nenden Koning, die Z ij n e n naam, Z ij n e uniform dragen, maar
zij ziet slechts ons ongebroken, onbeminnelijke, zelfzuchtige,
hoogmoedige „ik." .Wij heeten verlost te zijn en zingen den
lof diens Konings „die gevangnen vrijheid schenkt en aan hun I
ellende denkt," maar wij leven dan toch maar ondertusschen j
rustig voort in het gevangenhuis der zonde en kunnen er ons i
tamelijk wèl in schikken. Wij prijzen in onze kerkgebouwen j
de liefde van Christus, maar hoe staat het met onze onderlinge j
liefde, die er toch het noodzakelijk gevolg van moet wezen j
„Hieraan zal de wereld bekennen, dat gij Mijne discipelen j
zijt, zoo gij liefde hebt onder elkander." Is er eigenlijk wel -
liefcleloozer menigte dan het kerksche volk van Nederland? j
Zijn er hatelijker bladen dan vele Kerkboden en zoogenaamd-
f Christelijke organen? Altijd aan het vechten en lasteren tegen
elkander, en dat in den Naam des Heeren! Hoe kan zulk een I
kerk de wereld imponeeren? Als de reddende en genezende i
macht van Jezus Christus uit ons niet openbaar .vordt, hoe i
zal dan de wereld nog ooit tot het geloof komen? „Mijne
discipelen, geeft gij hun te eten." „Gijlieden zult Mijne j
getuigen zijn tot aan het leinde der aarde." Ach, de Jezus j
van onze preekjes, en van onze vrome praatjes en krantjes, j
brengt geen leven, maar.enkel narigheid en ellende, maar als j
de levende CJir-istus gepredikt wordt door woord en daad,
dan wordt alles anders. I s Jezus nu in deze vier jaren van
mijn Evangeliebediening u naar waarheid verkondigd, dan
moet de vrucht er ook zijn, en ik dank God te mogen zeggen: 5
die is er ook. Dat heb ik tot mijn diepe beschaming en tot j
mijn innige blijdschap vooral in de laatste weken bij het i
afscheid-nemen mogen ondervinden. Maar er kon toch meer- j
d e r e vrucht zijn geweest, wanneer gij en ik trouwer waren
geweest aan onze roeping, ik in het vermanen en waar
schuwen. gij in het belijden, want ach, gij zijt zoo griezelig
bang u te uiten, lieve Zeeuwen, en zoodra het den Naam
des Heeren geldt, meenen de meesten, dat een dominee alleen
geschikt en geroepen is om den lof dps Heilands te verkondigen, j
Ach, dat al het volk Gods profeten waren!
Hier in Walcheren meenen de meesten, dat de bloei van
een gemeente geheel en al afhangt van den 1 e e r a a r, dien j
zij heeft. Gewoonlijk duurt de populariteit van zoo iemand niet j
heel lang. Niet zonder een vroolijken glimlach kan ik terug
denken aan de lofprijzingen, die ik in mijn eerste maanden j
kreeg van broeders, die „nog nooit zoo'n besten prediker" j
hadden gehoord, en die ochtend en middag met ingespannen j
aandacht zaten te luisteren. Thans zijn die gasten al lang naar j
't „Westeinde" of de „Segeerstraat" verhuisd, of komen alleen
dan weer eens in ons kerkgebouw wanneer daar een ander
voorganger optreedt. Dat was dan een soort van „bestraffing"
voor mijGod zegene ook d i e broeders en zustersZij hebben
m ij n zielerust nooit ééne minuut verstoord, het is mij altoos
volmaakt onverschillig geweest of ze bij mij kwamen, als ze
maar dichter bij Jezus kwamen; als ze dan bij een ander
maar leerden, dat de vrucht des G.eestes is zachtmoedigheid, j
bescheidenheid en een ander uitnemender te achten dan zich- j
zeiven. Hoe hartelijk wensch ik u, gemeente van Serooskerke, j
een opvolger toe, die geen enkele van mijne gebreken heeft, j
Maar dat zal u toch nimmer ontslaan van uwen per- j
soonlijken plicht met uw eigen hart en leven den Heiland
te belijden. Zoolang gij zelf niet tot zondaar geworden zijt j
bij het kruis van Golgotha, en uw eigen verdoemelijkheid j
en nietswaardigheid voor God niet hebt leeren kennen, zoolang
baat al uw vrome gepr&at niets, niemendal. O wanneer allen, j
die hier zijn, van nu af aan in Gods kracht besloten trouw1
te zijn, en overal waar zij konden, uitkwamen en opkwamen I
voor den Heere Jezus, welk een ontroering zou er dan komen j
in dit kalme, hoogst fatsoenlijke Serooskerke! Wat zouden er
een menschen bekeerd worden! Als Gods kinderen nun plicht j
maar beseften, en niet altoos zuchtten over de kerk en den j
dominee, maar hun eigen taak verstonden, wel dan was' het j
voor goed gedaan met alle kerkelijk getwist, en zouden Her-
vormden en Gereformeerden elkaar even hartelijk bezoeken
als zij elkaar thans m ij d e n, zij zouden met elkaar samenkomen j
in hun woningen en samen hunne knieën buigen en malkander
helpen om de machten des verderfs in 's Heeren sterkte te j
verbreken. Vrienden, ik weet, dat de meesten uwer deze mijne j
woorden dwaasheid achten, en als wij aanzien wat voor oogen
is, lijkt dit alles ook een onmogelijkheid. Maar ik wil toch
ook in dit opzicht rein zijn van uw bloed, dat ik u nog in deze
laatste prediking heb aangezegd: Zoolang gij niet als Christenen
één zijt ik zeg niet: kerkelijk, ach, houdt Uw beide kerkjes j
maar in stand zoolang gij kunt! maar zoolang gij niet j
één zijt in Jezus C[hristus, deelend in elkanders lief en
leed, uw hart voor elkaar ojrenend en begeerig elkander waar-
achtig' tot zegen te zijn, zoolang zal er een ban blijven rusten
op al uw godsdienstig ijveren en het opgroeiend geslacht zal
straks zich volkomen van den Zaligmaker afwenden, omdat
het eindelijk beu zal zijn geworden van dien ijdelen, ledigen
vormendienst, die helaas meer en meer de harten versteenen
en versterven doet. Als ik hier iets te veel heb gezegd, moge i
God het mij vergeven, maar ik kan het niet anders zien.
.Ondanks al mijn gebrek, dat ik thans levendiger dan ooit
gevoel en betreur, heb ik uwe zielen eerlijk liefgehad en voor j
Jezus willen winnen. Ik heb uw lof en goedkeuring nimmer
gezocht, ik heb u nooit gevleid, misschien wel eens een keertje
te hard en eenzijdig u toegesproken, maar ik heb het steeds j
eerlijk met u gemeend, en daarom hoop ik, dat gij mij mijne
tekortkomingen vergeven wilt, gelijk ik het ook van mijnen
God in oprechtheid gevraagd heb. Laat mijn laatste bede een
dringende vermaning zijn naar Christus heen te gaan.
God is waarachtig en elk mensch of elke duivel, die hem
tegenspreekt, is een leugenaar. Sla uw armen om den Gekruiste
henen! Leg uw schuldige, bevlekte ziel aan den voet van het j
kruis neer en zeg: „Heere Jezus, Gij neemt de zondaars aan,
Gij vergeeft hun de zonden, Gij reinigt melaatschen j
Gij zult ook mij volkomen zalig maken. Uw Woord zegt het j
en dat kan niet liegen." -i
Broeders en zusters, breekt met Zoar, breekt met dat onge- j
zonde leven in het kleine stadje met zijn peuterige vroomheid i
gaat mede naar de reddende hoogte! Vliedt naar het gebergte
otai uws levens wilVliedt henen naar Golgotha, naar dien j
kleinen berg, maar die toch grooter en heerlijker is dan alle 1
andere bergen der aarde. Gaat tot Jezus Christus, uwen en j
mijnen Zaligmaker, die met Zijn doorboorde handen en door
graven voeten, die met Zijn gekruiste liefde en Zijn hooge-
priesterlijke hart, voor u en voor mij en voor alle zondaren
van heel de wereld, genoeg is, volkomen genoeggenoeg
voor leven en voor sterven; genoeg óók om thans blijmoedig j
en wèlgetroost afscheid van elkander te nemen, opdat wij, die
Hem in oprechtheid hebben liefgehad, eerlang zeker en voor
eeuwig binnenkomen in de éénige stad, waarnaar ik nog ver-
langen kan, in het Nieuwe Jeruzalem, waar al Gods lieve ver- j
loste volk voor goed bij elkaar komt en nimmer meer zonde
en rouw en tranen en scheiding meer kennen zal. De Heer
brenge ons eenmaal allen te samen in dat groote, heerlijke
Vaderhuis. Amen.
GezongenGezang 2496.
Hierna zong het Koor der Christelijke Zangvereeniging de
bekende woorden van het Duitsche lied, door Beets zoo schoon
vertaald
Och blijf met Uw genade
Heer Jezus ons nabij,
Opdat ons nimmer schade
Des Boozen heerschappij.
Woon met uw levenswoorden,
O, Heiland! bij ons in
En trek ons met de koorden
Van Uwe zondaarsmin.
Ach, blijf ons met Uw zegen
Nabij, schatrijke Heer,
En zend op onze wegen
JJw kracht en goedheid neer.
TOESPRAKEN.
Hartelijk clank, lieve zangers en zangeressen, die daar dat
schoone lied, een van mijn lievelingsliederen, zoo vertroostend
en verkwikkend hebt gezongen. Ik heb uw wensch mij dat
lied in deze oogenblikken te doen hooren, zeer gewaardeerd.
Het is inderdaad de innigste bede mijner ziel, dat de Heere
Jezus bij ons moge blijven, dan hebben wij het te allen
tijde goed. God zegene uwen Zangersbond, die onder uw
lcranigen directeur, al zooveel schoons en liefelijks heeft tot
stand gebracht.
Ik ben zeer onder den indruk van de ervaringen der laatste
weken. „Bij 't scheiden van de markt leert men zijne vrienden
kennen!" Ik heb niet geweten, dat gij, schijnbaar 200 kalme
en onaandoenlijke Zeeuwen, zooveel warmte en hartelijkheid
voor mij gevoeldet als mij bij het afscheidnemen gebleken is.
Ik heb meer dan eens, zelfs in het oog van mannen, tranen
gezien, die mijn ziel ten diepste ontroerden, en daarom schik ik
mij nu ook met dankbaarheid tot het uitspreken der traditioneele
toespraken, al ben ik er over 't algemeen geen bijzondere vriend
van. Zij leiden zoo licht van de hoofdzaak af en zij zijn toch ook
eigenlijk in het huis des gebeds niet op haar plaats.. Ik schik
mij echter in het oude gebruik, maar ik vertrouw, dat wanneer
straks na mij nog een hnder het woord neemt, hij kort en
sober zal wezen. Menscliverheerlijking past niet bij menschen,
die enkel van genade kunnen leven.
Burgemeester en .Wethouders van Seroos
kerke! Onze wegen liepen officiëel haast nimmer te samen,
maar aan wederzijdsche waardeering heeft het tusschen onfe
nooit ontbroken. Trouwens het moet wel een zonderling mensch
zijn, die het met Burgemeester Van Teijlingen te kwaad krijgt.
.Wees nog lang voor deze gemeente een waardig hoofd, gesteund
door uw wakkeren Secretaris en uw toegewijde Wethouders, en
moge God u en de uwen met Zijn gunst en genade vergezellen
i
Aan de onderwijzers der Jeugd wijd ik gaarne een
woord van eerbiedige hulde. Ik heb altijd een onbegrensden
eerbied gehad voor een goed onderwijzer, overtuigd als ik ben,
dat m ij het geduld en de tact voor dit zware werk ten eenen-
male zouden ontbreken. Ik denk met liefde aan de broeders
Van Hekken, dien ik hier in het laatst zijner dagen aantrof
Roozemond, dien ik helaas met zijn lief gezin moest zien ver
trekken; De Graaf, dien ik ook als diaken en onderwijzer der
Zondagsschool leerde waardeeren, en onze beste wenschen gaan
uit naar meester Van der Kreke, die thans in onze kleine
openbare school de leiding heeft ontvangen. Ook aan meester
Versluis met zijn staf breng ik gaarne een hartelijken groet
met mijne zegenbede voor zijn werk en zijn gezin.
Datzelfde doe ik aan collega Faber, mijn Gerefor
meerden ambtgenoot, met wien ik in volkomen harmonie heb
mogen omgaan, in wien ik steeds een 'vriendelijk, beschaafd en
ruimhartig man heb mogen ontmoeten, die rustig zijn weg ging
en die evenmin als ik smaak had in die trompetterige getrouwig-
heid, die op onze kerkelijke erve anders nog al eens gebruikelijk
is. Ik wensch hem van heeler harte Gods zegen op zijn arbeid
in Hoogeveen.
Ringbroeders en ainbtgenooten buiten den
Ring, ik dank U voor Uwe tegenwoordigheid. Wij hebben
elkander minder vaak ontmoet dart ik wel zou gewenscht hebben
maar ieder staat in onze dagen zoo'n beetje op zichzelf en de
oude gemoedelijkheid, die in Strauss' „Kerkklokstoonen" of van
Koetsvelds „Pastorie van Mastland" zoo weldadig aandoet, is
onherroepelijk voorbij. God zegene u en make uwe bediening
vruchtbaar voor Zijn Koninkrijk!
Uw tegenwoordigheid, beste Maas, verkwikt mij. Gij weet
wat ik in u en uw gezin verloren heb toen gij Gapinge verliet,
vergeet mij niet als gij uit het verre Zuiden eens naar Utrecht
komt. Met u komt altijd wat zonnescehijn mede.
Broeder Ossewaarde, consulent van deze
Gemeende, uw hartelijkheid heeft mij vaak goed gedaan.
Uw vader was een npjner oudste vrienden, uw vrouw is de
dochter van mijn on verge telij ken studievriend, den even geleerden
aE beminnelijken Baljon, en ik ben heel blij, dat g ij mijn
taak hier overneemt. Gij krijgt nu het voorrecht, behalve met
een voortreffelijken» kerkeraad óók nog (neen alleréérst, want
z ij zijn nu de toonaangevers der gemeentemet een kleine
200 stembevoegden te mogen confereeren en delibereeren. Ik
hoop, dat er wat goeds uit moge voortkomen. Doe gij ten
minste wat gij kunt om Serooskerke zoo spoedig mogelijk
weder een leeraar te helpen vinden, mag het zijn een man, die
de „Una Sancta," de ééne heilige Kerk des Heeren boven
alles liefheeft en wil helpen opbouwen.
Leden van den Kerkeraad, wij hebben het met
elkander goed gehad. Wij waren het wel niet altoos, maar
toch meestal, met elkander eens en gij zult mij dit getuigenis
zeker nageven, dat ik nooit mijn wil in éénig opzicht heb
trachten door te drijven. Gij kent de gemeente veel beter dan ik
en voor partijman deug ik heel niet; wij hebben samen ons
best gedaan het ranke bootje onzer kleine gemeente zoo goed
mogelijk te leiden. De beste stuurlui stonden ook hier, gelijk
overal, aan den wal en verkochten daar heel wat wijsheid,
maar wij gingen rustig voort te handelen naar ons geweten.
Ik dank u voor de liefde en het vertrouwen, die gij mij
schonkt en in meer dan één uwer heb ik ware vrienden gevonden,
die ik nimmer vergeten zal. God behoede u en stelle u nog
lang voor de gemeente ten zegen!
Kerkvoogden en Notabelen. Ik heb uwe samen
komsten nooit bezocht, hoewel ik nog wel „adviseerend lid"
was, maar ik had de overtuiging, dat gij het best zonder
mijn advies afkondt, en de uitkomst heeft bewezen, dat ik
hierin goed heb gezien. Gij hebt, en dat nog wel met een ledige
kas, veel tot stand gebracht, getuige deze fraai-gerestaureerde
kerk, en ik was blijde u met een nieuwe serre en een wèl-
aangelegden tuin te hebben mogen helpen. Gij zult aan de
pastorie, van buiten en van binnen, heel wat te herstellen
vinden, maar wakkere mannen als gij zijt, zullen dat ook wel
tot stand brengen. Weest gezegend en ten zegen!
Aan mijn muzikalen vriend Broerse, dien ik als
schilder organist, kerkelijk ontvanger, directeur van blazers en
van zangers, als koster en ik weet al w'èjt niet nog mcfcr,
heb leeren bewonderen en waardeeren, breng ik mijn harte
lijken afscheidsgroet. In deze maand viert gij, zoo God wil,
uw zilveren bruiloft met a 1 uw kinderen, naar wij biddend
hopen en de grootste oorzaak van dank zal wel wezen, dat
gij uwen zoo ernstig-bedreigden zoon hebt mogen behouden.
De uitvoeringen, hier in dit kerkgebouw, van uwe Zangver
eeniging zal ik niet licht vergeten, evenmin als den gezelligen
omgang met uw voortreffelijk gezin. Weest allen te samen
den Heere bevolen
Onze Wij kd iakones, Zuster Pietje, ontvange ons beider
hartelijker groet. Uw arbeid is zwaar genoeg, en de wegen,
langs welken gij hebt heen te gaan, zijn lang en moeielijk.
God sterke u en stelle u voor menig lijdend menschenkind tot
hulp en tot steun!
Vrienden en belangstellenden uit den omtrek, aanzienlijken
en geringen naar de wereld, leden van allerlei kerken en kringen;
broeders en zusters van de Luthersche Kerk, waar ik altoos zoo
hartelijk welkom was; van de Boogaardzaal, waar ik zoo
onnoemelijk veel genoten hebvan het Leger des Heils, dat ik
om zijne liefde voor de ellendigen zoo hoogelijk waardeer
wie gij ook zijn moogt, waarde vrienden, en wat ook uw
bijnaampje wezen moge als Christenen heb ik u lief
gehad en als Christen breng ik u mijn eerbiedigen, dank
baren afscheidsgroet. Zonder uw hartewarmte zou ik het in
mijn isolement niet hebben uitgehouden, zonder vrijheid en
zonder uitwisseling van gedachten kan ik niet leven: Vaart
allen wel, en wijdt af en toe nog eens een vriendelijke gedachte
aan mij, die met al mijn gebreken en eigenaardigheden, u rock
hartelijk gaarne tot een wegwijzer naar Jezus heb willen zijn.
Dat Uw overkomst, mijn eenige zoon, een groote ver
rassing voor mij is, weet gij en een van de lichtpunten onzer
nieuwe woonplaats is wel dit, dat gij en Uw lief gezin niet
langer door dien verren afstand van ons verwijderd zult wezen.
Maar uw kinderen zullen de Zeeuwsche pastorie en de Zeeuwsche
lucht, die hun zoo weldadig was, nog wel eens missen. Groet
vrouw en kroost en mogen we elkaar over enkele weken in
Bilthoven wederzien!
Gemeente van Serooskerke, ik dank u voor heel
veel liefde en óók voor het kleine beetje afkeer en tegen
werking, die ik hier mocht ontvangen. Ik hoop, dat zij, die
met mij ontevreden waren, het nóg meer ipet zichzelven
zullen worden en dat zij ook eens in zichzelven de fouten
en gebreken zullen ontdekken, die zij met zoo groote menschen-
kennis in mij hebben nagespeurd. Maar anderen hebben mij
ook om mijns woords wille geëerd en liefgehad. Ik dank al lein,
die mij af en toe' een Zeeuw is niet uitbundig of ver
kwistend, óók niet in zijn hartelijkheid door de uitingen
hunner toegenegenheid hebben verheugd en gesterkt en
bemoedigd.
Het was mij altoos een blijde ure als ik voor de Gemeente
mocht optreden. Onze samenkomsten bleven tot het einde goed
bezocht, en wat oneindig meer beteekent er zijn hier
zielen tot wedergeboorte en tot leven voor den Heiland gekomen.
Dat heb ik vooral in de laatst e maanden mogen vernemen
en dat vervult mijn hart met groote, stille dankbaarheid. Ik
gedenk nog eens met name aan uwe nog levende voor
gangers: Laan, Waardenburg en Müller, thans kunt
gij ook mij in die kleine rij opnemen. Gedenkt uwen voor
gangeren, die u het Woord Gods verkondigd hebben en die,
onder veel gebreks, toch ook veel voor u gearbeid en gebeden
hebben. En al maak ik mij geen overdreven illusiën omtrent de
langdurigheid van menschen-liefde en -trouw, in enkele harten
zal ik toch nog wel een poosje blijven voortleven, daar ben ik
zeker van. Voor vormelijk „huisbezoek" ben ik totaal ongeschikt,
maar hoe vaak hebben wij niet van hart tot hart met elkander
gesprokendaar zijn banden gelegd, die bij velen uwer niet
meer zullen verbreken, en ik van m ij n kant zal uw vele
personen, uw stille dorpje, mijn vredige pastorie, mijn heerlijken
tuin, niet licht vergeten. Met name ook niet mijne kranken
en ouden van dagen, die ik zoo vaak in alle ongedwongenheid
heb bezocht en die ik in den gebede hoop te blijven
gedenken. Ook sommigen uit de Gereformeerde Kerk, die ik
van heeler harte heb leeren liefkrijgen en die ik nooit uit
mijne liefdevolle herinnering verliezen zal.
Vaart dan nu allen wèl, geliefden, en moge de barm
hartigheid Gods onze gemeenschappelijke zonden bedekken
onder het reinigend bloed van Golgotha! Met mijne trouwe,
dappere vrouw, die vriendelijk en werkzaam in uw midden
verkeerd heeft, ga ik nu het laatste station van mijn onrustige
levensreis tegen het eindpunt zal nu toch wel spoedig
bereikt zijn, naar ik gis. Maar dat weet God alléén en dat
is mij ook genoeg. Ik verlang wèl naar rust van mijn ambtswerk,
maar niet naar werkeloosheid, want luieren heb ik nooit geleerd
en dat hoop ik ook in Bilthoven niet te gaan doen. Moet
ik deze kleine gemeente verlaten, mijne groote Pniël-gemeente
hoop ik nog een tijdlang te mogen dienen en die telt ook in
uw midden een groot aantal leden. Op die wijze blijf ik
dan nog week aan week tot u spreken. Maar verder gaan dan
nu toch onze wegen onherroepelijk uitéén.
God zegene u, lieve menschen, jongen en o.uden, Her
vormden en Gereformeerden, er is niemand hier, wien ik niet
van heeler harte het beste toewensch. In het bijzonder nog
een groet aan de leerlinge.n, die ik heb mogen onder
wijzen en aannemen. Bewaart het pand, u toevertrouwd! En
gij, Gemeente, vergeet het niet dat ik als mijn laatste vermaning
u heb toegeroepen
Vliedt naar het hooggebergteAdemt berglucht in! Denkt
groot van God, wiens gedachten eindeloos breeder en hoóger
zijn dan wij, arme tobbers, kunnen bevatten! God wil dat
alle menschen zalig worden en tot kennis der waarheid komen.
Grijpt dan de genade aan, die om niet en zoo mildelijk u
wordt aangeboden. Als gij verloren gaat, broeders en zusters,
zult gij nooit kunnen zeggen, dat ik u niet gewaarschuwd
heb. Ik ben rein van uw bloed.
En nu, vaartwel! Dit is een getrouw woord en aller aan
neming waardig, dat Jezus Christus in de wereld gekomen is
om zondaren zalig te maken. Ddt is mijn éénige prediking
in uw midden geweest en ik zou nog wel honderd jaren willen
leven om die prediking trouwer en rijker en voller te brengen
dan ik het nu 43 jaren in onze Herv. Kerk gedaan heb. Van
nu af aan behoor ik meer dan "ooit aan de „Una Sancta",
de ééne heilige algemeene Christelijke Kerk, aan het volk van
God in hemel en op aarde, dat al de liefde heeft van mijn
hart. Och, dat Israëls verlossing uit Sion kwame!
HEM NU, DIE ONS HEEFT LIEFGEHAD, EN ONS VAN
ONZE ZONDEN GEWASSCHEN HEEFT IN ZIJN BLOED,
EN DIE ONS GEMAAKT HEEFT TOT KONINGEN EN
PRIESTERS, GODE EN ZIJNEN VADER, HEM, ZEG IK,
ZIJ DE HEERLIJKHEID EN DE KRACHT IN ALLE EEUWIG
HEID Amen.
Gezongen: Gezang 96.