Dy||pEA'
DE ZEEUW
ij Ewérigfin flefc
iéÓ2^mmQcfür
ulcu£@na
TWEEDE BLAD.
TWEE BROEDERS.
U^bSiÖÉiueer
oiuLs*i
Uit de Pers.
FEUILLETON.
VAN
ZATERDAG 28 MAART 1925. Na. 151.
Geredden, redt.
Een g e 1 ij k e n i s.
Een schip in nood, een schip in grooten
.[nood,
Dé manschap roept, zij is in lijfsgevaar,
De branding dreigt met ondergang en
[dood
Wie komt ter hulp? Waar daagt de red-
[ding, waar?
Reeds ligt de reddingsboot aan 't strand
[gereed;
Reeds staal de Stuurman met de hand aan
ft stuur;
Geeft niemand antwoord op zijn reddings-
'fkreet?
Kwam niemand nog ter hulp in 'thachlijk
[uur?
Hij vraagt om roeiers voor Zijn reddings
boot;
Ilij vraagt om helpers voor het schip, dat
[zinkt.
Met ieder uur wordt grooter toch de nood!
Hoort gij den angstkreet niet, die luid
[weerklinkt?
Zoovelen zijn ginds in hot eigen huis.
Zc hooren wel des Stuurmans luide stem.
Durft niemand uit dan in liet zeegebruis?
Durft niemand uit ter redding? Niet met
[Hem?
En zelf zijn zij gereddenEén voor één
Bracht uit de branding Hij ze aan veilge
[kust.
En laten ze in de boot nu Hem alleen?
En vreezen ze? Eu leggen zich ter rust?
Geredden, redt! Hoort naar den Stuur-
[man n u!
Hij biedt u aandeel in Zijn reddingswerk.
Hij wenscht "uw hulp; Hij kan 't wel
[zonder u,
Want Hij is machtig en getrouw en sterk.
Jfij wenscht uw hulp, o grijpt de riemen
[aa.n,
En roeit de reddingsboot naar 't zinkend
[wrak
Bedenkt, wat Hij voor u eens heeft
[gedaan,
Hoe Hij voor u de macht des doods
[verbrak
Loont gij 't Hem zóó? Is dat uw blijde
[dank?
Ach. waarom niet uw kracht aan 't werk
[gezet?
Neemt bij den Stuurman plaats .ter
[roeiersbank,
Haast u met Hem ter hulp! Geredden,
[redt!
DE CHRISTUS EN DE SOCIALE
NOODEN.
In onzen tijd, waarin dikwijls de roep
om sociale prediking uitgaat, is het mis
schien niet ondienstig om eens onder
do aandacht te brengen, hetgeen door
Dr A. Kuyper voor ruim een kwart eeuw
geleden is geschreven aangaande deze
kwestie. We ontleenen het aan het ge
schriftje: Christus en de sociale nooden.
Nadat de schrijver in een 9-tal artikelen
den inhoud der Evangeliën, voor zoover
die op de sociale verhouding betrekking
hebben, had gepoogd, „bijeen te voegen, in
Verband te zetten, en in hun friscbheid
voor zich zelf te laten spreken", ver
volgt hij:
Dat dit nieuw leek, is alleen daaraan
toe te schrijven, dat de predicatie des
Woords op- zoo ongelooflijke wijze ver
zuimd heeft, om dit deel van het Evan
gelie voor do gemeente te brengen, voor
haar uit te leggen, en op haar toe te
'passen.
Men blijft altoos hangen in het geeste
lijke, steeds in éénzelfden kring van ge
dachten omloopende, en laat daardoor na
den vollen Christus te prediken, wiens
Evangelie zoo klaarlijk toont, dat hij ook
op het sociale leven wilde inwerken,
liet oordeelde, gelijk het was, en het tot
beter heiligen wilde.
Hiervan nu maken we aan onze huidige
predikers geen al te hard verwijt, want
ze bewogen zich slechts voort in 'het
eenzijdig spoor van hun voorgangers. Men
was er zoo aan gewend. Dérmate zelfs,
dat ook „de rijke man en de arme La
zarus" dan eerst goed behandeld scheen,
5) o—
Simon van Oort en zijne huisvrouw
had Jen geen kinderen; ze waren hun
door den dood ontnomen; doc.n nu had
den zij mij door het Evangelie geteeld,
on de wederzijsche banden, die gelegd
waren, konden nooit moer verbroken
worden.
Den ©enen dag na den andoren werd
mijn vertrek uitgesteld; eindelijk durfde
ik niet langer blijven, en den volgenden
morgen zou ik vertrekken. Nooit zal ik
het gebed vergeten, dat Van Oort den
laatsteh avond opzond, en was ik tot
tranen bewogen, de beide lieden niet
minder. Ben volgende morgien wakker
wordende, meende ik te clroomen en het
gekletter van wapenen .te hooren. Ik rees
overeind en wreef do oogien uit; doch
neen, bet was geen droom; het was
Werkelijkheid. Weldra waren er eenige
gewapende mannen in huis gekomen, om
clen deserteur te zoeken, dien zij nu in
mij gevonden hadden. Het treurig tooneel,
als het sociale element er uit was weg
gecijferd, en alles geestelijk was over
gebracht.
Had men niet met den Barmhartigen
Samaritaan iets dergelijks gedaan. Zag ook
die gelijkenis niet eeniglijk op de redding
onzer zielen, en was de herberg niet de
kerk, en de waard cle Dienaar des
Woords?
Toch mag een zacht verwijt niet geheel
gespaard, overmits de noodkreten te luid
van alle zijden opgingen, en de sociale
misstanden sclireiender werden.
Of vraagt men niet gedurig, wat de
Kerk doen kan, om de sociale beroering
tot stilheid te brengen; en is het dan
niet droef te zien, hoe zelden de predikers
gevoeld hebben, wat snijdende macht do
macht van het Evangelie is, om eenerzijds
de rijken van kapitalistische neigingen
en de armen van hun socialistische vel-
leïteiten af te brengen.
„Opdat de rechtvaardige zijn handen
niet uitstrekke naar onrecht," roept Gods
Woord, aldus betuigende, dat ook de
arme en de kleine naar de wereld een
zondig mensch blijft, en door de terging
der weelde tot zonde kan verleid wor
den.
En daarom gaat nogmaals onze roep
stem tot de bedienaren van het Evangelie,
niet alleen onder de Gereformeerden,
maar ook onder de Hervormden uit, of
ze toch den moed mochten grijpen, om
liet woord huns Heeren over de sociale
nooden niet langer te verzwijgen, maar
de bazuin aan de lippen te zetten, en
zijn 'heilig Evangelie, ook met het oog
op onze aardsche toestanden, te doen
uitgaan.
Want metterdaad, het is stuitend en
ergerlijk, zooals in onze Christen-maat
schappij de bestaande toestanden en de
onderlinge verhoudingen vloeken tegen
den persoon en het woord van onzen ge-
zegenden .Verlosser.
Hij heeft toch ook op de paden van het
sociale leven ons een voorbeeld nagela
ten, opdat wij in ,zijn voetstappen wan
delen zouden; en hoevelc zijn de Chris
tenen onder ons, van wie waarlijk gezegd
kan worden, Jat ze in sociaal opzicht
volgelingen van hun Heiland zijn?
We verheelden het niet, dat allicht ons
woord bij de stembus nu en dan te
schril was, te onbedachtzaam geuit, te
weinig spelende in de heilige melodie,
die we van Jezus' lippen beluisterd had
den.
Maar waar vondt ge de gegoeden en
aanzienlijken, immers onder de Christe
nen, die bij hel. vernemen van dat woord
ons toeriepen: „Ge spreekt te schril, en
laat uw woorden lieflijker worden, maar
hierover danken we u, dat ge de grond
gedachte van onzen Heiland op sociaal
terrein ons weer herinnerd hebt. Het is
zoo, wie' door liet Evangelie zich leiden
laat, en Jezus navolgt, staat vanzelf aan
de zijde der kleinen en der gedrukten op
aarde!"
Helaas, het heeft niet zoo mogen zijn-
Een enkele Zacheus juichte ons toe,
maar de meeste Nicodemussen en Jozefs
gingen schuilen. Anderen gingen heftig
tegen ons te keer.
Hit nu is ons een oorzaak van diepe
smart geweest.
Of is het zout onder ons dan smake
loos geworden? Buigt en hukt men dan
voor het Woord niet meer? Is de Christus
Gods onder ons niet langer het heilig
ideaal dat ons allen toewenkt?
Zelfs de Rothschilds met hun Titanisch
kapitaal 'hebben onder ons verdediging-
gevonden.
Hierbij na schreit ons hart, want dat
deert de eere van onze Belijdenis, en slaat
den roep van het Evangelie met matheid.
Tegen de Revolutie het Evangelie! o,
Gewisselijk; maar wee u, zoo ge het
Evangelie van onzen Heiland halveert, en
het wel voorhoudt, om tot onderwerping
te manen, maar verbergt, als het Goddelijk
ontfermen van den Christus Gods naar de
sociaal gedrukten en kruisdragenden uit
gaat.
Toch sta en valle een iegelijk hier zijn
eigen Heere. Wij oordeelen niemand.
Slechts dit bidden wc af, dat men ons
vergunne en ons vrijlate, om de Banier
des Evangelies óók op sociaal gebied hoog
te houden, opdat de rijke het gevaar in
zie en zich wachte voor zijn ziele, en de
armere afsta van gemor en begeerlijkheid.
Sinds- we vóór nu het vierde eener
eeuw optraden, hebben we steeds getuigd,
dat onze sociale verhouding onchristelijk
was; dat een zondige ongelijkheid de door
God gewilde ongelijkheid verdrongen had;
dat to>en volgde, kan ik niet beschrijven,
veel minder het roerend afscheid, dat
dooi' de barschbeid van den onderofficier
niet anders dan zeer kort kon zijn. De
handboeien werden mij' aangelegd, en
tusschen de gewapende manschappen
werd ik naar de garnizoensplaats getrans
porteerd. Wat mij het zwaarst viel, wa,s
de scheiding van Van 'Gort en zijine huis
vrouw, want de boeien knelden mij' niet;
integendeel; in die banden gevo-elde ik
mij vrij, daar ik er niet van tusschen kon,
om bij o ogenblikken te gelooven, da,t. de
banden des Satans mij waren ontnomen.
Zoo werd dan do gevangenis mijn ver
blijf en water en brood mijn spijze, doch
er was wellicht geen koning in zijn paleis
zóó op zijn gemak als ik in mijne eenzame
cel, waar de leeringen van Simon mij;
als in een boek werden voorgehouden en
het mij: meer en meer duidelijk werd,
hoe God de Vader, als do rechtvaardige
Rechter, niet anders kon verzoend worden
dan door den dood Zijns Zoons. En wan
neer die Zoon zich over mij zou ontfer
men, het zou een eeuwig wonder zijn,
terwijl ik den Heere niets ongerijmds zou
toeschrijven, indien ik voor eeuwig van
Zijn aangezicht zou verstouten worden.
en dat wij, als Christelijk orgaan (Stan
daard), ons genoopt en gedrongen gevoel
den, om met moed, om met bezieling, om
zonder aanzien des persoons, tegen den
Mammon onzer eeuw cn voor de kleinen
in den lande partij te kiezen.
Het feit is nimmer door ons verbloemd,
dat naar luid van Jezus' eigen woord, het
woord zijns heiligen apostels en de stem
der historie, onder de kinderen Gods de
rijken altoos zeer weinigen zullen blijven,
cn dat dc genade Gods steeds het diepst
wordt ingedronken in de kringen dier
kleinen waaronder Jezus liefst zijn vrien
den koos.
Kan men dit weerspreken? Durft men
dit feit loochenen? Ziet men niet nog,
zoo in hoofd- als hofstad, als op onze
dorpen, dat het zóó metterdaad, en niet
anders is.
En als er dan. uit den hoek der sociaal
democratie en van het anarchisme een
lokkende, tartende stem ook naar onze
werklieden en naar onze „kleine Iuy-
den" uitgaat, om ze van hun God af
vallig te maken, hun begeerlijkheid te
prikkelen, en hun hartstocht in vlam te
zetten, is het dan, of is het dan niet
onze roeping, onze plicht, waarvan we
niet mogen aflaten, om tegen dat geroep
uit de diepte de stem van ónzen Heiland
te doen weerklinken, en ja hun begeerlijk
heid te dempen, maar óók den geest
des ontfermens en den toon van heilige
sympathie hun in 't hart te doen in
dringen.
Dat velen ons hierin niet volgen, scherp
zelfs ons veroordeelen, breekt natuurlijk
voor een deel onze kracht, en kon oor
zaak worden, dat or uitspattingen in
woorden en daden voortkwamen, die ook
ons een ergernis zijn.
'Maar wie onder de machtigen der aarde
gaat hierin vrij voor zijn God uit, zoo hij
wel zulke uitspattingen op de kaak stelt,
maar zijn ooren dicht stopt voor hel
woord, waaraan we zoo straks reeds her
innerden: ,,Zie toe, dat de rechtvaardige
zijne handen niet uitstrekt lot onrecht."
Daarom is het ons weinig, of men ons
al toeroept, dat we. het volk vleien en
verleiden.
We, mogen, we kunnen, we zullen niet
flaten vjn onder ons geslacht dit ge
tuigenis in naam van Jezus neder te
leggen.
Al liet men ons alleen staan, nog zul
len we blijven roepen, zoolang de adem
ons ''gegund blijft.
Be aanzienlijken onder dei Christenen
eeren we; we danken God, dat Hij ook
onder die hooge standen er enkelen als
een brandhout uit het vuur heeft gerukt;
hoog slaan we den zegen aan, dien ze
ons brengen kunnen; maar juist daarom
mag de stom niet gesmoord, die hen ook
op sociaal gebied in het spoor van Jezus
poogt te lokken.
Zo kunnen ook bij de sociale woelingen
een eere voor hun Heiland zijn, maar
alleen, zco ze, als Jezus onverdeeld van
hart, hun hand over de schare uitbrei
den. roepende: „Deze zijn mijn moeder,
on mijn broeders en zusters", en zo daar
door weerhouden van begeerlijkheid en
onrecht.
Successie-belasting.
Reeds bij de laatste verhooging der suc
cessie-belasting werd er in de A.-R. pers
tegen gewaarschuwd.
Daarom vindt het plan tot verlaging
vrij algemeen onder ons instemming.
Verscheidene weken gingen voorbij, eer
ik voor den krijgsraad moest verschijnen.
Wat ik in die weken heb geleerd, maar
ook welke bange ©ogenblikken ik heb
doorgebracht, wanneer de kogel mijl werd
voorgesteld en hoe dood en eeuwigheid
mij wachtte, kan ik niet beschrijven. En
dan weergalmde vaak mijd kerker van
de smeekingen cn het bermen tot den
Heere .Jezus, en dan zeide ik: „Als ik
U maar hebben mocht als mijn Borg en
Zaligmaker, dan zou ik dein kogel niet
vreezen, want dan zou ik spoedig voor
eenwig bij U zijn, dien ik zoo hartelijk
liefheb."
Met de boeien aan de handen werd
ik voor den krijgsraad gebracht, en hoewol
ik een weinig ontroerde op liet gezicht
van al die heeren, die mij allen
even stuursch aanzagen, zoo herstelde
ik mij. spoedig en verkreeg vrijmoedigheid
cm op al do vragen, die mij' gedaan wer
den, bescheiden te antwoorden. Toen het
verhoor was afgeloopen, word mij ge
vraagd, ef ik nog iets in te brengen had-
Ik vraagde, of het mij vergund was te
spreken, hetwelk mij: werd toegestaan,
waarop ik zeide: „Ik ben mij: volkomen
bewust, dat ik geen deserteur en voor
Gevolg van te hooge successierechten is
nadeel voor houders van staatspapieren,
en op den duur ook van de schatkist. Het
bekende oppeuzelen van de kip, die de
gouden eieren legt.
Eenige jaren geleden waarschuwde Sir
Felix Schuster, een van Engelands beste
financiers, in dezen geest, in een opstel
waarvan de slotsom luidde:
„De successie-belasting is verwoestend
voor het kapitaal en ofschoon de uitwer
king van de 'heffing 'zich in den eersten
tijd niet volkomen kon doen gevoelen,
zal de opbrengst over vele jaren ver
minderen want men behandelt als inko
men wat feitelijk opslurping is van het
kapitaal."
Zoo is 't ook door den minister van
financiën ingezien, vandaar zijn voorstel,
hetwelk aller steun waardig is.
Belastingverlaging.
Tégen liet door de Regeering inge
diende wetsontwerp tot verlaging van dc
inkomstenbelasting is dooi' ons onlangs
een enkele bedenking geopperd.
Daarom willen wij hier ook laten vol
gen wat „De Standaard" omtrent dit on
derwerp opmerkt:
„Wij geven toe, er zijn bezwaren.
Stond het geheel op zichzelf, dan zou
de vraag 'kunnen worden overwogen ol
zoodanige vergrooting van den aftrek niet
velen builen de belasting stelt, die toch
wel iets mochten bijdragen. Maar men
denke hier' aan de indirecte belastingen,
die noodig waren tot dekking van hel
tekort.
Het kan niet worden ontkend, dat ei
moeilijkheden rijzen in verband met de
gemeentelijke belastingen, die in vele- ge
meenten thans door de rijksadministratie
worden geïnd. De gemeenten moeten in
vole gevallen bij een lager inkomen be
ginnen aan te slaan.
Deze mogelijkheid wordt, natuurlijk niet
afgesneden en in verband hiermee is de
voorgestelde wijziging in het forensen-
ontwerp, waarbij de gelegenheid voor do
gemeenten om, zelf weder de inning dei
belastingen ter hand te nemen, wordt
verruimd, van bcteekenis. Ook vergete
men den jvensch van vele Gemeente
besturen tot verhooging van den aftrek
niet.
Lastiger is het geval met hel. school
geld, dat thans gekoppeld is aan de in
komstenbelasting.
In de pers word er op gewezen, dal
in een plattelandsgemeente menschcn mei
3000 gulden inkomen nogal iets betee
kenen. Hebben zij een flink gezin, dan
vallen zij buiten de inkomstenbelasting
cn behoeven dies ook geen - schoolgeld
te betalen. Dit lijkt ons geen gewenschto
toestand. i
Wij wijzen er echter op, dat de kop
peling van inkomstenbelasting aan school
gold thans reeds ongewenschte verhoudin
gen in het. leven riep, die tot zeer veel
ergernis aanleiding gaven. De berichten
in de bladen van rijke boeren, die hun
kinderen per auto naar de school brach
ten en vrij waren van het betalen van
schoolgeld, terwijl een eenvoudige arbei
der wel schoolgeld moest betalen, wa
ren niet zeldzaam. Er is over deze zaak
reeds heel wat te doen geweest.
Men kan dus niet beweren, dat zulke
toestanden door het nieuwe voorstel zou
den worden geschapen. En als de onge
wenschte verhouding breedere afmeting
mocht aannemen, dan zal dit o.i. juist
aanleiding zijn de vraag ernstig te over
wegen, of men inzake de schoolgeld-hef
fing niet e.en anderen weg moet inslaan.
Maakt men den band, die tot ongerijmde
toestanden leidde, los, dan vervalt tege
lijk dit bezwaar tegen het thans gedane
voorstel.
Het komt ons voor, dat deze zaak dus
het oordeel over het voorstel niet mag
beheerschen."
Het stelsel der tegenstrijdigheden.
„De Rotterdammer" schrijft
Het breed opgezette algemeen begroo-
tingsdebat in de Eerste Kamer heeft on
getwijfeld onder meer dit goede gewrocht,
dat het ontwapeningsstreven van Prof.
van Embden en de vrijzinnig-democraten
is bestookt met een vernietigende kri
tiek, die het vrijwel geheel onttakelde.
déze. rechtbank niet schuldig ben; maar
voor een hoogere rechtbank, voor de Op
perste Majesteit, Ben ik schuldig aan de
overtreding van all© geboden. Bbch door
d© aanbiddelijk© ontferming Gods ben ik
daaraan ontdekt geworden, en waar ik
altijd onder het zwarte vaandel van den
duivel heb gediend, zoo ben ik van daar
gedeserteerd en heb mi} geschaard onder
het vaandel van den beminlijksten Koning,
namelijk van den Heere Jozus."
Daarop volgde een losbarsting van
spot en smaad, en de voorzitter ma,akte-
er eon einde aan, door op strengen toon
te gebieden; „Breng hem weg!" Ik meende
echter t© hebben opgemerkt, dat een der
heeren met zichtbaar welgevallen mijn
woorden had gehoord.
Ik werd dus weder naar mijn stil ver
blijf teruggebracht, mij verblijdende, dat
ik vrijmoedig clen Heere Jezus voor de
menschen had mogen belijden en voor
Zijn Naam openlijk was uitgekomen; doch
het duurde niet lang, oï de zaken namen
een gansc-h anderen keer. M'ijn zondige
afkomst on geboorte-, mijn snoodheden
en gruwelen van mijn jeugd af aan,
werden mij als een zwart register voor
gesteld. Mijn vloeken en lasteringen, mijn
Moest het stelsel-van Embden met één
enkel woord worden gekarakteriseerd,
het zou kunnen worden getypeerd als
het systeem der tegenstrijdigheden. Tel
kens komt de ontwerper en verdediger
met zichzelf op de meest pijnlijke wijze in
tegenspraak.
Uit de verbijsterend groote massa onge
rijmdheden brengen wij er enkele naar
voren.
Eerste tegenstrijdigheid: Prof. van Emb
den loochent de beteekenis.onzer weer
macht. Waardeloos vrijwel is ons leger en
onze vloot; de preventieve kracht dei-
weermacht, die den vijand ontzag inboe
zemt en onze neutraliteit bewaart, gelooft
hij niet. Of Ludendorf al in zijn gedenk
schriften anders verklaart, of kapitein van
Voorst tot Voorst al in zijn voortreffelijke
studie aantoonde dat de Duitsche generale
staf na onze legerversterking zijn plan
wijzigde en Nederland buiten schot liet,
Prof. van Embden weet het beter dan
allen en dan iedereen- Ons leger had en
heeft geen waarde zoo verzekert hij
apodictisch.
Die waardelooze weermacht nu moet
worden afgeschaft en 'dan gebeurt het
wonderlijke. Afsnijding van dit nuttelooze
instrument zal groote zedelijke waarde
hebben; Nederland's heldhaftig voorgaan
moet sterken moreelen invloed op de an
dere volkeren oefenen en zal ook hen eer
vroeg dan laat, tot plaatsing van leger
en vloot in het antiquiteiten-museum prik-
pelen.
"Afdanking va.n een waardelooze instel
ling zal anderen tot. het brengen van we
zenlijke offers aansporen dat is de
eerste tegenstrijdigheid.
Tweede tegenstrijdigheid: Helsche giu-
welen zullen over ons komen als de oor
log blijft, de vernietigingstechniek spaart
niets of niemand, afspraken tot tempering
van den gruwel zullen geen verlichting
brengen. Als wilde beesten zullen do
menschen elkaar afslachten. Nauwelijks
echter heeft Nederland ontwapend, of in
wondere edelmoedigheid zullen de vijan
delijke machten voor Nederland den diep-
sten eerbied koesteren. Geen haar van
ons hoofd zal worden gekrenkt; de wol
ven worden lammeren. Dat is de tweede
t egen s tr ij digh eid
Derde tegenstrijdigheid: Prof. van Emb
den scheldt elk die van oordeel is dat het
protocol van Geneve niet tot de eenzij
dige ontwapening van eenig land recht
geeft, en zoo een wordt als een aartsmili-
tairist die gifgassen en wapentuigen uit
het protocol zoekt te halen, gehoond.
Maar de buitenlandsche grooten, dio
woordelijk een zelfde standpunt verdedig
den, die zonder ophouden betoogden, dat
het recht zonder macht niet kon worden
gehandhaafd, die naast arbitrage bevei
liging ©ischten, worden met roem over
laden. Zoo spraken Herriot, Politis, Theu-
nis, Benesj en over de pacifistische groot
heid van deze, van Herriot vooral, raakt
Prof. van Embden niet uitgepraat. Dat is
de derde tegenstrijdigheid!
Vierde tegenstrijd'gheidSchamper ver
wijt de Amsterdamsche hoogleeraar onze
regeering-, die weigert aan het ontwa
peningsspelletje gehoor te geven, dat zij
het nationalistisch vuurtje aanstookt, dat
zij; volgt een systeem van internationale
verdachtmaking. En nu Heriiot, door hem
als vrijzinnig-democraat in Nederland, te
Boulogne bewierookt? Hij handhaaft een
diensttijd die een jaar te boven gaat, hij
weigert do legerslerkte van 607.009 op
500.000 man te brengen of het aarftal offi
cieren van 32.000 op 28.000 man te ver
minderen. Herriot weigert zelfs de ge
ringste tegemoetkoming; .aan de nationale
ontwapenaars en toch: leve Herriot! Dat
is de vierde tegenstrijdigheid!
Daar zijn er nog meer in dit verbluf
fende stelsel, dat een hoogleeraar met zijn
naam durft dekken.
De Ziektewet.
De Sociale Verzekeringsgids schrijft ovei
het onlangs ingediende ontwerp Ziekte- en
Ongevallenwet
„Zooals onze lezers weten, is er een nieuws
Ziekte- en Ongevallenwet, in de maak. Be
halve in de pers der groote werkgevers, is
er van het voörontwerp nog geen goed woord
gezegd, doch niettemin gaat de Minister doof
en bij het verschijnen van dit nummer zal
het ontwerp wel ingediend zyn.
Nu zijn er een aantal tegenstanders
principiëele tegenstanders zelfs die uil
een soort wanhoopspolitiek geneigd zijn, hel
ontwerp met al zijn gebreken te slikken,
opdat er dan toch éindelijk een ziektever
zekering kome. De slooping van onze gave
ontuchtigheden, oneerlijkheden en op
stand, kwamen met ontzettend gewicht
vóór mij, en de toorn Gods en de vloek'
der Wet lagen op mij!. Ik durfde niet
denken, dat zulk een monster, als ik
was, ooit genade zou verkrijgen; ofschoon
ik den Heere Jezus voor den krijgsraad
had beleden.
De slaap week van mij; de eenvoudigste
spijze durfde ik niet gebruiken, want het
was of er van rondom vloeken op ge
schreven stonden, en ik vreesde er den
dood aan te zullen eten. D|aarbij was het
mij of duizenden stemmen al de vloeken
in mijn ooren bulderden, die ik vroeger
had uitgestooten. Dit duurde drie lange
dagen en nachten, waarin mij vaak de
keel als werd taegenepen en ik ieder
ooghnblik dreigde te stikken.
Den vierden nacht sliep ik zacht in
op mijn stro o leger en droomde hoe ik
hiij alleen in een liefelijk boschje bevond;
boe mij eensklaps een helder licht om
scheen en een heerlijk Persoon tot mg
naderde;, die op zachte, innemende wijze
tot mij zeide; „Vrees niet! Ik heb u als
een vuurbrand uit het vu'ur gerukt; gij
zijl: voor eeuwig do M'ijne."
(Wordt vervolgd.)