Mo US
Donderdag Februari 1Ü5
Sooisislskkei.
lerstebts.
S9e Jaargang
BoMani
tand.
iensMe,
VERVOLGD EN GERED.
A N G N:
|en Weiland,
voor 7 jaar,
/de 2e Knecht
ht gevraagd,
iwersknecht
antoorbediende.
of aankomende,
FEUILLETON.
jprom de Kiel
foete Armgaard
8—16, Zoete
|e d'Oranje 9,
jrerse Appels 3
|K.G.
-18, Uie* 6
Eigenheimers
|appelen 3.40
len, alles per
j)5.40, Boers-
alles per 100
per 100 bos.
J. Q. Vogel,
Jde Witta, geb.
|b. Geervliet., z.;
iooij, d.; a F-
53 jaar, wedn.
nans, 56 jaar,
pen; R ran de
pan J. L. L»dilc-
jaar, wied. v.
75 jaar, geb.
ïRBERICHT.
pen moj-geirt ran
door het Kon.
)te Bilt. Hoogste
ronton. Laagste
Junmayen.
van ladözer;
dalijk stoinnach-
festelijko wind,
Ikt, regenbuien,
louder.
(Donderdag) uw
pen in de
ME „MODERNE"
traaf, Middelburg,
31 F. WISSE,
Zand.
voor 4 jaren
et Hof „Gapinge"
jlder. Inschrijvings
in vóór of op 14 Febr,
fAAC DË WOLFF,
inlichtingen ver-
k ingaand;
Veerschen weg te
pacht geweest bij
len vóór 20 Februari
ten kantore va*
VE te Middelburg,
inlichtingen worden
eurstelling met 1
VAN LÖIJK,
Wolphaartsdrjk.
tselen verstaande, bij
Serooskerke (W.i.
relijk met i of half
ehuwde, inwonende
C. GELUK, Land-
vliet (Z. VI.)
gevraagd
INNER-MEIJLER,
t ingang van Maan-
DUVEKOT, Goes.
gevraagd
rijwiel- en motor-
STER, Colgnsplaat.
aan of met Mei
indkneclit
C. KODDE te
Aagtekerke.
Br UKkers-EXf lortnlcn
OOSTERBAAN LE COINTRE GOES
Bureaux: Lange Vorsts'raat 68—70, Gees
Tel.: Redaetie no. 11; Administratie nt»58
Postrekening No. 36000.
Bijkantoor te Middelburg:
Firma F. P. DHUIJ, L. Burg. Tel. no. 259
DeZeeuw
VERSCHIJNT ELKEN WERKOAB.
Abonnementsprijs:
Per 3 maanden, franco per post, f3.—
Losse nummersf0.0$
Prijs der Advertentiën:
1—4 regels fl.20, elke regel meer 30 ct
Bij abonnement belangrijke korting.
Oe SOCIALE OUAESTIE.
Artikel 19 van Ons Program luidt:
Verwerpend© de leer van den klas
senstrijd erkent zij de noodzakelijkheid,
om ookÜoor liiddel van onze wet-
geving, beter dan thans, er toe mede
te werken, dat de verhouding tusschen
de verschillende maatschappelijke stan
den zooveel doenlijk beantwoorde aan
de beginselen van Gods Woord.
Eisch daartoe is het, dat hetgeen,
maatschappelijk zwakker is., beschermd
en gesterkt worde, en dat, voorzoover
het particulier initiatief der bevolking
door veler te laag inkomen nog niet
genoegzaam tot zelfverweer in staat is,
de Overheid de zwakkeren met haar
schild dekke, en degelijker krachtsont
plooiing tot bij de laagst staande klasse
der maatschappij mogelijk make.
Van armenzorg m engeren zin ont-
houde de Overheid zich. Alleen voor
zoover de particuliere en kerkelijke
liefdadigheid te kort mochten schieten,
kan ze hiertoe moeten overgaan-
De Sociale Quaestie is er niet een
van vandaag of gisteren. Zij bestond al
onder Israel en de oude Yolken. Ook
in Jezus' dagen. Ook onder de eerste
Christenheid. Ook in de Middeleeuwen.
Ook in den bloeitijd der Reformatie. Ook
in de gouden eeuw: van Frederik Hen
drik. Ook in de kortstondige bloeiperiode
van Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap.
Zij beheerscht ook nu nog de maatschap
pelijke verhoudingen, al brachten de laat
ste jaren, vooral voor den arbeidersstand
heel Wat verademing.
Gaan wij niet verder terug dan de laatste
honderd jaren, dan hooren wij, in 1825,
van de sociale ellende gewagende, tot
lagere standen zeggen
,,'tls armoe en verval, waar ge in ver
kwijnt en zucht,
Daar Weelde tergend brast, van uwer
handen vrucht."
En Da Costa teekende in 1840 den toe
stand aldus
„Als heel de maatschappij temidden der
verdrukking,
die uw ontwikk'ling wekt, door de on
gelijke drukking
van 't machtig raderwerk, zeeplassen van
ellend!
ter zijde ontwaart van 't spoor, waar
langs uW wagen rent
hier wteelde ontwassen aan zich zelf,
van buiten bloeiend',
en schitterend van jeugd; maar innerlijk
verschroeiend'
en sapverdervend als een kanker, en of
't Waar'
der standen evenwicht mek moedwil bre
kend'. Daar
gemor bij d' arbeid, die geen brood geeft;
jokdierbanden
geworpen om den hals van vrijenwaar
de wanden
van hitte blaak'ren dag en nacht; en
eeuw'ge rook
de steden zwart verft en de ziel verstikt
in smook."
Groen van Prinsterer sprak in 1853
het volgende
„Tegenover de Socialistische begrippen
lette men op den inderdaad kommer-
acht, P. G., leeftijd
goed kunnende wer-
iet opgave van loon-
'IJK, Grindweg 73,
ij Rotterdam.
33) o—
„Nèt niet'; zoo! Hoe weet je dat?"
„Omdat ie d'r niet is."
„Nou, hoe weet je, dat hij d'r niet is?"
„Van Koos, de meid. Frans is d'r niet.
Hij heeft zijn beschuiten niet opgegeten,
die ze gisteravond voor hem klaargezet
had en zijn bed is ook niet beslapen."
„Zoo, mooi! Goemorgen dan verder."
„Goemorgen!"
De knecht smakt met de tong om de
paarden aan te zetten en mompelt iets
van „slampamper" en „nog in de kast
komen," terwijl hij omziet naar de mare-
chaussées, die op de hoeve van Ilolz
afgaan.
Koos, een oude sloof, laat van schrik
haast een schotel met melk uit de han
den vallen op het zien der geuniformde
mannen, zoo vroeg in den morgen al.
„Hou je kalm, Koos", sust de wacht
meester; „ik ben Sinterklaas niet, die
komt om je in een zak te stoppen,
en bijten doe ik alleen in mijn boterham.
Zeg me maar even, zonder „nervosiosi-
teit", of Frans thuis is."
„Neeje, meneer de wachtmeester."
„Ook niet thuis geweest van nacht?"
„Neeje, meneer de wachtmeester". En
nu doet Koos op lijmerigen toon een
vollen toestand der lagere bevolking; en
zij bovenal indachtig aan het nadeel, het
welk de hoogere standen door zedebederf
en valsche 'wetenschap bij het volk heb
ben gesticht."
Ook in het hierboven aangehaalde ar
tikel 19 van ons Program wórdt, of lie
ver blijft erkend, hetgeen de A.-R. partij
reeds in 1878 met leedwezen vaststelde,
„dat de verhouding tusschen de verschil
lende maatschappelijke standen niet be
antwoordt aan de eischen van Gods
Woord".
Een drietal, helaas reeds overleden
Anti-Revolutionaire voormannen vertolk
ten reeds, de eerste in 1878, de tweede
in 1888, de derde in 1898 de meening
onzer partij en van velen buiten haar
ten aanzien van de thans gestoorde ver
houding tusschen deze twee bestanddee-
len der menschelijke samenleving rijk en
arm, patroon en knecht; bezittende en
niet-bezittende.
Wij halen aan:
lo. Dr A. Ruyper in „Het Sociale
vraagstuk en de Christelijke religie":
„En zoo heerscht dan thans in heel
Europa een Welgedane bourgeoisie over
een verarmenden Werkenden stand, die
gestadig haar kapitaal moet voeden, en
gedoemd is, om hetgeen voor die ka
pitaalvoeding geen. dienst meer kan doen,
te laten verzinken in het moeras van liet
proletariaat. Een sociale nood nog daar
door verergerd, dat do weelderige bour
geoisie haar weelde ook uitstalt; aldus
teen valsche behoefte bij den mindere
prikkelt; en door het ondermijnen van
die tevredenheid, die ook met weinig
gelukkig kan zijn, te feller, naarmate er
minder voor den arme te genieten viel,
den koortsachtigen hartstocht naar genot
zucht in hem doet ontbranden."
2o. A. Wi i e r s i n ga, in „Het Arbeids
vraagstuk"
„De Duitsche wijsgeer .Schopenhauer
verklaart, dat hij geruimen tijd gezocht
had, om dit grenzenloos egoisme op het
arbeidsterrein eens zoo scherp mogelijk
in een aan overdrijving lijdende uit
drukking weer te geven en 'meende dio
eindelijk te hebben gevonden in deze
formule: „Menigeen zou zijn evenmensch
gaarne aan het braadspit steken om zijn
vet voor schoensmeer te gebruiken".
3o. R. J. Wi Rudolph, in „lil den
strijd om het recht":
„De eerlijkheid gebiedt, om uit te spre
ken dat vele patroons, die niet in Roaz,
maar in Nabal hun evenbeeld vinden,
hun arbeiders geen recht doen; hen daar
entegen aanranden in hun heiligste rech
ten; en misbruik makend van hun over
wicht tegenover hun arbeiders, dezen van
hun Zondags- en nachtrust berooven, hun
loon verkorten, hun gezinnen verwoes
ten, hun leven met een donkeren nevel
versomberen. Die eeilijkheid gebiedt even
eens om niet te verzwijgen, dat vele
arbeiders hunnen patroon geen recht
doen, maar door alle gemis aan piëteit
tegenover hun patroon, door vaak over
matige looneischen, het toch reeds zoo
zorgvol leven hunner patroons verbit
teren."
|Waarom noemt men nu het sociale
vraagstuk een quaestie
verhaal, dat klopt als een bus op wat
de knecht reeds zei.
Er valt niet aan te twijfelen, of de
mededeelingen zijn waar.
De knecht en Koos behooren geen van
beiden tot de snuggersten; maai' oprecht
en eerlijk zijn ze. De politie dragen ze
bovendien een onbegrensd respect toe.
Neen, zulke menschen liegen niet.
„Heb je hier. een hoed of pet van
Frans?"
„Mijn heden, meneer, wat wil Uwes
daarmee?"
„Heb je 'r één? Haal 'm dan; gauw".
Koos verdwijnt, om een oogenblik daar
na met een bruinen, slappen hoed terug
tekeeren, „dien baas Frans altijd droeg!"
„Mooi zoo", zegt de wachtmeester;
„morgen krijg je 'm terug hoor! Tot
ziens, Koos!"
Voorloopig houdt de wachtmeester zijn
hond aan den ketting, want hij weet van
zijn gevangenen, waar Frans Holz, de
man, dien hij arresteeren gaat, eotiige
uren geleden geweest is; de plaats bij
het Ottergat, waar dp gezochte met Ver-
schure en Die Beaulieu heeft staan pra
ten, is hem door dezen nauwkeurig aan
geduid. Eerst wanneer hij daar zal zijn
aangekomen, zal de speurneus van Max
moeten uitvinden, in welke richting zich
de boerenzoon, na de mislukking van
den aanslag op Willem Reijers, begeven
heeft.
De Beaulieu heeft den wachtmeester
nog medegedeeld, dat Holz op hem den
indruk maakte „desperaat" (wanhopig)
Omdat er ernstige twijfel gerezen is aan
de deugdelijkheid van het maatschappelijk
gebouw waarin wij wonen.
Dó sociale quaestie is brandende 1c-
vensquaestie van onzen tijd'. In de so
ciale quaest'e zijn heilige menschenrech-
ten betrokken, en de strijd om het recht,
die op sociaal terrein Wordt gestreden,
is een heilige worsteling, die aller be
langstelling verdient.
Is de toestand dan zoo ernstig?
Reeds een kwarteeuw geleden schreef
Rudolph Sonn, een Duitsch socioloog,
onder meer he-t volgende:
„Waarbij zal ik onze maatschappij ver
gelijken? Rij den aardbol, waarop wij' wo
nen. Een dunne korst rondom het vloei
baar vuur en de vulkanische gisting van
een onmetelijken revolutionairen kern.
Van buiten is alles orde, vrede, groei,
bloei, maar één oogwenk slechts en de
elementaire titanische krachten van de
onderwereld hebben de gansche heerlijk
heid in een puinhoop omgezet. Het zijn
maar weinigen, die do bezittende, regee-
rende genotscheppende, aan het open
bare leven deelnemende maatschappij uit
maken de massa stelt den lastdrager,
tevens den overmachtigen vijand der
maatschappij voor."
Welke zijn nu de oorzaken van dezen
zorglijken toestand?
Wij noemen er twee :dezondeende
Fransche revolutie.
De zonde, die alle oorspronkelijk rechte
verhoudingen in haar verwoestenden loop
heeft scheef getrokken en de Fran
sche Revolutie, die alle sociale organisatie
heeft gesloopt.
Wat de eerste dezer oorzaken, de zonde,
aangaat, Rilden!ijk zong hiervan terecht:"
„Wanneer een volk in zonden moet ver
gaan,
Vangt indeKerkde zielsmelaatschheid
aan."
Het verband tusschen ons mensehelijk
leven en de stoffelijke wereld, die ons
omringt is verbroken en wel door dwaling
en zondedoor dwaling, omdat men
in onkunde verkeerde omtrent het wezen
van den mensch en zijn sociale eigen
schappen; en niet minder omtrent de
wetten, die eenerzijds de samenleving en
anderzijds de voortbrenging, de verdeeling
en het gebruik van het stoffelijk goed
beheerschten; door zonde, omdat men
afweek van de openbaring Gods en zich
liet drijven door hebzucht of heerschzucht.
En wat de tweede genoemde oorzaak,
de Fransche Revolutie, betreft, Prof.
Quack zegt er van:
„Hartverscheurend waren de toestanden
op het arbeidsterrein. De liberale partij
in Europa deed niets voor de arbeiders,
niets voor de regeling van het arbeids
contract tusschen arbeiders en wetgevers;
niets voor arbeidsraden; niets voor wet
telijke voorschriften betreffende gezond
heid, veiligheid en .pensionneering; niets
voor toepassing van het leerlingstelsel;
niets voor vakonderwijs, niets voor wer
kelijke Zondagsrust, niets yoor alle an
dere zaken der staatsbemoeiing- De li
berale par tij liet dit alles
krachtens haar beginsel rus
ten."
te zijn; en zulke menschen zijn gevaar
lijk, zoo heeft hij er aan toegevoegd:,
waarom hij den wachtmeester ried, op te
passen. ,,'kEn hebbe geen fidutie op de
oogen van Holz," aldus de Belgische
student; „en 'kheb hem leelijke dingen
hooren klappen."
Bergman heeft deze waarschuwing zich
in de ooren geknoopt en hij denkt er
over na, op den weg naar 't Ottergat.
Holz. waiihopig? Tot alles in staat?
Maar waarom? Zou hij dan zoo tegen de
gevangenisstraf, die hem wacht, opzien?
Of zou hij mogelijk, ovenals die ongeluk
kige De Beaulieu, in de macht zijn ge
raakt van den misdadiger Verschure?
De Beaulieu's geschiedenis kent de
wachtmeester al grootendeels-
'tls een geschiedenis, die men hon
derd maal schrijven kan, en die telkens
een nieuwe geschiedenis wordt, zoo men
slechts de namen verandert.
De Beaulieu, zoon van een nette fa
milie; niet een slecht, maar èen zwak
jongmensch; in een oogenblik van onbe
dachtzaamheid gevallen in de strikken
van een vrouw, die met haar redenen
vleide; meegelokt naar haar huis; bij
het verlaten van dat huis gevolgd door
Verschure, de kellner in naam en de af
perser ,in werkelijkheidgeprest om geld,
onder bedreiging van mededeeling van
zijn misstap aan zijn ouders en zijn pro
fessoren; gedreven tot ongeoorloofde
practijken om aan geld te komen; het
willoos werktuig geworden van een schur-
kenbende; welk criminalist in een
Wij kunnen hierechter nog bij noemen:
a. het individualisme, gevolg van de sloo-
ping der solidariteit in den arbeid door
de Fransche Revolutie; door dit sterk op
den voorgrond treden van het individu-
eele ontstond onbeteugelde con
currentie; b. de, overigens verblij
dende, meerdere ontwikkeling der lagere
standen, waardoor de behoeften
meerder werden; c. de kolossale voor
uitgang der machines; d. de over
bevolking in sommige deelen van
Europa en daar buiten; de zorgen van
den allengs verdwijnenden midden
stand, dat noodzakelijke stootkussen
tusschen de hoogere en lagere rangen der
maatschappij.
Zijn er ook geneesmiddelen?
Het geneesmiddel is niet een klassen
strijd, waarbij het gaat om buigen of bar
sten; waarbij de een den triomf verwacht
van vuistslag en dolksteek; de ander van
sabelhouw en militair geweld; ook niet
uitbreiding der filantropische werkzaam
heden hoe prijzenswaardig ook op zich
zelf want het geldt hier niet een arme
wel te doen, maar het in 't leve* roepen
van betere verhoudingen; ook niet ver
meerdering van kennis in scholen en ver-
eenigingen alweer uitnemend op zich
zelf doch daardoor wordt geen ver
andering gebracht in de onderlinge ver
houding.
Neen, het geneesmiddel is: terugkeer
tot Gods Woord en dienst.
Gelijk Da Costa in 1848 zong:
't Geheim van allen zegen
Oranje en Neerland, hoort!
Is in Gods viees gelegen,
Zijn gunst, Zijn dienst, Zijn Woord.
De Duitsche wijsgeer Fichte, van 1842
1863 hoogleeraar in de wijsbegeerte aan
de hoogeschool te Tubingen in Wurtem-
berg, schrijft:
„Het Christendom verbergt in zijn
schoot een veel grooteren schat van le
vensvernieuwing dan ge vermoedt. Tot
hiertoe oefende het zijn kracht nog
slechts op de enkele personen en slechts
zijdelings op den Staat. "Maar ieder, die
ooit, 't zij als ongeloovige, 't zij als be
lijder, zijn geheime drijfkracht bespieden
kan, moet toestommen, dat er van het
Christendom ook voor de maatschappij
een Wondere organiseerende kracht kan
uitgaan; en eerst als die kracht door
breekt, zal de Religie van het Kruis
voor heel de Wereld' schitteren in al de
diepte harer conoeptiën en in al den
rijkdom van den zegen, dien ze brengt."
O ja, het blijft altijd waai: de god
zaligheid is een groot geWin: heeft de be
loften ook des tegenWoordigen levens.
De storm in Engeland.
De storm bereikte gisteren te Londen
een snelheid van 33 mijlen en boven het
Kanaal een snelheid van 60 mijlen. In En
geland zijn 144 intercommunale telefoon
lijnen gebroken. Van de 15 lijnen naar
Parijs zijn er 5 gestoord. Gistermorgen
werd een groot aantal reddingsstations
aan de Theems gealarmeerd op het be-
groote stad kent die oude en toch altijd
nieuwe historie niet?
Welke Middernachtzendeling kent haar
niet?
Toen Verschure bij het voorloopig ver
hoor aan den rand van het Ottergat zei,
kellner te zijn in een café te Antwerpen,
rook de scherpzinnige wachtmeester de
herhaling van de bekende geschiedenis
alreeds. Hij wist immers, dat Holz wel
verdachte inrichtingen in Antwerpen be
zocht. En al kon hij dadelijk niet ra
den, hoe de affaire in elkaar zat, toch
vermoedde hij, dat chantage, afpersing,
een element in het drama zou zrjn.
Vandaar zijn uitroep: „weer een licht
straal
Verschure was bij zijn ondervraging
zoo gesloten geweest als een bus, omtrent
de verhouding tusschen hem en Holz.
„.Nu, wat dat betrof zou er wel spoedig
meer aan 't licht komen, meende Lerg-
man. De tijd ontbrak hem om de lippen
van Verschure open te breken. Eerst
moest hij Holz hebben. Stond die tegen
over Verschure en De Beaulieu, dan zou
den de laatste sluiers wel vallen.
Daar was het Ottergat al!
Daar was, duidelijk te zien in het
thans doorgebroken daglicht, de plaats,
waar de jonge graaf gelegen had. Op het
platgedrukte gras stak een kleine, bruine
vlek af: geronnen bloed.
Daar wees het neergebogen riet de plek
aan, waar de Belgen zich hadden be
wogen.
En ginds had men den ouden eik,
richt, dat een groot schip aan den grond
was geloopen. Het bleek echter slechts
een klein schip uit Plymouth te zijn. De
vier opvarenden werden gered. Te Nor-
Iwich is de oude feestzaal van de hertogen
van Norfolk, die indertijd aan koningin
Elisabeth behoorde, door den storm ver
nield.
Vieze zaakjes.
Wij meldden gisteren reeds een en an
der omtrent allerlei geknoei, dat nu in
Duitsehland, dank zij de arrestatie der
Barmat's, aan het licht komt. De arrestatie
van Hocfle (R.-K.), den gewezen rijks
minister van posterijen, die na den ge
wezen rijkskanselier Bauer als slacht-j
offer in de zaak-Barmat is gevallen, heeft
te Berlijn een zeer pijnlijken indruk ver-
Wekt, meldt de N. R. C. Hoefle, die nog
betrekkelijk jong is, en een schitterende
carrière achter den rug heeft, schijnt te
hebben geweten wat hem boven het hoofd
hing. Men beweert, dat hij onlangs tot
een zijner vrienden heeft gezegdik weet,
:dat ik een verloren man ben-
Hoefle wordt ervan beschuldigd, zich
te hebben laten omkoopen en geschenken
te hebben aangenomen, na daden in strijd
met zijn ambtsplicht te hebben gepleegd-
Hij stond in verbinding met de Depositen
und Handelsbank, wier directeuren on
langs naar het buitenland zijn gevlucht.
De zaken die deze bank deed, o.a. in op
dracht van de Bijkspost, schijnen uiet al
te correct te zijn geweest- Men beweert,
dat dr Hoefle persoonlijk van de bank
50.000 mark heeft ontvangen, hoewel hij
wist, dat de bank geen goede reputatie
genoot.
Nu is ook Triebei, de directeur van de
kas van de Pruisische staatsbank, ontsla
gen, onder ernstige verdenking van in-
dustrieele obligalies en aandeelen in de
staatsleeningen van de klanten van de
bank te hebben teruggekocht, maar het
geld daarvoor niet aan de bank te hebben
afgedragen, maar voor zichzelf te hebben
besteed. Het onderzoek is nog gaande.
Een zekere Davidsohn, een socialist,
heeft gisteren nog een en ander losgelaten
over de Barmat-zaakjes.
Davidsohn vertelde, dat hij in 1920 een
aantal lezingen over het „alcoholisme in
Nederland is gaan geven. Hij heeft ver
schillende gesprekken met redacteurs van
het sociaal-democratisch dagblad „Het
Volk" gevoerd en bij deze gelegenheid
boorde hij voor de eerste maal den naam
Barmat noemen en wel in verband met
een merkwaardige boteraffaire. Davidsohn
onderzocht de kwestie en constateerde
nu, dat de Vereinigung der Deutschen But-
terhandler zeer ernstige beschuldigingen
tegen Barmat had uitgesproken. De Duit
sche boterhandelaars moesten zich met
1 of 2 pet. van de winst tevreden stellen,
nadat Barmat als concurrent op de markt
was verschenen en zelf 25 pet. en meer
verdiende. Barmat werd gesteund door
Robert Schmidt, den rijksminister van
economische zaken.
Davidsohn had over het particuliere le
ven van Barmat allerlei vernomen, dat
hem als sociaal-democraat ernstig onge
rust maakte, vooral nadat beweerd was,
dat Barmat ook in betrekking tot den rijks
president stond. Barmat leefde weliswaar
zeer eenvoudig, maar tal van bekende so
ciaal-democraten warén zijn gasten ge
weest.
t' ■■■llllllll. .11.11 II I III
waaronder, naai' De Beaulieu en Ver
schure verklaard hadden, Holz met hen
had staan praten.
„Nu, kereltje, toon nu weer 's wat je
kunt," zoo sprak de wachtmeester tot
zijn hond, terwijl hij het schrandere dier
den hoed van Frans Holz voorhield.
„Welja, snuif maar ferm en prent de
lucht van „monsieur Francois" maar
goed in jeneus!"
iHet zwarte, vochtige reukorgaan van
Max gleed snuffelend over het hoofd
deksel. En daarop richtte het dier den
snoet naar den grond, beschreef een
paar malen een kring en volgde ten
laatste in een matig drafje een onzicht
baar spoor, vlak langs den rietzoom.
„Daar gaat iel", zei Lergman tot den
vergezellenden marechaussee. „Daar gaat
ie't Zal mij nu toch benieuwen, waar hij
ons brengen zal."
De Kond was een en al ambitie. Geen
oogenblik aarzelde bij. Nu en dan deed
hij een ruk aan den ketting, als wilde,
hij zijn meester tot grooter spoed aanspo
ren. Een enkele maal week hij een paar
meters van den rietzoom af, juist bjj
een heuveltje.
„Juist," prevelde Lergman, „op die
hoogten heeft hij gestaan, om te kijken
of hij ook vervolgd werd."
Verder, altijd verder ging de tocht; een
half uur, drie kwartier, een heel uur
achtereen, steeds vlak langs het zacht
ruiscbende riet.
(Worat vervolgd).