DE ZEEUW
loumEAr:
"tweede Bhm,
Kerknieaws.
Brenqaa fiat
li AtejpJjf iwesi*
009
Hfkfeim
HET ZAAD.
teneigl Nfeuws.
FEUILLETON.
VAN
ZATERDAG 6 DEC. 1924. No. 58.
4H»MSV'.SWV*A>9VKrc)l
Op een kerkhof.
Het volgende vertaal ik uit „Auf dein
Wort" van Pastor Keiler. Het is wel spe-
ciHiek-Duitsch; wij zouden het in Neder
land in sommige opzichten wat anders
inrichten; maar ook zóó spreekt het wel
tot hart en geweten.
Dc heer Johann Gottlieb Mörselhuber
was gestorven. Hoewel hij altoos onge
trouwd was gebleven, en iedereen wist
dat hij een gierigaard was, die voor nie
mand ook maar iets overhad, ook voor
zichzelf niet, kreeg hij toch een deftige
begrafenis. Waarom? Wel zijn neef die
zijn erfgenaam was, had veel meer ge-
orven dan hij ooit gedroomd had en wou
nu op deze wijze den ontslapene zijn
dankbaarheid toonen dat bij zoo goed en
zoo veel voor hem gepot had. Het was
dus een begrafenis eerste klasse! Ik hoef
de er niet bij te gaan, maar omdat ik
toch iets met den opzichter der begra
fenis te bespreken had, ging ik vóór de
grafkapel1) onder de treurwilgen en cy-
pressen zitten en kon zoo vanzelf deze
Mörsenhubersche begrafenis gadeslaan.
Paarden met zwarte dekken en witte ve
derbossen trokken den lijkwagen voort,
waarachter een stuk of twaalf verre ver
wanten liepen, die nog niet wisten dat
neef-lief de universeele erfgenaam was.
Zes bedienden in rouwliverei liepen naast
den lijkwagen-eerste-klasse en trokken een
plechtig rouwgezicht óók al eerste-klagse,
want elk hunner kreeg daarvoor f 6 fooi.
In de kapel zelf was alles met palmen
en lauwerkransen versierd. Rechts van
de baar waren een tiental weeskinderen
achter al dat groen verborgen, mitsga
ders het orgel met zijn bespeler. Ook een
violist was er bij gehuurd, die een smel
tend „Waarom?" deed hooren. Ja,waar
om moest toch die edele mijnheer Mör-
senhuber op 74-jarigen leeftijd zoo on
verwachts uit zijn fabriek van wollen
goederen worden weggerukt? Dat was toch
nog geen leeftijd voor zulk een verdienste
lijk man! Men fluisterde ook dat hij 3000
Mark aan het weeshuis en aan de kerk
vermaakt had. Jammer toch dat zoo'n
brave burger gestorven was! N-a een zacht-
gespeeld koraal hield dominee Schwaltin-
ger een gevoelige, aandoenlijke toespraak,
waaruit deze zinsnede mij trof: „wanneer
de lieve ontslapene zóó trouw en nauw
gezet voor zijn zaak ep zijn aardsche
beroep gezorgd heeft, mogen wij daar
wel uit opmaken dat hij ook met de
zelfde trouw voor zijn hemelsche roeping
zal hebben gezorgd!"
Weer klonk plechtig zingen. Bloemkran-
sen. Gesmoord snikken van eenige da
mes. Gewichtige, ernstige gezichten bij
de mannen ja, ja, de dooden ver
staan de kunst hunne dooden te begra
ven! Zóó dacht ik toen de stoet van
treurende rouwdragers dicht langs mij be-
nentrok en de eerste bocht in sloeg. „Hoe
Elke Duitsehe begraafplaats beeft een
kapel, waar men de toespraken houdt, om
'Jan niet, als in ons geliefde vaderland, 'in
weer en wind aan 't open graf regen of
sneeuw, hitte of koude te hoeven trotseeren.
Over honderd jaren zijn wij1 wellicht óók
zoo ver.
zacht zien wij de vromen!" Zóó worden
ze op den dag van hun begrafenis alle
maal zalig gesproken. En plotseling was
het mij als zag ik uit het groen de be
kende kop van den ouden Mörsenhuber
voor .den dag komen, glad geschoren,
vol kleine rimpels en zijn altijd-heesche
stem zeide„het is niet waar, ik ben
verloren!" Maar al gauw was die spook
gestalte voorbij en de wind bracht nog
de klanken tot mijn oor en: „Jezus is mijn
toeverlaat!"
Ra.li! bij zulk een vergulde leugenp-artij
vind ik de begrafenis van een Seroos-
kerker, die ik eens bijwoonde, toch eer
lijker en mooier. De éénige, die wat sprak,
was de doodgraver, en die zei alleen:
„ik dank julder voor 'de eer aan den
dooden man bewezen".
Zouden er plaatsen zijn waar meer
gelogen wordt dan kerken en kerkhoven?
(Dr Gunning in „Pniël.)
nu gaat het toch maar niet de boos
doeners op Zondag maar den vrijen teu
gel te laten, opdat de politie-agenten naar
de kerk kunnen gaan. Vergeten we niet,
dat de godsdienst niet alleen tot de
samenkomst in de kerk beperkt is. Een
verpleegster, die den kranke verpleegt,
kan daarin niet minder den Heere die
nen dan de gemeente in Gods huis. Zoo
ook een politieagent, die in het verrichten
van zijn werk allerminst het Sabbaths-
i gebod overtreedt.
i En dat een agent zelfs dienst bij een
bioscoop moetverrichten, ligt voor de
hand. Ook hier dient de overheid te wa
ken voor naleving cler burgerlijke wetten,
i Maar een ieder, die naar het ambt van
politie-dienaar staat, heeft wel ernstig al
deze dingen te overwegen; veel moet bij
opofferen, maar heeft bij evenwel toch
de vrijmoedigheid dat ambt te bekleeden,
hij doet dat. als dienende ook hierin den
Heere Christus.
Politiedienst op Zondag. In
„de Wekker" beantwoordt Ds Geels een
bezwaarden broeder over den politiedienst
op Zondag. Ds Geels schrijft er het vol
gende over:
Allereerst is het de vraag: „is het ambt
van politieagent een goddelijk beroep?"
En dan zal het moeilijk vallen dit te ont
kennen. De politie staat in dienst cler
overheid, die als Gods dienares over het
leven en bezit liarer onderdanen heeft te
waken. „Die schilden der aarde zijn Go-
des" (Ps 4710). Of deze onderdanen
nu kinderen Gods zijn of wel wereldlin-
gen, vromen of goddeloozen doet niets
ter zake. Een beroep op 2 Kron. 19:2 is
in dit verband niet juist. Diaar veroor
deelt God het samengaan van Josafat met
Achab. waarvoor geen geldige reden be
stond, dat was een vrijwillige daad, waar
toe niets hem verplichtte. Maar iets an
ders is het als de overheid haar zorg
aan onderdanen zou onttrekken, omdat ze
goddeloos zijn. Ook jegens God heeft ze
de roeping te waken, joowel over het
leven der Koningin, als over dat van den
felsten communist. Ook het leven van
hen, die naar God niet vragen en zijn
Woord niet achten ligt voor rekening van
de overheid. God onttrekt immers ook
niet Zijn liefdezorg aan een wereld, die
in het booze ligt. Tot de taak van bevei
liging wordt de politie geroepen, en kan
ook eèri Christen zijn krachten geven. Jn
verband met dezen tijd van revolutie is
de vraag gewettigd: „is het niet jammer
dat er zoo weinig christenen bij de po
litie zijn?" In onze veelbewogen dagen,
waarin gepoogd wordt de van God ge
stelde machten om te werpen, heeft de
overheid behoefte aan vertrouwensman
nen, die zich doorGods Woord gebon
den weten. Natuurlijk, als iemand zich
bij de politie wil voegen, heeft hij voor
Gods aangezicht te onderzoeken, of do
Heere hem daartoe roept. Dian dient niet
allereerst de vraag te zijn, verbeter ik
daardoor mijn levenspositie maar dan
moet de drijfveer zijn om God in dat ambt
te dienen. Zoo staan de zaken toch?
Maar dat beeft niet alleen een politie
agent te onderzoeken, maar toch zeker
een ieder, in wat betrekking hij ook ge
plaatst is.
Natuurlijk mist een politieagent zijn be
wegingsvrijheid op Zondag. En voor velen
is het dan ook een gedurige kwelling,
zoo vaak verhinderd te zijn, op te gaan
naar Gods huis. Maar 't kan niet anders
de boosheid houdt geen sabbathrust. En
door
W. G. VAN DE HULST.
(Nadruk verboden).
Schuw aangedrongen tegen de mee^
doogioos-diohte schooldeur, stond ze te
wachten; scbuwig armoe-kindj© met de
bange oogen.
Midden in 't rumoer van den woeligen
troep, die hunkerde naar 't aangaan der
school, stond ze weggedoken, stijf
tegen de deur, haar hand beschermend
saamgéknepen cm het bobbeltje, dat ze
aldoor voelde, door haar flardig jurkje
heen, diep in haar zak; een schat, dien
niemand kende, dan zij alléén.
Fin een jongen, in zijn kracht bruut,
wrong zich naar den deurknop, om straks
do eerste, te zijn, die binnenstoof; duwde
haar terug.
„Meid, ga je weg!"....
Ze schoof, voorzichtig, toch wéér dich
terbij. En haar hand omklemde steviger
haar schat.
Een van de mé-esters kwam aan op
#1 fietsde warrige kinderkluwen woelde
dringend en wringend dooreen, om hem
to laten passe-e-ren.
Z ij Ze werd weer weggedrongen
ran haar mooie plekje-; ze wankelde, ze
schuurde met haar blo-o-te aimpj-e langs
den muur; maar het kostbaar bobbeltje
ran haar zak, dat liet ze niet los En
toen de deur w-eer dicht was, probeerde
zo, héél schuw en heel slimmetjes, toch
weer naar voren te schuiven.
Haar juffrouw was er al in, 0, al lang.
Haar juffrouwo, ze popelde! 2&
had wel do-or die deur willen heendrin
gen. En als ze dacht aan straks, beefde
or c-e-n wonderlijke blijdschap door haar
lijfje heen. Nu zou het toch, tóch gebeuren
En 'twas zoo móói;'twas veel mooier
(Lan dat van de anderen; en dan zou de
juffrouw zoo heel, héél blij zijn, en dan
zou de juffrouw ook wel een beetje van
naar gaan houen; en dan zo-u
Die sleutel knarste: de meedooglooze
deur week; en in den stuwenden troep,
die, behe-érscht door 't kalm-strenge ge
baar van den bovenmeester, naar binnen
wrong, schoof ze mee, haastig, tu'melde
bijna over haar eigen klompjes heen,
toen ze die uittrok.
Even, in die tuimeling, had' ze het
bobbeltje moeten loslatenNee, nee,
't was niet weg, 'tzat er nog!
In die woelige wieling van haastige
kinderen dreef ze de lange gan-g do-or,
-duwde haar klompjes op 'trek; stoof
haar de open lokaaldeur; was bij-na de
eerste.
Jong onderwijzer-esje, vroolijk, levens
lustig ding, zat, achteloos op haar sehooi-
'tasch neergezakt vo-or een bank; bestu
deerde ijverig een fietskaart.
iMörg-en, na vieren't kan leuk wor
den!
Hè, da-ar kwamen ze al!
(Vèr ge-druisch geruchtte in de gang,
ha-derde sn-e'l, rumoerde a.1 binnen.
„Juffrouw, juffrouw,mag ik het
bor-cl schoonmaken?... Hè nee, juffrouw,
ikJuffr juffr mag ik water
hal-en? Mag' ik de stoute kinders opnoe
men, juffrouw?.,. Ja, jufiro-uw? Ik?...
Juffrouw!"
Twee lawaaiige brutaaltjes drongen
naar voren, duw-den d-e juffrouw dikke
bossen zelf-goplukt© Pinksterbloemen toe,
warm en vochtig van de klemmende
zweethandjes
En tusschen die allen ingedrongen
stond bet meisje met haar schat. Zenuw
achtig probeerde z-e het bobbeltje uit haar
zak op te diepen Als 't nou es viel!
- .'t. Lukte. In bei haar handjes hield
ze 'tvast. Nu kwam het, nu kwant het!
Met vreemden, ongekenden moed
wrong ze zich tusschen de knide-ren-mei-
d-e-bloemen door, in haar schuw-e, bange
o-ogen de blijheid, in haar hart de glorie,
-dat ze nou óók wat had, net zo-o goed
als die- anderen.
Ondeiwijz-eresj-e-, licht g-eërgerd do-or al
die plotselinge drukte, zwaaide met beide
armen -om ruimte en rust te krijgen. O,
ze had al die lawaaimakers w-el zóó weer
D s M. O z inga D'zn. f Te Am
sterdam is in den ouderdom van 86
jaar overleden Dis M. Ozinga Dzn., em.-
pred. der Chr. Geref. Kerk aldaar.
D-s M. Ozinga Dzn. werd1 14 Jan. 1838
te Sneek geboren. In zijn jeugd was hij
der W aarheid zeer vijandig gezind, doch
op 26-jarigen leeftijd werd hij krachtdadig
bekeerd. In 1869 nam hij de studie- ter
hand, waarbij Ds Guldenarm en Ds Ris
Lumbers, beiden Ned. Herv. predikant,
zijn leermeesters waren, terwijl de lieer
F. IT. J. Smit, hoofd eener Chr. School,
hem de gewone vakken onderwees. Op
'19, Febr. 1872 legde hij' met gunstig
gevolg examen af voor het Hoofdbestuur
der confessioneele Vere-eniging.
Daarna trad hij! allerwegen op, vooral
in Die Krim (Ov.j en omstreken. Herber
gen en stallen waren zijn kerken en ruwe
vechtlustige turfgravers zijn auditorium.
Zijn nict-academisc-he kennis was hiei
geen beletsel om dien heiden-cristenen
het Evangelie der zaligheid te brengen,
waarop de Heere veel zegen schonk.
Op 9 Juni 1872 werd hij geïnstalleerd
als vast Evangelist te Noord-Schnrwoud?.
Op 4 Oct. 1877 aanvaardde hij de roe
ping als reizend Evangelist naar Noord-
Holland, arbeidde een half jaar als zoo
danig en werd op 7 .April 1878 dool
Ds Krayenbelt geïnstalleerd als hulp
prediker-godsdienstonderwijzer op- Urk.
Den 26sten Juni 1881. vertrok hij west
naar Pijnacker en werd daar door Dis A.
van Schelven Sr., geïnstalleerd als ge
woon Evangelist.
de deur willen uitjagen. Maar ze m 0 c h t
toch niet n-orsch zijh, niet onvriendelijk.
Nee, z-e wilde 'tniet o-ok.
„Mooi hoor!.,. Dank je wel!... Je
mag ze zóó in 'twater zetten, hoor!,..
Maar nu eerst gaan zitten!"
Z-e voelde de blo-embossen griczeïi-g-
klam kleven in 'haar hand„Dank je
w-el hoor! Wat 'nmooie!"
En toen op eens stak dat magere schar-
minkeltje van -de achterste 'bank, dat
armoedige kindje met de spichtige pe-en-
haren -en het voddig jurkje haar óók wat
toe... Bah!... Een viezig grauw zakj-e;
't kraakte.
„Leg 'tma,ar pp 'ttafeltje hoor!"
„En nu eerst allemaal netjes op je
plaats, vooruit!.... Nee, nee, éérst zit
ten,.... anders wordt de juffrouw boos".
1
Op 'tachterste bankje, alléén, zat het
meisje dien middag stil haar geluk te
genieten.
Ei» juffrouw zei niks, -e-n als z-e s-orns
dic-ht bjj -do achterste bank Jcwa.m, zei
z-e nög niks.... M'aar de juffro-uw had
ibet nu toch. Ein als ze nou es iu het zakj-e
k-eek, wat zou z-e dan blij' worden
Hè, deed z-e 'tmaax es!
En 't kindje zat, stil en trouw als al
tijd, te worstelen m-et de moeilijke .letters,
die ze toch nóóit mooi krijgen kon, en
m-et de sommetjes, waardoorheen toch
altijd w-eer oen streep kwam, -en met die
moeilijke dingen van haar beduimeld leer
boek, die altijd weer ande-rs heetten, dan
ze -dacht.
Maar bóven haar moedte-n en zorgen uit
bloei-de -e<en groote, stille blijdschap, als
'no-oit te voren.
Schuw schepseltje dat .ze wa.s, do-or
het gro-ote lev-en ov-eral weggedrongen,
thuis, op straat, op school, beleefde ze
nu de wondere sensatie- van ook bij de
and-eren te ho-o-re-n; bij de anderen, die
bloemen -gaven aan de- juffrouw.
O, eiken middag had ze in stil benij
den gezien, hoe de anderen bloemen brach
ten, gel© -en ro-oie- en witte-, handenvol
en -dat -de juffro-uw zoo blij' was...; en
dat zij1 ze neerzette in allemaal fle-schjes
en potjes op de vensterbank voo-r 't raam.
In 1884, toen Pijnacker een predikant
j beriep, werd ds Ozinga, conform art
8 der D-ordtsche Kerkenorde hulpprediker
j der Oud-Geref. Gemeente te Amsterdam,
j later officieel beroepen, geëxamineerd en
als leeraar geordend op 2 Nov. 1884.
Tot 1892 werkt hij samen met D,s A.
van den Oever, doch na een kwestio
gingen ze van elkaar en volgde het groot
ste gedeelte der gemeente D-s Ozinga,
die een origineele manier van preeken
bezat en bij bepaalde volksgroep-en zeer
geliefd was. Hij kende daar zijn Pappen
heimers goed en wist hoe hij- 'don weg
naar hun hoofd en hart moest vinden.
Hjjl trok altijd bij-zonder veel volk. Wa
ren er, die hem nu en dan om zijn
eenigszins excentrieken preektrant kwa
men hooren, zeer velen volgden zijn pre
diking, o-mdat zij ontdekkend en onder
scheidend het geestelijk bevindelijk le
ven belichtte. Diaarom ook trok hij inee-
rendeels een bepaald slag volk. Toch
was zijh prediking niet mysticistisch,
maar gezond-Gereformeerd, al viel het
accent dan ook wat sterk op het be
vindelijk leven.
Hij heeft -gepreekt, zoo lang hij kon.
Die laatste jaren zelfs m-et groote li
chaamszwakte. Na 25 jaren in de hoofd
stad gearbeid te hebben, verkreeg hij! op
'2 Nov. 1909 zijn emeritaat. Hoew-el
zwak naar het lichaam, heeft hij van
deze rust nog 15 jaren, mogen genieten.
Intusschen vereenigde zijln Gemeente
zich met de Christelijfc-Gereformeerde-
Kerk te Amsterdam. AIzoo was Ds Ozinga
de laatste jaren emeritus-predikant van
de Chr. Geref. Kerk.
Indertijd is er nog sprake geweest van
vereeniging met d-e Geref. Kerk te Am
sterdam. Al was de ligging van Ds Oziu-
ga's Gemeente wellicht een Weinig anders
dan die van de Geref. Kerk, op net stuk
der Belijdenis ging zij- toch mee met
die Kerk. En D|s Ozinga zelf kon met
de predikanten dier Kerk goed overweg.
Hij sprak in zijn predikaties dan ook
meermalen over zijn „vriend Gispen".
Evenwel is van die vereeniging niets
gekomen, ook al, naar destijlds gezegd is,
om bezwaren van examinati.c, waaraan
D-s O. zich zou hebben te onderwerpen.
Be overledene was de vader van ds
D. Ozinga, Ned. Herv. predikant te Per-
nis en van D;s J. Ozinga, Geref. predikant
te Bennekom, terwijl -een zijner dochters
huwde met den Geref. missionair pre
dikant Ds L. Netelenbos, thans te Poeï-
Woredjo.
Met het sterven vati Ds Ozinga is
heengegaan een oude figuur uit het Ker
kelijk leven van Amsterdam, 'die daar
w-el geen leidende beteokenis voor de
duizenden had, maar toch oen alom be
kende en ook veelszins gol'efde Dienaar
des Woords is geweest.
Het bovenstaande ontleenen wij aan
„De Rotterdammer", en herinneren daar
bij dat in „Kinderen huns Tijds" van den
bekenden schrijver A. .T .Hoogenbirk een
en ander verteld wordt omtrent de ker-
keli'ke verhoudingen, waarbij een zekere
ds, Verschaare genoemd Wordt. Wijl hoor
den wel eens bewieren door oud-studenten
van de V. U. dat de schrijfver hier ds
Ozinga op het oog had.
D' e 0 p .g ©sloten inbrekers.
Een 63-jarige man te" Rotterdam, kwam
gisteren naar huis,' doch kon niet verder
komen dan tot de buitendeur. Het bleek
hem, dat de- knip er van binnen opzat.
Hij- hoorde gestommel in de woning en
kwam ras tot de conclusie-, dat er zich
on-genoode gasten in moesten bevinden,
die hem notabene hadden buitengesloten.
Dat vond de rechtmatige- bewoner wel
een beetje bar en met zijn huissleutel
sloot hij de deur aan den buitenkant
af, zoodat de inbrekers opgesloten waren
als ratten in den val. Toen belde hij bij
'n buur de politie op en die verschafte
zich toegang tot de- woning, waar de
dieven werden ingerekend. Het waren
twee varensgezellen. Ze hadden verschil
lende kasten doorzocht, echter zonder iets
van hun -gading te vinden.
De zgn. moord te Melissant.
'n Drietal weken geleden plaatsten we een
bericht uit Melissant, waarin o.m. werd
meegedeeld, dat een zoon van de familie
K. aldaar in een der Rotterdamsche zie
kenhuizen, waar hij wordt verpleegd, in
'n ijlkoorts 't over een moord had gehad,
dien hij met zijn moeder op zijn vader,
die sinds 1920 wordt vermist, zou heb
ben gepleegd. Het blijkt nu, dat het be
richt geheel berust op pure dorpsfantasie.
Bij het politioneel onderzoek is n.l. ko
men vast te staan, dat er van een moord
geen sprake is geweest. Het praatje van
moord schijnt in de wereld te zijn ge
bracht door een persoon, die de fami
lie K. slecht gezind is.
Die gruweldaad te S.i e g e n.
Met welk een geraffineerdheid de moor
denaar Angerstein zij-'n daad heeft voorbe
reid, blijkt wel uit het volgende: De
indruk moest blijkbaar worden gewekt,
dat de z.g. roovers het oogenblik had
den afgewacht, dat Angerstein het huis
had verlaten. Ruim half vijf was hij
j naar de stad gegaan om voor zijn zieke
vrouw medicijnen te halen. In een win
kel heeft hij' verteld, dat hij zich zoo on
gerust voelde, net alsof er thuis iets
i gebeurde. Op weg naar huis kwam hij! een
agent van politie tegen, wi-en hijl eveneens
i over zij|n bezorgdheid sprak. D'eze verge
zelde hem een eind, maar Angerstein
j wees zijh aanbod af om met hem in huis
j te gaan. Toen hij1 zwaar gewond gevonden
werd, riep hijl: „redt mijn arme vrouw, er
zijn inbrekers". De lijken waren met ben-
i zinc "begoten, welke uit den kelder van
j Angerstein afkomstig is gebleken.
i Uit den Haagschen raa-d. De
j communist D-e Visser was aan 't woord,
j Die voorzitter; Me dunkt, dat u dit punt
voldoende hebt toegelicht.
Die heer De Visser; Dit hangt van mij' af.
Do voorzitter: N-e-en, dit hangt niet
I van u af. U is geen voorzitter.
De heer De Viss-cr; Zoolang ik mijn
1 spreektijd niet overschrijd, -mag ik spre-
j ken, waarover ik wil.
De voorzitter; Ik vraag u beleefd u
j wat te bekorten.
j Da heer De Viss-er: Als u het zoo be-
leef-d vraagt, zal ik het gaarne do-en.
I Hevige storm. Van boord van
j het Ganadeesche schip „West Post" zijh
op de reis* naar Kopenhagen tijdens een
- zwaren storm aan de Schotsche kust
vele stukgoederen, waaronder 70 Ford-
j auto's, weggespoeld.
j Storm. Volgons een fce-'.-egrrm uit
Saikau (Qost-nuisen) zijln acht visschers-
vaartuigen, die waren uitgevaren, door
een hevigen Noord-Oosterstorm verrast.
Van -de acht schepen ke-e-rde -e-r tot nu
toe slechts één m-et baar bemanning terug.
Van de -andere bc-p-ton werden stukken op
het strand geworpen. Twea vissehers zijn
nog gered. Dertien wo-rdan er nog- ver
mist. Men vermoedt, dat zij verdronken
zijn.
Zij had nóóit blo-e-men.
'Ze wist niet, hoe je die krijgen kon.
In 't plantsoen achter d-e- kerk, daar ston
den ze wel; maar die mocht je niet pluk
ken-; en bij d-e buurvrouw in 't bloemen
rekje stonden ze. ook; maar daar,mocht
j-G niet aankomen. Borst had ze onder
'trekje -e-en half uitgebloeide geranium
gevonden -en 'die thuis zorgzaam in ©en
kommetje water bewaard, 0rider de bed
stee, -dat haar klein© broertjes 'cm niet
zouden wegpikken. M,'aar to-en was 'tnet
Zondag geweest; -en 's Maandags waren
al de mooie roo-ie- blaadjes er afgevallen.
Het stille verlangen, de juffrouw óók
bloemen te geven, net als die anderen,
was in haar aangegroeid tot een heftig
hegeeren En haar simpel denkleventje
wist niet waarom.
Of 'torn -de juffr-ouw zelf was?
Of z©, in jaloerschheid, d-e mooie- meis
jes met de mooie strikken, met wie dc
juffrouw s-oms zoo- aardig spelen kon,
ben ij d d e
Of ze me-en-dö van de juffrouw met
wat bloemen te kunnen koopen, dat, wat
z-e zelf niet go-sd begreep, maar waarnaar
heel ha-ar scho-olkindertjes-hart uitging?
Nu, vanmiddag w-as 'tbegecre-n in eens
gestild. Nu lag daar op de taf-el voor de
klas, tusschen wat losgevallen pinkster
bloemen, -en -een sponse-doosd-eks-el, en
griffelstompjes -e-n e-e-n mondharmonica
h -a a r zakje, haar zakje met het gouds-
bl oe-menzaa-d.
Vlakbij ©en plasje water' lag het-0-,
telkens -en telkens w-eer gluurde ze naar
de juffrouw, -of die het openmaken zo-u;
en e-en kleine teleurstelling, dat het zoo
lang, zoo héél lang duurde, stroefde- wel
door ha-ar blijdschap heen, maar deed
haar -geen leed Nog nooit had z-e
zich zoo 'dicht bij haar juffrouw geweten.
En toen de juffro-uw zich over haar heen
boog, om -een streep t-e geven do-or de
f-ci-te sommen, had z-e wel éven, héél
even, die mooie blanke hand m-et den
gouden ring willen aanrakenDiit, ne-e,
dat durfde ze niet; nög niet.
Maar ,als de juffrouw nou maar es
in het zakje k-ee: allemaal zaad vo-or
allemaal blocme-n.
En onder de leesles, trouw haar vin
gertje bij 't verkeerde woord, zat ze haar
groote geluk te herdenken
Van d'r -opoe had ze 'tzaad gekregen.
Aan -d'r opoe had ze van haar gr-ooto
verlangen verteld; en -d'r opoe had raad
geschaft.
„Lief-ie, ik heb 'ok geen blomme
voor je!"...
Maar ze had haar iueegenom-en naar
haar zolderkamertje. En uit een .oude
doos met oude schatten, onder 't bed,
was een frommelig zakje met goudsblo-e-
menzaad te voorschijn -gekomen, dat opoe
al jaren lang bewaard had„als ze 'ok
nog 'es -een huisie m-et 'n tuintj-e kreeg".
„Hier lief-ie,geef dat dan maar 'an
je juffer, hoor. En dan mot ze 't in 'n
blompot doen, mo-je zegge, of in 'n
bakkie; en dan komme d'r allemaal mooie
blomme '-an"
Opeens 'n heftige schrik.
Een jongen, -die voor straf hij 't tafeltje
moest staan, voelde, toen de juffrouw het
tóch niet zag, -eerst eens aan de mond
harmonica, en toen... aan 't zakje!
Ode bange oogen van 't meisje
werden gróót. Haar vingertje rees al, om
't te vertellen; maar z-e durfde niet
goed
T-oen greep hij naar do griffeltjes,
gelukkig
Onrustig, wantrouwend bl-eef ze wa
lken, tot hij naar z'n plaats mocht
„Netjes in -de rij! Naast je plaats."
'tWas vier uur geworden. En tusschen
de bankenrijen door stapten de kinderen
op 't handgeklap van de juffrouw het
lokaal uit'tMeisje ook; héél ach
teraan. Ze passeerde het tafeltje; was
een oogenblik heel dicht bij het zakje;
had het o, zoo graag nog even, héél even,
in haar hand gevoeld; maar ze durfde
nietEn toen ze voorbij! was, keek
ze nog eens om, en nóg eens, en bij
den post van de deur voor het laatst
nög eensEn tusschen dat kiijken
door zocht ze de oogen van de juffrouw,
of die óók niet keek naar 'het kostbare
zakje, nu het zoo- alléén liggen bleef.
(Zie vervolg z. 0. z.)