DE ZEEUW
IftSna
TWEEDE BLAD.
VERVOLGD EN GERED.
FEUILLETON.
VAN
ZATERDAG 24 JANUARI. No. 97.
Een herinnering.
Den 26 October 1923 heeft de Twee
de Kamer met 50 tegen 49 stemmen
de Vlootwet verworpen.
De voorstemmers waren de Chr. Pro
testanten en de Katholieken op tien na;
de tegenstemmers de heele linksche pha
lanx, versterkt door tien Roomsche demo
craten: Bomans, Bulten, Engels, Kuiper,
Loerakker, Michielsen, v. Rijzewijk, v.
Schaik, S u r i n g en mevr'. Bronsveld.
Vooraf had 'minister Ruys verklaard
dat verwerping van het ontwerp de af
treding van 'tgeheele kabinet zou ten ge
volge hebben.
Gelijk ook geschied is.
Het bovengenoemde tiental wist der
halve dat zij' door tegen te stemmen
speelden in de kaart der vijanden van
het kabinet-Ruys en met hen dit kabi
net gingen om koud helpen.
Onder hen was ook de heer S u r i n g.
Nu heeft deze .geachte afgevaardigde
in het Schuttershof, blijkens het verslag
in de Nieuwe Z. Crt., een rede gehouden,
waarin hij datzelfde ministerie-Ruys, het
welk hij in 1923 mee om koud hielp, ver
heerlijkte.
Lezen wij wat de heer Suring
van dat ministerie zei, dan gevoelen
wij ons gevleid dat wij aan zijn zijde
straks voor het behoud van dit ministerie
zullen mogen strijden.
Doch hierom te meer voelen wij ons
gedrongen in verband met het voortrefle-
felijke rapport der voortreffelijke rede
van dit Kamerlid een der tien ons
onszelven eenige vragen te stellen.
Spr. wraakte de hoonende kleineering
van dit kabinet door Roomschen; maar
was dan de verwerping der vlootwet
ook door Roomschen dit niet? Was 't
er eigenlijk niet het voorproefje van?
Hij prees de buitengewone verdienste
lijkheid van dit kabinet; maar hielp hij
dit verdienstelijke kabinet dan niet eerst
wegjagen?
Hij wraakte 'tin zijn Roomsche vrien
den dat zij zich laten leiden door het
groepsbelang; maar deed de heer Suring
zelve in 1923 dit dan ook niet?
„Spr. gaat dan de verdienstvolle werk
zaamheden van liet kabinet-Ruys na."
Een heele opsomming. Wij hopen er bij
de verkiezingen straks een dankbaar ge
bruik van te maken. Maar komt dan
bij dezen lof 't optreden der tien katho
lieken tegen ditzelfde kabinet-Ruys niet
in een wonderlijk licht te staan?
De spr. „is er van overtuigd, dat de
handhaving der Chr, beginselen in de
Staatkunde een algemeen belang is voor
de Katholieke partij", maar was het dit
dan niet in 1923?
„En dat dit belang het best wordt
gediend door samenwerking met de an
dere Chr. partijen". Maar waar was dje
samenwerking dan bij de behandeling
der Vlootwet?
„Als de g rootste weldaad van de regee
ring noemt Spr. het sluitend maken van
onze begrooting." Maar is juist door deze
tien Roomsche heeren, ook na en on
danks de positieve waarschuwing van
diezelfde regeering, niet een poging ge
waagd om het haar onmogelijk te maken
het land die weldaad te bewijzen?
Spr. waarschuwt de Katholieke Staats
partij om hare eenheid te bewaren; maar
hebben de tien in 1923 niet zelven die
eenheid verbroken?
De heer Suring hoeft ook gezegd dat
daarvan zal afhangen of wij! straks zullen
krijgen een parlementair ministerie, dan
wel „een zakenkabinet, dat gewoonlijk
weinig zaken pleegt af te doen". Maar
heeft hij dan zelf in '1923, ondanks
de waarschuwing van minister Ruys, niet
door ?ijn stem tegen de Vlootwet op een
zoodanig zakenkabinet aangestuurd?
Wij hebben 't verslag dezer mooie rede
met genoegen en instemming gelezen,
maar in het licht van 26 October 1923
18) o;
Na de ontmoeting met Frans Holz in
liet bosch en het vinden van diens ge
weer verteld te hebben, ging hij voort;
„Op het stukje' papier in het taschje
aan den halsband van Max, had ik aan
mijn manschappen geschreven, dat één
hunner de hoeve van Holz in 't oog moest
houden; echter in burge-rkleeding, om niet
gezien te worden. Ging Frans uit, dan moest
hij hem laten loopen; maar kwam sinjeur
terug, met een pakje onder den arm, da.n
moest mijn waker hem niet laten pas-
seeren, zonder onderzocht te hebben, wat
er in dat pakje zat.
Ik nam dezen maatregel voor't geval,
dat Holz mij mocht ontkomen. Mén kan
hooit weten. Ik zeg altijd maar: een
mensch moet zoo veel mogelijk het zekere
voor het onzekere nemen.
Ik bad een mooi schuilplaatsje gevon
den in een lagen boom., een meter of tien
van de plek, waar de- fijne proppenschie
ter verborgen was. Als de onuitgesproken
wenschen, die tijldens den zit in dien
boom in mij oprezen, vervuld geworden
waren, dan was nu de schepping niet
meer compleet; de mieren zouden op
't appèl mankeeren. Ik zat n.l. nog geen
tien minuten op mijln van beneden on
zichtbaar plaatsje, of geheele bataljons
Wekte zij bij ons eenige bevreemding.
Het spijt ons, dat niemand der aanwezi
gen den spreker hieromtrent heeft ge
ïnterpelleerd.
Tegen de revaccinatie.
Men leze nog eens 't onderstaande uit
de bij Oostenbaan en Le Cointre te
Goes verkrijgbare brochure van Jan van
Oranje tegen het „pokkenwetje-Aalbarse"
„Men wil zich thans nog sterker wape
nen togen een in ons land nie^ bestaand
gevaar.
De pokziekte is volstrekt geen inheem-
sche ziekte, die ons om zoo te zeg
gen eiken dag overvallen kan. Wat be-
teekent het nu, dat wij ons inenten tegen
een ziekte, die in ons land hoogst zelden
voorkomt. Op het oogenblik, dat zij ons
heeft bereikt, is het begrijpelijk, dat man
zegt; laat u inenten; er is dan daarvoor
nog voldoende tijd en gelegenheid. Want
die ziekte komt niet onverwachts, maar-
nadert langzamerhand, evenals de cho
lera. Wie zal zeggen hoe lang hot effect
van een inenting duurt. Ook daarvoor
bestaan geen betrouwbare gegevens,
gegevens, waarop een oordeel van een
revaccinatie voor een geheel volk kan
steunen. Ook hier een tasten in het
duister. Moet men dan toch maarg han
delen en met voorstellen 'komen, alsof
ten dezen volkomen zekerheid bestond?
Is het niet inderdaad roekeloos in talrijke
gezinnen ellende, zoo geen dood, te bren
gen, zonder dat er van verre zelfs spra
ke is van een bestaand gevaar? Het
getuigt van een overmoed en roekeloos
heid als op wetgevend gebied nog niet
is voorgekomen. Het is zich absoluut
onderwerpen aan de door heeren medici
gevormde soort van clerus. Men grijpt
nu den leerdwang aan om deze jongens
en meisjes ten tweeden male do etter-
stof in 't bloed te spuiten. Men weet al te
goed, over welke macht men beschikt,
wanneer men aan de kinderen niet al
leen het onderwijs onthouden zou, doch
als gevolg ook de huisvaders in de ge
vangenis brengen. Is er voor zoo'n maat
regel een ander woord dan tiranniek
te gebruiken? Djoor dezen maatregel zal
van regeeringszijde zeker worden medege
werkt om de toekomst van menig kind te
vernietigen. Het lijdt immers g,een twij
fel of vele ouders zullen hun kinderen,
die thans vakscholen, burgerscholen en
dergelijke bezoeken, per sé van school
nemen, liever dan hen te wagen aan
de gevolgen, welke uit de vaccinatie kun
nen voortvloeien.
Het is overigens opmerkelijk, dat men
een zekére categorie Nederlanders, die
in het algemeen geen maatregelen wen
schen te nemen op het gebied van ver
zekering, vrij wil stillen van inenting.
Hun kinderen schijnen minder gevaarlijke
objecten te zijn voor het verspreiden
der pokziekte. Deze kinderen en hunne
ouders worden ontzien. Hen zal de
dwang er niet onder krijgen, maar de
ouders, die moenen, dat zij- hun gezon
de kinderen niet onnoodig ziek mogen
maken, die de gezondheid en het leven
hunner kinderen niet onnoodig en dus
niet moedwillig in gevaar willen brengen,
zullen wel worden getiranniseerd. Hun
consciëntiebezwaar, Waarvoor de strijd
reeds 50 jaar is gevoerd, wordt niet
geteld."
Nadat de schrijver met enkele statis
tieken heeft aangetoond, dat het aantal
sterfgevallen veel geringer is dan van
menige andere besmettelijke ziekte, en
heeft gewezen op het voorbeeld van Zwit
serland, waar inenting alleen geschiedt
bij het event, uitbreken der ziekte, besluit
ÏÏij zijn beschouwingen als volgt:
„Moge onze volksvertegenwoordiging,
welke voor liet recht der onderdanen
hééft te waken, de Regeering luide toe
roepen: Blijf af van onze vrijheden! Iso
leer en localiseer, als er ziekte dreigt,
maar meen niet, dat er slechts één ziekte
bestreden moet worden en het oog ge
sloten moet blijven voor het leed en de
ellende, het gevaar, dat voor het volk
uit zulk een bestrijding voortvloeit, te
meer, omdat er slechts zeer zelden van
van een ernstig optreden dier ziekte
mieren begonnen een stormloop op me.
Links en rechts, van voren ein van ach
teren, van boven en van onderen takel
den die nijdige creaturen me toe. Ben
mensch is er niet op geschapen, zich
tegen die rakkers te verdedigen; daar
voor zou je een dozijn handen moeten
hebben. Ik wenschte alle- mieren, die op
de wereld rondkriebelen, morsdood. Maar
wat hielp liet me? Het tuig leefde en gaf
ciaar getuigenis van, door me toe te
takelen, dat mijn heele lichaam er
's avonds zoo gespikkeld uitzag als een
kalkoenei. Ménschen, wat een to-estand
En verhuizen kon ik niet, aangezien ik
overal elders dadelijk gezien zou worden.
Krek zes uren lang1 heb ik den ornge-
lijkcn strijd van één tegen tienduizend
vol moeten houden. Als Salomo, hij' me
gezeten had, zou hij, spijt gehad hebben
van zijn lofrede op de mieren; dat ver
zeker ik U.
Afijn, aan alle ellende koimt een eind;
zooals de hond zei, toen het concert
was afgeloopen.
Tegen vier uur 's namiddags kwam tus
schen de boomen door JJolz aansluipen.
Ik had hem al in de gaten, toen hij' nog
wel vijftig meter van den hollen boom
met de mooie spuit vandaan was. Dicht
bij den boom gekomen, loerde hij' naar
alle kanten rond en toenjawel: hij
bp de geheime bewaarplaats af en het
foudraal met het geweer er uit gehaald!
Niet zoodra zag ik het bruine ding! voor
den dag komen of ik liet me, ratsj uit
sprake is. Allerwegen behoort men in te
zien, dat de Ziektewet in haar tegenwoor-
digen en thans voorgestelden vorm den
spot drijft met het ouderrecht en de per
soonlijke vrijheid. Dat we op een hellend
vlak met onze dwangwetgeving gekomen
zijn, is thans voor ieder, die nog oogen
hééft om te zien, helderder dan ooit.
Op de rechtskwestie in het vraagstuk
valle thans het volle licht. Noch groote
woorden, noch schijnbétoog, noch vrees-
aanjaging móge ons de zijde doen kiezen
van hen, die ten opzichte van den vac-
cinedwang een absoluut verkeerd en ver
werpelijk uitgangspunt hebben gekozen.
Men wachte zich zich over tegevenaan
een soort fatalisme als zou men er toch
niets aan kunnen doen.
Men brenge de Regeering onder 't oog,
dat deze dubbele aanslag op de volksvrij
heid, op het recht van de onderwijzers,
van het kind, en op het van Godswege
gegeven ouderlijk gezag, op energieke
wijze met hand en tand moet worden
tegengegaan. Ook de moeders hebben
hierbij een taak.
We moeten niet ophouden ons te ver
zetten tot w'e van eiken dwang op dit
gebied zijn bevrijd!"
UJjj prangen, ftet
11
ond^J||gt oog
,DU|^EA'
iéde,eeniaeecWe'
Joseph Zalman.
Aan „Timotheus" ontleenen wij het
volgende omtrent een bij zijn portret
afgedrukte „herinnering" aan dezen
groote in Israel.
Te Nijmegen, waar ik tijdelijk vertoef-
ontving ik dé doodstijding van dezen,
geliefden vriend en broeder. In deze
zelfde stad zette hij op den Oudejaarsdag
van 1885 voor 't eerst den voet op Neder-
landschen bodem. Hij werd 15 September
1860 in het Turksche dorpje Tulcea, aan
de Russische grens geboren. Zeer jong
verloor 'hij zijn moeder, en werd door
zijn grootouders Barazowski opgevoed.
De Elimbode vertelt uit zijn jeugd, dat
hij gewoonlijk op zichzelf was aangewe
zen, omdat zijn vader als bouwkundige
steeds van huis moest. Eindelijk her
trouwde deze en vestigde zich te Odessa,
Van dien tijd af kreeg de kleine Joseph
een geregelder opvoeding, en werd op
echt Joodsche wijze grondig) onderwezen
in de Schriften. Van menig pogrom was
hij getuige, zag zelfs zijn broertje voor
zijn oogen slachten; zoo kwam er een
diepe wrok tegen de Christenen in zijn
hart. Toen de vrome Rabinowitch op
zijn reis uit het Heilige Land, waar hij
den Messias vond, Odessa passeerde, be
waarde hij niet als Saulus weleer de klee
deren dergenen, die steenen wierpen,
maar hij deed zelf daaraan mee.
Volwassen geworden, koos hij het be
roep van ovenbouwer, tot de toestanden
in Rusland hem te machtig werden, en
hij besloot naar het vrije Amerika te
gaan. Die Oudejaarsdag van 1885 zag
hem te Nijmegen, vanwaar hij naar Rot
terdam reisde, maar de boot naar Ame
rika was juist een dag tevoren vertrok
ken. Hij besloot nu een week later van
Amsterdam uit de reis voort te zeiten,
maar hij heeft dien nimmer gedaan. Uit-
de mierenresidentle op den grond glijden
en eer ons Fransje van den schrik be
komen was, stond ik al voor hem.
„Daar ik ik ik daar vind ik
een geweer; een geweer, wachtmeester",
stotterde hijï met een zuur lachje; „dat
treft casueel."
„Dat doet het tóch", zei ik; „en wat
nog veel casueeler is: ilt wist, dat bet
daar zat en ik wist ook, dat meneer Frans
Holz het vanmiddag zou komen „vin
den". S'ja, man, ik ben met een helm ge
boren, zie je, en da,n weet je de gekst©
dingen vooruit."
„Nou", zei hij weer; „daar zou 'n
mensch nog door in ongelegenheid kun
nen komen."
„Als u daar mee bedoelt", antwoordde
ik, ,dat 'n mensch door zooiets een
procesverbaal zou kunnen oploopen, dan
oordeelt u buitengewoon helder. Vertel
me maar eens precies, hoe u heet en waar
en wanneer u geboren is, meneer Holz."
Zoo sprekende haalde ik mijn boekje
en vulpenhouder uit den zak.
Natuurlijk begreep Holz de beteekenis
hiervan en in zijn benauwdheid begon
hij uit een ander vaatje te .tappen.
„Geen procesverbaal opmaken, wacht
meester! Ik waarschuw u, dat u zich
daar 1 eel ijk mee in de vingers zoudt
snijden", dreigde hij' met een valschen
blik.
„Niks erg", spotte ik; ,,'k heb thuis
wel een zwachtelt]"© en eten fleschje boor
water. Dus u heet?"
voerig vertelt de Elimbode, hoe hij' met
Dr Adler in aanakring kwam, en deze het
middel tot zijn bekeering werd. Op hemel
vaartsdag 1886 werd hij gedoopt, en Was
daardoor een vogelvrij) verklaarde van
zijn geslacht. Hij vluchtte naar Den Haag,
maar ook daar verkeerde hij in grodt
levensgevaar. Eindelijk liet hij zich om
aan de vervolging te ontkomen, en in
eigen levensonderhoud te voorzien, aan
monsteren op het schip de „Voorwaarts",
dat Mekkagangers naar Indië moest bren
gen. In volle zee brak onder hen dei
cholera uit, en de ontzettende dingen,
die hij zag, brachten hem bijna tot wan
hoop.
„Ik weet nu," dacht hij, „dat God
Zijn Zoon heeft gezonden voor de schuld
der wereld, maar de mijne rust nog
zwaar op mij. Waar zal ik belanden, als
ook ik moet sterven, zooals ik al deze
lieden voor mijn oogen zie doen." De
strijd was ontzettend, maar deze ellendige
riep en de Heere hoorde! Hij' wist zich
nu een opgeschrevene ten leven, en
vreesde don dood niet meer. Toen echter
ging zijn hart uit naar de ten doode ge-
grepenen, en kon hen niet aan hun
lot overlaten. Hij verschafte zich toegang
tot het afgesloten gedeelte, waar de be
smette Mekkagangers moesten blijven, en
was nu ook verplicht hun lot het verdere
van de reis te deelen. Diit was zijn
wensch, hij verzorgde hen naar ziel en
lichaam, immers ook hij was gered om te
redden.
In Nederland teruggekeerd, werd hij
door de familie Adler met blijdschap
ontvangen, ze hadden hem dood ge
waand. Dr Adler vertelde hem, hoe hij
door de „London Society" tot diens hel
per was benoemd. Het bleek tot beider
diepe ontroering, dat tot deze benoeming
was besloten op denzelfden dag, toen ver
op zee de ziel van Joseph Zalman zijn
Verlosser vond en ook van zijn lippen
de vraag kwam: „Heere, wat wilt Gij:
dat ik doen zal?" Zoo reisden zij; sa
men het geheele land door, overal den
Joden het Evangelie verkondigend en de
Christenen opwekkend tot liefde en mede
deelzaamheid voor Gods oude volk.
Toen zendeling Bloch zich op hoogen
leeftijd moest terugtrekken, werd Zalman
in zijn plaats benoemd, en kreeg hij
Rotterdam tot woonplaats. Diaar kwam
hij midden in den stroom van Russische
landverhuizers, en van toen af, liet de
gedachte aan hen, hem niet met rust.
De Heere zegende zijn pogingen, er kwam
een Elimvereeniging, die in de meeste
plaatsen van ons land afdeelingen had.
Toen het gebouw „Elim" in gebruik
werd genomen, werd het woord gevoerd
door Dr Adler, den heer Zalman en
anderen. Eindelijk werd den aanwezigen
Christenen verzocht te zingen: het 4de
vers van Psalm 105 de vier eerste re
gels:
1
Gij volk uit Abraham gesproten,
Dat zooveel gunsten heeft genoten
Gij Jakobs kind'ren, die de Heer,
Heeft uitverkoren, meldt Zijn eer!"
en daar viel opeens de heer Zalman
met een aantal bekeerde Israëlieten in:
God zal Zijn waarheid nimmer krenken,
Maar eeuwig Zijn verbond gedenken;
Zijn woord wordt altoos trouw volbracht.
Tot in het duizendste geslacht;
't Verbond met Abraham Zijn vrind,
Bevestigt Hij van kind tot kind.
Er bleven niet vele oogen droog, de
althans niet. Vele malen zag ik Elim
gevuld met de diepbeklagenswaardige
emigranten uit Oost-Europa. Wie ze niet
persoonlijk bijwoonde, kan zich geen
denkbeeld vormen van hun ellende,
maar qvenmin van de blijdschap, die
hier wérd gesmaakt, als ze deze oase
waren binnengetreden. Ontvangen door
een man, die hun taal sprak, geheel
ijoor hem behandeld naar het voorbeeld
zijns Meesters, altijd gereed om hen zoo
wel stoffelijk als geestelijk te verzorgen,
werd de weg gebaand om hen tot den
Messias te leiden. Toen kwam het vraag
stuk der werkverschaffing, en ook dit
loste de heer Zalman schitterend op. Er
kwamen drie inrichtingen tot stand, een
„Ja maar", hernam Holz, „ik mag,
hier jagen; graaf Frederik weet er van."
„D|at zal wel", gaf ik terug; „graaf
Frederik heeft u misschien ook wel een
hollen boom aangewezen om er een ge
weer in te verstoppen. Ik verneem nu
in éénen, dat u hier gejaagd heeft, en
dus niet heel casueel dat geweer heeft
gevonden."
Holz, gevoelende, dat hij zich verpraat
had, hernam met een kleur: „maar u
kunt graaf Frederik er over ondervragen."
Nu wist ik iets af van den omgang
van Holz met den jongen Frederik, graaf
van S-; maar ik wist het fijne niet, en
vond de kans schoon om eens naar dé
reden van de vriendschap tusschen den
boerenzoon en den edelman te visschen.
„Maak me geen praatjes wijs", zei ik,
ineens mij boos' houdende. „Dacht u een
kind voor u te hebben? Gij' stelt u aan
als een ordinairen wilddief en toch wilt
ge beweren, met graaf Frederik bevriend
te zijn en met zijn voorkennis hier herten
te schieten? Kun je begrijpen! Iemand van
zijin geboorte zal zich met een boeren
zoon ophouden! Allemaal gelogen, mij'n
waarde! En nu voor 'tlaatst: uw naam!
Ge hebt te kiezen tusschen antwoorden
of meegaan en in arrest gesteld te wor
den."
„Maar ik ben wezenlijk met graaf Fre-
flerik bevriend", hield Holz vol. Hij weet
er van, dat ik hier jaag, Ik heb het met
hem afgesproken. Ik kon me gerust op
hem beroepen, zei hij; als ik politie
sigaretten-, een cartonnage-fabriek en een
drukkerij, die zich gedurende langen tijd
in ongeleenden bloei mochten verheugen,
maar door den wereldoorlog en de daar
op gevolgde malaise, geheel te niet gin
gen.
Zoo is dan de geestelijke arbeid alleen
overgebleven. Wat heeft de Heere in dien
vreemdeling veel aan Nederland, in de
eerste plaats aan de Joden geschonken.
Er is bijna geen plaats, waar men hem
niet heeft gekend. In zijn landhuisje
„Tulcea" te Maarsen nam ik 20 Sept.
afscheid van hem en kreeg de boodschap
mee„Zeg aan de vrienden dat ik gaarne
het land der stervenden verlaat, om het
land der levenden binnen te treden".
„God begraaft Zijn dienaren, maar zet
Zijn werk voort", heeft Wiesley gezegd.
Moge dat obk gelden van Zalman's ar
beid. Dat was zijn innigste wensch en bij
elk afscheid van zijn vrienden zijn laat
ste woord: „Och, laat toch het werk
voor Israël niet varen".
Kamer van Koophandel te Middelburg.
In de gisterenavond te Middelburg ge
houden vergadering va,n de Kamer van
Koophandel en Fabrieken voor de Zeeuw-
sche eilanden sprak de wnd. voorzitter,
dc heer Bioudewij'nse (dhr van Raalte,
voorzitter, is ongesteld) ©en nieuwjaars
rede uit, waarvan wiji liet volgende ont
leenen. Op 1 Januari 1924 waren in het
handelsregister ingeschreven 2034, op 31
December j.l. 2060 zaken. Opgeheven wer
den 76, ingeschreven 102 zaken. Het
aantal verstrekte inlichtingen nam jveer
toe: in 1923 bedroeg het 1210, in 1924
1353- Afgegeven werden 375 certificaten
van oorsprong of andere verklaringen.
Voor land- en tuinbouw was de weers
gesteldheid in het afgeloopen jaar niet
gunstig. Vooral de graan- en aardappel
oogst heeft door het ongunstige weer
zeer geleden. Voor beide producten zijn
de prijzen evenwel hoog. Voor de suiker
bieten was het weer goed, zoowel de
opbrengst als het gehalte zijn meegeval
len. Die handel in land- en tuinbouw
producten was in 1924 beter dan in
het daaraan voorafgiegane jaar, de uitvoer
nam toe. Van peulvruchten was vooral
Eelgië een zeer goede afnemer, voor
aardappelen bestond groote belangstel
ling in België en Duitschland. Voor de
rundveehouderij was 1924 een gunstig
jaar, de prijzen van melk en zuivelpro
ducten waren het geheel© jaar zeer loo-
nend. In de oestercultuur gaat 'het niet
onbevredigend; er schijnt groote afzet
te zijn tegen goede prijzen. Overigens
meen ik den toestand ,van handel en
nijverheid slechts redelijk te mogen noe
men. In het winkelbedrijf schijnt men
do oreengenomen niet te klagen; wel is
fle koopkracht van velen afgenomen, an
derzijds echter kan men nog a.h.w. dage
lijks waarnemen, dat in sommige kringen
de behoeften zeer zijn toegenomen.
De klein-industrie ging het uitzonde
ringen daargelaten blijkbaar niet
slecht. En wat het grootbedrijf betreft,
de Maatschappij de Schelde te Vlissingen
had voor een groot personeel werk en
zag aan het einde des jaars de vooruit
zichten verbeterd door opdrachten voor
pen bouw van een torpedojager en een
boot voor de Kon. Faketvaart-Mij.
The Vitrite Works te Middelburg pro
duceerde meer dan in het voorafgegane
jaar, doch heeft, tengevolge van de in-
voierbelemmeringe-n in vele landen en van
concurrentie van het 10 uren daags wer
kende Duitschland, geen aan de pro
ductie evenredigen afzet kunnen berei
ken. De Nedpam te Vlissingen werd door
brand vernield, doch dit bedrijf zal weer
worden opgebouwd. Op het gebied van
het verkeerswezen mag gewag worden
gemaakt van ©enige verbetering in den
treinenloop Roosendaal-Vlissingen, o.a.
door vervroeging van den laatsten trein
in de richting Zeeland; toch blijft er nog
wel wat te verlangen over. De dienst
Vlissing'en-Neuzen werd uitgebreid. Tot
verbetering van de verbinding Vlissingen-
Breskens werd door de Provinciale Staten
besloten. Het vervoer op de lijn Vlissin-
gen-Folkestone van de stoomvaartmaat
schappij Zeeland nam in 1.924 belang-
of den jachtopziener ontmoette. Wacht
meester, laat het er nu bij. Ik heb er
honderd gulden voor over als u 't er
bij laat."
„Wel alle menschenkinderen", bulderde
ik Holz tegen. „Nou heb ik je dubbel.
Dat is poging tot omkooping van een
Igmbtenaar in de uitoefening van zijn'
functie. Dacht je, dat ik een Turk was,
die voor een fooi mijn ambtseed schond?
Dat zal ik je anders waar maken, kame
raad I Dat betaal je met geen boete!"
„Wachtmeester", soebatte Holz in toe-
nemenden angst, „ik bedoelde het niet
kwaad; ik wist niet, dat mij'n aanbod
als een poging tot omkooping kon wor
den uitgelegd. En ik ik kan ook
geen straf aannemen voor dat herten
schieten
„Stop!" viel ik in de rede.
„Gij hebt dus de 'herten geschoten!
Mo«i zoo Ja met bekennen kom je nog
het verst. Bekennen man, alles bekennen
Da's veel beter, dan bankjes van hon
derd presenteeren. En dat geen straf
kunnen aannemen is heelemaal soesa. Of
dacht j e soms, dat die straf je op 'n blaadje
^gepresenteerd werd en dat je zeggen
kunt: „merci, ik zal er geen gebruik van
maken!" Als 'tzoo stond, dan zouden
er niet veel in 't hotel de „Houten Lepel"
wonen!" 1 1 t 'i
„Nee maar", kermde Holz weer, „ik
ben wezenlijk onschuldig. Graaf Frederik
stak mij op, te stroopen. Hij' had daar
'een doel mee." (Wordt vervolgd).