komen. Zoodra deze kerels de politie za-
'gen opdagen, smeten zij hun buit weg en
vluchtten ijlings weg. De politie maande
hen aan te blijven staan en zich over te
geven, doch de dieven snelden verder.
Vuurschoten werden eerst in de lucht en
daarna in de richting van de vluchtenden
gelost- Atorondcrsteld wordt dat. er twee
dezer achtervolgden moeten gekwetst zijn
daar er twee bloedsporen werden ont
dekt, die in de velden verloren gingen-
De buit, door de bandieten achtergelaten,
bestond uit half nat waschgoed' en klee-
dingstukken.
Philippine. Do gemeenteraad heeft be-
•sloten naar aanleiding van de bepalingen
in het verdrag van Nederland met België
betreffende de visschers te Bouchaute,
een adres te richten aan den Minister
van Buitenlandsche Zaken, waarin er op
wordt gewezen dat door het toestaan van
het lossen van mosselen in dc Bouchaute-
haven de mossel visschers en mosselhan
delaren een ongelijke concurrentie zullen
krijgen, wat in het adres nader wordt
uiteengezet-
Souburg. Donderdag vergaderde de
Raad. Dhr. Jobse stelt zich voor als tij
delijk voorzitter en hoopt op de mede-
werking van den Raad. Behandeld wordt
benoeming tijdelijk wethouder. Dhr de
Priester stelt voor geen tijdelijk wethou
der te benoemen, zooveel zijn de werk
zaamheden niet- Dhr Melis betoogt, dat
een tijdelijk wethouder noodig is met het
oog op den goeden gang van zaken. Over
het voorstel van dhr do Priester staken de
stemmen, 5 vóór en 5 tegen; de zaak
wordt dus uitgesteld, volgens het regle
ment, tot de volgende zitting.
Behandeld wordt de jaarwedde van den
secr.-penningm. van het. Burg. Armbe
stuur- Het dag. bestuur wil f25 salaris
geven, terwijl de borgstelling f 400 be
draagt. Dhr de Priester zegt, dat f 25
geen salarisregeling is in vergelijking met
den borgtocht. Dhr Brouwer zou van geen
salaris spreken, om de zaak niet belache
lijk te maken, maar van een vergoeding.
Dhr de Priester drukt zijn bevreemding
uit, dat het voorstel niet van den Raad
is, maar van het Burg. Armbestuur. Dhr
'Cijsouw licht 'toe, dat er een verordening
is en dat deze een zekerheidstelling aan
geeft- Het voorstel om f25 vergoeding te
geven wordt mot 7 tegen 3 st„ die der
heeren Priester, Brouwer en Marijs, aan
genomen. Tot secr.-penningm. werd met
8 st. gekozen dhr J. C. Gabriëlse; 2 st.
blanco.
Behandeld wordt instructie gem.-secr.
en gem.-ontvanger. Dhr de Priester vraagt
of de betrokken personen eerst zijn ge
raadpleegd- Het blijkt ten opzichte van
gem.-ontvanger niet. Deze laatste heeft
bezwaren tegen één bepaling van de in
structie, dat de ontvanger geen nevenbe
trekkingen mag bekleeden zonder toe
stemming van B- en \V. Dhr Melis licht
deze zaak toe. Dhr de Priester kan er
zich niet mede vereenigen, want er kan
■een college komen, dat over de genoemde
bepaling anders denkt. Dhr de Priester
wenscht, dat bij de bepaling gevoegd
wordt: „met beroep op den Raad". Dit
wordt, aangenomen met 6 tegen 4 st. Bij
instructie gem.-secretaris wenscht dhr de
Priester dezelfde bepaling toegevoegd te
zien. Hierover staken de stemmen, 5 vóór
en 5 tegen, rechts tegen links. Bij de
rondvraag zegt dhr. de Pagter, dat in de
vergadering van 29 October 1924 besloten
is een instructie vast te stellen omtrent
de politie. Spreker heeft, daarvan nog
niets gehoord- De voorz. wil deze zaak
uitstellen tot er een nieuwe burgemeester
komt. Dhr Cijsouw zegt, dat de commissie
om deze instructie vast te stellen, nooit
meer is bijeengeroepen, toen was er nog
geen sprake van ontslag van den burge
meester. Spr. heef! zich dikwijls afge
vraagd, wanneer de politieverordening
toch eens zal komen. Dhr Suurmond is
ook van meening, dat dc politieverorde
ning had kunnen worden vastgesteld- Dhi
de Priester zegt, dat in de Bitlhemsche
ètraat een opgraving hooft plaats gehad
voor rioleering. Men heeft de zaak niet
kunnen vinden. Nu is er een aanschrijving
gekomen van den polder Walcheren, dat
de bewoners vóór 1 October de zaak
moeten in orde brengen. Spr. vraagt in
lichting. Dhr Marijs beklaagt zich over
de slechte rioleering en vraagt of de
betrokken personen verplicht zijn zoovee!
kosten te maken. Dhr Melis wil de zaak
het liefst in besloten zitting behandelen-
Verder zegt spr., "dat door hem is ge
vraagd toestemming om te plakken voor
verkiezingen. Hem is gebleken, dat met
het geven van vergoeding zeer vreemd is
omgesprongen; het contract, zooals dit
opgemaakt is door den gom.-veldwachter,
is niet juist. Dhr Melis weet niets van
een contract en is er benieuwd naar.
De voorz- zal met den gem.-veldwachter
spreken. In de vorige vergadering is be
sloten te behandelen het gomeentcver-
'slag; hij heefteer niets van gezien op de
agenda- De voorz. zegt toe, dat het in
de volgende zitting zal behandeld worden-
Ten slotte zegt spr-, dat er oen groep
menschen is, die invloed tracht uit te
oefenen op de benoeming van een burge
meester- Spr. vraagt, of de Raad zich dan
ook eens niet moét uitspreken over de
benoeming van een burgemeester. Dhr
Melis zegt: als do burgemeester ontslag
heeft gekregen, is het geordend, dat het
dag. bestuur or van kennis krijgt. Onze
burgemeester heeft nog niet officieel ont
slag, zoover spr- weet.' Spr. had het heter
gevonden, dat dc burgemeester, zoolang
hij niet officieel ontslag heeft, was aan
gebleven. Dhr Jobse zegt, dat de burge
meester niet meer kon aanblijven, dan
zouden alle stukken, n;i 22 Juni getee-
kend, .ongeldig zijn, aangezien hij offici
eus 22 Juni ontslag heeft gekregen. Dhr
Brouwer constateert, dat erernstige ver
zakkingen in de Van Teijlingenstraat voor
komen; hij verzoekt, dat de straatmaker
hiernaar zal omzien. Dhr Arendse vraagt
inlichting over Baan, Kanaalstraat-
- Door den waarn- burgemeester, den
heer W. N. Jobse, is bekend gemaakt, dat
hij op het gemeentehuis voer het publiek
te spreken is des morgens van half 12
tot half 1 en des namiddags van 45 u.
Des Zaterdags alleen van half 12 tot 12
uur, terwijl hij aan huis te spreken zal
zijn iederen werkdag des avonds van
7—8 uur.
-Antwerpsche tl i amant han
delaar verdwenen. D)e Libre Bel-
giqüe" bevat een boric-ht uit Antwerpen,
dat aldaar een groothandelaar in dia
manten, genaamd V., verdwenen is, een
tekort latend van meerdere millioenen.
Die slachtoffers van deze krach zijn tal
rijk. Hol is niet onmogelijk, dat do fa
milie van den voortvluchtige de geld
kwestie in der minne zal regelen,, maar
het parket heeft op zijn bezittingen be
slag gelegd, omdat er wellicht fraude
in het spel is. Elr is ©en bevel tot in
hechtenisneming tegen den handelaar uit
gevaardigd
Bargstortine, Reluter seint ons
■uil Cheyenne (Wyooming): Bergrotsen zijta
neergestort en hebben verscheidene troe
pen vee bedolven en vele gehouwen wegL
gevaa-gd. Eén gat van 7 miji! lang, ©en
mijl breed en honderden voeten diep is
door de bergstorting ontstaan.
B r iu i n v i s s c h e n in d M a a s.
Gistermorgen hebben honderden vanaf de
Maasbrug te Rotterdam en de rivieroevers
een viertal bruinvisschen gadegeslagen,
dal zich temidden van het scheepvaart-
gewoel best scheen te vermaken. Het is
oen zeldzaamheid, dat deze dieren zoo
ver vanuit zee naar binnen dringen.
Een royale bandiet. De Rooi-
sche recherche zocht geruim m tijl reeds
een bandiet, die door zijn moorden en
diefstallen een heele streek terroriseert.
De politie heeft een bedrag van 25.000
fx. uitgeloofd voor hean, die den bandiet
arresteert. Deze voelt zich nU in zijn
gevoel van eigenwaarde beleedigd. Hjj
beeft een brief geschreven aan een krant
te Warschau, waarin hij zegt: „Ik geef
mij volkom-en rekenschap van <lo finan
cieel© moeilijkheden van Polen, maar toch
geloof ik, dal ik meer waard ben dan
25.000 fr. Ito loof aan ieder, die den
moed heeft mij te afros toeren, een bedrag
uit van 150.000 fr.