Dy||pEA' DE ZEEUW ij Ewérigfin flefc iéÓ2^mmQcfür ulcu£@na TWEEDE BLAD. TWEE BROEDERS. U^bSiÖÉiueer oiuLs*i Uit de Pers. FEUILLETON. VAN ZATERDAG 28 MAART 1925. Na. 151. Geredden, redt. Een g e 1 ij k e n i s. Een schip in nood, een schip in grooten .[nood, Dé manschap roept, zij is in lijfsgevaar, De branding dreigt met ondergang en [dood Wie komt ter hulp? Waar daagt de red- [ding, waar? Reeds ligt de reddingsboot aan 't strand [gereed; Reeds staal de Stuurman met de hand aan ft stuur; Geeft niemand antwoord op zijn reddings- 'fkreet? Kwam niemand nog ter hulp in 'thachlijk [uur? Hij vraagt om roeiers voor Zijn reddings boot; Ilij vraagt om helpers voor het schip, dat [zinkt. Met ieder uur wordt grooter toch de nood! Hoort gij den angstkreet niet, die luid [weerklinkt? Zoovelen zijn ginds in hot eigen huis. Zc hooren wel des Stuurmans luide stem. Durft niemand uit dan in liet zeegebruis? Durft niemand uit ter redding? Niet met [Hem? En zelf zijn zij gereddenEén voor één Bracht uit de branding Hij ze aan veilge [kust. En laten ze in de boot nu Hem alleen? En vreezen ze? Eu leggen zich ter rust? Geredden, redt! Hoort naar den Stuur- [man n u! Hij biedt u aandeel in Zijn reddingswerk. Hij wenscht "uw hulp; Hij kan 't wel [zonder u, Want Hij is machtig en getrouw en sterk. Jfij wenscht uw hulp, o grijpt de riemen [aa.n, En roeit de reddingsboot naar 't zinkend [wrak Bedenkt, wat Hij voor u eens heeft [gedaan, Hoe Hij voor u de macht des doods [verbrak Loont gij 't Hem zóó? Is dat uw blijde [dank? Ach. waarom niet uw kracht aan 't werk [gezet? Neemt bij den Stuurman plaats .ter [roeiersbank, Haast u met Hem ter hulp! Geredden, [redt! DE CHRISTUS EN DE SOCIALE NOODEN. In onzen tijd, waarin dikwijls de roep om sociale prediking uitgaat, is het mis schien niet ondienstig om eens onder do aandacht te brengen, hetgeen door Dr A. Kuyper voor ruim een kwart eeuw geleden is geschreven aangaande deze kwestie. We ontleenen het aan het ge schriftje: Christus en de sociale nooden. Nadat de schrijver in een 9-tal artikelen den inhoud der Evangeliën, voor zoover die op de sociale verhouding betrekking hebben, had gepoogd, „bijeen te voegen, in Verband te zetten, en in hun friscbheid voor zich zelf te laten spreken", ver volgt hij: Dat dit nieuw leek, is alleen daaraan toe te schrijven, dat de predicatie des Woords op- zoo ongelooflijke wijze ver zuimd heeft, om dit deel van het Evan gelie voor do gemeente te brengen, voor haar uit te leggen, en op haar toe te 'passen. Men blijft altoos hangen in het geeste lijke, steeds in éénzelfden kring van ge dachten omloopende, en laat daardoor na den vollen Christus te prediken, wiens Evangelie zoo klaarlijk toont, dat hij ook op het sociale leven wilde inwerken, liet oordeelde, gelijk het was, en het tot beter heiligen wilde. Hiervan nu maken we aan onze huidige predikers geen al te hard verwijt, want ze bewogen zich slechts voort in 'het eenzijdig spoor van hun voorgangers. Men was er zoo aan gewend. Dérmate zelfs, dat ook „de rijke man en de arme La zarus" dan eerst goed behandeld scheen, 5) o— Simon van Oort en zijne huisvrouw had Jen geen kinderen; ze waren hun door den dood ontnomen; doc.n nu had den zij mij door het Evangelie geteeld, on de wederzijsche banden, die gelegd waren, konden nooit moer verbroken worden. Den ©enen dag na den andoren werd mijn vertrek uitgesteld; eindelijk durfde ik niet langer blijven, en den volgenden morgen zou ik vertrekken. Nooit zal ik het gebed vergeten, dat Van Oort den laatsteh avond opzond, en was ik tot tranen bewogen, de beide lieden niet minder. Ben volgende morgien wakker wordende, meende ik te clroomen en het gekletter van wapenen .te hooren. Ik rees overeind en wreef do oogien uit; doch neen, bet was geen droom; het was Werkelijkheid. Weldra waren er eenige gewapende mannen in huis gekomen, om clen deserteur te zoeken, dien zij nu in mij gevonden hadden. Het treurig tooneel, als het sociale element er uit was weg gecijferd, en alles geestelijk was over gebracht. Had men niet met den Barmhartigen Samaritaan iets dergelijks gedaan. Zag ook die gelijkenis niet eeniglijk op de redding onzer zielen, en was de herberg niet de kerk, en de waard cle Dienaar des Woords? Toch mag een zacht verwijt niet geheel gespaard, overmits de noodkreten te luid van alle zijden opgingen, en de sociale misstanden sclireiender werden. Of vraagt men niet gedurig, wat de Kerk doen kan, om de sociale beroering tot stilheid te brengen; en is het dan niet droef te zien, hoe zelden de predikers gevoeld hebben, wat snijdende macht do macht van het Evangelie is, om eenerzijds de rijken van kapitalistische neigingen en de armen van hun socialistische vel- leïteiten af te brengen. „Opdat de rechtvaardige zijn handen niet uitstrekke naar onrecht," roept Gods Woord, aldus betuigende, dat ook de arme en de kleine naar de wereld een zondig mensch blijft, en door de terging der weelde tot zonde kan verleid wor den. En daarom gaat nogmaals onze roep stem tot de bedienaren van het Evangelie, niet alleen onder de Gereformeerden, maar ook onder de Hervormden uit, of ze toch den moed mochten grijpen, om liet woord huns Heeren over de sociale nooden niet langer te verzwijgen, maar de bazuin aan de lippen te zetten, en zijn 'heilig Evangelie, ook met het oog op onze aardsche toestanden, te doen uitgaan. Want metterdaad, het is stuitend en ergerlijk, zooals in onze Christen-maat schappij de bestaande toestanden en de onderlinge verhoudingen vloeken tegen den persoon en het woord van onzen ge- zegenden .Verlosser. Hij heeft toch ook op de paden van het sociale leven ons een voorbeeld nagela ten, opdat wij in ,zijn voetstappen wan delen zouden; en hoevelc zijn de Chris tenen onder ons, van wie waarlijk gezegd kan worden, Jat ze in sociaal opzicht volgelingen van hun Heiland zijn? We verheelden het niet, dat allicht ons woord bij de stembus nu en dan te schril was, te onbedachtzaam geuit, te weinig spelende in de heilige melodie, die we van Jezus' lippen beluisterd had den. Maar waar vondt ge de gegoeden en aanzienlijken, immers onder de Christe nen, die bij hel. vernemen van dat woord ons toeriepen: „Ge spreekt te schril, en laat uw woorden lieflijker worden, maar hierover danken we u, dat ge de grond gedachte van onzen Heiland op sociaal terrein ons weer herinnerd hebt. Het is zoo, wie' door liet Evangelie zich leiden laat, en Jezus navolgt, staat vanzelf aan de zijde der kleinen en der gedrukten op aarde!" Helaas, het heeft niet zoo mogen zijn- Een enkele Zacheus juichte ons toe, maar de meeste Nicodemussen en Jozefs gingen schuilen. Anderen gingen heftig tegen ons te keer. Hit nu is ons een oorzaak van diepe smart geweest. Of is het zout onder ons dan smake loos geworden? Buigt en hukt men dan voor het Woord niet meer? Is de Christus Gods onder ons niet langer het heilig ideaal dat ons allen toewenkt? Zelfs de Rothschilds met hun Titanisch kapitaal 'hebben onder ons verdediging- gevonden. Hierbij na schreit ons hart, want dat deert de eere van onze Belijdenis, en slaat den roep van het Evangelie met matheid. Tegen de Revolutie het Evangelie! o, Gewisselijk; maar wee u, zoo ge het Evangelie van onzen Heiland halveert, en het wel voorhoudt, om tot onderwerping te manen, maar verbergt, als het Goddelijk ontfermen van den Christus Gods naar de sociaal gedrukten en kruisdragenden uit gaat. Toch sta en valle een iegelijk hier zijn eigen Heere. Wij oordeelen niemand. Slechts dit bidden wc af, dat men ons vergunne en ons vrijlate, om de Banier des Evangelies óók op sociaal gebied hoog te houden, opdat de rijke het gevaar in zie en zich wachte voor zijn ziele, en de armere afsta van gemor en begeerlijkheid. Sinds- we vóór nu het vierde eener eeuw optraden, hebben we steeds getuigd, dat onze sociale verhouding onchristelijk was; dat een zondige ongelijkheid de door God gewilde ongelijkheid verdrongen had; dat to>en volgde, kan ik niet beschrijven, veel minder het roerend afscheid, dat dooi' de barschbeid van den onderofficier niet anders dan zeer kort kon zijn. De handboeien werden mij' aangelegd, en tusschen de gewapende manschappen werd ik naar de garnizoensplaats getrans porteerd. Wat mij het zwaarst viel, wa,s de scheiding van Van 'Gort en zijine huis vrouw, want de boeien knelden mij' niet; integendeel; in die banden gevo-elde ik mij vrij, daar ik er niet van tusschen kon, om bij o ogenblikken te gelooven, da,t. de banden des Satans mij waren ontnomen. Zoo werd dan do gevangenis mijn ver blijf en water en brood mijn spijze, doch er was wellicht geen koning in zijn paleis zóó op zijn gemak als ik in mijne eenzame cel, waar de leeringen van Simon mij; als in een boek werden voorgehouden en het mij: meer en meer duidelijk werd, hoe God de Vader, als do rechtvaardige Rechter, niet anders kon verzoend worden dan door den dood Zijns Zoons. En wan neer die Zoon zich over mij zou ontfer men, het zou een eeuwig wonder zijn, terwijl ik den Heere niets ongerijmds zou toeschrijven, indien ik voor eeuwig van Zijn aangezicht zou verstouten worden. en dat wij, als Christelijk orgaan (Stan daard), ons genoopt en gedrongen gevoel den, om met moed, om met bezieling, om zonder aanzien des persoons, tegen den Mammon onzer eeuw cn voor de kleinen in den lande partij te kiezen. Het feit is nimmer door ons verbloemd, dat naar luid van Jezus' eigen woord, het woord zijns heiligen apostels en de stem der historie, onder de kinderen Gods de rijken altoos zeer weinigen zullen blijven, cn dat dc genade Gods steeds het diepst wordt ingedronken in de kringen dier kleinen waaronder Jezus liefst zijn vrien den koos. Kan men dit weerspreken? Durft men dit feit loochenen? Ziet men niet nog, zoo in hoofd- als hofstad, als op onze dorpen, dat het zóó metterdaad, en niet anders is. En als er dan. uit den hoek der sociaal democratie en van het anarchisme een lokkende, tartende stem ook naar onze werklieden en naar onze „kleine Iuy- den" uitgaat, om ze van hun God af vallig te maken, hun begeerlijkheid te prikkelen, en hun hartstocht in vlam te zetten, is het dan, of is het dan niet onze roeping, onze plicht, waarvan we niet mogen aflaten, om tegen dat geroep uit de diepte de stem van ónzen Heiland te doen weerklinken, en ja hun begeerlijk heid te dempen, maar óók den geest des ontfermens en den toon van heilige sympathie hun in 't hart te doen in dringen. Dat velen ons hierin niet volgen, scherp zelfs ons veroordeelen, breekt natuurlijk voor een deel onze kracht, en kon oor zaak worden, dat or uitspattingen in woorden en daden voortkwamen, die ook ons een ergernis zijn. 'Maar wie onder de machtigen der aarde gaat hierin vrij voor zijn God uit, zoo hij wel zulke uitspattingen op de kaak stelt, maar zijn ooren dicht stopt voor hel woord, waaraan we zoo straks reeds her innerden: ,,Zie toe, dat de rechtvaardige zijne handen niet uitstrekt lot onrecht." Daarom is het ons weinig, of men ons al toeroept, dat we. het volk vleien en verleiden. We, mogen, we kunnen, we zullen niet flaten vjn onder ons geslacht dit ge tuigenis in naam van Jezus neder te leggen. Al liet men ons alleen staan, nog zul len we blijven roepen, zoolang de adem ons ''gegund blijft. Be aanzienlijken onder dei Christenen eeren we; we danken God, dat Hij ook onder die hooge standen er enkelen als een brandhout uit het vuur heeft gerukt; hoog slaan we den zegen aan, dien ze ons brengen kunnen; maar juist daarom mag de stom niet gesmoord, die hen ook op sociaal gebied in het spoor van Jezus poogt te lokken. Zo kunnen ook bij de sociale woelingen een eere voor hun Heiland zijn, maar alleen, zco ze, als Jezus onverdeeld van hart, hun hand over de schare uitbrei den. roepende: „Deze zijn mijn moeder, on mijn broeders en zusters", en zo daar door weerhouden van begeerlijkheid en onrecht. Successie-belasting. Reeds bij de laatste verhooging der suc cessie-belasting werd er in de A.-R. pers tegen gewaarschuwd. Daarom vindt het plan tot verlaging vrij algemeen onder ons instemming. Verscheidene weken gingen voorbij, eer ik voor den krijgsraad moest verschijnen. Wat ik in die weken heb geleerd, maar ook welke bange ©ogenblikken ik heb doorgebracht, wanneer de kogel mijl werd voorgesteld en hoe dood en eeuwigheid mij wachtte, kan ik niet beschrijven. En dan weergalmde vaak mijd kerker van de smeekingen cn het bermen tot den Heere .Jezus, en dan zeide ik: „Als ik U maar hebben mocht als mijn Borg en Zaligmaker, dan zou ik dein kogel niet vreezen, want dan zou ik spoedig voor eenwig bij U zijn, dien ik zoo hartelijk liefheb." Met de boeien aan de handen werd ik voor den krijgsraad gebracht, en hoewol ik een weinig ontroerde op liet gezicht van al die heeren, die mij allen even stuursch aanzagen, zoo herstelde ik mij. spoedig en verkreeg vrijmoedigheid cm op al do vragen, die mij' gedaan wer den, bescheiden te antwoorden. Toen het verhoor was afgeloopen, word mij ge vraagd, ef ik nog iets in te brengen had- Ik vraagde, of het mij vergund was te spreken, hetwelk mij: werd toegestaan, waarop ik zeide: „Ik ben mij: volkomen bewust, dat ik geen deserteur en voor Gevolg van te hooge successierechten is nadeel voor houders van staatspapieren, en op den duur ook van de schatkist. Het bekende oppeuzelen van de kip, die de gouden eieren legt. Eenige jaren geleden waarschuwde Sir Felix Schuster, een van Engelands beste financiers, in dezen geest, in een opstel waarvan de slotsom luidde: „De successie-belasting is verwoestend voor het kapitaal en ofschoon de uitwer king van de 'heffing 'zich in den eersten tijd niet volkomen kon doen gevoelen, zal de opbrengst over vele jaren ver minderen want men behandelt als inko men wat feitelijk opslurping is van het kapitaal." Zoo is 't ook door den minister van financiën ingezien, vandaar zijn voorstel, hetwelk aller steun waardig is. Belastingverlaging. Tégen liet door de Regeering inge diende wetsontwerp tot verlaging van dc inkomstenbelasting is dooi' ons onlangs een enkele bedenking geopperd. Daarom willen wij hier ook laten vol gen wat „De Standaard" omtrent dit on derwerp opmerkt: „Wij geven toe, er zijn bezwaren. Stond het geheel op zichzelf, dan zou de vraag 'kunnen worden overwogen ol zoodanige vergrooting van den aftrek niet velen builen de belasting stelt, die toch wel iets mochten bijdragen. Maar men denke hier' aan de indirecte belastingen, die noodig waren tot dekking van hel tekort. Het kan niet worden ontkend, dat ei moeilijkheden rijzen in verband met de gemeentelijke belastingen, die in vele- ge meenten thans door de rijksadministratie worden geïnd. De gemeenten moeten in vole gevallen bij een lager inkomen be ginnen aan te slaan. Deze mogelijkheid wordt, natuurlijk niet afgesneden en in verband hiermee is de voorgestelde wijziging in het forensen- ontwerp, waarbij de gelegenheid voor do gemeenten om, zelf weder de inning dei belastingen ter hand te nemen, wordt verruimd, van bcteekenis. Ook vergete men den jvensch van vele Gemeente besturen tot verhooging van den aftrek niet. Lastiger is het geval met hel. school geld, dat thans gekoppeld is aan de in komstenbelasting. In de pers word er op gewezen, dal in een plattelandsgemeente menschcn mei 3000 gulden inkomen nogal iets betee kenen. Hebben zij een flink gezin, dan vallen zij buiten de inkomstenbelasting cn behoeven dies ook geen - schoolgeld te betalen. Dit lijkt ons geen gewenschto toestand. i Wij wijzen er echter op, dat de kop peling van inkomstenbelasting aan school gold thans reeds ongewenschte verhoudin gen in het. leven riep, die tot zeer veel ergernis aanleiding gaven. De berichten in de bladen van rijke boeren, die hun kinderen per auto naar de school brach ten en vrij waren van het betalen van schoolgeld, terwijl een eenvoudige arbei der wel schoolgeld moest betalen, wa ren niet zeldzaam. Er is over deze zaak reeds heel wat te doen geweest. Men kan dus niet beweren, dat zulke toestanden door het nieuwe voorstel zou den worden geschapen. En als de onge wenschte verhouding breedere afmeting mocht aannemen, dan zal dit o.i. juist aanleiding zijn de vraag ernstig te over wegen, of men inzake de schoolgeld-hef fing niet e.en anderen weg moet inslaan. Maakt men den band, die tot ongerijmde toestanden leidde, los, dan vervalt tege lijk dit bezwaar tegen het thans gedane voorstel. Het komt ons voor, dat deze zaak dus het oordeel over het voorstel niet mag beheerschen." Het stelsel der tegenstrijdigheden. „De Rotterdammer" schrijft Het breed opgezette algemeen begroo- tingsdebat in de Eerste Kamer heeft on getwijfeld onder meer dit goede gewrocht, dat het ontwapeningsstreven van Prof. van Embden en de vrijzinnig-democraten is bestookt met een vernietigende kri tiek, die het vrijwel geheel onttakelde. déze. rechtbank niet schuldig ben; maar voor een hoogere rechtbank, voor de Op perste Majesteit, Ben ik schuldig aan de overtreding van all© geboden. Bbch door d© aanbiddelijk© ontferming Gods ben ik daaraan ontdekt geworden, en waar ik altijd onder het zwarte vaandel van den duivel heb gediend, zoo ben ik van daar gedeserteerd en heb mi} geschaard onder het vaandel van den beminlijksten Koning, namelijk van den Heere Jozus." Daarop volgde een losbarsting van spot en smaad, en de voorzitter ma,akte- er eon einde aan, door op strengen toon te gebieden; „Breng hem weg!" Ik meende echter t© hebben opgemerkt, dat een der heeren met zichtbaar welgevallen mijn woorden had gehoord. Ik werd dus weder naar mijn stil ver blijf teruggebracht, mij verblijdende, dat ik vrijmoedig clen Heere Jezus voor de menschen had mogen belijden en voor Zijn Naam openlijk was uitgekomen; doch het duurde niet lang, oï de zaken namen een gansc-h anderen keer. M'ijn zondige afkomst on geboorte-, mijn snoodheden en gruwelen van mijn jeugd af aan, werden mij als een zwart register voor gesteld. Mijn vloeken en lasteringen, mijn Moest het stelsel-van Embden met één enkel woord worden gekarakteriseerd, het zou kunnen worden getypeerd als het systeem der tegenstrijdigheden. Tel kens komt de ontwerper en verdediger met zichzelf op de meest pijnlijke wijze in tegenspraak. Uit de verbijsterend groote massa onge rijmdheden brengen wij er enkele naar voren. Eerste tegenstrijdigheid: Prof. van Emb den loochent de beteekenis.onzer weer macht. Waardeloos vrijwel is ons leger en onze vloot; de preventieve kracht dei- weermacht, die den vijand ontzag inboe zemt en onze neutraliteit bewaart, gelooft hij niet. Of Ludendorf al in zijn gedenk schriften anders verklaart, of kapitein van Voorst tot Voorst al in zijn voortreffelijke studie aantoonde dat de Duitsche generale staf na onze legerversterking zijn plan wijzigde en Nederland buiten schot liet, Prof. van Embden weet het beter dan allen en dan iedereen- Ons leger had en heeft geen waarde zoo verzekert hij apodictisch. Die waardelooze weermacht nu moet worden afgeschaft en 'dan gebeurt het wonderlijke. Afsnijding van dit nuttelooze instrument zal groote zedelijke waarde hebben; Nederland's heldhaftig voorgaan moet sterken moreelen invloed op de an dere volkeren oefenen en zal ook hen eer vroeg dan laat, tot plaatsing van leger en vloot in het antiquiteiten-museum prik- pelen. "Afdanking va.n een waardelooze instel ling zal anderen tot. het brengen van we zenlijke offers aansporen dat is de eerste tegenstrijdigheid. Tweede tegenstrijdigheid: Helsche giu- welen zullen over ons komen als de oor log blijft, de vernietigingstechniek spaart niets of niemand, afspraken tot tempering van den gruwel zullen geen verlichting brengen. Als wilde beesten zullen do menschen elkaar afslachten. Nauwelijks echter heeft Nederland ontwapend, of in wondere edelmoedigheid zullen de vijan delijke machten voor Nederland den diep- sten eerbied koesteren. Geen haar van ons hoofd zal worden gekrenkt; de wol ven worden lammeren. Dat is de tweede t egen s tr ij digh eid Derde tegenstrijdigheid: Prof. van Emb den scheldt elk die van oordeel is dat het protocol van Geneve niet tot de eenzij dige ontwapening van eenig land recht geeft, en zoo een wordt als een aartsmili- tairist die gifgassen en wapentuigen uit het protocol zoekt te halen, gehoond. Maar de buitenlandsche grooten, dio woordelijk een zelfde standpunt verdedig den, die zonder ophouden betoogden, dat het recht zonder macht niet kon worden gehandhaafd, die naast arbitrage bevei liging ©ischten, worden met roem over laden. Zoo spraken Herriot, Politis, Theu- nis, Benesj en over de pacifistische groot heid van deze, van Herriot vooral, raakt Prof. van Embden niet uitgepraat. Dat is de derde tegenstrijdigheid! Vierde tegenstrijd'gheidSchamper ver wijt de Amsterdamsche hoogleeraar onze regeering-, die weigert aan het ontwa peningsspelletje gehoor te geven, dat zij het nationalistisch vuurtje aanstookt, dat zij; volgt een systeem van internationale verdachtmaking. En nu Heriiot, door hem als vrijzinnig-democraat in Nederland, te Boulogne bewierookt? Hij handhaaft een diensttijd die een jaar te boven gaat, hij weigert do legerslerkte van 607.009 op 500.000 man te brengen of het aarftal offi cieren van 32.000 op 28.000 man te ver minderen. Herriot weigert zelfs de ge ringste tegemoetkoming; .aan de nationale ontwapenaars en toch: leve Herriot! Dat is de vierde tegenstrijdigheid! Daar zijn er nog meer in dit verbluf fende stelsel, dat een hoogleeraar met zijn naam durft dekken. De Ziektewet. De Sociale Verzekeringsgids schrijft ovei het onlangs ingediende ontwerp Ziekte- en Ongevallenwet „Zooals onze lezers weten, is er een nieuws Ziekte- en Ongevallenwet, in de maak. Be halve in de pers der groote werkgevers, is er van het voörontwerp nog geen goed woord gezegd, doch niettemin gaat de Minister doof en bij het verschijnen van dit nummer zal het ontwerp wel ingediend zyn. Nu zijn er een aantal tegenstanders principiëele tegenstanders zelfs die uil een soort wanhoopspolitiek geneigd zijn, hel ontwerp met al zijn gebreken te slikken, opdat er dan toch éindelijk een ziektever zekering kome. De slooping van onze gave ontuchtigheden, oneerlijkheden en op stand, kwamen met ontzettend gewicht vóór mij, en de toorn Gods en de vloek' der Wet lagen op mij!. Ik durfde niet denken, dat zulk een monster, als ik was, ooit genade zou verkrijgen; ofschoon ik den Heere Jezus voor den krijgsraad had beleden. De slaap week van mij; de eenvoudigste spijze durfde ik niet gebruiken, want het was of er van rondom vloeken op ge schreven stonden, en ik vreesde er den dood aan te zullen eten. D|aarbij was het mij of duizenden stemmen al de vloeken in mijn ooren bulderden, die ik vroeger had uitgestooten. Dit duurde drie lange dagen en nachten, waarin mij vaak de keel als werd taegenepen en ik ieder ooghnblik dreigde te stikken. Den vierden nacht sliep ik zacht in op mijn stro o leger en droomde hoe ik hiij alleen in een liefelijk boschje bevond; boe mij eensklaps een helder licht om scheen en een heerlijk Persoon tot mg naderde;, die op zachte, innemende wijze tot mij zeide; „Vrees niet! Ik heb u als een vuurbrand uit het vu'ur gerukt; gij zijl: voor eeuwig do M'ijne." (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1925 | | pagina 5