DE ZEEUW IftSna TWEEDE BLAD. VERVOLGD EN GERED. FEUILLETON. VAN ZATERDAG 24 JANUARI. No. 97. Een herinnering. Den 26 October 1923 heeft de Twee de Kamer met 50 tegen 49 stemmen de Vlootwet verworpen. De voorstemmers waren de Chr. Pro testanten en de Katholieken op tien na; de tegenstemmers de heele linksche pha lanx, versterkt door tien Roomsche demo craten: Bomans, Bulten, Engels, Kuiper, Loerakker, Michielsen, v. Rijzewijk, v. Schaik, S u r i n g en mevr'. Bronsveld. Vooraf had 'minister Ruys verklaard dat verwerping van het ontwerp de af treding van 'tgeheele kabinet zou ten ge volge hebben. Gelijk ook geschied is. Het bovengenoemde tiental wist der halve dat zij' door tegen te stemmen speelden in de kaart der vijanden van het kabinet-Ruys en met hen dit kabi net gingen om koud helpen. Onder hen was ook de heer S u r i n g. Nu heeft deze .geachte afgevaardigde in het Schuttershof, blijkens het verslag in de Nieuwe Z. Crt., een rede gehouden, waarin hij datzelfde ministerie-Ruys, het welk hij in 1923 mee om koud hielp, ver heerlijkte. Lezen wij wat de heer Suring van dat ministerie zei, dan gevoelen wij ons gevleid dat wij aan zijn zijde straks voor het behoud van dit ministerie zullen mogen strijden. Doch hierom te meer voelen wij ons gedrongen in verband met het voortrefle- felijke rapport der voortreffelijke rede van dit Kamerlid een der tien ons onszelven eenige vragen te stellen. Spr. wraakte de hoonende kleineering van dit kabinet door Roomschen; maar was dan de verwerping der vlootwet ook door Roomschen dit niet? Was 't er eigenlijk niet het voorproefje van? Hij prees de buitengewone verdienste lijkheid van dit kabinet; maar hielp hij dit verdienstelijke kabinet dan niet eerst wegjagen? Hij wraakte 'tin zijn Roomsche vrien den dat zij zich laten leiden door het groepsbelang; maar deed de heer Suring zelve in 1923 dit dan ook niet? „Spr. gaat dan de verdienstvolle werk zaamheden van liet kabinet-Ruys na." Een heele opsomming. Wij hopen er bij de verkiezingen straks een dankbaar ge bruik van te maken. Maar komt dan bij dezen lof 't optreden der tien katho lieken tegen ditzelfde kabinet-Ruys niet in een wonderlijk licht te staan? De spr. „is er van overtuigd, dat de handhaving der Chr, beginselen in de Staatkunde een algemeen belang is voor de Katholieke partij", maar was het dit dan niet in 1923? „En dat dit belang het best wordt gediend door samenwerking met de an dere Chr. partijen". Maar waar was dje samenwerking dan bij de behandeling der Vlootwet? „Als de g rootste weldaad van de regee ring noemt Spr. het sluitend maken van onze begrooting." Maar is juist door deze tien Roomsche heeren, ook na en on danks de positieve waarschuwing van diezelfde regeering, niet een poging ge waagd om het haar onmogelijk te maken het land die weldaad te bewijzen? Spr. waarschuwt de Katholieke Staats partij om hare eenheid te bewaren; maar hebben de tien in 1923 niet zelven die eenheid verbroken? De heer Suring hoeft ook gezegd dat daarvan zal afhangen of wij! straks zullen krijgen een parlementair ministerie, dan wel „een zakenkabinet, dat gewoonlijk weinig zaken pleegt af te doen". Maar heeft hij dan zelf in '1923, ondanks de waarschuwing van minister Ruys, niet door ?ijn stem tegen de Vlootwet op een zoodanig zakenkabinet aangestuurd? Wij hebben 't verslag dezer mooie rede met genoegen en instemming gelezen, maar in het licht van 26 October 1923 18) o; Na de ontmoeting met Frans Holz in liet bosch en het vinden van diens ge weer verteld te hebben, ging hij voort; „Op het stukje' papier in het taschje aan den halsband van Max, had ik aan mijn manschappen geschreven, dat één hunner de hoeve van Holz in 't oog moest houden; echter in burge-rkleeding, om niet gezien te worden. Ging Frans uit, dan moest hij hem laten loopen; maar kwam sinjeur terug, met een pakje onder den arm, da.n moest mijn waker hem niet laten pas- seeren, zonder onderzocht te hebben, wat er in dat pakje zat. Ik nam dezen maatregel voor't geval, dat Holz mij mocht ontkomen. Mén kan hooit weten. Ik zeg altijd maar: een mensch moet zoo veel mogelijk het zekere voor het onzekere nemen. Ik bad een mooi schuilplaatsje gevon den in een lagen boom., een meter of tien van de plek, waar de- fijne proppenschie ter verborgen was. Als de onuitgesproken wenschen, die tijldens den zit in dien boom in mij oprezen, vervuld geworden waren, dan was nu de schepping niet meer compleet; de mieren zouden op 't appèl mankeeren. Ik zat n.l. nog geen tien minuten op mijln van beneden on zichtbaar plaatsje, of geheele bataljons Wekte zij bij ons eenige bevreemding. Het spijt ons, dat niemand der aanwezi gen den spreker hieromtrent heeft ge ïnterpelleerd. Tegen de revaccinatie. Men leze nog eens 't onderstaande uit de bij Oostenbaan en Le Cointre te Goes verkrijgbare brochure van Jan van Oranje tegen het „pokkenwetje-Aalbarse" „Men wil zich thans nog sterker wape nen togen een in ons land nie^ bestaand gevaar. De pokziekte is volstrekt geen inheem- sche ziekte, die ons om zoo te zeg gen eiken dag overvallen kan. Wat be- teekent het nu, dat wij ons inenten tegen een ziekte, die in ons land hoogst zelden voorkomt. Op het oogenblik, dat zij ons heeft bereikt, is het begrijpelijk, dat man zegt; laat u inenten; er is dan daarvoor nog voldoende tijd en gelegenheid. Want die ziekte komt niet onverwachts, maar- nadert langzamerhand, evenals de cho lera. Wie zal zeggen hoe lang hot effect van een inenting duurt. Ook daarvoor bestaan geen betrouwbare gegevens, gegevens, waarop een oordeel van een revaccinatie voor een geheel volk kan steunen. Ook hier een tasten in het duister. Moet men dan toch maarg han delen en met voorstellen 'komen, alsof ten dezen volkomen zekerheid bestond? Is het niet inderdaad roekeloos in talrijke gezinnen ellende, zoo geen dood, te bren gen, zonder dat er van verre zelfs spra ke is van een bestaand gevaar? Het getuigt van een overmoed en roekeloos heid als op wetgevend gebied nog niet is voorgekomen. Het is zich absoluut onderwerpen aan de door heeren medici gevormde soort van clerus. Men grijpt nu den leerdwang aan om deze jongens en meisjes ten tweeden male do etter- stof in 't bloed te spuiten. Men weet al te goed, over welke macht men beschikt, wanneer men aan de kinderen niet al leen het onderwijs onthouden zou, doch als gevolg ook de huisvaders in de ge vangenis brengen. Is er voor zoo'n maat regel een ander woord dan tiranniek te gebruiken? Djoor dezen maatregel zal van regeeringszijde zeker worden medege werkt om de toekomst van menig kind te vernietigen. Het lijdt immers g,een twij fel of vele ouders zullen hun kinderen, die thans vakscholen, burgerscholen en dergelijke bezoeken, per sé van school nemen, liever dan hen te wagen aan de gevolgen, welke uit de vaccinatie kun nen voortvloeien. Het is overigens opmerkelijk, dat men een zekére categorie Nederlanders, die in het algemeen geen maatregelen wen schen te nemen op het gebied van ver zekering, vrij wil stillen van inenting. Hun kinderen schijnen minder gevaarlijke objecten te zijn voor het verspreiden der pokziekte. Deze kinderen en hunne ouders worden ontzien. Hen zal de dwang er niet onder krijgen, maar de ouders, die moenen, dat zij- hun gezon de kinderen niet onnoodig ziek mogen maken, die de gezondheid en het leven hunner kinderen niet onnoodig en dus niet moedwillig in gevaar willen brengen, zullen wel worden getiranniseerd. Hun consciëntiebezwaar, Waarvoor de strijd reeds 50 jaar is gevoerd, wordt niet geteld." Nadat de schrijver met enkele statis tieken heeft aangetoond, dat het aantal sterfgevallen veel geringer is dan van menige andere besmettelijke ziekte, en heeft gewezen op het voorbeeld van Zwit serland, waar inenting alleen geschiedt bij het event, uitbreken der ziekte, besluit ÏÏij zijn beschouwingen als volgt: „Moge onze volksvertegenwoordiging, welke voor liet recht der onderdanen hééft te waken, de Regeering luide toe roepen: Blijf af van onze vrijheden! Iso leer en localiseer, als er ziekte dreigt, maar meen niet, dat er slechts één ziekte bestreden moet worden en het oog ge sloten moet blijven voor het leed en de ellende, het gevaar, dat voor het volk uit zulk een bestrijding voortvloeit, te meer, omdat er slechts zeer zelden van van een ernstig optreden dier ziekte mieren begonnen een stormloop op me. Links en rechts, van voren ein van ach teren, van boven en van onderen takel den die nijdige creaturen me toe. Ben mensch is er niet op geschapen, zich tegen die rakkers te verdedigen; daar voor zou je een dozijn handen moeten hebben. Ik wenschte alle- mieren, die op de wereld rondkriebelen, morsdood. Maar wat hielp liet me? Het tuig leefde en gaf ciaar getuigenis van, door me toe te takelen, dat mijn heele lichaam er 's avonds zoo gespikkeld uitzag als een kalkoenei. Ménschen, wat een to-estand En verhuizen kon ik niet, aangezien ik overal elders dadelijk gezien zou worden. Krek zes uren lang1 heb ik den ornge- lijkcn strijd van één tegen tienduizend vol moeten houden. Als Salomo, hij' me gezeten had, zou hij, spijt gehad hebben van zijn lofrede op de mieren; dat ver zeker ik U. Afijn, aan alle ellende koimt een eind; zooals de hond zei, toen het concert was afgeloopen. Tegen vier uur 's namiddags kwam tus schen de boomen door JJolz aansluipen. Ik had hem al in de gaten, toen hij' nog wel vijftig meter van den hollen boom met de mooie spuit vandaan was. Dicht bij den boom gekomen, loerde hij' naar alle kanten rond en toenjawel: hij bp de geheime bewaarplaats af en het foudraal met het geweer er uit gehaald! Niet zoodra zag ik het bruine ding! voor den dag komen of ik liet me, ratsj uit sprake is. Allerwegen behoort men in te zien, dat de Ziektewet in haar tegenwoor- digen en thans voorgestelden vorm den spot drijft met het ouderrecht en de per soonlijke vrijheid. Dat we op een hellend vlak met onze dwangwetgeving gekomen zijn, is thans voor ieder, die nog oogen hééft om te zien, helderder dan ooit. Op de rechtskwestie in het vraagstuk valle thans het volle licht. Noch groote woorden, noch schijnbétoog, noch vrees- aanjaging móge ons de zijde doen kiezen van hen, die ten opzichte van den vac- cinedwang een absoluut verkeerd en ver werpelijk uitgangspunt hebben gekozen. Men wachte zich zich over tegevenaan een soort fatalisme als zou men er toch niets aan kunnen doen. Men brenge de Regeering onder 't oog, dat deze dubbele aanslag op de volksvrij heid, op het recht van de onderwijzers, van het kind, en op het van Godswege gegeven ouderlijk gezag, op energieke wijze met hand en tand moet worden tegengegaan. Ook de moeders hebben hierbij een taak. We moeten niet ophouden ons te ver zetten tot w'e van eiken dwang op dit gebied zijn bevrijd!" UJjj prangen, ftet 11 ond^J||gt oog ,DU|^EA' iéde,eeniaeecWe' Joseph Zalman. Aan „Timotheus" ontleenen wij het volgende omtrent een bij zijn portret afgedrukte „herinnering" aan dezen groote in Israel. Te Nijmegen, waar ik tijdelijk vertoef- ontving ik dé doodstijding van dezen, geliefden vriend en broeder. In deze zelfde stad zette hij op den Oudejaarsdag van 1885 voor 't eerst den voet op Neder- landschen bodem. Hij werd 15 September 1860 in het Turksche dorpje Tulcea, aan de Russische grens geboren. Zeer jong verloor 'hij zijn moeder, en werd door zijn grootouders Barazowski opgevoed. De Elimbode vertelt uit zijn jeugd, dat hij gewoonlijk op zichzelf was aangewe zen, omdat zijn vader als bouwkundige steeds van huis moest. Eindelijk her trouwde deze en vestigde zich te Odessa, Van dien tijd af kreeg de kleine Joseph een geregelder opvoeding, en werd op echt Joodsche wijze grondig) onderwezen in de Schriften. Van menig pogrom was hij getuige, zag zelfs zijn broertje voor zijn oogen slachten; zoo kwam er een diepe wrok tegen de Christenen in zijn hart. Toen de vrome Rabinowitch op zijn reis uit het Heilige Land, waar hij den Messias vond, Odessa passeerde, be waarde hij niet als Saulus weleer de klee deren dergenen, die steenen wierpen, maar hij deed zelf daaraan mee. Volwassen geworden, koos hij het be roep van ovenbouwer, tot de toestanden in Rusland hem te machtig werden, en hij besloot naar het vrije Amerika te gaan. Die Oudejaarsdag van 1885 zag hem te Nijmegen, vanwaar hij naar Rot terdam reisde, maar de boot naar Ame rika was juist een dag tevoren vertrok ken. Hij besloot nu een week later van Amsterdam uit de reis voort te zeiten, maar hij heeft dien nimmer gedaan. Uit- de mierenresidentle op den grond glijden en eer ons Fransje van den schrik be komen was, stond ik al voor hem. „Daar ik ik ik daar vind ik een geweer; een geweer, wachtmeester", stotterde hijï met een zuur lachje; „dat treft casueel." „Dat doet het tóch", zei ik; „en wat nog veel casueeler is: ilt wist, dat bet daar zat en ik wist ook, dat meneer Frans Holz het vanmiddag zou komen „vin den". S'ja, man, ik ben met een helm ge boren, zie je, en da,n weet je de gekst© dingen vooruit." „Nou", zei hij weer; „daar zou 'n mensch nog door in ongelegenheid kun nen komen." „Als u daar mee bedoelt", antwoordde ik, ,dat 'n mensch door zooiets een procesverbaal zou kunnen oploopen, dan oordeelt u buitengewoon helder. Vertel me maar eens precies, hoe u heet en waar en wanneer u geboren is, meneer Holz." Zoo sprekende haalde ik mijn boekje en vulpenhouder uit den zak. Natuurlijk begreep Holz de beteekenis hiervan en in zijn benauwdheid begon hij uit een ander vaatje te .tappen. „Geen procesverbaal opmaken, wacht meester! Ik waarschuw u, dat u zich daar 1 eel ijk mee in de vingers zoudt snijden", dreigde hij' met een valschen blik. „Niks erg", spotte ik; ,,'k heb thuis wel een zwachtelt]"© en eten fleschje boor water. Dus u heet?" voerig vertelt de Elimbode, hoe hij' met Dr Adler in aanakring kwam, en deze het middel tot zijn bekeering werd. Op hemel vaartsdag 1886 werd hij gedoopt, en Was daardoor een vogelvrij) verklaarde van zijn geslacht. Hij vluchtte naar Den Haag, maar ook daar verkeerde hij in grodt levensgevaar. Eindelijk liet hij zich om aan de vervolging te ontkomen, en in eigen levensonderhoud te voorzien, aan monsteren op het schip de „Voorwaarts", dat Mekkagangers naar Indië moest bren gen. In volle zee brak onder hen dei cholera uit, en de ontzettende dingen, die hij zag, brachten hem bijna tot wan hoop. „Ik weet nu," dacht hij, „dat God Zijn Zoon heeft gezonden voor de schuld der wereld, maar de mijne rust nog zwaar op mij. Waar zal ik belanden, als ook ik moet sterven, zooals ik al deze lieden voor mijn oogen zie doen." De strijd was ontzettend, maar deze ellendige riep en de Heere hoorde! Hij' wist zich nu een opgeschrevene ten leven, en vreesde don dood niet meer. Toen echter ging zijn hart uit naar de ten doode ge- grepenen, en kon hen niet aan hun lot overlaten. Hij verschafte zich toegang tot het afgesloten gedeelte, waar de be smette Mekkagangers moesten blijven, en was nu ook verplicht hun lot het verdere van de reis te deelen. Diit was zijn wensch, hij verzorgde hen naar ziel en lichaam, immers ook hij was gered om te redden. In Nederland teruggekeerd, werd hij door de familie Adler met blijdschap ontvangen, ze hadden hem dood ge waand. Dr Adler vertelde hem, hoe hij door de „London Society" tot diens hel per was benoemd. Het bleek tot beider diepe ontroering, dat tot deze benoeming was besloten op denzelfden dag, toen ver op zee de ziel van Joseph Zalman zijn Verlosser vond en ook van zijn lippen de vraag kwam: „Heere, wat wilt Gij: dat ik doen zal?" Zoo reisden zij; sa men het geheele land door, overal den Joden het Evangelie verkondigend en de Christenen opwekkend tot liefde en mede deelzaamheid voor Gods oude volk. Toen zendeling Bloch zich op hoogen leeftijd moest terugtrekken, werd Zalman in zijn plaats benoemd, en kreeg hij Rotterdam tot woonplaats. Diaar kwam hij midden in den stroom van Russische landverhuizers, en van toen af, liet de gedachte aan hen, hem niet met rust. De Heere zegende zijn pogingen, er kwam een Elimvereeniging, die in de meeste plaatsen van ons land afdeelingen had. Toen het gebouw „Elim" in gebruik werd genomen, werd het woord gevoerd door Dr Adler, den heer Zalman en anderen. Eindelijk werd den aanwezigen Christenen verzocht te zingen: het 4de vers van Psalm 105 de vier eerste re gels: 1 Gij volk uit Abraham gesproten, Dat zooveel gunsten heeft genoten Gij Jakobs kind'ren, die de Heer, Heeft uitverkoren, meldt Zijn eer!" en daar viel opeens de heer Zalman met een aantal bekeerde Israëlieten in: God zal Zijn waarheid nimmer krenken, Maar eeuwig Zijn verbond gedenken; Zijn woord wordt altoos trouw volbracht. Tot in het duizendste geslacht; 't Verbond met Abraham Zijn vrind, Bevestigt Hij van kind tot kind. Er bleven niet vele oogen droog, de althans niet. Vele malen zag ik Elim gevuld met de diepbeklagenswaardige emigranten uit Oost-Europa. Wie ze niet persoonlijk bijwoonde, kan zich geen denkbeeld vormen van hun ellende, maar qvenmin van de blijdschap, die hier wérd gesmaakt, als ze deze oase waren binnengetreden. Ontvangen door een man, die hun taal sprak, geheel ijoor hem behandeld naar het voorbeeld zijns Meesters, altijd gereed om hen zoo wel stoffelijk als geestelijk te verzorgen, werd de weg gebaand om hen tot den Messias te leiden. Toen kwam het vraag stuk der werkverschaffing, en ook dit loste de heer Zalman schitterend op. Er kwamen drie inrichtingen tot stand, een „Ja maar", hernam Holz, „ik mag, hier jagen; graaf Frederik weet er van." „D|at zal wel", gaf ik terug; „graaf Frederik heeft u misschien ook wel een hollen boom aangewezen om er een ge weer in te verstoppen. Ik verneem nu in éénen, dat u hier gejaagd heeft, en dus niet heel casueel dat geweer heeft gevonden." Holz, gevoelende, dat hij zich verpraat had, hernam met een kleur: „maar u kunt graaf Frederik er over ondervragen." Nu wist ik iets af van den omgang van Holz met den jongen Frederik, graaf van S-; maar ik wist het fijne niet, en vond de kans schoon om eens naar dé reden van de vriendschap tusschen den boerenzoon en den edelman te visschen. „Maak me geen praatjes wijs", zei ik, ineens mij boos' houdende. „Dacht u een kind voor u te hebben? Gij' stelt u aan als een ordinairen wilddief en toch wilt ge beweren, met graaf Frederik bevriend te zijn en met zijn voorkennis hier herten te schieten? Kun je begrijpen! Iemand van zijin geboorte zal zich met een boeren zoon ophouden! Allemaal gelogen, mij'n waarde! En nu voor 'tlaatst: uw naam! Ge hebt te kiezen tusschen antwoorden of meegaan en in arrest gesteld te wor den." „Maar ik ben wezenlijk met graaf Fre- flerik bevriend", hield Holz vol. Hij weet er van, dat ik hier jaag, Ik heb het met hem afgesproken. Ik kon me gerust op hem beroepen, zei hij; als ik politie sigaretten-, een cartonnage-fabriek en een drukkerij, die zich gedurende langen tijd in ongeleenden bloei mochten verheugen, maar door den wereldoorlog en de daar op gevolgde malaise, geheel te niet gin gen. Zoo is dan de geestelijke arbeid alleen overgebleven. Wat heeft de Heere in dien vreemdeling veel aan Nederland, in de eerste plaats aan de Joden geschonken. Er is bijna geen plaats, waar men hem niet heeft gekend. In zijn landhuisje „Tulcea" te Maarsen nam ik 20 Sept. afscheid van hem en kreeg de boodschap mee„Zeg aan de vrienden dat ik gaarne het land der stervenden verlaat, om het land der levenden binnen te treden". „God begraaft Zijn dienaren, maar zet Zijn werk voort", heeft Wiesley gezegd. Moge dat obk gelden van Zalman's ar beid. Dat was zijn innigste wensch en bij elk afscheid van zijn vrienden zijn laat ste woord: „Och, laat toch het werk voor Israël niet varen". Kamer van Koophandel te Middelburg. In de gisterenavond te Middelburg ge houden vergadering va,n de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor de Zeeuw- sche eilanden sprak de wnd. voorzitter, dc heer Bioudewij'nse (dhr van Raalte, voorzitter, is ongesteld) ©en nieuwjaars rede uit, waarvan wiji liet volgende ont leenen. Op 1 Januari 1924 waren in het handelsregister ingeschreven 2034, op 31 December j.l. 2060 zaken. Opgeheven wer den 76, ingeschreven 102 zaken. Het aantal verstrekte inlichtingen nam jveer toe: in 1923 bedroeg het 1210, in 1924 1353- Afgegeven werden 375 certificaten van oorsprong of andere verklaringen. Voor land- en tuinbouw was de weers gesteldheid in het afgeloopen jaar niet gunstig. Vooral de graan- en aardappel oogst heeft door het ongunstige weer zeer geleden. Voor beide producten zijn de prijzen evenwel hoog. Voor de suiker bieten was het weer goed, zoowel de opbrengst als het gehalte zijn meegeval len. Die handel in land- en tuinbouw producten was in 1924 beter dan in het daaraan voorafgiegane jaar, de uitvoer nam toe. Van peulvruchten was vooral Eelgië een zeer goede afnemer, voor aardappelen bestond groote belangstel ling in België en Duitschland. Voor de rundveehouderij was 1924 een gunstig jaar, de prijzen van melk en zuivelpro ducten waren het geheel© jaar zeer loo- nend. In de oestercultuur gaat 'het niet onbevredigend; er schijnt groote afzet te zijn tegen goede prijzen. Overigens meen ik den toestand ,van handel en nijverheid slechts redelijk te mogen noe men. In het winkelbedrijf schijnt men do oreengenomen niet te klagen; wel is fle koopkracht van velen afgenomen, an derzijds echter kan men nog a.h.w. dage lijks waarnemen, dat in sommige kringen de behoeften zeer zijn toegenomen. De klein-industrie ging het uitzonde ringen daargelaten blijkbaar niet slecht. En wat het grootbedrijf betreft, de Maatschappij de Schelde te Vlissingen had voor een groot personeel werk en zag aan het einde des jaars de vooruit zichten verbeterd door opdrachten voor pen bouw van een torpedojager en een boot voor de Kon. Faketvaart-Mij. The Vitrite Works te Middelburg pro duceerde meer dan in het voorafgegane jaar, doch heeft, tengevolge van de in- voierbelemmeringe-n in vele landen en van concurrentie van het 10 uren daags wer kende Duitschland, geen aan de pro ductie evenredigen afzet kunnen berei ken. De Nedpam te Vlissingen werd door brand vernield, doch dit bedrijf zal weer worden opgebouwd. Op het gebied van het verkeerswezen mag gewag worden gemaakt van ©enige verbetering in den treinenloop Roosendaal-Vlissingen, o.a. door vervroeging van den laatsten trein in de richting Zeeland; toch blijft er nog wel wat te verlangen over. De dienst Vlissing'en-Neuzen werd uitgebreid. Tot verbetering van de verbinding Vlissingen- Breskens werd door de Provinciale Staten besloten. Het vervoer op de lijn Vlissin- gen-Folkestone van de stoomvaartmaat schappij Zeeland nam in 1.924 belang- of den jachtopziener ontmoette. Wacht meester, laat het er nu bij. Ik heb er honderd gulden voor over als u 't er bij laat." „Wel alle menschenkinderen", bulderde ik Holz tegen. „Nou heb ik je dubbel. Dat is poging tot omkooping van een Igmbtenaar in de uitoefening van zijn' functie. Dacht je, dat ik een Turk was, die voor een fooi mijn ambtseed schond? Dat zal ik je anders waar maken, kame raad I Dat betaal je met geen boete!" „Wachtmeester", soebatte Holz in toe- nemenden angst, „ik bedoelde het niet kwaad; ik wist niet, dat mij'n aanbod als een poging tot omkooping kon wor den uitgelegd. En ik ik kan ook geen straf aannemen voor dat herten schieten „Stop!" viel ik in de rede. „Gij hebt dus de 'herten geschoten! Mo«i zoo Ja met bekennen kom je nog het verst. Bekennen man, alles bekennen Da's veel beter, dan bankjes van hon derd presenteeren. En dat geen straf kunnen aannemen is heelemaal soesa. Of dacht j e soms, dat die straf je op 'n blaadje ^gepresenteerd werd en dat je zeggen kunt: „merci, ik zal er geen gebruik van maken!" Als 'tzoo stond, dan zouden er niet veel in 't hotel de „Houten Lepel" wonen!" 1 1 t 'i „Nee maar", kermde Holz weer, „ik ben wezenlijk onschuldig. Graaf Frederik stak mij op, te stroopen. Hij' had daar 'een doel mee." (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1925 | | pagina 5