!>E ZEEUW TWEEDE BLAD. E HEMELLOODS. FEUILLETON. VAN DONDERDAG 18 JUNI 1925- No. 217. Dc Rijksmiddelen. Mei 1925 lijkt op 'teerste gezicht een uitstekende maand voor 's Rijks schat kist geweest te zijn. Het totaalcijfer is 3i/2 millioen hooger dan dat van Mei 1924. Toen was het f 39.995,268,16thans f43.642.065.99. Zoowat alle middelen wijzen een stij ging aan. Sommige een belangrijke, ais o.a. de Bier-accijns nagenoeg 7 ton (een stijging van f,342.000 op over het mil joen!), Zegelrechten ruim 5 ton; Divi dend- en tantièmebelasting, ruim 4 ton; Rijwielbelasting idem (deze bracht Mei 1924 nog niets op)Successie circa 4 ton; Registratie ruim 3 ton. Tabak bijna 2 ton, Personeel en Suiker circa U/2 ton; Domeinen ruim 011 Vermogensbelas ting bijna een ton. Grondbelasting een naive ton; en loodsgelden f30.000.. Minder groot was het accres op den Geslachtaccijns f8000, Goud en Zilver f6000. Inkomstenbelasting f5000 en Staatsloterij f12. Minder daarentegen brachten op: Ge distilleerd 3 ton, Mijnen circa I1/2 ton (gedaald van f 148 duizend op f 1232) Invoerrechten I' 613000. W ijn f 15000, D|o- meinen f5000. Zout f3000. Speelkaarlen f184. De meerdere opbrengst der Loodsgel den wijst wel op een iets levendiger internationaal verkeer ter zee, doch de overige verkeersmiddelen (Invoerrechten en Statistiekrecht) geven nog geen gun stige cijfers voor het internationaal ver keer te land. Over de vijf eerste maanden van 1925 werd ruim 15 miljoen gulden meer opge bracht dan het vorige jaar. De getallen zijn f 189,597.356 en f 174.424.547. In 'het Lecningsfonds vloeide tot ulti mo Mei f 43 miljoen, dat is slechts enkele guldens minder dan over hetzelfde tijd vak van 1924. Vliegen over ambtenaarssalarissen. liet Staatsbestuur moet ook goedkooper worden. Ik sta niet op het standpunt dat de ambtenaarssalarissen te hoog zijn, al kon eenige bezuiniging misschien niet uitblijven, maar ik sta wel op het stand punt, dat het nu uit moet zijn. Men is al te ver gegaan; maar liet is altijd moeilijk om dergelijke dingen ongedaan te maken en ik zou niet gaarne de verantwoordelijkheid van een belofte op op mij nemen. Deze zelfde heer Vliegen schreef ook in „De Gemeente" van 16 Sept. 1922: „Delastingverhoogirig zal schier onmoge lijk zijn. Men moet dus komen tot verla ging der uitgaven. Voor ons is het van zelfsprekend, dat verlaging van salarissen en loonen daarbij het allerlaatst in aan merking komt. Daar zijin wij in elk geval nog niet aan toe." Hierin ligt de erkenning dat het er wel toe komen kon. Schaper over ambtenaarssalarissen. Wanneer kon worden vastgesteld dat tegenover de loonen in de particuliere nijverheid verdiend, de ambtenaren en werklieden in dienst der Overheid on evenredig hooge inkomsten hebben, qlaar is herziening dier inkomsten geboden. Zelfs de armste arbeider moet belasting betalen voor de salarissen en loonen, be steed bij de openbare besturen. Van een man; die 25 gulden loon per week ver dient te vergen dat hij belasting opbrengt voor 'tloon van f35 van een man die wellicht minder presteert, dat gaat niet aan. Dat de loonen in openbaren dienst moeten worden verlaagd, is voor deze medemenschen zeer onaangenaam; te veel hebben zij ook thans niet. Doch de arbeiders en employees in par ticulieren dienst ondergaan dit lot even min met genoegen en het is van hen niet te vergen dat zij van dit verlaagde inkomen onevenredig veel' offeren voor hun lotgenooten in openbaren dienst. Esn verhaal uil hel Verre Westen. Vliegen en Schaper zijn het op één punt niet eens; blijkens de gespatieerde woorden. Overigens spraken beiden verstandige woorden. Die van Schaper ontleenden wij aan een opstel van dien heer in „Het Volk", waarin nog wel meer verstandige woorden van hem voorkomen. V» Hoe men zijn volkje voorlicht. Wij hadden nu al enkele artikelen: „hoe men de kiezers voorlicht", en daar kwam „Het Volk" niet al te best af. Maar men mag ook wel een lijst aan leggen met „hoe men de eigen vrienden of zijn lezers) voorlicht". Want dat laat in „Het Volk" ook vaak te wenschen over, In het blad van Maart 1924 deelde de redactie mee dat de soc.-dem.fractie in de Tweede Kamer ieder jaar stemt tegen Hoofdstuk I der Staatsbegrooting. „En dat doet zij om daarmee zich te ver klaren tegen het burgerlijk karakter van van het Regeeringsbudget. Een princi- pieelo stellingneming, een afwijzing van de Burgerlijke Regeering op zichzelve." Zoo schreef het blad. Dut men nu in soc.-dem. yerkiezings- libel zich vergisft, is tot daaraan toe, maar dat een soc.-dem. dagblad, in vol komen vredestijd, zoo met spek schieten kan, is ons een raadsel. Bij onderzoek is ons gebleken dat van 1900 1925 (bijt gelegenheid willen wij ons onderzoek ook tot nog vroeger uit strekken) Hoofdstuk I dei' Staatsbegroo ting steeds zonder hoofdelijke stemming is .aangenoiWn, met uitzondering van de begrooting voor 1919; toen werd stem ming gevraagd over Hoofdstuk 47 voor 19 tegen. Over de begrooting voor 1920 werd ook stemming gevraagd, maar door de communisten, en die stemden toen togen, maar alle aanwezige (15) soc.-dem. stemden voor. Bij1 de volgende begrootingen ging Hoofdstuk I er telkens weer z.h.s. door. Toch schreef „Het Volk": onze fractie heeft altijd voor Hoofdstuk I der Staats begrooting gestemd en bedoelde daarmee ,een principieeie afwijzing van de Rurger- Regeering op zichzelvo". Slikken de lezers van „Het Volk" zulk een vergissing zoo maar? Vergissingen. Ook de heer Kleerekoper, de soc.-dem. spreker te VTissingen, heeft zich dezer da gen op ergerlijke wijze „vergist". Wij hopen dit morgen te kunnen aan- toonen. 2.) (Nadruk verboden.) Schrijven verveelde haar. Zij had nie- mand, aan wien zij een brief kon zeil den. Waarom zou zij dan haar vingers krommen tot het maken van die rare kleine letters? Achter de geheimen der rekenkunst kwam zij daarentegen zonder noemenswaardige moeite. Immers, zij zou later het vee moeten verkoopen, want haar vader merkte soms niet eens, wan neer hij bedrogen werd. Haar denk beelden over opvoeding berustten hoofd zakelijk op een nuttigheidsgrondmet hetgeen niet terstond noodig scheen te zijn, weigerde zij haar tijd te verbeuzelen. Zoo heeft zij mij een geheelen winter op do pijnbank gehouden met haar kop pigheid en hoogmoed. Een beroep op haar vader leidde tot niets. Dieed ik het ee* enkele maal, dan sloeg zij de armen om zijn hals en schudde haar lange manen, totdat zij hem geheel' omhulden, en de man weerloos was. Vaarwel dan vaderlijke tucht! Berekeningen. Een bekend vooraanstaand man in do S.D.A.P. heeft berekend dat dc recht- schè partijen niet ongehavend straks uit den stembusstrijd zullen komen. Door een verandering in de Kieswet aangebracht; zal het niet meer mogelijk zijn dat bijzondere verbinding der lijsten ons een winst bezorgt van twee leden, gelijk dat in 1922 geschied is. Ook den Roomschen zal ditzelfde gelukje thans ontgaan. Ook zal Kersten onze partij! en Kromsigt de Chr.-llist. Unie benadee- len. Het is allemaal best mogelijk. Maar een antirevolutionair die met zijn God in de eerste plaats rekent, laat zich door dergelijke berekeningen niet ont moedigen noch verschalken. Hij werkt wat hij kan tot den laatsten dag voor de stemming. Hij blijft in de weer. Hij gaat op vangst uit. Ook op stille vangst, met den hengel van het huisbezoek. Eu als hij 30 Juni zich ter ruste legt, stelt hij de zaak der verkiezingen in 's Hoeren, handen. Natuurlijk rekent hij ook wel op tegen vallers. üiie kreeg hij al enkele te ervaren. Van oude vrienden, die nu niet mee gaan, om verscheidene, meest onbedui dende redenen. Die de candidatenlijst voor Staalman mee teekenden. Die met Kersten meegaan. Die naar links neigen. Doch zijn voornemen is niet dezulken nu reeds over te geven. Hij zal' nog wel eens bij hen aankloppen. Het is den Calvinisten van ouds niet eigen bij de pakken neer te zitten of den moed te verliezen. Omtrent den vermoedelijken uitslag weet niemand iets. Wij laten er ons ook niet mee in. Alleen bedenke een ieder van ons wel, dat hij' liet best doet te De Prins kon nog het meest van baar j gedaan krijgen. Om hem genoegen te j doen zat zij wel een uur achtereen let- j ters en woordjes te krabbelen, maar zelfs zijn invloed en gezag hadden een grens. „Moet ik?" gaf zij hem eens ten ant woord op een vermaning tot trouwer studeeren; „moet ik?" En het trotsche kopje opheffend en met een eigenaar dige beweging het naar achteren wer pende, keek zijl hem strak aan en vraag de: „Waarom?" Toen zag de Prins haar spotachtig! aan, zeide na een oogenhlik zwijgens op koelen toon: „Ik zou waarlijk niet •weten waarom", en keerde haar dein rug toe. Zij vloog op hem af, greep hem bij den arm, schudde dien heftig, eu riep bevend van drift: „Gij moogt zoo niet tegen mij spreken, en gij moogt mjj niet zoo den rug toedraaien, hoor!" „Wat een hooghartig prinsesje!" zei hij. haar bewonderend aanziende. „Wat zal zij te eeniger tijd oppermachtig haar schepter zwaaienWas ik onbeleefd tegen je, Gwen? Dan spijt het mij heusch." Haar drift was voorbij en zij keek hem aan, alsof zij voor hem had kan nen knielen. Daar zij echter te trotsch was om haar gevoel te toonen, liet zij werken alsof er werkelijk gevaar voor tegenslag bestond. Werken of het lot van land en volk aan één stem hangt dat alleen kan de speculaties van den tegen stander beschamen. De ontwapenings-leus. Déze leus is van jongen datum. De Vrijzinnig-Democraten dachten er in 1920 nog niet aan. En in 1922 ook niet. Toen zonnen ze nog slechts op vermin dering. ITet werkprogram der V. D. 1920 vraagt „instandhouding organisatie van ge oefende mannen niet eenvoudige bewape ning", enz. Mr Marchant (v.-d.) op 23 Nov. 1920 in d'e Tweede Kamer: „dat wil niet zeg gen dat wij nu maar moeten ontwa penen Onze plicht is wel tegen een aanval van dien kant ernstig verweer te bieden". Dezelfde in de Tweede Kamer 9 Juni 1921 Handelingen. If blz. 2801„Ik ben overtuigd dat wanneer wij morgen fi naal ontwapenen, onze positie zoo danig zou verzwakken dat wij feitelijk on mogelijk zouden worden onder de ge geven omstandigheden". Mr Oud (v.-d.) schreef in 1922 in „Om d'e democratie": „Ontwapening door ons land alleen zou ons slachtoffer kunnen maken van een politieke werkelijkheid, waarin de algemeene ontwapening nog niet is verwezenlijkt". In het voorjaar 1923 pleitte mr Mar chant in dé Tweede Kamer voor een mi litaire politiemacht en sprak mr Van Embden (v.-d.) in de Eerste Kamer liet reeds door ons gereleveerde woord: „Vol maakte weerloosheid is bijna de uitnoo- diging: kom binnen". De sociaal-democraten dito dito. Mr Troelstra handhaafde nog in 1913 tegen dr Gorter de verplichting om het Vaderland te verdedigen; „de grond waar we op geboren zijn; de bodem waarop wij sociaal-democraten streden tegen onze eigen bourgeoisie is ons heilig, niet het minst om dien strijd zelf. Het feit, dat op de verschillende socialistische programs het volksleger voorkomt, bewijst al vol doende dat. de internationale sociaal democratie den plicht om het vaderland te verdedigen erkent". Program S. D. A. P. in 1.914 vraagt, „be vordering volksweerbaarheid in plaats van het staande leger". In zijn „De Wereldoorlog en de Sociaal- democratie" schrijft mr Troelstra (blz. 69) over verdediging van het vaderland: „Wanneer een slaat zoo danig is gelegen tusschen twee oorlog voerenden; zijn gebied, zijn kusten, zijn havens zoodanige stralegische beteekenis hebben in een uilgebroben oorlog, dat hel onverdedigd zijn van dit gebied dezen in de noodzakelijkheid brengt om elk voor zich het tegen den ander in staat van tegenweer te brengen, dan dwingt hij .hén feitelijk zijn land te bezetten om het als oorlogsterrein te gebruiken"- En (blz- 126) over nationale ontwape ning: „Pogingen om de ontwapening na tionaal, met verwaarloozing van de inter nationale belcekenis, ligging, plichten en verhoudingen van het land te doen plaats hebben, zullen hoogstens aan de partij een mooilijkend programpunt, waarmee in zekere kringen te paradeeren valt, ver schaffen, maar de natie daarom nog niet verlossen van het militarismeWie op de beteekenis lot van de nationaliteit in tijden dat het volk wordt aangevallen,zal moeten toegeven dat, zoolang gewapende inval mogelijk blijft, een regeering die daartegen geen geregeld defensiewezen inricht, het volk bij aanval zou drijven in den l'ranc-tireurskrijg, den vreeseiijksten dien men zich denken kan". Van mr Troelstra zijn ook deze mooie uitspraken: dat de nationale gedachte de nationale geschillen moet overheer- schen; en dat de beweging van het „geen man en geen cent" uitloopt op pure demagogie. En van Vliegen (in zijn „Tusschen Basel en Genève") dat hij „zou aarzeler inzake ontwapening, als hij geloofde in een nieuwen wereldoorlog in den naasten tijd". Terwij „Het Volk" van 29 Mei 1918 her innert: „Onze Kamerfractie heeft stelsel matig haar stem gegeven aan credieten, aangevraagd voor mobilisatie. Zij be schouwt ze als onafwijsbare voorwaarde wwiwr/aiawwwnwaiawi in im ï.tim m WN»iirnwMWflff>W'^wi*>ru;>»iTi>ri.inn het bij dien enkelen vriendelijken blik en ging weer zitten, om de taak af te maken, waartegen zjj zich eerst verzet had- Dit gebeurde kort na de komst van den Loods te Zwaankreek, en toen de prins dien avond met mij naar huis reed, zeide hij na lang peinzen: „Zij meest eigenlijk godsdienstonderwijs krij gen. 'tAime kind zal hoe. langer 7.00 onhandelbaarder worden. De Loods zou ons hierin van dienst kunnen zijn. Zoudt gij kans zien om het daarheen te sturen? Vrouwen Jiebben zoo iets noodig; het verzacht en beschaaft ze." ,Zou zij hom in huis willen toelaten?" vraagde ik. „Missch'enmisschien niet", antwoord de hij langzaam. „Gij zoUdt het kunnen probeer en." Ik deed het, maar' haalde er eenigs- zins onhandig, vroes ik, den naam van den Prins bij. „Zegt de Prins, dat de Loods mij goed moet maken?" riep zij. „Ik wil hem niet zien. Ik heb een hekel aan hem, en aan u ook!" Het verdere van dien dag was voor het onderwijs verloren, en toen de Prins latei' op den middag kwam, ontving zij hem mot den uitroep: „Ik wil dien ver velenden Loods hier niet hebben! Ik heb j Kan een Boer Sociaal-democraat zijn? Onmogelijk. Reeds het feit zelf dat de socialisten de heftigste tegenstanders van het particulier bedrijf zijn, sluit elk lidmaatschap der boeren van socialistische vereenigingen uit. 't Is echter interessant, en zelfs komisch, na te gaan', hoe de socialistische bladen en voormannen met elkander in tegenspraak komen, als zij den boer op, willen gaan. Althans in Duitschland. „Jung Land", het practische tijdschrift voor .het platte land, verschijnend te M. Gladbach, geeft daarvan eenige treffende staaltjes: „Boeren en arbeiders behooren bijeen, en beiden behooren in de rijen der so ciaal-democraten." (Het ten bate der socialistische Land- agitatie uitgegeven „Bayerische Wochen- blatt ,no. 52 1912.) „De landarbeiders en kleine boeren moeten hunne hoop op de sociaal-demo cratie stellen." (Der Landbote Soc. Kalender 1912.) „Vaak werd het van sociaal-democra tische zijde gezegd: Boeren en arbeiders behooren bijeen." (Bayerische .Wochenblatt no. 19, 1912.) „De öenigc redding: De arme boer, die arme kerel wordt in woede en' leed so ciaal-democraat." (Westfal Volkskalender 1912.) „De kleine boer kan slechts aan de so cialisten zijne stem geven, want de so ciale verhoudingen zullen eerst dan ver anderen, als de sociaal-democratie over wint." (Westfal Volkskalender 1912.) „De boeren, die zich niet proletariërs, maar echte boeren' gevoelen1, zijn voor ons niet alleen niet te winnen, maar zij behooren tot onze gevaarlijkste tegen standers." (Kautsky 1894/'95 I Bnd. no. 9.) „Zeggen wij het maar rechtuit» Wij kunnen de massa, der kleine boeren van heden op morgen slechts winnen, wan neer wij hen iets beloven, waarvan we weten, dat we 't zelf niet houden kunnen." (Engels Neue Zeit 1894/'95 I 10.) „De boer is een vijand der sociaal- democratie en de steunpilaar van iedere reactie. Hem voor ons te winnen, is ver- geefsche moeite." „Genosse" Paech in de Neue Zeit 1909 II no. 44.) „Wie gelooft, dat 't ons ooit gelukken zou de boeren voor de sociaal-dem. ar beiderspartij te winnen, die heeft het glad mis." („Genosse" Auer op den Partijdag te Frankfort Protokoll Blz. 126.) „Slechts diegenen onder de boeren, die aan het voortbestaan hunner eigen klasse, twijfelen, die niet langer er aan twijfelen, dat de bedrijfsvormen, waarop hun eigen bestaan rust, tot ondergang gedoemd zjjn, slechts zij zijn in staat, de leer van het socialisme te begrijpen." (Kautsky Neue Zeit 1894/'95 I 9.) Kautsky heeft het wel aan 't juiste eind, als hij zegt, dat de socialisten' den boeren niets anders hebben aan te bieden dan de voorspelling van hun nen ondergang. Welke boer zou zich dan vrijwillig in het graf leggen, dat het socialisme voor hem delft! De vraag: „Kan een boer sociaal-democraat zijn" beantwoorden wjj dus met 't woord: onmogelijk. (Centrum.) om den oorlog buiten onze grenzen te houden". Zoo schreven vrijzinnig- en sociaal democraten vroeger. Nu wij hen vanwege hun malle ontwapeningsleus bestrijden moeten, doet het ons genoegen, om te bewijzen dat. zij het mis hebben, ons op henzelven te kunnen beroepen. Rede ds Van Lummel. Gisteravond sprak voor een stamp volle zaal in Je Prins van Oranje te Goes voor de A. R. Kiesvereeniging ds Van Lummel van Zuialand een politieke rede uit. Na opening op ue gebruikelijke wijze en een inleidend woord van den voorz. dat levens een felicitatiewoord inhield aan het adres van den spreker, die zijn 69en jaardag vierde verkreeg ds van Lummel het woord. Spr. had tot onder werp gekozen: „Waar het bij de a.s. verkiezingen cm gaat?" Het gaat altijd onn die eene vraag: wie zai de baas zijn, God of de menscb. De vraag: „hoe staat gij tegenover den Ohristus?", is de eenige, die de paxtiji indeeling beheerscht. Spi. kan zich niet begrijpen, dat een redelijk mensch, die zegt in God den Allerhoogste te gelooven, Hem toch buiten sommige terreinen wil sluiten, waar Hij geen zeggenschap mag hebben. Ook in de staatkunde hebben wijl te vragen: wat. eischt God van ons i.11 Zijin Woord? Overal, ook in de staatkunde, moeten wij Christus' getuigen zijn. Wat waren er in de dagen van Groen wei nigen. die dat begrepen. En wat heeft ar Kuyper er een arbeid en moeite aan moeten geven, eer ons Christelijk volksdeel begreep wat dure plicht was. Hoe zwaar was ook het werk van De Savornin Lohman, en Schaapman, ieder in hun kring! Ei' is geen land op de wereld, waar men zulk een heerlijk voorrecht heeft als wij hc-bben in de A. R. partij'. In som mige landen Spr. noemt Engeland, en niet de minste begeerte om goed te zijn, en en gijzelf hebt ook niets met hem op." De Prins keek haai' met groote oogen aan. „Hoe verzin je het! Ik heb er nooit iets van gezegd." „Gij hebt een paar dagen geleden tegen vader ever hem gelachen." „Heb ik dat gedaan? Dan haast ik mij om te verklaren, dat ik van gedachten veranderd ben. Hij is een goed moedig man". „blij valt gedurig van zijn paard", zeide zij minachtend. „Integendeelik geloof dat hij nu goed in den zadel blijft zitten." „En dan", vervolgde zij. „hij is nog maar een spring in 't veld. Dat zei Bill verleden week." „Nu ja. hij zou wat order kunnen zijn, maai' dat. wordt, immers niet den dag beter." ,,'tMag zijn, zooals bet wil, hij zal h ier geen voet zetten. Maar hij kwam toch, niettegenstaande aie plechtige verzekering, en wel onder haar eigen geleide, op een broeierigen avond in Augustus. „Ik vend hém 'in de kreek", gaf zij', op. als reden voor het breken van haar woord, en ons uitdagend aanziende. de Vereen. Staten draagt het, staat kundig leven nog wel een algemeen Ghr. stempel, maar een partij, als de A. R. partij hier te lande, heeft men er niet. Wat heeft God aan een klein volk, als het onze, dus een rijk voorrecht ge schonken In Duitschland dat na dc revolutie ook „gezegend" is met het godsdienst- looze onderwijs begint men nu ook te vragen'naar oen vrije school. Achter die vraag schuilt wellicht ook die naar een Christelijke staatkundige partij. Hetzelfde geldt voor Hongarij'e. Hoe vei' zijn wij dus andere landen voor! Nu zijn er tegenwoordig tal van kleine partijtjes, die zeggen beter te weten wat A. R. is, dan wij. De A- R. partij is echter de eenige, die het beginsel: tegen de revolutie, het Evangelie, in de politiek wil toepassen en beeft toegepast. Dat durft spr. zonder blikken of blozen ver klaren. Het revolutie-monster steekt den laat sten lijd steeds driester den kop op. Dat weet ieder, die z'n krant leest. Op merkelijk zijn ook de pogingen, van soc. cicm. zijde, om saamwerking te zoeken met een deel der R. K. partij. Tegelijk scheldt de S. D. A. P- ons uit vpor aartsconservatief. N'n kwam spr. tot de meer practische politiek. Wij, A. R., willen handhaven den Ghristelijken grondslag van ons staat- best'uur, de orde, door God ook voor hel; staatsleven besteld. In dit verbond herinnert spr. aan het verijdelen van het spoorwegavontuur in 1903 en het revo- hitiepngen in 1918, beide door liet op treden der rechterzijde. Ook het zesde gebod heeft beteekenis voor het publieke leven, waarbij spr. wijst op de ergerlijke propaganda aan de linkerzijde vcor het vermoorden van de ongeboren vrucht. Dan het zevende ge bod, inhoudende een Goddelijke ordinan tie voor het huwelijksleven. 0n wat wil men links? Men wii gelijkstelling, van gehuwde en ongehuwde moeders. De man moot niet langer het hoofd der echtver bintenis zijn. Spr. citeert in dit verband „Ik geloof, dat ik behouden aan den overkant zou zijin gekomen, want Flip was juist weer begonnen te zwemmen", zei hij vriendelijk. „Neen, da.t zoiudt U niet", wierp zij hem tegen. „U zoiudt afgedreven zijn naar den hollen weg en u behoorde heel dankbaar te zijn." „Dat ben ik", haastte hij zich te zeg gen: „erg dankbaar. Maar ik ben de Zwaan al meer overgestoken." „Niet wanneer de vloed kwam op zetten." j „Zeker wel! Ik ben er oiver gekomen, toen zij hooger stond dan nU." „Toch niet, waar de oevers rotsachtig zijn." „Neen, dat niet." „Ziet u dan wed! U zoudt verdronken zijn zonder mijn lasso!" riep zij zege vierend. Eerlijkheidshalve moest hjj eindelijk toestemmen. Die Iwee hadden veel overeenkomst met elkander, beiden Vurig van geest, levendig van verbeelding, heel gevoelig- Teen de Voortrekker binnenkwam, stelde Gwen hem vroolijk den Loods voor, als zijnde door haar lasso gered van den dood in de golven. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1925 | | pagina 5