HE ZEEUW
TWEEDE BLAD.
VERVOLGD EN GERED.
FEUILLETON.
VAN
VRIJDAG 20 FEBR. 1925. No. 120.
OM WIENS EER?
„Dje Standaard deed een goed Werk
met het plaatsen van een hoofdartikel
over de Olympiade, al ware een krach
tiger geluid ineer welkom geweest. In-
tusschen past hier een zekere mate van
voorzichtigheid, zoolang niet genoeg
zaam alle gegevens ter beschikking staan.
Die conclusie, welke uit de verschil
lende berichten valt te trekken is, dat de
Nederlandsche regeering enkele jaren ge
leden eene toezegging deed om te bevor
deren, dat een crediet zal w'orden ver
leend voor het houden van de Olympiade
in 1928 in ons land, waardoor we thans
voor een zaak van nationale
eer staan.
We kennen dat; ieder mensch heeft
wiel eens zulke eerezaken. Onder den in
vloed van allerlei omstandigheden Wordt
een belofte, een toezegging gedaan. Maar
als het oogenblik van de vervulling komt,
zijn meermalen zoodanige wijzigingen in
getreden, dat men eigenlijk gaarne zou
Willen, dat men nooit iets had beloofd.
't Wordt een lastig geval, zie je, Want
die eer 1
Zoo schijnt de zaak van de Olympiade
voor ons land te staan. Men komt voor
een moeilijke beslissing, tenminste oogen-
schijnlijk. Twee dingen moeten scherp
in 't oog Worden gehouden, t.W. het prin-
cipieele en het materieele. Met groote
teleurstelling lezen We, dat bij de toe
zegging, welke de Regeering deed, geen
voorbehoud is gemaakt, dat de dag des
Heeren zal Worden ontzien. Reeds hier
door is onze houding bepaald. Hier is
geen keuze; hier raakt het niet slechts
de nationale eer; neen hier tast men
Gods eer aan. Daarom kan noch mag
de toezegging, Welke indertijd Werd ge
daan, ook maar eenige w!aarde voor ons
hebben. Men heeft een toezegging gedaan,
Welke men niet mocht doen, omdat geen
rekening Werd' gehouden met de eer, die
God alleen toekomt. Dp eerste moeilijk
heid valt hiermede onmiddellijk Weg; het
principieele bepaalt geheel de houding,
Welke is aan te nemen. En die is, Gods
eer te stellen hoog boven alle nationale
eer, opdat nimmer zal kunnen w'orden
getuigd, Wat Johannes zoo duidelijk zegt,
„Want zij hadden de eere der menschen
lief, meer dan de eere Gods". (Joh. 12
vs 43.)
Doch ook zij, die deze principieele
bezwaren niet deelen, hebben geen moei
lijke taak.
Slechts deze vraag. Kan de schatkist
de uilgaven, die gevraagd worden, in
verband met den huidigen toestand,
dragen?
Mogen deze uitgaven wérden gedaan
nu op elk gebied het mes der bezui
niging zoo met kracht Wordt gehanteerd,
dat uitgaven voor zelfs zeer nuttige, ook
Wel noodzakelijke doeleinden moeten ach
terwege blijven?
Hier raakt men inderdaad onze natio
nale eer. Maar niét dloor te zeggen, dat
We de toezegging, welke men deed moet
houden. Neen, een fier en kloek antwoord
past hier en dat luidt: „Het is ons een
nationale eer in de allereerste plaats
te zorgen voor het op orde komen en
daarna houden van onze Staatsfinanciën."
Die eer moeten we hoog houden; zij legt
alle andere, niet geestelijke, overwegin
gen het zwijgen op.
St. L. Van 't Hoff.
Ontwapening!
De vrijzinnig-democraten en de sociaal
democraten gaan straks de verkiezings
campagne in met de malle leus: Ontwa
pening.
Of eerstgenoemden, spijt de full speed-
actie van mr Maxchant, er veel eer mee
zullen behalen, is niet te denken.
Het is immers nog niet zoo lang gele-
■■■■■BMMBBBMBnffianMatfpniMMaBifcatttiawKMMMHi.jw— mir—m ia»»
40) o—
In zulke gedachten verdiept ging de
oude man in zijn huis terug, waar hij
van Keetje vernam, dat de zieke sliep;
iets, waarop de dokter juist gehoopt had
en. 'twelk een gunstige Wending voor
spelde.
Aan 't middagmaal vertelde Beijers,
wat de oude graaf gezegd had.
„En toch heb ik hoop," zoo besloot hij;
„hoop voor beiden; voor onzen landheer
en voor Frederik. Het is toch geen toe
val, dat de ongelukkige jonge man juist
in ons huis verpleegd moet worden. Dat
geschiedt toch naar Gods voorzienig be
stel. Ik geloof, dat de Heere ons wil
gebruiken om den zieke, zoodra hij ge
noegzaam hersteld zal zijn, de boodschap
der genade te brengen. Och, laat ons
toch voor den armen jongen bidden;
voor hein en voor zijn vader."
En het voorbeeld gevend, stortte hij,
in een kinderlijke toenadering zijn ziel
voor God uit, pleitend op het vaderlijk
meedoogen, dat bij den Heere is van
eeuwigheid, en dat zich toch uitstrekte
tot den graaf en zijn zoon.
Het was buitengewoon levendig in de
anders zoo stille omgeving van de woning
der familie Beijers.
Nooit had de oude jachtopziener een
den dat de Vrijz.-Dem. bond uit een heel
ander vaatje tapte. Tijdens den oorlog
steunde hij met alle macht de mobilisatie
plannen der Regeering; zelfs na den oor
log, toen het annexionisme in België den
kop opstak, deed hij nog de wapenen
kletteren.
En nu op eenmaal ontwapenen! Een
zoodanige ommezwaai is niet geschikt om
het vertrouwen in een zoodanige partij
te vermeerderen.
Waarbij ook nog komt dat deze vrijz.-
dem. hond ook voor aanvaarding van
het Protocol van Genève is-
Maar ontwapenen en tegelijk een pro
tocol aanvaarden, waarin van de toetre
denden wordt geëischt dat zij zullen wa
ken tegen schenning van de vredesidea-
len, dat kan toch niet.
Nu tracht hij wel te betoogen dat toe
treding geen verplichting brengt. Maar
een kind begrijpt, dat aan een gezamen-
lijken plicht om een twistzoeker tot re
den te brengen, niemand zich kan ont
trekken. Trouwens wat zouden de bond-
genooten hebben aan een ontwapenden
vriend, door wiens land heen de vijand
ten allen tijde hen kan aanvallen.
Zoo Nederland 't Protocol van Genève
aanvaardt, en daar is niemand tegen,
dan aanvaardt het tevens den plicht om
gewapend te blijven. Het tegendeel der
halve van ontwapenen. Trouwens het
Protocol vraagt wel degelijk van alle on
derteekenaars de medewerking om des
ïioodig den aanvaller te keeren.
Maar, zegt de Vrijz.-Dem. Bond, die
gifgassen.
Hiertegenover zij herinnerd dat kapitein
Maas het overdrevene van die gifgasvoor-
s'sllingen heeft aangetoond. Bovendien de
gruwelijkheid van den oorlog is geen re
den om te zeggennu gaan wij maar
ontwapenen, en ons zeiven, en stellig
ook onze Bondgenooten onderteeke
naars van het Protocol blootstellen
aan vertreding. Het Fransche spreek
woord: wie zich schaap maakt, dien
vreet de wolf op!
Gevaar voor oorlog is thans uitgeslo
ten, zeggen de V. D.'ers.
Dat zei men in 1913 ook, zelfs in 1914
nog. En de oorlogstoestand is nog niet
uit. China, Esthland, Albanië bewijzen het.
En de S. D. A. P.'er voegt er gerust
stellend aan toe: Geen oorlog meer, daar
zorgen wij arbeiders voor!
Doch zoo schetterde men ook voor den
wereldoorlog. En nog harder op bet con
gres van Januari 1923. En toen volgde
juist de Roerbezetting die, gelijk dr Rut
gers in „De Rotterdammer" herinnert, een
Fimmen noopte van zijn ontnuchtering
openlijk te doen blijken.
Doch ondanks al deze feiten blijven de
idealisten van den Vrijz.-Democratischen
Bond nog maar altijd profeteeren, dat
Nederland bij ontwapening buiten de oor
logsgruwelen blijft.
Alsof België ons niet geleerd had dat
zoodanige taktiek juist ten gevolge heeft
dat de oorlogvoerenden naar ons onbe
schermde en onverdedigde land zouden
worden getrokken.
Altegaar argumenten waarbij het los
zinnig geroep van Ontwapenen, ontwa
penen! moet verstommen.
Oog en neus.
Toen de socialistische minister Mac
Donald zijd partij biji den jongsten stem-
busstrijid moest aanvuren tot den krijg,
riep hij uit, om de goede geestdrift er
in te brengen: ik zie de overwinning.
Het werd een nederlaag. Een mensch
kan zijin oiogen niet altijd vertrouwen.
Zoo heeft óók de voorz. van hiet congres
der S- D. A. P- gedacht, toen liij zijn
mannen wees op den strijd, die in ons
land ons wacht.
Hij heeft, getrouw aan de traditie van
zijn partij, van de zekerheid der over
winning getuigd. Men begint daar nu
eenmaal altijd bij het slagen om dan
tot het pogen te komen. Revolutionair is,
dat men alle ding omkeert en begint hij
het eind. Dus merest de beer Vliegen
van de overwinning gewagen. Anders zou
hij geen echte socialist en gjeen zuivere
democraat zijin. i
Maar Mac Donald Die oogen zijn
zoo onafgebroken komen en gaan mee
gemaakt.
Na een onrustigen nacht, zoowel door
het nawerken der indrukken als tenge
volge van het telkens ijlend wakker wor
den van graaf Frederik, zat de oude
man weer op de bank vóór zijn huis.
Tot drie uur had hij bij den patiënt
gewaakt.
Toen hadden zijn vrouw en Keetje hem
afgelost.
Maar het was vader Beijers niet ge
lukt, den slaap te vinden; tenminste niet
dan met korte poozen. Én zoo was hij
dan maar op zijn gewonen tijd, om zes
uur opgestaan en nu het ontbijt was afge-
loopen en Willem den graaf bewaakte,
terwijl de vrouwen aan hun huiselijke
bezigheden waren, koesterde hij zich
weer in de nog Warme stralen der herfst
zon, genietend van zijn onafscheidelijk
Pijpje.
'tLiep tegen negen uur.
Juist had vader Beijers Weer eens ge
stopt en met een harden tik zijn stalen
tabaksdoos gesloten, toen het geluid van
ratelende wielen zijn aandacht trok.
„Alwéér een rijtuig, en alwéér dat
van den graaf", mompelde de oude, op
ziende. „Zou dat al de zuster zijn die
de graaf wilde zenden?"
Hij stak de nog niet brandende pijp in
den zak en trad op het stilhoudende
tweespan toe.
's Graven palfrenier opende het portier
en inderdaad stapte een jong meisje uit,
dat dadelijk met een vriendelijken lach
niet altijd te vertrouwen. j
De heer Vliegen nam toen een ander
zintuig. Hij zeide: ik zie niets, maar ik
ruik de overwinning. De neus belooft
thans den zegen.
Wij zullen wél zien, wat er van wordt.
Wij houden ons niet met voorspelling op.
Laten wij anti-rev. zorgen, ons best
te doen, om ook die socialistische neus'
te disqualificeeren. N. Prov. Gron.
Ongelooflijk.
In het „Weekblad van het Recht" kotot
een ingezonden bijdrage voor van mr J.
A. van der Lee, te Rotterdam, waarin
hij het volgende mededeelt
„Donderdag 5 Feb'r. anno 1925 roept
in de gemeente Ameide de dokter, een
zeer achtenswaardig man, mijn hulp in,
omdat hij door den gemeenteveldwachter
met arrestatie wordt bedreigd, indien hij
zich niet Onmiddellijk naar de woning
van den burgemeester cjjer gemeente be
geeft, teneinde aldaar door burgemeester
en wethouders te worden verhoord.
Ik ga met den dokter naar diens woning
en inderdaad, vijf minuten later vervoegt
de veldwachter zich daar met de mede-
deeling, dat de dokter onmiddellijk bij
den burgemeester ontboden wordt; bij
weigering heeft hij last den dokter „mede
te nemen". Op mijn vraag: wat er aan de
hand is en welken rechtsgrond dit bevel
heeft, antwoordt de veldwachter dat de
burgemeester van meening is dat de dok
ter hem tegenwerkt en dat hij zijn be
voegdheid ontleent aan des burgemees
ters bevel. Nadrukkelijk wordt geconsta
teerd dat mijn cliënt weigert vrijwillig
mede te gaan en dit gedwongen en
slechts in gezelschap van mij doet.
In de woning van den burgemeester
gekomen, worden wij door den veldwach
ter aangediend. Na eenige oogenblikken
komt de burgemeester de trap afstormen,
rent naar de voordeur, rukt dez,e open'
en beveelt den veldwachter mij de deur
uit ,,te zetten. Ik tracht iets in het mid
den te brengen, doch de deur valt reeds
achter mij in het slot en mijn cliënt en
ik zijn gescheiden.
Van half negen tot kwart voor elf is
mijn client door het college van R. en W.
verhoord, waarbij naar mijn cliënt me
dedeelt de veldwachter als secretaris
fungeerde. 'Na afloop van dit verhoor
moest cliënt den burgemeester zijn eere
woord geven dien nacht zijn woning niet
te verlaten, daar hij anders in het cachot
zou worden gestopt
Bedenk ik dat de eenige dokter in dit
afgelegen dorp de meest onmisbare mensch
is, dat deze dokter zelf binnen eenige
dagen gezinsvermeerdering te wachten
staat en dat deze burgemeester nog maar
enkele weken zijn ambt bekleedt, zoo
tnoet mij de vraag van de lippen öf in de
gemeente Ameide het gezag is gelegd in
handen van een burgemeester, aan wien
onder meer de artt. 157 en 158 van de
Grondwet onbekend zijn, óf hoe op andere
wijze deze handelwijze kan worden ver
klaard-
De redactie van het „Weekblad" tee
kent hierbij aan:
Het verhaal khnkt wel buitengewoon
ongelooflijk. Een zeer ernstig onderzoek
is wel dringend gewenscht.
De scheuring in den Platte-
landersbond.
Aangaande de scheuring in den Platte-
landersbond zij gemeld, dat zoowél de
Groningsche Bond van Plattelandskies-
vereenigingen, als het Hoofdbestuur van
den Drentschen Bond en voorts ook de
Provinciaal Noord-Hollandsche en Utrecht-
sche Bonden met groote meerderheid een
inotie hebben aangenomen, waarin het
volste vertrouwen wordt uitgesproken in
de heeren Schrage, Woknerstett, Drees-
man en De Boer en besloten wordt de
scheiding met don heer Braat c. s. als
een feit te aanvaarden en onder denzelf
den naam (Plattelandersbond) verder te
gaan. De Groningsche, Drentsche, Noord-
Hollandsche en Utrechtsche Bonden schei
den zich dus af, echter met behoud van
op den ouden man toekwam en hem
de hand reikte.
„U is zeker mijnheer Beijers Sr., niet
Waar? Dat dacht ik Wel. Ik ben namelijk
door den graaf een beetje ingelicht om
trent uw familie, ziet u; en ik denk, dat
wij 'twel met elkaar zullen kunnen vin
den. Hoe is 'tmet den zieke?"
Beijers keek blij verrast in het lieve
gezichtje der zwartgekleede en geslui
erde zuster.
Hij had zich zulk een gediplomeerd
verpleegster heel anders voorgesteld. Hij
had gedacht, dat ze een heel deftige
en erg van-uilde~hoogte doende dame
zou zijn; en hij had al genoeg tegen haar
komst opgezien, evenals moeder Beij
ers en Keetje. De zuster zou in een aller
eenvoudigste omgeving komen en ze zou
daar ongetwijfeld haar nuffig neusje voor
optrekken. 'tZou een moeilijke tijd Wor
den voor het gezin, met zulk een juffer
in zijn midden en vooral een onaange
name tijd voor moeder en Keetje, die
voortdurend met de verpleegster zouden
moeten omgaan. Het kon nu eenmaal niet
buiten haar; maar de Beijers hadden
herhaaldelijk tegenover elkander den
Wensen uitgesproken, dat het verblijf der
deftige dame in hun huisje niet te lang
zou duren.
En zie, daar stond nu de met angst
en vrees verwachte juffrouw voor vader
Beijers als een meisje met een zonnetje
in de oogen en, naar -de oude man da
delijk meende te zien, ook in het hart.
Dat de zuster niettemin als een echte
den naam. Ter onderscheiding zou men
aan den nieuwen Bond de woorden „rich
ting-de Boer" kunnen toevoegen. Arme
Braat! Zijn Kamerzetel loopt gevaar.
Zedenverwording.
Men kan het nooit best hebben, dat
van Christelijke zijde wordt gewezen op
de gevaren van tooneel en bioscoop. Men
lacht met die bezwaren, acht ze over
dreven, beschuldigt ons van zwartkijker^,
enz. Een mensch zou zeker nooit iets
mogen hebben, om in te genieten?
Welnu, tot welk een zedenbederf wij
aarzelen niet, dit woord te gebruiken
fle bioscoop ons volk, heeft gebracht,
wordt weer eens duidelijk gedemonstreerd
uit de films, die worden afgedraaid. Wij
schrijven van slechts één pagina van de
N. R. C. van gisteravond ((Avondblad B)
het volgende „fraais" over en laten aan
onze lezers het oordeel over.
In de Rotterdamsche bioscopen wordt
dan afgedraaid: „de Stem van 'het ge
weten" (boeiend, sensationeel drama, geen
toegang voor kinderen), „de Straatmeid
van Parijs, of donker Parijs" (als bij
schrift: „Iedereen zal toch zeker donker
Parijs met zijn aantrekkelijke Nachtkroe
gen, Apachenkelders, enz. willen zien),
„Adams rib", „de mooie vrouw, die naar
liefdé haakt", „de vrouw onder vrien
den", „zonden der onschuld",, enz.
De Radio-telefoon.
Jan van Holland schrijft in het Utr.
Weekblad o. m.:
Ge moet weten, dat ik bij een amateur
zijn radio-ontvangapparaat heb gezien en
mogen gebruiken; en als leek heb ik toen
niet weinig paf gestaan.
Een leeg sigarenkistje van vijftig vorm
de de basis van heel het toestelletje. In
dat kistje waren, op den bodem, aange
bracht twee radiolanipjes, één versterker
en één condensator. Aan den binnenkant
van het deksel waren bevestigd twee z.g.
honingraatspoelen, waarvan de een op
zijn voetstuk kan draaien als om een
scharnier, zoodat die twee spoelen dich
terbij of verder af van elkaar konden ge
plaatst worden.
Naast dat sigarenkistje bevond zich een
z.g. anodebatterij, een dominosteenen
doosje gelijk, waarin van boven, zeg der
tig gaatjes; in één waarvan een geleidraad
gestoken was. Daarnaast nog een natte
accumulator, ter grootte van de helft van
bovengenoemd doosje; ook uit die accu
mulator liep een geleidraad naar de radio-
lampen; en uit deze ging weer een gelei
draad naar buiten, langs den muur, naar
een heel kleine antenne. Ziedaar alles.
Maar toen kon 't spul beginnen. De ama
teur bood mij een koptelefoon aan; hij
zelf nam er ook een aan 't oor en toen
toen hoorde ik de mooiste muziek uit
een concertzaal in Londen; 't gedrukte
program van „Radio-nieuws", dat de ama
teur naast zich had liggen, gaf aan:
„ouverture van de „Oberon" van Mozart",
en 't kwam goed pit; een dame-pianiste,
die ook eens hoorde, vond 't heel goed.
Daarop besloot de amateur maar dichter
hij honk te blijven, en zocht hij de golf
lengte op van het uitzend-station Hil
versum.
Dat ging heel vlug, met wat draaien
aan den knop van den condensator en
wat ombuigen van één der honingraat
spoelen, in zijn werk.
En toen hoorde ik een heel beschaafde
mannenstem, uit wiens intonatie duidelijk
de geoefende predikant was te beluis
teren, het bekende Lucas II, het Kerst-
Evangelie lezen; daarop hield diezelfde
stem een soort toespraak over den we
reldvrede, en 't slot was een oproep aan
zijn onzichtbare hoorders, om lid te wor
den van de vereeniging van geestelijke
leiders tot bevordering vande ont
wapening. Natuurlijk was 't een modern
preekje dat ik hoorde, en nu niet eens
gloednieuw van vorm en vinding. Het was
de bekende moderne kost, van een zeke
ren heer Hugenholz. Toch heb ik die
oogenblikken gevoeld, welk een ontzag
wekkende geestelijke macht de radio
telefonie staat te worden in onze moderne
samenleving.
Verbeeld u - daar zit ge in een ge
zellige huiskamer, met een heel gezel
schap. En een jongmensch haalt zijn
dame kon optreden bewees ze, toen ze
zich tot den palfrenier wéndde en vrien
delijk, maar zelfbewust zeiJ;wil je mijn
koffer maar even in den gang zetten
en er de parapluie en de hoedendoos
ook brengen? En dan dank ik je wél en
kun je vertrekken, hoor!"
„Ei", dacht de altijd over-bescheiden
Beijers, „ei, ze kan ook commandeeren,
zoo beleefd, maar tevens zoo beslist, als
geboren gravinnen het weten te doen.
Een dame is ze toch Wèi."
„Ha," riep de zuster uit, toen ze, zich
omkeerend, Keetje bemerkte, die op de
stoep verschenen was. „Djat is zeker de
dochter des huizes! Zeg, vindt je 'tgoed
dat ik je maar Keetje noem, ja? „Juf
frouw" klinkt zoo stijf hé? Ik heet Mien
van Haperen en jij wilt zeker wel Mien
tegen me zeggen. Ik ben ook van 't
platteland afkomstig, weet je, en ik vind
het zoo echt, dat ik weer eens een
poosje in zoo'n ongedwongen omgeving
leven kan."
Terwijl het rijtuig omkeerde en de
beide jonge meisjes druk babbelend,
Keetje nog wiat verlegen, doch de zus
ter zoo vrij alsof ze een vleeschelijke zus
ter der familie Was, naar binnen gingen,
naderden twee fietsers.
Op de eene zat Wachtmeester Lergman,
op de andere een mijnheer in burger-
kleeding.
„Morgen Beijers I" zei de wachtmees
ter, van zijn rijwiel afspringend en den
ex-jachtopziener de hand biedend; „mor
gen Beijers! Djeze mijnheer is de inspec-
radio-opneemtoestel voor den dag, dat hij
zelf voor zegge f 60 of f 70, uit zorgvuldig
gekozen onderdeelen, in elkaar gezet heeft
Heeft hij de kosten er voor over, dan
brengt hij een z.g. luid spreekhoorn op
zijn toestel aan en heel 't gezelschap
wordt spelenderwijs beïnfluenceerd door
allerlei geestesuitingen op 't gebied van
kunst, vermakelijkheid, politiek en theo
logie.
't Is dan ook een uitstekende gedachte
dat een <ïhr. radio-vereeniging is opge
richt, om althans één avond in de week
per uitzendstation-Hilversum zorg te dra
gen voor uitzendingen in beslist christe-
lijken geest.
Drie achtenswaardige concur
renten: Antwerpen, Rotterdam
en Hamburg.
Men .schrijft uit Ottingies (België) aan
„Het Vaderl.":
't Is onlangs voorgekomen, dat een
stoomvaartmaatschappij of een reederij
wegens gebrek aan emplooi, een schip
van haar vloot uit de vaart nam en het
oplegde.
Men zou zich vergissen met te mee-
nen, dat zoodanige buitendienststelling per
sé wijst op een vermindering van het ver
tier van de scheepvaart.
Of er een vermeerdering dan wel een
vermindering in dat opzicht valt vast te
stellen, "kan blijken uit de onderstaande
opgave van de scheepvaartbeweging in
de drie grootste havenplaatsen van het
vasteland: Antwerpen, Rotterdam en
Hamburg, over de maanden Januari 1924
en Januari 1925.
Maand Aantal
Haven. en binnengek. tonnen-
jaar. schepen. maat
Antwerpen Jan. '24 771 1,530,567
'25 825 1,674,470
Rotterdam Jan. '24 631 905,756
'25 842 1,257,503
Hamburg Jan. '24 843 1,130,019
'25 1141 1,178,915
De aangegeven cijfers geven aan dat de
scheepvaart over de afgeloopen maand'
Januari, zich heeft bewogen in de op
gaande lijn, een gevolg van de opleving
van de wereldmarkt. Een alleszins .be
moedigend teeken.
Zooals men weet, is de wijze van be
rekening van tonnenmaat te Antwerpen
15 procent hooger dan die te Rotterdam
en te Hamburg. Door de cijfers terug te
brengen tot hun juiste verhoudingen,
overtreft Antwerpen toch nog Rotterdam
en Hamburg, met een tonnenmaat res
pectievelijk van 165,797 en 244,435. Dat
de haven van Antwerpen in den regel
een grooter aandeel heeft in het transito
vervoer dan de overige twee havenplaat
sen, is voor een groot deel toe te schre
ven aan een omstandigheid, waarop ik
dadelijk zal wijzen. In verhouding van
zijn oppervlakte tot die van andere lan
den van het vasteland, beschikt België
over het grootste, het uitgebreidste spoor
wegnet. Zijn lijnen loopen in onderschei
dene richtingen naar elk van de aangren
zende landen.
Antwerpen heeft daardoor een voor
sprong op andere havenplaatsen-
Na lossing uit de schepen van de goe
deren, hestemd voor het buitenland, zijn
ze in no time op weg naar do plaats van
bestemming. Voor de hoven aangewezen
omstandigheid, kan aan de hooge eischen,
die het transito-verkeer stelt, waarvoor
„spoed" nimmer te groot kan wezen, zoo
veel mogelijk worden voldaan.
Dat Antwerpen's haven een grootschen
aanblik oplevert, valt niet te ontkennen.
Toch heeft 't geenszins kunnen be-
invloeden den machtigen indruk, dien ik
heb medegenomen na het in oogpnschouw
nemen, onder deskundige voorlichting,
van hetgeen Rotterdam presteert op ha
ven- en scheepvaartgebied, 't Is een bij
zonder geslacht menschen, dat daarover
de leiding .heeft, uitmuntend door ver
nuft, energie en ondernemingsgeest, met
de wetenschap de gevolgen te kunnen
overzien van zijn arbeid. Welk een macht
en kracht werken daar te zamen, bezield
door 'de leidende gedachte te streven naar
het opvoeren van den groei en den bloei
van de over de gansche wereld bekende
havenplaats Rotterdam.
teur der recherche uit de stad. Hoe is
het met den patiënt? Zouden we hem
kunnen spreken?"
„Ik ben bang, dat dit nog niet gaan
zal", antwoordde Beijers; „op 'toogen
blik slaapt hij; maar als hij wakker is, is
hij verschrikkelijk onrustig en slaat aller
lei verwarde taal uit. Maar kijk! daar
komt net de dokter aan; dat treft goed,
nu kunt ge dien vragen, wat hij! pr van
denkt."
Op uitnoodiging van Beijers zetten 3e
politiemannen zich op de bank voor het
huis, terwijl de oude man sigaren haalde
en koffie bestelde.
„Nou, en hoe maakt Fritsje 't?" infor
meerde Lergman, toen Beijers weer Jjij
hen zat. „Zou ie 'ter op halen?"
„Ik weet niet, wat ik er van zeggen
zal," sprak de oude man; „ik heb zoo
weinig verstand van zieken. Maar gunstig
zie ik het niet in. Dat voortdurende ijlen
bevalt me niet. We zullen nu dadelijk
wel hooren, wat de dokter zegt. Het zou
echter kunnen wezen, dat de jonge graaf
iets gezegd heeft, Waar gij wat mee kunt
doen. 'tls ook mogelijk, dat het niets
beteekent; maar dat moet ge zelf maar
beoordeelen. Gister, in een vlaag van
onrust, sprak de graaf namelijk van een
kistje of pakje, dat verstopt zou zijn
bij een boom, dien hij nauwkeurig aan
duidde en die ook werkelijk bestaat,
vlak bij het Ottergat."
De beide dienaren der politie wissel
den een blik van verstandhouding.
(Wordt vervolgd.) 1