DE ZEEUW loumEAr: "tweede Bhm, Kerknieaws. Brenqaa fiat li AtejpJjf iwesi* 009 Hfkfeim HET ZAAD. teneigl Nfeuws. FEUILLETON. VAN ZATERDAG 6 DEC. 1924. No. 58. 4H»MSV'.SWV*A>9VKrc)l Op een kerkhof. Het volgende vertaal ik uit „Auf dein Wort" van Pastor Keiler. Het is wel spe- ciHiek-Duitsch; wij zouden het in Neder land in sommige opzichten wat anders inrichten; maar ook zóó spreekt het wel tot hart en geweten. Dc heer Johann Gottlieb Mörselhuber was gestorven. Hoewel hij altoos onge trouwd was gebleven, en iedereen wist dat hij een gierigaard was, die voor nie mand ook maar iets overhad, ook voor zichzelf niet, kreeg hij toch een deftige begrafenis. Waarom? Wel zijn neef die zijn erfgenaam was, had veel meer ge- orven dan hij ooit gedroomd had en wou nu op deze wijze den ontslapene zijn dankbaarheid toonen dat bij zoo goed en zoo veel voor hem gepot had. Het was dus een begrafenis eerste klasse! Ik hoef de er niet bij te gaan, maar omdat ik toch iets met den opzichter der begra fenis te bespreken had, ging ik vóór de grafkapel1) onder de treurwilgen en cy- pressen zitten en kon zoo vanzelf deze Mörsenhubersche begrafenis gadeslaan. Paarden met zwarte dekken en witte ve derbossen trokken den lijkwagen voort, waarachter een stuk of twaalf verre ver wanten liepen, die nog niet wisten dat neef-lief de universeele erfgenaam was. Zes bedienden in rouwliverei liepen naast den lijkwagen-eerste-klasse en trokken een plechtig rouwgezicht óók al eerste-klagse, want elk hunner kreeg daarvoor f 6 fooi. In de kapel zelf was alles met palmen en lauwerkransen versierd. Rechts van de baar waren een tiental weeskinderen achter al dat groen verborgen, mitsga ders het orgel met zijn bespeler. Ook een violist was er bij gehuurd, die een smel tend „Waarom?" deed hooren. Ja,waar om moest toch die edele mijnheer Mör- senhuber op 74-jarigen leeftijd zoo on verwachts uit zijn fabriek van wollen goederen worden weggerukt? Dat was toch nog geen leeftijd voor zulk een verdienste lijk man! Men fluisterde ook dat hij 3000 Mark aan het weeshuis en aan de kerk vermaakt had. Jammer toch dat zoo'n brave burger gestorven was! N-a een zacht- gespeeld koraal hield dominee Schwaltin- ger een gevoelige, aandoenlijke toespraak, waaruit deze zinsnede mij trof: „wanneer de lieve ontslapene zóó trouw en nauw gezet voor zijn zaak ep zijn aardsche beroep gezorgd heeft, mogen wij daar wel uit opmaken dat hij ook met de zelfde trouw voor zijn hemelsche roeping zal hebben gezorgd!" Weer klonk plechtig zingen. Bloemkran- sen. Gesmoord snikken van eenige da mes. Gewichtige, ernstige gezichten bij de mannen ja, ja, de dooden ver staan de kunst hunne dooden te begra ven! Zóó dacht ik toen de stoet van treurende rouwdragers dicht langs mij be- nentrok en de eerste bocht in sloeg. „Hoe Elke Duitsehe begraafplaats beeft een kapel, waar men de toespraken houdt, om 'Jan niet, als in ons geliefde vaderland, 'in weer en wind aan 't open graf regen of sneeuw, hitte of koude te hoeven trotseeren. Over honderd jaren zijn wij1 wellicht óók zoo ver. zacht zien wij de vromen!" Zóó worden ze op den dag van hun begrafenis alle maal zalig gesproken. En plotseling was het mij als zag ik uit het groen de be kende kop van den ouden Mörsenhuber voor .den dag komen, glad geschoren, vol kleine rimpels en zijn altijd-heesche stem zeide„het is niet waar, ik ben verloren!" Maar al gauw was die spook gestalte voorbij en de wind bracht nog de klanken tot mijn oor en: „Jezus is mijn toeverlaat!" Ra.li! bij zulk een vergulde leugenp-artij vind ik de begrafenis van een Seroos- kerker, die ik eens bijwoonde, toch eer lijker en mooier. De éénige, die wat sprak, was de doodgraver, en die zei alleen: „ik dank julder voor 'de eer aan den dooden man bewezen". Zouden er plaatsen zijn waar meer gelogen wordt dan kerken en kerkhoven? (Dr Gunning in „Pniël.) nu gaat het toch maar niet de boos doeners op Zondag maar den vrijen teu gel te laten, opdat de politie-agenten naar de kerk kunnen gaan. Vergeten we niet, dat de godsdienst niet alleen tot de samenkomst in de kerk beperkt is. Een verpleegster, die den kranke verpleegt, kan daarin niet minder den Heere die nen dan de gemeente in Gods huis. Zoo ook een politieagent, die in het verrichten van zijn werk allerminst het Sabbaths- i gebod overtreedt. i En dat een agent zelfs dienst bij een bioscoop moetverrichten, ligt voor de hand. Ook hier dient de overheid te wa ken voor naleving cler burgerlijke wetten, i Maar een ieder, die naar het ambt van politie-dienaar staat, heeft wel ernstig al deze dingen te overwegen; veel moet bij opofferen, maar heeft bij evenwel toch de vrijmoedigheid dat ambt te bekleeden, hij doet dat. als dienende ook hierin den Heere Christus. Politiedienst op Zondag. In „de Wekker" beantwoordt Ds Geels een bezwaarden broeder over den politiedienst op Zondag. Ds Geels schrijft er het vol gende over: Allereerst is het de vraag: „is het ambt van politieagent een goddelijk beroep?" En dan zal het moeilijk vallen dit te ont kennen. De politie staat in dienst cler overheid, die als Gods dienares over het leven en bezit liarer onderdanen heeft te waken. „Die schilden der aarde zijn Go- des" (Ps 4710). Of deze onderdanen nu kinderen Gods zijn of wel wereldlin- gen, vromen of goddeloozen doet niets ter zake. Een beroep op 2 Kron. 19:2 is in dit verband niet juist. Diaar veroor deelt God het samengaan van Josafat met Achab. waarvoor geen geldige reden be stond, dat was een vrijwillige daad, waar toe niets hem verplichtte. Maar iets an ders is het als de overheid haar zorg aan onderdanen zou onttrekken, omdat ze goddeloos zijn. Ook jegens God heeft ze de roeping te waken, joowel over het leven der Koningin, als over dat van den felsten communist. Ook het leven van hen, die naar God niet vragen en zijn Woord niet achten ligt voor rekening van de overheid. God onttrekt immers ook niet Zijn liefdezorg aan een wereld, die in het booze ligt. Tot de taak van bevei liging wordt de politie geroepen, en kan ook eèri Christen zijn krachten geven. Jn verband met dezen tijd van revolutie is de vraag gewettigd: „is het niet jammer dat er zoo weinig christenen bij de po litie zijn?" In onze veelbewogen dagen, waarin gepoogd wordt de van God ge stelde machten om te werpen, heeft de overheid behoefte aan vertrouwensman nen, die zich doorGods Woord gebon den weten. Natuurlijk, als iemand zich bij de politie wil voegen, heeft hij voor Gods aangezicht te onderzoeken, of do Heere hem daartoe roept. Dian dient niet allereerst de vraag te zijn, verbeter ik daardoor mijn levenspositie maar dan moet de drijfveer zijn om God in dat ambt te dienen. Zoo staan de zaken toch? Maar dat beeft niet alleen een politie agent te onderzoeken, maar toch zeker een ieder, in wat betrekking hij ook ge plaatst is. Natuurlijk mist een politieagent zijn be wegingsvrijheid op Zondag. En voor velen is het dan ook een gedurige kwelling, zoo vaak verhinderd te zijn, op te gaan naar Gods huis. Maar 't kan niet anders de boosheid houdt geen sabbathrust. En door W. G. VAN DE HULST. (Nadruk verboden). Schuw aangedrongen tegen de mee^ doogioos-diohte schooldeur, stond ze te wachten; scbuwig armoe-kindj© met de bange oogen. Midden in 't rumoer van den woeligen troep, die hunkerde naar 't aangaan der school, stond ze weggedoken, stijf tegen de deur, haar hand beschermend saamgéknepen cm het bobbeltje, dat ze aldoor voelde, door haar flardig jurkje heen, diep in haar zak; een schat, dien niemand kende, dan zij alléén. Fin een jongen, in zijn kracht bruut, wrong zich naar den deurknop, om straks do eerste, te zijn, die binnenstoof; duwde haar terug. „Meid, ga je weg!".... Ze schoof, voorzichtig, toch wéér dich terbij. En haar hand omklemde steviger haar schat. Een van de mé-esters kwam aan op #1 fietsde warrige kinderkluwen woelde dringend en wringend dooreen, om hem to laten passe-e-ren. Z ij Ze werd weer weggedrongen ran haar mooie plekje-; ze wankelde, ze schuurde met haar blo-o-te aimpj-e langs den muur; maar het kostbaar bobbeltje ran haar zak, dat liet ze niet los En toen de deur w-eer dicht was, probeerde zo, héél schuw en heel slimmetjes, toch weer naar voren te schuiven. Haar juffrouw was er al in, 0, al lang. Haar juffrouwo, ze popelde! 2& had wel do-or die deur willen heendrin gen. En als ze dacht aan straks, beefde or c-e-n wonderlijke blijdschap door haar lijfje heen. Nu zou het toch, tóch gebeuren En 'twas zoo móói;'twas veel mooier (Lan dat van de anderen; en dan zou de juffrouw zoo heel, héél blij zijn, en dan zou de juffrouw ook wel een beetje van naar gaan houen; en dan zo-u Die sleutel knarste: de meedooglooze deur week; en in den stuwenden troep, die, behe-érscht door 't kalm-strenge ge baar van den bovenmeester, naar binnen wrong, schoof ze mee, haastig, tu'melde bijna over haar eigen klompjes heen, toen ze die uittrok. Even, in die tuimeling, had' ze het bobbeltje moeten loslatenNee, nee, 't was niet weg, 'tzat er nog! In die woelige wieling van haastige kinderen dreef ze de lange gan-g do-or, -duwde haar klompjes op 'trek; stoof haar de open lokaaldeur; was bij-na de eerste. Jong onderwijzer-esje, vroolijk, levens lustig ding, zat, achteloos op haar sehooi- 'tasch neergezakt vo-or een bank; bestu deerde ijverig een fietskaart. iMörg-en, na vieren't kan leuk wor den! Hè, da-ar kwamen ze al! (Vèr ge-druisch geruchtte in de gang, ha-derde sn-e'l, rumoerde a.1 binnen. „Juffrouw, juffrouw,mag ik het bor-cl schoonmaken?... Hè nee, juffrouw, ikJuffr juffr mag ik water hal-en? Mag' ik de stoute kinders opnoe men, juffrouw?.,. Ja, jufiro-uw? Ik?... Juffrouw!" Twee lawaaiige brutaaltjes drongen naar voren, duw-den d-e juffrouw dikke bossen zelf-goplukt© Pinksterbloemen toe, warm en vochtig van de klemmende zweethandjes En tusschen die allen ingedrongen stond bet meisje met haar schat. Zenuw achtig probeerde z-e het bobbeltje uit haar zak op te diepen Als 't nou es viel! - .'t. Lukte. In bei haar handjes hield ze 'tvast. Nu kwam het, nu kwant het! Met vreemden, ongekenden moed wrong ze zich tusschen de knide-ren-mei- d-e-bloemen door, in haar schuw-e, bange o-ogen de blijheid, in haar hart de glorie, -dat ze nou óók wat had, net zo-o goed als die- anderen. Ondeiwijz-eresj-e-, licht g-eërgerd do-or al die plotselinge drukte, zwaaide met beide armen -om ruimte en rust te krijgen. O, ze had al die lawaaimakers w-el zóó weer D s M. O z inga D'zn. f Te Am sterdam is in den ouderdom van 86 jaar overleden Dis M. Ozinga Dzn., em.- pred. der Chr. Geref. Kerk aldaar. D-s M. Ozinga Dzn. werd1 14 Jan. 1838 te Sneek geboren. In zijn jeugd was hij der W aarheid zeer vijandig gezind, doch op 26-jarigen leeftijd werd hij krachtdadig bekeerd. In 1869 nam hij de studie- ter hand, waarbij Ds Guldenarm en Ds Ris Lumbers, beiden Ned. Herv. predikant, zijn leermeesters waren, terwijl de lieer F. IT. J. Smit, hoofd eener Chr. School, hem de gewone vakken onderwees. Op '19, Febr. 1872 legde hij' met gunstig gevolg examen af voor het Hoofdbestuur der confessioneele Vere-eniging. Daarna trad hij! allerwegen op, vooral in Die Krim (Ov.j en omstreken. Herber gen en stallen waren zijn kerken en ruwe vechtlustige turfgravers zijn auditorium. Zijn nict-academisc-he kennis was hiei geen beletsel om dien heiden-cristenen het Evangelie der zaligheid te brengen, waarop de Heere veel zegen schonk. Op 9 Juni 1872 werd hij geïnstalleerd als vast Evangelist te Noord-Schnrwoud?. Op 4 Oct. 1877 aanvaardde hij de roe ping als reizend Evangelist naar Noord- Holland, arbeidde een half jaar als zoo danig en werd op 7 .April 1878 dool Ds Krayenbelt geïnstalleerd als hulp prediker-godsdienstonderwijzer op- Urk. Den 26sten Juni 1881. vertrok hij west naar Pijnacker en werd daar door Dis A. van Schelven Sr., geïnstalleerd als ge woon Evangelist. de deur willen uitjagen. Maar ze m 0 c h t toch niet n-orsch zijh, niet onvriendelijk. Nee, z-e wilde 'tniet o-ok. „Mooi hoor!.,. Dank je wel!... Je mag ze zóó in 'twater zetten, hoor!,.. Maar nu eerst gaan zitten!" Z-e voelde de blo-embossen griczeïi-g- klam kleven in 'haar hand„Dank je w-el hoor! Wat 'nmooie!" En toen op eens stak dat magere schar- minkeltje van -de achterste 'bank, dat armoedige kindje met de spichtige pe-en- haren -en het voddig jurkje haar óók wat toe... Bah!... Een viezig grauw zakj-e; 't kraakte. „Leg 'tma,ar pp 'ttafeltje hoor!" „En nu eerst allemaal netjes op je plaats, vooruit!.... Nee, nee, éérst zit ten,.... anders wordt de juffrouw boos". 1 Op 'tachterste bankje, alléén, zat het meisje dien middag stil haar geluk te genieten. Ei» juffrouw zei niks, -e-n als z-e s-orns dic-ht bjj -do achterste bank Jcwa.m, zei z-e nög niks.... M'aar de juffro-uw had ibet nu toch. Ein als ze nou es iu het zakj-e k-eek, wat zou z-e dan blij' worden Hè, deed z-e 'tmaax es! En 't kindje zat, stil en trouw als al tijd, te worstelen m-et de moeilijke .letters, die ze toch nóóit mooi krijgen kon, en m-et de sommetjes, waardoorheen toch altijd w-eer oen streep kwam, -en met die moeilijke dingen van haar beduimeld leer boek, die altijd weer ande-rs heetten, dan ze -dacht. Maar bóven haar moedte-n en zorgen uit bloei-de -e<en groote, stille blijdschap, als 'no-oit te voren. Schuw schepseltje dat .ze wa.s, do-or het gro-ote lev-en ov-eral weggedrongen, thuis, op straat, op school, beleefde ze nu de wondere sensatie- van ook bij de and-eren te ho-o-re-n; bij de anderen, die bloemen -gaven aan de- juffrouw. O, eiken middag had ze in stil benij den gezien, hoe de anderen bloemen brach ten, gel© -en ro-oie- en witte-, handenvol en -dat -de juffro-uw zoo blij' was...; en dat zij1 ze neerzette in allemaal fle-schjes en potjes op de vensterbank voo-r 't raam. In 1884, toen Pijnacker een predikant j beriep, werd ds Ozinga, conform art 8 der D-ordtsche Kerkenorde hulpprediker j der Oud-Geref. Gemeente te Amsterdam, j later officieel beroepen, geëxamineerd en als leeraar geordend op 2 Nov. 1884. Tot 1892 werkt hij samen met D,s A. van den Oever, doch na een kwestio gingen ze van elkaar en volgde het groot ste gedeelte der gemeente D-s Ozinga, die een origineele manier van preeken bezat en bij bepaalde volksgroep-en zeer geliefd was. Hij kende daar zijn Pappen heimers goed en wist hoe hij- 'don weg naar hun hoofd en hart moest vinden. Hjjl trok altijd bij-zonder veel volk. Wa ren er, die hem nu en dan om zijn eenigszins excentrieken preektrant kwa men hooren, zeer velen volgden zijn pre diking, o-mdat zij ontdekkend en onder scheidend het geestelijk bevindelijk le ven belichtte. Diaarom ook trok hij inee- rendeels een bepaald slag volk. Toch was zijh prediking niet mysticistisch, maar gezond-Gereformeerd, al viel het accent dan ook wat sterk op het be vindelijk leven. Hij heeft -gepreekt, zoo lang hij kon. Die laatste jaren zelfs m-et groote li chaamszwakte. Na 25 jaren in de hoofd stad gearbeid te hebben, verkreeg hij! op '2 Nov. 1909 zijn emeritaat. Hoew-el zwak naar het lichaam, heeft hij van deze rust nog 15 jaren, mogen genieten. Intusschen vereenigde zijln Gemeente zich met de Christelijfc-Gereformeerde- Kerk te Amsterdam. AIzoo was Ds Ozinga de laatste jaren emeritus-predikant van de Chr. Geref. Kerk. Indertijd is er nog sprake geweest van vereeniging met d-e Geref. Kerk te Am sterdam. Al was de ligging van Ds Oziu- ga's Gemeente wellicht een Weinig anders dan die van de Geref. Kerk, op net stuk der Belijdenis ging zij- toch mee met die Kerk. En D|s Ozinga zelf kon met de predikanten dier Kerk goed overweg. Hij sprak in zijn predikaties dan ook meermalen over zijn „vriend Gispen". Evenwel is van die vereeniging niets gekomen, ook al, naar destijlds gezegd is, om bezwaren van examinati.c, waaraan D-s O. zich zou hebben te onderwerpen. Be overledene was de vader van ds D. Ozinga, Ned. Herv. predikant te Per- nis en van D;s J. Ozinga, Geref. predikant te Bennekom, terwijl -een zijner dochters huwde met den Geref. missionair pre dikant Ds L. Netelenbos, thans te Poeï- Woredjo. Met het sterven vati Ds Ozinga is heengegaan een oude figuur uit het Ker kelijk leven van Amsterdam, 'die daar w-el geen leidende beteokenis voor de duizenden had, maar toch oen alom be kende en ook veelszins gol'efde Dienaar des Woords is geweest. Het bovenstaande ontleenen wij aan „De Rotterdammer", en herinneren daar bij dat in „Kinderen huns Tijds" van den bekenden schrijver A. .T .Hoogenbirk een en ander verteld wordt omtrent de ker- keli'ke verhoudingen, waarbij een zekere ds, Verschaare genoemd Wordt. Wijl hoor den wel eens bewieren door oud-studenten van de V. U. dat de schrijfver hier ds Ozinga op het oog had. D' e 0 p .g ©sloten inbrekers. Een 63-jarige man te" Rotterdam, kwam gisteren naar huis,' doch kon niet verder komen dan tot de buitendeur. Het bleek hem, dat de- knip er van binnen opzat. Hij- hoorde gestommel in de woning en kwam ras tot de conclusie-, dat er zich on-genoode gasten in moesten bevinden, die hem notabene hadden buitengesloten. Dat vond de rechtmatige- bewoner wel een beetje bar en met zijn huissleutel sloot hij de deur aan den buitenkant af, zoodat de inbrekers opgesloten waren als ratten in den val. Toen belde hij bij 'n buur de politie op en die verschafte zich toegang tot de- woning, waar de dieven werden ingerekend. Het waren twee varensgezellen. Ze hadden verschil lende kasten doorzocht, echter zonder iets van hun -gading te vinden. De zgn. moord te Melissant. 'n Drietal weken geleden plaatsten we een bericht uit Melissant, waarin o.m. werd meegedeeld, dat een zoon van de familie K. aldaar in een der Rotterdamsche zie kenhuizen, waar hij wordt verpleegd, in 'n ijlkoorts 't over een moord had gehad, dien hij met zijn moeder op zijn vader, die sinds 1920 wordt vermist, zou heb ben gepleegd. Het blijkt nu, dat het be richt geheel berust op pure dorpsfantasie. Bij het politioneel onderzoek is n.l. ko men vast te staan, dat er van een moord geen sprake is geweest. Het praatje van moord schijnt in de wereld te zijn ge bracht door een persoon, die de fami lie K. slecht gezind is. Die gruweldaad te S.i e g e n. Met welk een geraffineerdheid de moor denaar Angerstein zij-'n daad heeft voorbe reid, blijkt wel uit het volgende: De indruk moest blijkbaar worden gewekt, dat de z.g. roovers het oogenblik had den afgewacht, dat Angerstein het huis had verlaten. Ruim half vijf was hij j naar de stad gegaan om voor zijn zieke vrouw medicijnen te halen. In een win kel heeft hij' verteld, dat hij zich zoo on gerust voelde, net alsof er thuis iets i gebeurde. Op weg naar huis kwam hij! een agent van politie tegen, wi-en hijl eveneens i over zij|n bezorgdheid sprak. D'eze verge zelde hem een eind, maar Angerstein j wees zijh aanbod af om met hem in huis j te gaan. Toen hij1 zwaar gewond gevonden werd, riep hijl: „redt mijn arme vrouw, er zijn inbrekers". De lijken waren met ben- i zinc "begoten, welke uit den kelder van j Angerstein afkomstig is gebleken. i Uit den Haagschen raa-d. De j communist D-e Visser was aan 't woord, j Die voorzitter; Me dunkt, dat u dit punt voldoende hebt toegelicht. Die heer De Visser; Dit hangt van mij' af. Do voorzitter: N-e-en, dit hangt niet I van u af. U is geen voorzitter. De heer De Viss-cr; Zoolang ik mijn 1 spreektijd niet overschrijd, -mag ik spre- j ken, waarover ik wil. De voorzitter; Ik vraag u beleefd u j wat te bekorten. j Da heer De Viss-er: Als u het zoo be- leef-d vraagt, zal ik het gaarne do-en. I Hevige storm. Van boord van j het Ganadeesche schip „West Post" zijh op de reis* naar Kopenhagen tijdens een - zwaren storm aan de Schotsche kust vele stukgoederen, waaronder 70 Ford- j auto's, weggespoeld. j Storm. Volgons een fce-'.-egrrm uit Saikau (Qost-nuisen) zijln acht visschers- vaartuigen, die waren uitgevaren, door een hevigen Noord-Oosterstorm verrast. Van -de acht schepen ke-e-rde -e-r tot nu toe slechts één m-et baar bemanning terug. Van de -andere bc-p-ton werden stukken op het strand geworpen. Twea vissehers zijn nog gered. Dertien wo-rdan er nog- ver mist. Men vermoedt, dat zij verdronken zijn. Zij had nóóit blo-e-men. 'Ze wist niet, hoe je die krijgen kon. In 't plantsoen achter d-e- kerk, daar ston den ze wel; maar die mocht je niet pluk ken-; en bij d-e buurvrouw in 't bloemen rekje stonden ze. ook; maar daar,mocht j-G niet aankomen. Borst had ze onder 'trekje -e-en half uitgebloeide geranium gevonden -en 'die thuis zorgzaam in ©en kommetje water bewaard, 0rider de bed stee, -dat haar klein© broertjes 'cm niet zouden wegpikken. M,'aar to-en was 'tnet Zondag geweest; -en 's Maandags waren al de mooie roo-ie- blaadjes er afgevallen. Het stille verlangen, de juffrouw óók bloemen te geven, net als die anderen, was in haar aangegroeid tot een heftig hegeeren En haar simpel denkleventje wist niet waarom. Of 'torn -de juffr-ouw zelf was? Of z©, in jaloerschheid, d-e mooie- meis jes met de mooie strikken, met wie dc juffrouw s-oms zoo- aardig spelen kon, ben ij d d e Of ze me-en-dö van de juffrouw met wat bloemen te kunnen koopen, dat, wat z-e zelf niet go-sd begreep, maar waarnaar heel ha-ar scho-olkindertjes-hart uitging? Nu, vanmiddag w-as 'tbegecre-n in eens gestild. Nu lag daar op de taf-el voor de klas, tusschen wat losgevallen pinkster bloemen, -en -een sponse-doosd-eks-el, en griffelstompjes -e-n e-e-n mondharmonica h -a a r zakje, haar zakje met het gouds- bl oe-menzaa-d. Vlakbij ©en plasje water' lag het-0-, telkens -en telkens w-eer gluurde ze naar de juffrouw, -of die het openmaken zo-u; en e-en kleine teleurstelling, dat het zoo lang, zoo héél lang duurde, stroefde- wel door ha-ar blijdschap heen, maar deed haar -geen leed Nog nooit had z-e zich zoo 'dicht bij haar juffrouw geweten. En toen de juffro-uw zich over haar heen boog, om -een streep t-e geven do-or de f-ci-te sommen, had z-e wel éven, héél even, die mooie blanke hand m-et den gouden ring willen aanrakenDiit, ne-e, dat durfde ze niet; nög niet. Maar ,als de juffrouw nou maar es in het zakje k-ee: allemaal zaad vo-or allemaal blocme-n. En onder de leesles, trouw haar vin gertje bij 't verkeerde woord, zat ze haar groote geluk te herdenken Van d'r -opoe had ze 'tzaad gekregen. Aan -d'r opoe had ze van haar gr-ooto verlangen verteld; en -d'r opoe had raad geschaft. „Lief-ie, ik heb 'ok geen blomme voor je!"... Maar ze had haar iueegenom-en naar haar zolderkamertje. En uit een .oude doos met oude schatten, onder 't bed, was een frommelig zakje met goudsblo-e- menzaad te voorschijn -gekomen, dat opoe al jaren lang bewaard had„als ze 'ok nog 'es -een huisie m-et 'n tuintj-e kreeg". „Hier lief-ie,geef dat dan maar 'an je juffer, hoor. En dan mot ze 't in 'n blompot doen, mo-je zegge, of in 'n bakkie; en dan komme d'r allemaal mooie blomme '-an" Opeens 'n heftige schrik. Een jongen, -die voor straf hij 't tafeltje moest staan, voelde, toen de juffrouw het tóch niet zag, -eerst eens aan de mond harmonica, en toen... aan 't zakje! Ode bange oogen van 't meisje werden gróót. Haar vingertje rees al, om 't te vertellen; maar z-e durfde niet goed T-oen greep hij naar do griffeltjes, gelukkig Onrustig, wantrouwend bl-eef ze wa lken, tot hij naar z'n plaats mocht „Netjes in -de rij! Naast je plaats." 'tWas vier uur geworden. En tusschen de bankenrijen door stapten de kinderen op 't handgeklap van de juffrouw het lokaal uit'tMeisje ook; héél ach teraan. Ze passeerde het tafeltje; was een oogenblik heel dicht bij het zakje; had het o, zoo graag nog even, héél even, in haar hand gevoeld; maar ze durfde nietEn toen ze voorbij! was, keek ze nog eens om, en nóg eens, en bij den post van de deur voor het laatst nög eensEn tusschen dat kiijken door zocht ze de oogen van de juffrouw, of die óók niet keek naar 'het kostbare zakje, nu het zoo- alléén liggen bleef. (Zie vervolg z. 0. z.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1924 | | pagina 5