HE ZEEUW TWEEDE BLAD. VERVOLGD EN GERED. FEUILLETON. VAN VRIJDAG 20 FEBR. 1925. No. 120. OM WIENS EER? „Dje Standaard deed een goed Werk met het plaatsen van een hoofdartikel over de Olympiade, al ware een krach tiger geluid ineer welkom geweest. In- tusschen past hier een zekere mate van voorzichtigheid, zoolang niet genoeg zaam alle gegevens ter beschikking staan. Die conclusie, welke uit de verschil lende berichten valt te trekken is, dat de Nederlandsche regeering enkele jaren ge leden eene toezegging deed om te bevor deren, dat een crediet zal w'orden ver leend voor het houden van de Olympiade in 1928 in ons land, waardoor we thans voor een zaak van nationale eer staan. We kennen dat; ieder mensch heeft wiel eens zulke eerezaken. Onder den in vloed van allerlei omstandigheden Wordt een belofte, een toezegging gedaan. Maar als het oogenblik van de vervulling komt, zijn meermalen zoodanige wijzigingen in getreden, dat men eigenlijk gaarne zou Willen, dat men nooit iets had beloofd. 't Wordt een lastig geval, zie je, Want die eer 1 Zoo schijnt de zaak van de Olympiade voor ons land te staan. Men komt voor een moeilijke beslissing, tenminste oogen- schijnlijk. Twee dingen moeten scherp in 't oog Worden gehouden, t.W. het prin- cipieele en het materieele. Met groote teleurstelling lezen We, dat bij de toe zegging, welke de Regeering deed, geen voorbehoud is gemaakt, dat de dag des Heeren zal Worden ontzien. Reeds hier door is onze houding bepaald. Hier is geen keuze; hier raakt het niet slechts de nationale eer; neen hier tast men Gods eer aan. Daarom kan noch mag de toezegging, Welke indertijd Werd ge daan, ook maar eenige w!aarde voor ons hebben. Men heeft een toezegging gedaan, Welke men niet mocht doen, omdat geen rekening Werd' gehouden met de eer, die God alleen toekomt. Dp eerste moeilijk heid valt hiermede onmiddellijk Weg; het principieele bepaalt geheel de houding, Welke is aan te nemen. En die is, Gods eer te stellen hoog boven alle nationale eer, opdat nimmer zal kunnen w'orden getuigd, Wat Johannes zoo duidelijk zegt, „Want zij hadden de eere der menschen lief, meer dan de eere Gods". (Joh. 12 vs 43.) Doch ook zij, die deze principieele bezwaren niet deelen, hebben geen moei lijke taak. Slechts deze vraag. Kan de schatkist de uilgaven, die gevraagd worden, in verband met den huidigen toestand, dragen? Mogen deze uitgaven wérden gedaan nu op elk gebied het mes der bezui niging zoo met kracht Wordt gehanteerd, dat uitgaven voor zelfs zeer nuttige, ook Wel noodzakelijke doeleinden moeten ach terwege blijven? Hier raakt men inderdaad onze natio nale eer. Maar niét dloor te zeggen, dat We de toezegging, welke men deed moet houden. Neen, een fier en kloek antwoord past hier en dat luidt: „Het is ons een nationale eer in de allereerste plaats te zorgen voor het op orde komen en daarna houden van onze Staatsfinanciën." Die eer moeten we hoog houden; zij legt alle andere, niet geestelijke, overwegin gen het zwijgen op. St. L. Van 't Hoff. Ontwapening! De vrijzinnig-democraten en de sociaal democraten gaan straks de verkiezings campagne in met de malle leus: Ontwa pening. Of eerstgenoemden, spijt de full speed- actie van mr Maxchant, er veel eer mee zullen behalen, is niet te denken. Het is immers nog niet zoo lang gele- ■■■■■BMMBBBMBnffianMatfpniMMaBifcatttiawKMMMHi.jw— mir—m ia»» 40) o— In zulke gedachten verdiept ging de oude man in zijn huis terug, waar hij van Keetje vernam, dat de zieke sliep; iets, waarop de dokter juist gehoopt had en. 'twelk een gunstige Wending voor spelde. Aan 't middagmaal vertelde Beijers, wat de oude graaf gezegd had. „En toch heb ik hoop," zoo besloot hij; „hoop voor beiden; voor onzen landheer en voor Frederik. Het is toch geen toe val, dat de ongelukkige jonge man juist in ons huis verpleegd moet worden. Dat geschiedt toch naar Gods voorzienig be stel. Ik geloof, dat de Heere ons wil gebruiken om den zieke, zoodra hij ge noegzaam hersteld zal zijn, de boodschap der genade te brengen. Och, laat ons toch voor den armen jongen bidden; voor hein en voor zijn vader." En het voorbeeld gevend, stortte hij, in een kinderlijke toenadering zijn ziel voor God uit, pleitend op het vaderlijk meedoogen, dat bij den Heere is van eeuwigheid, en dat zich toch uitstrekte tot den graaf en zijn zoon. Het was buitengewoon levendig in de anders zoo stille omgeving van de woning der familie Beijers. Nooit had de oude jachtopziener een den dat de Vrijz.-Dem. bond uit een heel ander vaatje tapte. Tijdens den oorlog steunde hij met alle macht de mobilisatie plannen der Regeering; zelfs na den oor log, toen het annexionisme in België den kop opstak, deed hij nog de wapenen kletteren. En nu op eenmaal ontwapenen! Een zoodanige ommezwaai is niet geschikt om het vertrouwen in een zoodanige partij te vermeerderen. Waarbij ook nog komt dat deze vrijz.- dem. hond ook voor aanvaarding van het Protocol van Genève is- Maar ontwapenen en tegelijk een pro tocol aanvaarden, waarin van de toetre denden wordt geëischt dat zij zullen wa ken tegen schenning van de vredesidea- len, dat kan toch niet. Nu tracht hij wel te betoogen dat toe treding geen verplichting brengt. Maar een kind begrijpt, dat aan een gezamen- lijken plicht om een twistzoeker tot re den te brengen, niemand zich kan ont trekken. Trouwens wat zouden de bond- genooten hebben aan een ontwapenden vriend, door wiens land heen de vijand ten allen tijde hen kan aanvallen. Zoo Nederland 't Protocol van Genève aanvaardt, en daar is niemand tegen, dan aanvaardt het tevens den plicht om gewapend te blijven. Het tegendeel der halve van ontwapenen. Trouwens het Protocol vraagt wel degelijk van alle on derteekenaars de medewerking om des ïioodig den aanvaller te keeren. Maar, zegt de Vrijz.-Dem. Bond, die gifgassen. Hiertegenover zij herinnerd dat kapitein Maas het overdrevene van die gifgasvoor- s'sllingen heeft aangetoond. Bovendien de gruwelijkheid van den oorlog is geen re den om te zeggennu gaan wij maar ontwapenen, en ons zeiven, en stellig ook onze Bondgenooten onderteeke naars van het Protocol blootstellen aan vertreding. Het Fransche spreek woord: wie zich schaap maakt, dien vreet de wolf op! Gevaar voor oorlog is thans uitgeslo ten, zeggen de V. D.'ers. Dat zei men in 1913 ook, zelfs in 1914 nog. En de oorlogstoestand is nog niet uit. China, Esthland, Albanië bewijzen het. En de S. D. A. P.'er voegt er gerust stellend aan toe: Geen oorlog meer, daar zorgen wij arbeiders voor! Doch zoo schetterde men ook voor den wereldoorlog. En nog harder op bet con gres van Januari 1923. En toen volgde juist de Roerbezetting die, gelijk dr Rut gers in „De Rotterdammer" herinnert, een Fimmen noopte van zijn ontnuchtering openlijk te doen blijken. Doch ondanks al deze feiten blijven de idealisten van den Vrijz.-Democratischen Bond nog maar altijd profeteeren, dat Nederland bij ontwapening buiten de oor logsgruwelen blijft. Alsof België ons niet geleerd had dat zoodanige taktiek juist ten gevolge heeft dat de oorlogvoerenden naar ons onbe schermde en onverdedigde land zouden worden getrokken. Altegaar argumenten waarbij het los zinnig geroep van Ontwapenen, ontwa penen! moet verstommen. Oog en neus. Toen de socialistische minister Mac Donald zijd partij biji den jongsten stem- busstrijid moest aanvuren tot den krijg, riep hij uit, om de goede geestdrift er in te brengen: ik zie de overwinning. Het werd een nederlaag. Een mensch kan zijin oiogen niet altijd vertrouwen. Zoo heeft óók de voorz. van hiet congres der S- D. A. P- gedacht, toen liij zijn mannen wees op den strijd, die in ons land ons wacht. Hij heeft, getrouw aan de traditie van zijn partij, van de zekerheid der over winning getuigd. Men begint daar nu eenmaal altijd bij het slagen om dan tot het pogen te komen. Revolutionair is, dat men alle ding omkeert en begint hij het eind. Dus merest de beer Vliegen van de overwinning gewagen. Anders zou hij geen echte socialist en gjeen zuivere democraat zijin. i Maar Mac Donald Die oogen zijn zoo onafgebroken komen en gaan mee gemaakt. Na een onrustigen nacht, zoowel door het nawerken der indrukken als tenge volge van het telkens ijlend wakker wor den van graaf Frederik, zat de oude man weer op de bank vóór zijn huis. Tot drie uur had hij bij den patiënt gewaakt. Toen hadden zijn vrouw en Keetje hem afgelost. Maar het was vader Beijers niet ge lukt, den slaap te vinden; tenminste niet dan met korte poozen. Én zoo was hij dan maar op zijn gewonen tijd, om zes uur opgestaan en nu het ontbijt was afge- loopen en Willem den graaf bewaakte, terwijl de vrouwen aan hun huiselijke bezigheden waren, koesterde hij zich weer in de nog Warme stralen der herfst zon, genietend van zijn onafscheidelijk Pijpje. 'tLiep tegen negen uur. Juist had vader Beijers Weer eens ge stopt en met een harden tik zijn stalen tabaksdoos gesloten, toen het geluid van ratelende wielen zijn aandacht trok. „Alwéér een rijtuig, en alwéér dat van den graaf", mompelde de oude, op ziende. „Zou dat al de zuster zijn die de graaf wilde zenden?" Hij stak de nog niet brandende pijp in den zak en trad op het stilhoudende tweespan toe. 's Graven palfrenier opende het portier en inderdaad stapte een jong meisje uit, dat dadelijk met een vriendelijken lach niet altijd te vertrouwen. j De heer Vliegen nam toen een ander zintuig. Hij zeide: ik zie niets, maar ik ruik de overwinning. De neus belooft thans den zegen. Wij zullen wél zien, wat er van wordt. Wij houden ons niet met voorspelling op. Laten wij anti-rev. zorgen, ons best te doen, om ook die socialistische neus' te disqualificeeren. N. Prov. Gron. Ongelooflijk. In het „Weekblad van het Recht" kotot een ingezonden bijdrage voor van mr J. A. van der Lee, te Rotterdam, waarin hij het volgende mededeelt „Donderdag 5 Feb'r. anno 1925 roept in de gemeente Ameide de dokter, een zeer achtenswaardig man, mijn hulp in, omdat hij door den gemeenteveldwachter met arrestatie wordt bedreigd, indien hij zich niet Onmiddellijk naar de woning van den burgemeester cjjer gemeente be geeft, teneinde aldaar door burgemeester en wethouders te worden verhoord. Ik ga met den dokter naar diens woning en inderdaad, vijf minuten later vervoegt de veldwachter zich daar met de mede- deeling, dat de dokter onmiddellijk bij den burgemeester ontboden wordt; bij weigering heeft hij last den dokter „mede te nemen". Op mijn vraag: wat er aan de hand is en welken rechtsgrond dit bevel heeft, antwoordt de veldwachter dat de burgemeester van meening is dat de dok ter hem tegenwerkt en dat hij zijn be voegdheid ontleent aan des burgemees ters bevel. Nadrukkelijk wordt geconsta teerd dat mijn cliënt weigert vrijwillig mede te gaan en dit gedwongen en slechts in gezelschap van mij doet. In de woning van den burgemeester gekomen, worden wij door den veldwach ter aangediend. Na eenige oogenblikken komt de burgemeester de trap afstormen, rent naar de voordeur, rukt dez,e open' en beveelt den veldwachter mij de deur uit ,,te zetten. Ik tracht iets in het mid den te brengen, doch de deur valt reeds achter mij in het slot en mijn cliënt en ik zijn gescheiden. Van half negen tot kwart voor elf is mijn client door het college van R. en W. verhoord, waarbij naar mijn cliënt me dedeelt de veldwachter als secretaris fungeerde. 'Na afloop van dit verhoor moest cliënt den burgemeester zijn eere woord geven dien nacht zijn woning niet te verlaten, daar hij anders in het cachot zou worden gestopt Bedenk ik dat de eenige dokter in dit afgelegen dorp de meest onmisbare mensch is, dat deze dokter zelf binnen eenige dagen gezinsvermeerdering te wachten staat en dat deze burgemeester nog maar enkele weken zijn ambt bekleedt, zoo tnoet mij de vraag van de lippen öf in de gemeente Ameide het gezag is gelegd in handen van een burgemeester, aan wien onder meer de artt. 157 en 158 van de Grondwet onbekend zijn, óf hoe op andere wijze deze handelwijze kan worden ver klaard- De redactie van het „Weekblad" tee kent hierbij aan: Het verhaal khnkt wel buitengewoon ongelooflijk. Een zeer ernstig onderzoek is wel dringend gewenscht. De scheuring in den Platte- landersbond. Aangaande de scheuring in den Platte- landersbond zij gemeld, dat zoowél de Groningsche Bond van Plattelandskies- vereenigingen, als het Hoofdbestuur van den Drentschen Bond en voorts ook de Provinciaal Noord-Hollandsche en Utrecht- sche Bonden met groote meerderheid een inotie hebben aangenomen, waarin het volste vertrouwen wordt uitgesproken in de heeren Schrage, Woknerstett, Drees- man en De Boer en besloten wordt de scheiding met don heer Braat c. s. als een feit te aanvaarden en onder denzelf den naam (Plattelandersbond) verder te gaan. De Groningsche, Drentsche, Noord- Hollandsche en Utrechtsche Bonden schei den zich dus af, echter met behoud van op den ouden man toekwam en hem de hand reikte. „U is zeker mijnheer Beijers Sr., niet Waar? Dat dacht ik Wel. Ik ben namelijk door den graaf een beetje ingelicht om trent uw familie, ziet u; en ik denk, dat wij 'twel met elkaar zullen kunnen vin den. Hoe is 'tmet den zieke?" Beijers keek blij verrast in het lieve gezichtje der zwartgekleede en geslui erde zuster. Hij had zich zulk een gediplomeerd verpleegster heel anders voorgesteld. Hij had gedacht, dat ze een heel deftige en erg van-uilde~hoogte doende dame zou zijn; en hij had al genoeg tegen haar komst opgezien, evenals moeder Beij ers en Keetje. De zuster zou in een aller eenvoudigste omgeving komen en ze zou daar ongetwijfeld haar nuffig neusje voor optrekken. 'tZou een moeilijke tijd Wor den voor het gezin, met zulk een juffer in zijn midden en vooral een onaange name tijd voor moeder en Keetje, die voortdurend met de verpleegster zouden moeten omgaan. Het kon nu eenmaal niet buiten haar; maar de Beijers hadden herhaaldelijk tegenover elkander den Wensen uitgesproken, dat het verblijf der deftige dame in hun huisje niet te lang zou duren. En zie, daar stond nu de met angst en vrees verwachte juffrouw voor vader Beijers als een meisje met een zonnetje in de oogen en, naar -de oude man da delijk meende te zien, ook in het hart. Dat de zuster niettemin als een echte den naam. Ter onderscheiding zou men aan den nieuwen Bond de woorden „rich ting-de Boer" kunnen toevoegen. Arme Braat! Zijn Kamerzetel loopt gevaar. Zedenverwording. Men kan het nooit best hebben, dat van Christelijke zijde wordt gewezen op de gevaren van tooneel en bioscoop. Men lacht met die bezwaren, acht ze over dreven, beschuldigt ons van zwartkijker^, enz. Een mensch zou zeker nooit iets mogen hebben, om in te genieten? Welnu, tot welk een zedenbederf wij aarzelen niet, dit woord te gebruiken fle bioscoop ons volk, heeft gebracht, wordt weer eens duidelijk gedemonstreerd uit de films, die worden afgedraaid. Wij schrijven van slechts één pagina van de N. R. C. van gisteravond ((Avondblad B) het volgende „fraais" over en laten aan onze lezers het oordeel over. In de Rotterdamsche bioscopen wordt dan afgedraaid: „de Stem van 'het ge weten" (boeiend, sensationeel drama, geen toegang voor kinderen), „de Straatmeid van Parijs, of donker Parijs" (als bij schrift: „Iedereen zal toch zeker donker Parijs met zijn aantrekkelijke Nachtkroe gen, Apachenkelders, enz. willen zien), „Adams rib", „de mooie vrouw, die naar liefdé haakt", „de vrouw onder vrien den", „zonden der onschuld",, enz. De Radio-telefoon. Jan van Holland schrijft in het Utr. Weekblad o. m.: Ge moet weten, dat ik bij een amateur zijn radio-ontvangapparaat heb gezien en mogen gebruiken; en als leek heb ik toen niet weinig paf gestaan. Een leeg sigarenkistje van vijftig vorm de de basis van heel het toestelletje. In dat kistje waren, op den bodem, aange bracht twee radiolanipjes, één versterker en één condensator. Aan den binnenkant van het deksel waren bevestigd twee z.g. honingraatspoelen, waarvan de een op zijn voetstuk kan draaien als om een scharnier, zoodat die twee spoelen dich terbij of verder af van elkaar konden ge plaatst worden. Naast dat sigarenkistje bevond zich een z.g. anodebatterij, een dominosteenen doosje gelijk, waarin van boven, zeg der tig gaatjes; in één waarvan een geleidraad gestoken was. Daarnaast nog een natte accumulator, ter grootte van de helft van bovengenoemd doosje; ook uit die accu mulator liep een geleidraad naar de radio- lampen; en uit deze ging weer een gelei draad naar buiten, langs den muur, naar een heel kleine antenne. Ziedaar alles. Maar toen kon 't spul beginnen. De ama teur bood mij een koptelefoon aan; hij zelf nam er ook een aan 't oor en toen toen hoorde ik de mooiste muziek uit een concertzaal in Londen; 't gedrukte program van „Radio-nieuws", dat de ama teur naast zich had liggen, gaf aan: „ouverture van de „Oberon" van Mozart", en 't kwam goed pit; een dame-pianiste, die ook eens hoorde, vond 't heel goed. Daarop besloot de amateur maar dichter hij honk te blijven, en zocht hij de golf lengte op van het uitzend-station Hil versum. Dat ging heel vlug, met wat draaien aan den knop van den condensator en wat ombuigen van één der honingraat spoelen, in zijn werk. En toen hoorde ik een heel beschaafde mannenstem, uit wiens intonatie duidelijk de geoefende predikant was te beluis teren, het bekende Lucas II, het Kerst- Evangelie lezen; daarop hield diezelfde stem een soort toespraak over den we reldvrede, en 't slot was een oproep aan zijn onzichtbare hoorders, om lid te wor den van de vereeniging van geestelijke leiders tot bevordering vande ont wapening. Natuurlijk was 't een modern preekje dat ik hoorde, en nu niet eens gloednieuw van vorm en vinding. Het was de bekende moderne kost, van een zeke ren heer Hugenholz. Toch heb ik die oogenblikken gevoeld, welk een ontzag wekkende geestelijke macht de radio telefonie staat te worden in onze moderne samenleving. Verbeeld u - daar zit ge in een ge zellige huiskamer, met een heel gezel schap. En een jongmensch haalt zijn dame kon optreden bewees ze, toen ze zich tot den palfrenier wéndde en vrien delijk, maar zelfbewust zeiJ;wil je mijn koffer maar even in den gang zetten en er de parapluie en de hoedendoos ook brengen? En dan dank ik je wél en kun je vertrekken, hoor!" „Ei", dacht de altijd over-bescheiden Beijers, „ei, ze kan ook commandeeren, zoo beleefd, maar tevens zoo beslist, als geboren gravinnen het weten te doen. Een dame is ze toch Wèi." „Ha," riep de zuster uit, toen ze, zich omkeerend, Keetje bemerkte, die op de stoep verschenen was. „Djat is zeker de dochter des huizes! Zeg, vindt je 'tgoed dat ik je maar Keetje noem, ja? „Juf frouw" klinkt zoo stijf hé? Ik heet Mien van Haperen en jij wilt zeker wel Mien tegen me zeggen. Ik ben ook van 't platteland afkomstig, weet je, en ik vind het zoo echt, dat ik weer eens een poosje in zoo'n ongedwongen omgeving leven kan." Terwijl het rijtuig omkeerde en de beide jonge meisjes druk babbelend, Keetje nog wiat verlegen, doch de zus ter zoo vrij alsof ze een vleeschelijke zus ter der familie Was, naar binnen gingen, naderden twee fietsers. Op de eene zat Wachtmeester Lergman, op de andere een mijnheer in burger- kleeding. „Morgen Beijers I" zei de wachtmees ter, van zijn rijwiel afspringend en den ex-jachtopziener de hand biedend; „mor gen Beijers! Djeze mijnheer is de inspec- radio-opneemtoestel voor den dag, dat hij zelf voor zegge f 60 of f 70, uit zorgvuldig gekozen onderdeelen, in elkaar gezet heeft Heeft hij de kosten er voor over, dan brengt hij een z.g. luid spreekhoorn op zijn toestel aan en heel 't gezelschap wordt spelenderwijs beïnfluenceerd door allerlei geestesuitingen op 't gebied van kunst, vermakelijkheid, politiek en theo logie. 't Is dan ook een uitstekende gedachte dat een <ïhr. radio-vereeniging is opge richt, om althans één avond in de week per uitzendstation-Hilversum zorg te dra gen voor uitzendingen in beslist christe- lijken geest. Drie achtenswaardige concur renten: Antwerpen, Rotterdam en Hamburg. Men .schrijft uit Ottingies (België) aan „Het Vaderl.": 't Is onlangs voorgekomen, dat een stoomvaartmaatschappij of een reederij wegens gebrek aan emplooi, een schip van haar vloot uit de vaart nam en het oplegde. Men zou zich vergissen met te mee- nen, dat zoodanige buitendienststelling per sé wijst op een vermindering van het ver tier van de scheepvaart. Of er een vermeerdering dan wel een vermindering in dat opzicht valt vast te stellen, "kan blijken uit de onderstaande opgave van de scheepvaartbeweging in de drie grootste havenplaatsen van het vasteland: Antwerpen, Rotterdam en Hamburg, over de maanden Januari 1924 en Januari 1925. Maand Aantal Haven. en binnengek. tonnen- jaar. schepen. maat Antwerpen Jan. '24 771 1,530,567 '25 825 1,674,470 Rotterdam Jan. '24 631 905,756 '25 842 1,257,503 Hamburg Jan. '24 843 1,130,019 '25 1141 1,178,915 De aangegeven cijfers geven aan dat de scheepvaart over de afgeloopen maand' Januari, zich heeft bewogen in de op gaande lijn, een gevolg van de opleving van de wereldmarkt. Een alleszins .be moedigend teeken. Zooals men weet, is de wijze van be rekening van tonnenmaat te Antwerpen 15 procent hooger dan die te Rotterdam en te Hamburg. Door de cijfers terug te brengen tot hun juiste verhoudingen, overtreft Antwerpen toch nog Rotterdam en Hamburg, met een tonnenmaat res pectievelijk van 165,797 en 244,435. Dat de haven van Antwerpen in den regel een grooter aandeel heeft in het transito vervoer dan de overige twee havenplaat sen, is voor een groot deel toe te schre ven aan een omstandigheid, waarop ik dadelijk zal wijzen. In verhouding van zijn oppervlakte tot die van andere lan den van het vasteland, beschikt België over het grootste, het uitgebreidste spoor wegnet. Zijn lijnen loopen in onderschei dene richtingen naar elk van de aangren zende landen. Antwerpen heeft daardoor een voor sprong op andere havenplaatsen- Na lossing uit de schepen van de goe deren, hestemd voor het buitenland, zijn ze in no time op weg naar do plaats van bestemming. Voor de hoven aangewezen omstandigheid, kan aan de hooge eischen, die het transito-verkeer stelt, waarvoor „spoed" nimmer te groot kan wezen, zoo veel mogelijk worden voldaan. Dat Antwerpen's haven een grootschen aanblik oplevert, valt niet te ontkennen. Toch heeft 't geenszins kunnen be- invloeden den machtigen indruk, dien ik heb medegenomen na het in oogpnschouw nemen, onder deskundige voorlichting, van hetgeen Rotterdam presteert op ha ven- en scheepvaartgebied, 't Is een bij zonder geslacht menschen, dat daarover de leiding .heeft, uitmuntend door ver nuft, energie en ondernemingsgeest, met de wetenschap de gevolgen te kunnen overzien van zijn arbeid. Welk een macht en kracht werken daar te zamen, bezield door 'de leidende gedachte te streven naar het opvoeren van den groei en den bloei van de over de gansche wereld bekende havenplaats Rotterdam. teur der recherche uit de stad. Hoe is het met den patiënt? Zouden we hem kunnen spreken?" „Ik ben bang, dat dit nog niet gaan zal", antwoordde Beijers; „op 'toogen blik slaapt hij; maar als hij wakker is, is hij verschrikkelijk onrustig en slaat aller lei verwarde taal uit. Maar kijk! daar komt net de dokter aan; dat treft goed, nu kunt ge dien vragen, wat hij! pr van denkt." Op uitnoodiging van Beijers zetten 3e politiemannen zich op de bank voor het huis, terwijl de oude man sigaren haalde en koffie bestelde. „Nou, en hoe maakt Fritsje 't?" infor meerde Lergman, toen Beijers weer Jjij hen zat. „Zou ie 'ter op halen?" „Ik weet niet, wat ik er van zeggen zal," sprak de oude man; „ik heb zoo weinig verstand van zieken. Maar gunstig zie ik het niet in. Dat voortdurende ijlen bevalt me niet. We zullen nu dadelijk wel hooren, wat de dokter zegt. Het zou echter kunnen wezen, dat de jonge graaf iets gezegd heeft, Waar gij wat mee kunt doen. 'tls ook mogelijk, dat het niets beteekent; maar dat moet ge zelf maar beoordeelen. Gister, in een vlaag van onrust, sprak de graaf namelijk van een kistje of pakje, dat verstopt zou zijn bij een boom, dien hij nauwkeurig aan duidde en die ook werkelijk bestaat, vlak bij het Ottergat." De beide dienaren der politie wissel den een blik van verstandhouding. (Wordt vervolgd.) 1

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1925 | | pagina 5