!>E ZEEUW
TWEEDE BLAD.
E HEMELLOODS.
FEUILLETON.
VAN
DONDERDAG 18 JUNI 1925- No. 217.
Dc Rijksmiddelen.
Mei 1925 lijkt op 'teerste gezicht een
uitstekende maand voor 's Rijks schat
kist geweest te zijn. Het totaalcijfer is
3i/2 millioen hooger dan dat van Mei
1924. Toen was het f 39.995,268,16thans
f43.642.065.99.
Zoowat alle middelen wijzen een stij
ging aan. Sommige een belangrijke, ais
o.a. de Bier-accijns nagenoeg 7 ton (een
stijging van f,342.000 op over het mil
joen!), Zegelrechten ruim 5 ton; Divi
dend- en tantièmebelasting, ruim 4 ton;
Rijwielbelasting idem (deze bracht Mei
1924 nog niets op)Successie circa 4
ton; Registratie ruim 3 ton. Tabak bijna
2 ton, Personeel en Suiker circa U/2
ton; Domeinen ruim 011 Vermogensbelas
ting bijna een ton. Grondbelasting een
naive ton; en loodsgelden f30.000..
Minder groot was het accres op den
Geslachtaccijns f8000, Goud en Zilver
f6000. Inkomstenbelasting f5000 en
Staatsloterij f12.
Minder daarentegen brachten op: Ge
distilleerd 3 ton, Mijnen circa I1/2 ton
(gedaald van f 148 duizend op f 1232)
Invoerrechten I' 613000. W ijn f 15000, D|o-
meinen f5000. Zout f3000. Speelkaarlen
f184.
De meerdere opbrengst der Loodsgel
den wijst wel op een iets levendiger
internationaal verkeer ter zee, doch de
overige verkeersmiddelen (Invoerrechten
en Statistiekrecht) geven nog geen gun
stige cijfers voor het internationaal ver
keer te land.
Over de vijf eerste maanden van 1925
werd ruim 15 miljoen gulden meer opge
bracht dan het vorige jaar. De getallen
zijn f 189,597.356 en f 174.424.547.
In 'het Lecningsfonds vloeide tot ulti
mo Mei f 43 miljoen, dat is slechts enkele
guldens minder dan over hetzelfde tijd
vak van 1924.
Vliegen over ambtenaarssalarissen.
liet Staatsbestuur moet ook goedkooper
worden. Ik sta niet op het standpunt
dat de ambtenaarssalarissen te hoog zijn,
al kon eenige bezuiniging misschien niet
uitblijven, maar ik sta wel op het stand
punt, dat het nu uit moet zijn. Men is
al te ver gegaan; maar liet is altijd
moeilijk om dergelijke dingen ongedaan
te maken en ik zou niet gaarne de
verantwoordelijkheid van een belofte op
op mij nemen.
Deze zelfde heer Vliegen schreef ook
in „De Gemeente" van 16 Sept. 1922:
„Delastingverhoogirig zal schier onmoge
lijk zijn. Men moet dus komen tot verla
ging der uitgaven. Voor ons is het van
zelfsprekend, dat verlaging van salarissen
en loonen daarbij het allerlaatst in aan
merking komt. Daar zijin wij in elk geval
nog niet aan toe."
Hierin ligt de erkenning dat het er wel
toe komen kon.
Schaper over ambtenaarssalarissen.
Wanneer kon worden vastgesteld dat
tegenover de loonen in de particuliere
nijverheid verdiend, de ambtenaren en
werklieden in dienst der Overheid on
evenredig hooge inkomsten hebben, qlaar
is herziening dier inkomsten geboden.
Zelfs de armste arbeider moet belasting
betalen voor de salarissen en loonen, be
steed bij de openbare besturen. Van een
man; die 25 gulden loon per week ver
dient te vergen dat hij belasting opbrengt
voor 'tloon van f35 van een man die
wellicht minder presteert, dat gaat niet
aan.
Dat de loonen in openbaren dienst
moeten worden verlaagd, is voor deze
medemenschen zeer onaangenaam; te
veel hebben zij ook thans niet.
Doch de arbeiders en employees in par
ticulieren dienst ondergaan dit lot even
min met genoegen en het is van hen
niet te vergen dat zij van dit verlaagde
inkomen onevenredig veel' offeren voor
hun lotgenooten in openbaren dienst.
Esn verhaal uil hel Verre Westen.
Vliegen en Schaper zijn het op één
punt niet eens; blijkens de gespatieerde
woorden.
Overigens spraken beiden verstandige
woorden. Die van Schaper ontleenden
wij aan een opstel van dien heer in „Het
Volk", waarin nog wel meer verstandige
woorden van hem voorkomen.
V»
Hoe men zijn volkje voorlicht.
Wij hadden nu al enkele artikelen:
„hoe men de kiezers voorlicht", en daar
kwam „Het Volk" niet al te best af.
Maar men mag ook wel een lijst aan
leggen met „hoe men de eigen vrienden
of zijn lezers) voorlicht". Want dat laat
in „Het Volk" ook vaak te wenschen
over,
In het blad van Maart 1924 deelde
de redactie mee dat de soc.-dem.fractie
in de Tweede Kamer ieder jaar stemt
tegen Hoofdstuk I der Staatsbegrooting.
„En dat doet zij om daarmee zich te ver
klaren tegen het burgerlijk karakter van
van het Regeeringsbudget. Een princi-
pieelo stellingneming, een afwijzing van
de Burgerlijke Regeering op zichzelve."
Zoo schreef het blad.
Dut men nu in soc.-dem. yerkiezings-
libel zich vergisft, is tot daaraan toe,
maar dat een soc.-dem. dagblad, in vol
komen vredestijd, zoo met spek schieten
kan, is ons een raadsel.
Bij onderzoek is ons gebleken dat van
1900 1925 (bijt gelegenheid willen wij
ons onderzoek ook tot nog vroeger uit
strekken) Hoofdstuk I dei' Staatsbegroo
ting steeds zonder hoofdelijke stemming
is .aangenoiWn, met uitzondering van
de begrooting voor 1919; toen werd stem
ming gevraagd over Hoofdstuk 47 voor
19 tegen. Over de begrooting voor 1920
werd ook stemming gevraagd, maar
door de communisten, en die stemden
toen togen, maar alle aanwezige (15)
soc.-dem. stemden voor. Bij1 de volgende
begrootingen ging Hoofdstuk I er telkens
weer z.h.s. door.
Toch schreef „Het Volk": onze fractie
heeft altijd voor Hoofdstuk I der Staats
begrooting gestemd en bedoelde daarmee
,een principieeie afwijzing van de Rurger-
Regeering op zichzelvo".
Slikken de lezers van „Het Volk" zulk
een vergissing zoo maar?
Vergissingen.
Ook de heer Kleerekoper, de soc.-dem.
spreker te VTissingen, heeft zich dezer da
gen op ergerlijke wijze „vergist".
Wij hopen dit morgen te kunnen aan-
toonen.
2.)
(Nadruk verboden.)
Schrijven verveelde haar. Zij had nie-
mand, aan wien zij een brief kon zeil
den. Waarom zou zij dan haar vingers
krommen tot het maken van die rare
kleine letters? Achter de geheimen der
rekenkunst kwam zij daarentegen zonder
noemenswaardige moeite. Immers, zij zou
later het vee moeten verkoopen, want
haar vader merkte soms niet eens, wan
neer hij bedrogen werd. Haar denk
beelden over opvoeding berustten hoofd
zakelijk op een nuttigheidsgrondmet
hetgeen niet terstond noodig scheen te
zijn, weigerde zij haar tijd te verbeuzelen.
Zoo heeft zij mij een geheelen winter
op do pijnbank gehouden met haar kop
pigheid en hoogmoed. Een beroep op
haar vader leidde tot niets. Dieed ik het
ee* enkele maal, dan sloeg zij de armen
om zijn hals en schudde haar lange
manen, totdat zij hem geheel' omhulden,
en de man weerloos was. Vaarwel dan
vaderlijke tucht!
Berekeningen.
Een bekend vooraanstaand man in do
S.D.A.P. heeft berekend dat dc recht-
schè partijen niet ongehavend straks uit
den stembusstrijd zullen komen.
Door een verandering in de Kieswet
aangebracht; zal het niet meer mogelijk
zijn dat bijzondere verbinding der lijsten
ons een winst bezorgt van twee leden,
gelijk dat in 1922 geschied is. Ook den
Roomschen zal ditzelfde gelukje thans
ontgaan. Ook zal Kersten onze partij!
en Kromsigt de Chr.-llist. Unie benadee-
len.
Het is allemaal best mogelijk. Maar
een antirevolutionair die met zijn God
in de eerste plaats rekent, laat zich
door dergelijke berekeningen niet ont
moedigen noch verschalken. Hij werkt
wat hij kan tot den laatsten dag voor de
stemming. Hij blijft in de weer. Hij gaat
op vangst uit. Ook op stille vangst, met
den hengel van het huisbezoek. Eu als
hij 30 Juni zich ter ruste legt, stelt hij
de zaak der verkiezingen in 's Hoeren,
handen.
Natuurlijk rekent hij ook wel op tegen
vallers. üiie kreeg hij al enkele te ervaren.
Van oude vrienden, die nu niet mee
gaan, om verscheidene, meest onbedui
dende redenen. Die de candidatenlijst
voor Staalman mee teekenden. Die met
Kersten meegaan. Die naar links neigen.
Doch zijn voornemen is niet dezulken
nu reeds over te geven. Hij zal' nog wel
eens bij hen aankloppen. Het is den
Calvinisten van ouds niet eigen bij de
pakken neer te zitten of den moed te
verliezen.
Omtrent den vermoedelijken uitslag
weet niemand iets. Wij laten er ons
ook niet mee in. Alleen bedenke een
ieder van ons wel, dat hij' liet best doet te
De Prins kon nog het meest van baar
j gedaan krijgen. Om hem genoegen te
j doen zat zij wel een uur achtereen let-
j ters en woordjes te krabbelen, maar zelfs
zijn invloed en gezag hadden een grens.
„Moet ik?" gaf zij hem eens ten ant
woord op een vermaning tot trouwer
studeeren; „moet ik?" En het trotsche
kopje opheffend en met een eigenaar
dige beweging het naar achteren wer
pende, keek zijl hem strak aan en vraag
de: „Waarom?"
Toen zag de Prins haar spotachtig!
aan, zeide na een oogenhlik zwijgens
op koelen toon: „Ik zou waarlijk niet
•weten waarom", en keerde haar dein
rug toe. Zij vloog op hem af, greep
hem bij den arm, schudde dien heftig,
eu riep bevend van drift: „Gij moogt
zoo niet tegen mij spreken, en gij moogt
mjj niet zoo den rug toedraaien, hoor!"
„Wat een hooghartig prinsesje!" zei
hij. haar bewonderend aanziende. „Wat
zal zij te eeniger tijd oppermachtig haar
schepter zwaaienWas ik onbeleefd
tegen je, Gwen? Dan spijt het mij
heusch."
Haar drift was voorbij en zij keek
hem aan, alsof zij voor hem had kan
nen knielen. Daar zij echter te trotsch
was om haar gevoel te toonen, liet zij
werken alsof er werkelijk gevaar voor
tegenslag bestond. Werken of het lot van
land en volk aan één stem hangt dat
alleen kan de speculaties van den tegen
stander beschamen.
De ontwapenings-leus.
Déze leus is van jongen datum.
De Vrijzinnig-Democraten dachten er in
1920 nog niet aan. En in 1922 ook niet.
Toen zonnen ze nog slechts op vermin
dering.
ITet werkprogram der V. D. 1920 vraagt
„instandhouding organisatie van ge
oefende mannen niet eenvoudige bewape
ning", enz.
Mr Marchant (v.-d.) op 23 Nov. 1920
in d'e Tweede Kamer: „dat wil niet zeg
gen dat wij nu maar moeten ontwa
penen Onze plicht is wel tegen een
aanval van dien kant ernstig verweer
te bieden".
Dezelfde in de Tweede Kamer 9 Juni
1921 Handelingen. If blz. 2801„Ik ben
overtuigd dat wanneer wij morgen fi
naal ontwapenen, onze positie zoo
danig zou verzwakken dat wij feitelijk on
mogelijk zouden worden onder de ge
geven omstandigheden".
Mr Oud (v.-d.) schreef in 1922 in „Om
d'e democratie": „Ontwapening door ons
land alleen zou ons slachtoffer kunnen
maken van een politieke werkelijkheid,
waarin de algemeene ontwapening nog
niet is verwezenlijkt".
In het voorjaar 1923 pleitte mr Mar
chant in dé Tweede Kamer voor een mi
litaire politiemacht en sprak mr Van
Embden (v.-d.) in de Eerste Kamer liet
reeds door ons gereleveerde woord: „Vol
maakte weerloosheid is bijna de uitnoo-
diging: kom binnen".
De sociaal-democraten dito dito.
Mr Troelstra handhaafde nog in 1913
tegen dr Gorter de verplichting om het
Vaderland te verdedigen; „de grond waar
we op geboren zijn; de bodem waarop wij
sociaal-democraten streden tegen onze
eigen bourgeoisie is ons heilig, niet het
minst om dien strijd zelf. Het feit, dat op
de verschillende socialistische programs
het volksleger voorkomt, bewijst al vol
doende dat. de internationale sociaal
democratie den plicht om het vaderland
te verdedigen erkent".
Program S. D. A. P. in 1.914 vraagt, „be
vordering volksweerbaarheid in plaats van
het staande leger".
In zijn „De Wereldoorlog en de Sociaal-
democratie" schrijft mr Troelstra (blz.
69) over verdediging van het
vaderland: „Wanneer een slaat zoo
danig is gelegen tusschen twee oorlog
voerenden; zijn gebied, zijn kusten, zijn
havens zoodanige stralegische beteekenis
hebben in een uilgebroben oorlog, dat hel
onverdedigd zijn van dit gebied dezen in
de noodzakelijkheid brengt om elk voor
zich het tegen den ander in staat van
tegenweer te brengen, dan dwingt hij
.hén feitelijk zijn land te bezetten om het
als oorlogsterrein te gebruiken"- En
(blz- 126) over nationale ontwape
ning: „Pogingen om de ontwapening na
tionaal, met verwaarloozing van de inter
nationale belcekenis, ligging, plichten en
verhoudingen van het land te doen plaats
hebben, zullen hoogstens aan de partij
een mooilijkend programpunt, waarmee
in zekere kringen te paradeeren valt, ver
schaffen, maar de natie daarom nog niet
verlossen van het militarismeWie op
de beteekenis lot van de nationaliteit in
tijden dat het volk wordt aangevallen,zal
moeten toegeven dat, zoolang gewapende
inval mogelijk blijft, een regeering die
daartegen geen geregeld defensiewezen
inricht, het volk bij aanval zou drijven in
den l'ranc-tireurskrijg, den vreeseiijksten
dien men zich denken kan".
Van mr Troelstra zijn ook deze mooie
uitspraken: dat de nationale gedachte
de nationale geschillen moet overheer-
schen; en dat de beweging van het „geen
man en geen cent" uitloopt op pure
demagogie.
En van Vliegen (in zijn „Tusschen
Basel en Genève") dat hij „zou aarzeler
inzake ontwapening, als hij geloofde in
een nieuwen wereldoorlog in den naasten
tijd".
Terwij „Het Volk" van 29 Mei 1918 her
innert: „Onze Kamerfractie heeft stelsel
matig haar stem gegeven aan credieten,
aangevraagd voor mobilisatie. Zij be
schouwt ze als onafwijsbare voorwaarde
wwiwr/aiawwwnwaiawi in im ï.tim m WN»iirnwMWflff>W'^wi*>ru;>»iTi>ri.inn
het bij dien enkelen vriendelijken blik
en ging weer zitten, om de taak af te
maken, waartegen zjj zich eerst verzet
had- Dit gebeurde kort na de komst van
den Loods te Zwaankreek, en toen de
prins dien avond met mij naar huis
reed, zeide hij na lang peinzen: „Zij
meest eigenlijk godsdienstonderwijs krij
gen. 'tAime kind zal hoe. langer 7.00
onhandelbaarder worden. De Loods zou
ons hierin van dienst kunnen zijn. Zoudt
gij kans zien om het daarheen te sturen?
Vrouwen Jiebben zoo iets noodig; het
verzacht en beschaaft ze."
,Zou zij hom in huis willen toelaten?"
vraagde ik.
„Missch'enmisschien niet", antwoord
de hij langzaam. „Gij zoUdt het kunnen
probeer en."
Ik deed het, maar' haalde er eenigs-
zins onhandig, vroes ik, den naam van
den Prins bij.
„Zegt de Prins, dat de Loods mij goed
moet maken?" riep zij. „Ik wil hem niet
zien. Ik heb een hekel aan hem, en aan
u ook!"
Het verdere van dien dag was voor
het onderwijs verloren, en toen de Prins
latei' op den middag kwam, ontving zij
hem mot den uitroep: „Ik wil dien ver
velenden Loods hier niet hebben! Ik heb
j Kan een Boer Sociaal-democraat zijn?
Onmogelijk. Reeds het feit zelf dat de socialisten de heftigste tegenstanders van
het particulier bedrijf zijn, sluit elk lidmaatschap der boeren van socialistische
vereenigingen uit.
't Is echter interessant, en zelfs komisch, na te gaan', hoe de socialistische
bladen en voormannen met elkander in tegenspraak komen, als zij den boer op,
willen gaan.
Althans in Duitschland.
„Jung Land", het practische tijdschrift voor .het platte land, verschijnend te M.
Gladbach, geeft daarvan eenige treffende staaltjes:
„Boeren en arbeiders behooren bijeen,
en beiden behooren in de rijen der so
ciaal-democraten."
(Het ten bate der socialistische Land-
agitatie uitgegeven „Bayerische Wochen-
blatt ,no. 52 1912.)
„De landarbeiders en kleine boeren
moeten hunne hoop op de sociaal-demo
cratie stellen."
(Der Landbote Soc. Kalender 1912.)
„Vaak werd het van sociaal-democra
tische zijde gezegd: Boeren en arbeiders
behooren bijeen."
(Bayerische .Wochenblatt no. 19, 1912.)
„De öenigc redding: De arme boer, die
arme kerel wordt in woede en' leed so
ciaal-democraat."
(Westfal Volkskalender 1912.)
„De kleine boer kan slechts aan de so
cialisten zijne stem geven, want de so
ciale verhoudingen zullen eerst dan ver
anderen, als de sociaal-democratie over
wint."
(Westfal Volkskalender 1912.)
„De boeren, die zich niet proletariërs,
maar echte boeren' gevoelen1, zijn voor
ons niet alleen niet te winnen, maar zij
behooren tot onze gevaarlijkste tegen
standers."
(Kautsky 1894/'95 I Bnd. no. 9.)
„Zeggen wij het maar rechtuit» Wij
kunnen de massa, der kleine boeren van
heden op morgen slechts winnen, wan
neer wij hen iets beloven, waarvan we
weten, dat we 't zelf niet houden kunnen."
(Engels Neue Zeit 1894/'95 I 10.)
„De boer is een vijand der sociaal-
democratie en de steunpilaar van iedere
reactie. Hem voor ons te winnen, is ver-
geefsche moeite."
„Genosse" Paech in de Neue Zeit 1909
II no. 44.)
„Wie gelooft, dat 't ons ooit gelukken
zou de boeren voor de sociaal-dem. ar
beiderspartij te winnen, die heeft het glad
mis."
(„Genosse" Auer op den Partijdag te
Frankfort Protokoll Blz. 126.)
„Slechts diegenen onder de boeren, die
aan het voortbestaan hunner eigen klasse,
twijfelen, die niet langer er aan twijfelen,
dat de bedrijfsvormen, waarop hun eigen
bestaan rust, tot ondergang gedoemd zjjn,
slechts zij zijn in staat, de leer van het
socialisme te begrijpen."
(Kautsky Neue Zeit 1894/'95 I 9.)
Kautsky heeft het wel aan 't juiste eind, als hij zegt, dat de socialisten' den
boeren niets anders hebben aan te bieden dan de voorspelling van hun
nen ondergang.
Welke boer zou zich dan vrijwillig in het graf leggen, dat het socialisme voor
hem delft!
De vraag: „Kan een boer sociaal-democraat zijn" beantwoorden wjj dus met
't woord: onmogelijk. (Centrum.)
om den oorlog buiten onze grenzen te
houden".
Zoo schreven vrijzinnig- en sociaal
democraten vroeger. Nu wij hen vanwege
hun malle ontwapeningsleus bestrijden
moeten, doet het ons genoegen, om te
bewijzen dat. zij het mis hebben, ons op
henzelven te kunnen beroepen.
Rede ds Van Lummel.
Gisteravond sprak voor een stamp
volle zaal in Je Prins van Oranje te Goes
voor de A. R. Kiesvereeniging ds Van
Lummel van Zuialand een politieke rede
uit. Na opening op ue gebruikelijke wijze
en een inleidend woord van den voorz.
dat levens een felicitatiewoord inhield
aan het adres van den spreker, die zijn
69en jaardag vierde verkreeg ds van
Lummel het woord. Spr. had tot onder
werp gekozen: „Waar het bij de a.s.
verkiezingen cm gaat?"
Het gaat altijd onn die eene vraag:
wie zai de baas zijn, God of de menscb.
De vraag: „hoe staat gij tegenover den
Ohristus?", is de eenige, die de paxtiji
indeeling beheerscht. Spi. kan zich niet
begrijpen, dat een redelijk mensch, die
zegt in God den Allerhoogste te gelooven,
Hem toch buiten sommige terreinen wil
sluiten, waar Hij geen zeggenschap mag
hebben.
Ook in de staatkunde hebben wijl te
vragen: wat. eischt God van ons i.11 Zijin
Woord? Overal, ook in de staatkunde,
moeten wij Christus' getuigen zijn. Wat
waren er in de dagen van Groen wei
nigen. die dat begrepen.
En wat heeft ar Kuyper er een arbeid
en moeite aan moeten geven, eer ons
Christelijk volksdeel begreep wat dure
plicht was. Hoe zwaar was ook het
werk van De Savornin Lohman, en
Schaapman, ieder in hun kring!
Ei' is geen land op de wereld, waar
men zulk een heerlijk voorrecht heeft als
wij hc-bben in de A. R. partij'. In som
mige landen Spr. noemt Engeland, en
niet de minste begeerte om goed te zijn,
en en gijzelf hebt ook niets met
hem op."
De Prins keek haai' met groote oogen
aan. „Hoe verzin je het! Ik heb er nooit
iets van gezegd."
„Gij hebt een paar dagen geleden tegen
vader ever hem gelachen."
„Heb ik dat gedaan? Dan haast ik mij
om te verklaren, dat ik van gedachten
veranderd ben. Hij is een goed moedig
man".
„blij valt gedurig van zijn paard", zeide
zij minachtend.
„Integendeelik geloof dat hij nu goed
in den zadel blijft zitten."
„En dan", vervolgde zij. „hij is nog
maar een spring in 't veld. Dat zei Bill
verleden week."
„Nu ja. hij zou wat order kunnen zijn,
maai' dat. wordt, immers niet den dag
beter."
,,'tMag zijn, zooals bet wil, hij zal
h ier geen voet zetten.
Maar hij kwam toch, niettegenstaande
aie plechtige verzekering, en wel onder
haar eigen geleide, op een broeierigen
avond in Augustus.
„Ik vend hém 'in de kreek", gaf zij',
op. als reden voor het breken van haar
woord, en ons uitdagend aanziende.
de Vereen. Staten draagt het, staat
kundig leven nog wel een algemeen Ghr.
stempel, maar een partij, als de A. R.
partij hier te lande, heeft men er niet.
Wat heeft God aan een klein volk, als
het onze, dus een rijk voorrecht ge
schonken
In Duitschland dat na dc revolutie
ook „gezegend" is met het godsdienst-
looze onderwijs begint men nu ook te
vragen'naar oen vrije school. Achter die
vraag schuilt wellicht ook die naar een
Christelijke staatkundige partij. Hetzelfde
geldt voor Hongarij'e. Hoe vei' zijn wij
dus andere landen voor!
Nu zijn er tegenwoordig tal van kleine
partijtjes, die zeggen beter te weten wat
A. R. is, dan wij. De A- R. partij is
echter de eenige, die het beginsel: tegen
de revolutie, het Evangelie, in de politiek
wil toepassen en beeft toegepast. Dat
durft spr. zonder blikken of blozen ver
klaren.
Het revolutie-monster steekt den laat
sten lijd steeds driester den kop op.
Dat weet ieder, die z'n krant leest. Op
merkelijk zijn ook de pogingen, van soc.
cicm. zijde, om saamwerking te zoeken
met een deel der R. K. partij. Tegelijk
scheldt de S. D. A. P- ons uit vpor
aartsconservatief.
N'n kwam spr. tot de meer practische
politiek. Wij, A. R., willen handhaven
den Ghristelijken grondslag van ons staat-
best'uur, de orde, door God ook voor
hel; staatsleven besteld. In dit verbond
herinnert spr. aan het verijdelen van het
spoorwegavontuur in 1903 en het revo-
hitiepngen in 1918, beide door liet op
treden der rechterzijde.
Ook het zesde gebod heeft beteekenis
voor het publieke leven, waarbij spr.
wijst op de ergerlijke propaganda aan de
linkerzijde vcor het vermoorden van de
ongeboren vrucht. Dan het zevende ge
bod, inhoudende een Goddelijke ordinan
tie voor het huwelijksleven. 0n wat wil
men links? Men wii gelijkstelling, van
gehuwde en ongehuwde moeders. De man
moot niet langer het hoofd der echtver
bintenis zijn. Spr. citeert in dit verband
„Ik geloof, dat ik behouden aan den
overkant zou zijin gekomen, want Flip
was juist weer begonnen te zwemmen",
zei hij vriendelijk.
„Neen, da.t zoiudt U niet", wierp zij
hem tegen. „U zoiudt afgedreven zijn
naar den hollen weg en u behoorde heel
dankbaar te zijn."
„Dat ben ik", haastte hij zich te zeg
gen: „erg dankbaar. Maar ik ben de
Zwaan al meer overgestoken."
„Niet wanneer de vloed kwam op
zetten." j
„Zeker wel! Ik ben er oiver gekomen,
toen zij hooger stond dan nU."
„Toch niet, waar de oevers rotsachtig
zijn."
„Neen, dat niet."
„Ziet u dan wed! U zoudt verdronken
zijn zonder mijn lasso!" riep zij zege
vierend.
Eerlijkheidshalve moest hjj eindelijk
toestemmen.
Die Iwee hadden veel overeenkomst
met elkander, beiden Vurig van geest,
levendig van verbeelding, heel gevoelig-
Teen de Voortrekker binnenkwam, stelde
Gwen hem vroolijk den Loods voor, als
zijnde door haar lasso gered van den
dood in de golven.
(Wordt vervolgd.)